4

‘Verliezen is geen ramp, maar verliezen en niets leren, dat is erg.’

Die eerste overwinning in Ilpendam behaalt Gerrie Knetemann, niet zonder fortuin, voor de amateurploeg Locomotief met Hein van Breenen als ploegleider. In zijn beste jaren had Van Breenen als gewaardeerde knecht in de nationale profformatie van Kees Pellenaars de koosnaam Tarzan. Hij dankte die aan een koelbloedige actie tijdens een veldrit toen een renner vlak voor hem viel en de Amsterdammer zelf een buiteling voorkwam door à la Tarzan een boomtak vast te pakken.

Het ploegje is geen lang leven beschoren. Locomotief kapt in 1969 met de wielersport. Van Breenen probeert zijn renners ver voor het einde van het seizoen elders onder te brengen en beveelt Knetemann aan bij Herman Krott van Amstel Bier. Krott wil de gebrilde knaap graag in zijn gerenommeerde formatie opnemen. ‘Ik kende Gerrie wel. Hij fietste bij De Germaan en daar ging ik af en toe kijken. Een aanvallend rennertje. Hij vloog erin en hij had een speciale pedaaltred. Niet uit te leggen, zoiets zie je. Toen Hein van Breenen hem bij mij aanbood, mocht hij meteen komen.’

Over kampioenen: ‘Niemand is buitengewoon. Ook Merckx niet. Je moet kampioenen ook nooit met een minderwaardigheidsgevoel bestrijden. Dat ze harder fietsten, hadden ze ook maar van vader en moeder meegekregen. Voor de rest zijn het gewone mensen.’ (1990)

De amateurs van Amstel genieten in die tijd een grote reputatie. Nationaal winnen ze vrijwel alle etappekoersen en klassiekers, en ook in het buitenland zetten ze menige wedstrijd naar hun hand. Wanneer Knetemann voor de eerste keer het rood-wit-blauwe shirt aantrekt, heeft de equipe van Krott al veel bekende coureurs voortgebracht: Arie Hassink, Harrie Steevens, Fedor den Hertog, Joop Zoetemelk.

Het klimaat binnen de groep is ideaal voor renners in ontwikkeling. Er is geen enkele druk van de sponsorende bierbrouwer. Nooit. Herman Krott, gepassioneerd wielerman, draagt als ploegleider de volledige verantwoordelijkheid. Hij kan doen en laten wat hij wil. Hij is er helemaal voor de renners. Hij adviseert, hij voedt op, hij kijkt en luistert en vooral: hij neemt waar hoe zijn pupillen hun sport aanpakken. ‘Bij ons in de ploeg zijn geen rollen’, drukt Krott hun op het hart, ‘iedereen mag erin vliegen. Elke koers. Wij hanteren een systeem waar je coureur van wordt. Alleen in de etappekoersen kan het soms anders lopen. Als na drie, vier dagen de leider van de ploeg bekend is, moeten we een tactiek toepassen.’

Gerrie Knetemann blijkt een aparte jongen. Vrolijk, levenslustig, leergierig en altijd met zijn fiets bezig. Hij doet leuke uitspraken. Bij binnenkomst is het meteen raak. ‘Zo’, zegt de jonge amateur, ‘dat is Krott met twee t en Knetemann met twee n.’

Het klikt tussen de beide Amsterdammers. Ruzie zullen ze nooit krijgen. Wel af en toe woorden. Maar het is vooral de humor die hen bindt. Knetemann fietst voor de ploeg en klust regelmatig wat bij in het accufabriekje van de ploegleider. Op koersdagen levert zijn moeder Leen hem af bij Krott waarna ze samen naar de wedstrijden reizen. ‘Het waren prachtige uren in de auto. Al die verhalen en humor maakten de ritten tot een groot plezier.’

In de tweedaagse Omloop van Zeeuws-Vlaanderen vertelt ploeggenoot Gerrit Möhlmann aan tafel met nogal wat overdrijving dat hij het verschrikkelijk koud heeft gehad.

‘Allemachtig, wat was het koud.’

Knetemann hoort het, kijkt Herman Krott aan en vraagt: ‘Waar waren wij toch ooit? Daar was het koud!

‘De Ronde van IJsland’, antwoordt Krott.

’Juist. De eindsprint op dat meer. Levensgevaarlijk! Daar gingen we met een slee naar het hotel en moesten we bij de dopingcontrole een ijspegel inleveren.’

Möhlmann is er stil van, maar twijfelt sterk aan het waarheidsgehalte. De meeluisterende soigneur van Harrie Steevens gelooft het wel, want hij vertelt het verhaal verder.

Bij Amstel komt Knetemann als renner langzaam tot ontplooiing, al is hij vooralsnog geen internationale topper. Hij kijkt, slim als hij is, veel af bij andere renners, discussieert over de raadgevingen die hij krijgt en wil het waaróm van alles weten.

Maar voordat hij aan zijn erelijst gaat bouwen, moet hij nog een hindernis nemen: de militaire dienst, in die tijd verplicht voor de oudste twee jongens in ieder huisgezin. Nakomertje Gerrie is weliswaar de jongste thuis, maar hij heeft alleen zusters. Anderhalf jaar moet hij het leger in, bij de Intendance in Bussum. Na een paar maanden heeft hij het wel gezien. ‘Dit is niks voor mij.’ Hij gaat een week in hongerstaking, wordt naar dokter en psycholoog gestuurd en weer een week later voorgoed weggestuurd: S5. Onhandelbaar. Knetemann kan weer in het zadel zodra hij is aangesterkt.

Het duurt geruime tijd voordat hij de eerste grote uitslagen bij de amateurs boekt. Het seizoen 1970 is vanwege de militaire escapades zo goed als voorbij. Bovendien is hij geen rastalent, een conclusie die hij zelf trekt: ‘Bij mij kwam het niet aanwaaien. Raas, Kuiper, Den Hertog, Van den Hoek. Die jongens hadden allemaal heel wat meer in hun mars dan deze meneer. Maar meneer had wél de mentale kracht, het hart en het koersinzicht, het koppie om het ver te schoppen. Dat mag ik in alle bescheidenheid toch wel vaststellen.’ In 1971 komen de overwinningen: de Kersenronde inMierlo, een etappe in het Circuit des Mines in Frankrijk, een etappe in Olympia’s Ronde van Nederland in het Limburgse heuvelland met de beklimming van de Cauberg. Klimmen kan hij dus, als amateur. Maar afzien niet. Nóg niet. Later zal hij de koning van het afzien worden, maar als amateur moet hij nog leren te lijden. Lichamelijk en mentaal. Door schade en schande. Het wielervak is hard. Ploegleider Krott pepert het hem meer dan eens in, maar de prikkelingen helpen niet altijd.

Grote gebeurtenissen wel.

De eerste overwinning in de Omloop Het Volk voor amateurs, in de ijzige kou van begin maart 1972, is een stap voorwaarts. Olympia’s Ronde van Nederland doet vervolgens veel voor zijn latere carrière. Knetemann verovert in de belangrijkste nationale etappekoers de leiding en rijdt drie dagen in de oranje trui. Wanneer echter een flinke groep wegrijdt op smalle wegen in Noord-Holland, is hij er niet bij. Wel vier van zijn ploeggenoten.

Over beroemd zijn: ‘Mart Smeets vroeg me: hoe lang denk je nog beroemd te blijven? Een vreemde vraag. Wat kan mij dat schelen, ik heb nooit de publiciteit expres gezocht of gemaakt. Het kwam gewoon op me af en dan doe je er iets nuttigs mee.’ (1990)

Hij gaat in de achtervolging en nadert de kopgroep totdat hij merkt dat Cees Priem aan zijn wiel zit en weigert de kop over te nemen. Knetemann houdt in, tot woede van zijn ploegleider. ‘Priem wil niet over nemen,’ schreeuwt hij naar Krott in de auto naast hem, ‘laat onze mannen van voren stoppen.’

‘Niks daarvan’, kaatst de ploegleider die zijn pupil een lesje wil leren de bal terug. ‘Jij bent de leider. Jij moet rijden.’

Knetemann verliest die dag de leiderstrui (aan Frits Schür) en ook Olympia’s Ronde. Het is een enorme teleurstelling voor hem, en het blijft niet bij die ene narigheid. In het Circuit des Mines is hij solo op weg naar een etappezege totdat Krott bij hem komt en zegt: ‘Stoppen Gerrie, de kaarten zijn al geschud in deze koers. Laat je terugvallen.’

Al rijdt hij in zijn amateurtijd drie jaar internationale wedstrijden, een echte international wil hij maar niet worden. Bondscoach Joop Middelink weigert hem mee te nemen naar het wereldkampioenschap en de Tour de l’Avenir omdat hij lichamelijk niet sterk genoeg zou zijn. Knetemann is zo boos dat hij de hele winter doortraint.

Krott: ‘Joop Middelink heb ik erg hoog zitten. Wat die man voor de Nederlandse wielersport heeft gedaan, is onnoemelijk. En dat allemaal voor nul komma nul centen. Over Gerrie heb ik met Middelink heel wat keren gesteggeld. Die jongen verdiende het gewoon.’

In 1973 is het dan toch zover. Knetemann wint de Omloop Het Volk voor de tweede keer, eindigt als tweede in Gent-Wevelgem, als vijfde in de Ronde van Bulgarije en als derde in het Nederlands kampioenschap op de weg in Valkenburg achter Dries van Wijhe en Fedor den Hertog. De teller van overwinningen tikt door richting twintig en Knetemann mag naar de Tour de 1’Avenir. Hij verovert in de proloog, een ploegentijdrit over 9,6 kilometer, zowaar de gele trui door slim als eerste over de meet te sprinten. Daarna is het afzien. Eerst een inzinking op de tweede dag, daags nadien een valpartij. De bergen moeten dan nog komen. Knetemann trekt en wringt zich toch door alle moeilijkheden. Opgeven is het laatste wat hij wil doen. ‘Elke dag was een lijdensweg, maar ik wilde niet opgeven. Niemand zou kunnen zeggen dat ik geen karakter had.’

Herman Krott heeft Knetemann dan al zien evolueren naar een hoger plan in de wielersport, de beroepssector. Jan Spenkelink, de mecanicien van Amstel, gaat mee naar de Tour de 1’Avenir. Hem vraagt Krott goed op te letten ‘hoe hij zich gedraagt, want hij staat op het punt om prof te worden’.’ Gerrie ging daar vaak op zijn bek. Jan kwam terug en zei: ‘Hij kan prof worden.’ Voor mij stond dat al buiten kijf.’

Ook Joop Middellink raakt tijdens de Tour de l’Avenir, gewonnen door de Italiaan Gianbattista Baronchelli, onder de indruk. De bondscoach beloont Knetemann met een selectie voor het wereldkampioenschap honderd kilometer ploegentijdrit in Barcelona. Met Fedor den Hertog, Wim de Waal en André Gevers wordt hij vijfde. Een licht teleurstellende prestatie, want in die tijd behaalt Nederland op dat onderdeel nogal eens de wereld- of Olympische titel.

Vóór de titelstrijd in Barcelona heeft Knetemann het begeerde profcontract – bij Gan-Mercier – al binnen. Hij tekent het in Spanje nog eens voor de publicitaire show. Eerder, in Roosendaal, heeft hij de verbintenis officieel van zijn handtekening voorzien. De overgang is geregeld door Herman Krott. De Amsterdamse ploegleider en wedstrijdorganisator (bedenker ook van de Amstel Gold Race) heeft in die tijd een afspraak met Louis Caput, de ploegleider van Gan-Mercier. Te allen tijde mag Krott goede Nederlandse coureurs komen brengen.

Krott vindt het beter jonge beroepsrenners in Frankrijk te laten debuteren dan bij de ploeg van Ton Vissers, die ook op Knetemann aast. Caput gooit de nieuwkomers niet meteen voor de leeuwen. Ze kunnen langzaam en rustig wennen aan het profmilieu. Bovendien rijden er bij Gan-Mercier al landgenoten met ervaring: Joop Zoetemelk, Gerard Vianen en Cees Bal.

Na zijn laatste amateurseizoen neemt Gerrie Knetemann afscheid van Herman Krott en diens vrouw Jos. Hij geeft de ploegleider een hand en een aansteker, een gouden Dupont. Krott: ‘Die gaf hij niet zelf, dat liet hij zijn moeder doen.’ Krott heeft er duizenden sigaretten mee aangestoken, jarenlang. Hij koesterde het apparaatje als een kostbaar souvenir. Totdat het bij een inbraak werd gestolen.

Krott: ‘Hij was een groot ambassadeur voor de wielersport. Misschien heeft hij als bondscoach niet veel succes gehad, maar hij verkocht de sport overal op een positieve manier. Hij heeft veel voor het Nederlandse fietsen gedaan en dan bedoel ik niet alleen de door hem geïntroduceerde wielertaal.’

De ploegleider prijst aanvankelijk eerst Arie Hassink bij Caput aan. De stijlvolle hardrijder uit het oosten van het land wil dolgraag, maar hij wordt nooit beroepsrenner. Kort voor de overstap blijkt hij aan tuberculose te lijden, opgelopen tijdens de Ronde van Marokko. Krott: ‘Arie kwam bij dokter Ab Rozijn voor een keuring en moest in een apparaat blazen. Toen kwam het uit dat hij tbc had. Arie ging het ziekenhuis in en zou nooit meer kunnen wielrennen. Later heeft hij nog heel wat seizoenen bij mij in de ploeg gereden.’

In plaats van Hassink stapt Knetemann over naar de Franse ploeg waar Zoetemelk de kopman is. De voormalige stratenmaker vindt dat hij niets te verliezen heeft als beroepsrenner. ‘Per slot van rekening moet ik alles een keer meemaken.’ Hij verbaast zich over het milieu. Zo krijgt hij geen enkele opdracht. In een van de eerste koersen van het seizoen vraagt hij aan Zoetemelk: ‘Zal ik je niet eens een beetje uit de wind houden?’ Waarop de latere Tourwinnaar zegt: ‘Als je dat graag wilt doen, ga je gang.’

Over topsport: ‘Soms weet je zelf niet wie je bent. Vaak word je geleefd. Toch moet je steeds proberen te doen wat in je opkomt. Dat is het gemakkelijkste. Dan hoef je geen masker voor te houden.’ (1991)

Knetemann, subtopper bij de amateurs, maar wel een vakidioot, vindt het profmilieu in het begin meevallen. Hij onderscheidt zich in de kleinere rittenkoersen. Zo wordt hij tweede in de Ronde van de Ronde van de Middellandse Zee. In dat voorjaar van 1974 plukt hij de vruchten van doorgedreven trainingen tijdens de wintermaanden met zijn stadgenoten Louis Westrus en Jules Bruessing. ‘Die Bruessing kon bij de amateurs hard fietsen dat hij later bij de profs niet meer in de uitslagen voorkwam. Een renner die prof wordt, moet in zekere zin een beetje maf zijn. Gek zijn van de fiets, en nuchter.’

De klassiekers worden een lijdensweg. Knetemann moet vreselijk afzien om de eendaagse koersen van 250 kilometer en langer te kunnen uitrijden. Als knecht in een vroege ontsnapping wint hij in april 1974 plotseling de Amstel Gold Race (zie hoofdstuk 8). In het begin van de koers is hij niet vooruit te branden, maar naarmate hij de kilometers verteert, voelt hij zich steeds beter en hij triomfeert in z’n eentje. ‘In de koers had ik de mentaliteit dat ik niet dood wilde gaan ofschoon ik eigenlijk al overleden was. Dit vak is gemaakt om te presteren.’

Hij heeft leren afzien.