Van dood vogeltje tot ritwinnaar

Door Gerrie Knetemann

Pffft…dit geluid is ontegenzeggelijk verbonden met het tijdperk van Joop Zoetemelk. Vier jaar van m’n wielerleven heb ik samen met Zjop Zottelmecke (zo noemden de Fransen onze Popie Jopie) in één ploeg gereden. Mijn eerste twee profjaren bij Gan-Mercier (1974 en 1975) en bij TI-Raleigh (1980 en 1981).

In 1975, het was m’n tweede Tour de France, waren in de tweede week enkele lastige etappes in de Pyreneeën voorzien. In de laatste van deze bergritten was een nieuw skioord, Pla d’Adet, als finishlocatie uitgezocht. Niemand van de renners had deze bult nog beklommen, maar het voorspel van deze aankomst bergop was indrukwekkend te noemen. Liefst vier cols van de eerste categorie stonden op de menukaart en het dak van de Tour, de verschrikkelijke, 2115 meter hoge Tourmalet, zou als scherprechter fungeren.

Als antiklimmer die ik in de Tour nu eenmaal was, zwalkte ik al enkele dagen van de ene berg naar de andere; werkelijk doodziek werd ik van die ellendige bergen. In die laatste Pyreneeënetappe, tijdens de beklimming van de Tourmalet, bevond ik me weer in een gelost groepje dat op grote achterstand reed. De ploeggenoten van de groene-truidrager, supersprinter Rik van Linden, waren de gangmakers want Rik III moest natuurlijk in de wedstrijd gehouden worden.

Zo’n vijf kilometer voor de top van de Tourmalet schoot ik zo in een wak dat ik zelfs de slechtste renner van dit groepje niet meer kon volgen. Gelost en moederziel alleen legde ik de laatste vier kilometers van de beklimming af. Ik had het gevoel alsof ik elke kilometer minstens één jaar ouder werd.

Nadat ik zwalkend de kale top was gepasseerd, stortte ik me met ware doodsverachting de 21 kilometer lange afdaling in. Immers, het zwaard van Damocles, het overschrijden van de tijdslimiet en de daaraan verbonden uitzetting uit de Tour, hing boven mijn hoofd. En iedereen weet dat wanneer je als renner helemaal alleen tegen de tijdslimiet moet vechten, dit een bijna hopeloze zaak is. Ik moest en zou weer in dat groepje belanden of ten minste een medestrijder inhalen. Want dat ik inmiddels de laatste van het peloton was, werd me al snel duidelijk. Het gruwelijke geluid van de bezemwagen reed in mijn achterwiel mee…

Ondanks al mijn goede bedoelingen en levensgevaarlijke capriolen haalde ik in de eerste kilometers van de afdaling geen enkele renner in. De harde wind bezorgde me tranen in de ogen en blies als een bulderende orkaan in mijn oren. Het leek alsof ik helemaal alleen op topsnelheid in een door god verlaten wereld rondreed. Deze eenzaamheid maakte me aan de ene kant nerveus, alleen is maar alleen, maar aan de andere kant kreeg ik een bepaald gevoel van rust over me. Dat zorgde ervoor dat ik me optimaal met de afdaling kon bezighouden en me alleen maar moest concentreren op de techniek. Op de rechte stukken zo aërodynamisch mogelijk op de fiets zitten en vooral ontspannen en niet verkrampen. Vóór de haarspeldbochten remmen en dan van buiten de bocht inrijden, langzaam voor en achter remmen, dan vloeiend naar de binnenbocht afzakken, voorzichtig door de binnenbocht rijden en dan weer vol optrekken en naar de buitenbocht sturen.

Soms reed ik zo scherp langs de rand van de weg dat ik de losse stenen onder mijn banden hoorde wegspringen. Om iets te bereiken moet een mens wel eens gecalculeerde risico’s nemen…In dit geval was ‘bereiken’ niet het winnen, maar alleen maar proberen op tijd aan de finish te komen.

Zo geconcentreerd met mezelf bezig merkte ik dat ik mijn mentale dooie punt gepasseerd was. De zon, die voor de rest van het peloton de hele dag al hoog aan de hemel stond, begon ook voor mij weer te schijnen. Toen plotseling, helemaal aan het eind van de afdaling, ontwaarde ik een stip aan de horizon. Eerst dacht ik dat ik met een luchtspiegeling te maken had. Tergend langzaam haalde ik de stip in en op het moment dat de afdaling eigenlijk al voorbij was, bleek het de Belgische klimgeit Michel Pollentier te zijn. Volledig ontredderd zat Pollentier bijna achterstevoren op z’n fiets. Hij maakte duidelijk aanstalten om zijn stalen ros aan de Franse wilgen te hangen. Afgestapt was hij nog niet, maar dat scheelde niet veel meer. De Belg zag er zo uitgewoond uit dat ik medelijden met hem kreeg, maar tegelijk mezelf weer een stuk beter voelde. Ik beeldde me in dat ik me nooit kon voelen zoals deze kerel eruit zag…

Met een slokje drinken uit mijn bidon bracht ik Pollentier weer een beetje onder de levenden en op hem inpratend wist ik dit zielige hoopje mens te overreden om toch maar samen met mij door te fietsen. Mijn poging om hem in de wedstrijd te houden had een menselijke kant, je laat nou eenmaal niet iemand in de woestijn achter zonder drinken, maar ook was het een beetje eigenbelang. Bij de voorbespreking van de etappe had mijn Franse ploegleider Louis Caput me verzekerd dat in deze tijd van het jaar de wind in de laatste vallei altijd tegen waaide. Als renner, en zeker helemaal alléén, ben je dan ten dode opgeschreven.

Onder het motto ‘gedeelde smart is maar halve smart’ beklommen Pollentier en ik gezamenlijk de volgende berg, de Aspin, en in de vallei naar Saint-Lary-Soulan beukten we tamelijk voortvarend tegen de bulderende wind in. Aan de voet van de laatste berg van die dag, Pla d’Adet, met nog twaalf kilometer bergop te rijden, waren we volgens de tijdwaarnemers al meer dan twee minuten te laat om nog op tijd binnen te komen. Als de finish aan de voet van de berg had gelegen, hadden we de Tour moeten verlaten. Maar gelukkig wordt de tijd aan de finish opgenomen en niet twaalf kilometer vóór de finish…

Vanuit de vallei zagen we het massaal opgekomen publiek op de berg en het leek net alsof zij de strijdlustige en bloeddorstige indianen waren die in cowboyfilms altijd op de toppen van de bergen staan. Wij voelden ons natuurlijk de zielige cowboys die beneden in de prairie ons onheil tegemoet reden. Het scenario van een klassieke western was voor ons werkelijkheid geworden!

Met z’n tweeën begonnen Pollentier en ik aan de laatste beproeving van de dag. Hij links van de weg, ik rechts. De strijd tegen de tijdslimiet hadden we nog niet verloren, maar het zag er niet goed uit. We hadden echter buiten de kracht van de aan de kant staande ‘indianen’ gerekend. Kennelijk maakten wij als ‘cowboys’ zo’n zielige en desolate indruk dat men ons spontaan begon te duwen. We werden als emmertjes water bij een uitslaande brand werkelijk hand over hand doorgegeven. Bijna zonder te hoeven trappen werden we als een speer naar boven geduwd. Pollentier en ik kwamen weer helemaal tussen de levende mensen te fietsen.

Natuurlijk is dit duwen van renners door de Tourorganisatie verboden, maar wij konden er toch niets aan doen dat men ons duwde? We hadden er niet om gevraagd…Elke keer wanneer zich een op een fluitje blazend jurylid liet zien, deden we alsof we de duwers wegduwden en maakten we gebaren alsof we het liever niet hadden. Tussendoor fluisterden we het publiek in ons beste Frans pousse-moi toe. Als ze ons dan eenmaal aan het duwen waren, riepen we pas vite maïs longtemps s.v.p. zodat we het maximale rendement van de duwers hadden.

Bij de finish bleek dat we deze laatste berg meer dan vijf minuten sneller opgefietst waren dan de winnaar van die etappe, mijn eigen ploeggenoot Joop Zoetemelk. Nou ja, opgefietst…opgeduwd is een beter woord voor hetgeen er werkelijk gebeurd was.

In ons hotel bleek dat Zoetemelk allang gedoucht had en gemasseerd was, maar ik was op tijd binnengekomen en mocht de volgende vlakke etappe weer meedoen. Waar leven is, is ook in het wielrennen nog altijd hoop!

En laat ik nou op 9 juli, de dag nadat ik een hele bergetappe met mijn hol open had gezeten, op de verjaardag van m’n moeder, in Albi mijn eerste Touretappe winnen! De ene dag nog net geen dood vogeltje en de volgende dag ritwinnaar! Een groter wieler-wonder leek me op dat moment niet mogelijk.

Toch werd dit wielerwonder nog versterkt! Michel Pollentier, mijn strijdmakker en bloedbroeder op Pla d’Adet, won de dag na mijn overwinning ook een heel lastige bergetappe in het Centraal Massief! In een geloste groep hoorde ik al tien kilometer voor de finish van het publiek (je moet met je duwers praten, des te langer duwen ze je…) dat Pollentier gewonnen had, en onwillekeurig dacht ik bij mezelf dat hij op de eindstreep wel even aan mij gedacht zou hebben.

En wie stond om me te bedanken dat ik hem in de Tour had gehouden op de finishlijn heel lang speciaal op mij te wachten? Juist ja, dezelfde Michel Pollentier.