22


''Mij goed zeggen… "Jon-daa-lagh".' 'Je spreekt mijn naam heel goed uit.'
'Nee, Ayla verkeerd zeggen.' Ze schudde heftig het hoofd. 'Mij goed zeggen.' 'Jondalar. Jon-da-lar.'
'Jon-daa-larrr,' bracht ze er tenslotte uit. Ze liet de r rollen. 'Goed zo! Dat is heel goed,' zei hij.
Ayla glimlachte om haar succes. Toen verscheen er een slim glimlachje op haar gezicht. 'Jon-daa-larrr wan de Zee-lann-doo- nie-jerrrs.' Hij had de naam van zijn volk vaker genoemd dan hij zijn eigen naam zei en ze had in het geheim geoefend. 'Dat klopt!' Jondalar was oprecht verbaasd. Ze had het niet helemaal goed gezegd, maar alleen een Zelandoniër zou het verschil horen. Zijn verheugde goedkeuring maakte al haar inspanning de moeite waard, Ayla's glimlach over haar succes was prachtig.
'Wat betekent Zeelandoniejerrr?'
'Het betekent mijn volk. Kinderen van de Moeder, die in het Zuidwesten wonen. Doni betekent de Grote Aardmoeder. Aardkinderen, dat is denk ik de gemakkelijkste manier om het te zeggen. Maar de meeste mensen noemen zich Aardkinderen in hun eigen taal. Het betekent gewoon mensen.' Ze stonden tegenover elkaar, elk tegen een stam geleund van een berkebosje waarvan de stengels uit één boom met een gemeenschappelijke voet tot een aantal stevige stammen waren uitgegroeid. Hoewel hij een staf gebruikte en nog steeds uitgesproken kreupel liep, was Jondalar dankbaar dat hij in de groene wei van de vallei stond. Sinds zijn eerste aarzelende passen, had hij zich elke dag ingespannen. Zijn eerste tocht langs het steile pad omlaag, was een beproeving geweest—en een triomf. Terug- klimmen naar boven bleek gemakkelijker dan naar beneden gaan.
Hij wist nog steeds niet hoe ze hem indertijd zonder hulp naar boven naar de grot had gekregen. Maar als anderen haar hadden geholpen, waar waren ze dan'? Het was een vraag die hij al lang had willen stellen, maar eerst zou ze hem niet hebben begrepen, en later leek het ongepast om het er zo uit te flappen alleen om zijn eigen nieuwsgierigheid te bevredigen. Hij had het juiste
ogenblik afgewacht en dat was het nu wel, dacht hij. 'Wie zijn jouw mensen, Ayla? Waar zijn ze?' De glimlach verdween van haar gezicht. Hij had haast spijt dat hij het had gevraagd. Na een lange stilte begon hij te denken dat ze hem niet had begrepen.
'Niet mensen. Ayla van niet mensen,' antwoordde ze tenslotte, terwijl ze zich tegen de boom afzette en zich uit zijn schaduw verwijderde. Jondalar greep zijn stok en hobbelde achter haar aan.
'Maar je moet toch een paar mensen hebben gehad. Je bent uit een moeder geboren. Wie heeft voor je gezorgd? Wie heeft je leren genezen? Waar zijn je mensen nu, Ayla? Waarom ben je alleen?'
Ayla liep langzaam verder. Ze staarde naar de grond. Ze probeerde niet een antwoord uit de weg te gaan. Ze moest hem antwoord geven. Niet één vrouw van de Stam kon een antwoord weigeren op een rechtstreekse vraag van een man. Eigenlijk reageerden alle leden van de Stam op rechtstreekse vragen. Het was gewoon zo dat vrouwen aan mannen geen persoonlijke vragen stelden en dat deden mannen onderling ook maar zelden. Aan vrouwen werd gewoonlijk alles gevraagd. De vragen van Jondalar riepen veel herinneringen op, maar op sommige wist ze het antwoord niet en andere kon ze met haar beperkte woordenschat niet beantwoorden. 'Als je het me liever niet vertelt—'
'Nee,' ze keek hem aan en schudde het hoofd. 'Ayla zeggen.' Haar ogen stonden bezorgd. 'Niet weten woorden.' Jondalar vroeg zich weer af of hij het wel aan de orde had moeten stellen, maar hij was nieuwsgierig en zij leek bereid het te vertellen. Ze kwamen bij het grote, puntige brok steen dat een stuk uit de wand had geslagen voor het in het veld was blijven liggen, en bicven weer staan. Jondalar ging op een rand zitten waar de steen zo gekliefd was dat er op gemakkelijke hoogte een zitplaats was ontstaan, met een schuine rugleuning. 'Hoe noemen jouw mensen zich?' vroeg hij. Ayla dacht een ogenblik na. 'De mensen… Man… vrouw… kleintje.' Ze schudde weer het hoofd. Ze wist niet hoe ze het moest uitleggen. 'De Stam.' Ze maakte tegelijkertijd het gebaar dat het begrip uitdrukte.
'Als een gezin? Een gezin bestaat uit een man, vrouw en haar kinderen, die aan dezelfde vuurplaats wonen… Gewoonlijk.'Ze knikte. 'Gezin… meer.'
'Een kleine groep? Verschillende gezinnen die bij elkaar wonen, vormen een Grot,' zei hij, 'ook als ze niet in een grot wonen.' 'Ja,' zei ze. 'Stam klein. En meer. Stam betekenen alle mensen.'
Hij had haar het woord de eerste keer niet goed horen zeggen en had het handgebaar dat ze gebruikte, niet in de gaten. Het klonk
zwaar, kelig en het had die neiging, die hij alleen kon uitleggen als het inslikken van het midden van het woord. Hij zou niet
hebben gedacht dat het een woord was. Behalve de woorden die ze van hem had geleerd, had ze er helemaal geen gesproken en hij was geïnteresseerd.
'Zdoam?' probeerde hij haar na te zeggen.
Het was niet helemaal goed, maar het kwam dicht in de buurt.
'Ayla niet goed zeggen Jondalar woorden, Jondalar niet goed zeggen Ayla woorden. Jondalar zeggen heel goed.'
ik wist niet dat je woorden kende, Ayla. Ik heb je nog nooit in jouw taal horen spreken.'
'Niet weten veel woorden. Stam niet spreken woorden.' Jondalar begreep het niet. 'Wat spreken ze dan, als ze geen woorden spreken?'
'Ze spreken… handen,' zei ze, wetend dat dat niet helemaal klopte.
Ze merkte dat ze onbewust de gebaren had zitten maken in een poging om zich uit te drukken. Toen ze Jondalars niet-begrijpen- de blik zag, pakte ze zijn handen en maakte de juiste bewegingen terwijl ze haar zin herhaalde.
'Stam niet spreken veel woorden. Stam spreken… handen.' Zijn peinzend gerimpelde voorhoofd trok langzaam glad toen het hem begon te dagen. 'Wil je me vertellen dat jouw mensen met hun handen spreken? Laat zien! Zeg eens iets in jouw taal.'
Ayla dacht een ogenblik na en begon toen. ik wil je zoveel zeggen, maar ik moet leren het in jouw taal te zeggen. Jouw manier is de enige manier die ik nog over heb, Hoe kan ik je zeggen wie mijn mensen zijn? Ik ben geen vrouw van de Stam meer. Hoe kan ik uitleggen dat ik dood ben? Ik heb geen mensen. Voor de Stam wandel ik in de volgende wereld, net als de man met wie je samenreisde. Je bloedverwant, denk ik, je broer. Ik zou je graag vertellen dat ik de tekens boven zijn graf heb gemaakt, om hem te helpen de weg te vinden, om de smart in je hart te verlichten. Ik zou je ook graag vertellen dat ook ik om hem heb getreurd, hoewel ik hem niet kende. Ik ken de mensen bij wie ik ben geboren, niet. Ik moet een moeder en een familie hebben gehad die er net zo uitzagen als ik… en jij. Maar ik ken hen enkel als de Anderen. Iza is de enige moeder die ik me kan herinneren. Ze heeft me onderricht in de genezende magie, ze heeft me medicijnvrouw gemaakt, maar ze is nu dood. En Creb ook.Jondalar, ik hunker ernaar je te vertellen over Iza, en Creb, en Dure…' Ze moest even stoppen en diep ademhalen. 'Mijn zoon is ook bij me vandaan, maar hij leeft. Zoveel heb ik nog. En nu heeft de holeleeuw jou gebracht. Ik was bang dat mannen van de Anderen op Broud zouden lijken, maar jij lijkt meer op Creb, zachtmoedig en geduldig. Ik wil denken dat jij mijn metgezel wordt. Toen je hier pas was, dacht ik dat je daarom hierheen was gebracht. Ik denk dat ik dat wilde geloven omdat ik zo naar gezelschap verlangde en jij bent de eerste man van de Anderen, die ik ooit heb gezien… voor zover ik me kan herinneren. Toen zou het er niet toe hebben gedaan wie je was. Ik wilde je als metgezel, gewoon om een metgezel te hebben. Nu is het niet meer hetzelfde. Iedere dag dat je hier bent, worden mijn gevoelens voor jou sterker. Ik weet dat de Anderen niet al te ver weg zijn en er moeten andere mannen zijn die mijn metgezel zouden kunnen worden. Maar ik wil niemand anders en ik ben bang dat je niet hier bij mij zult willen blijven als je eenmaal weer gezond hebt. Ik ben bang dat ik ook jou zal verliezen. Ik wilde dat ik je kon vertellen hoe… hoe dankbaar ik ben dat je hier bent. Zo dankbaar dat ik het soms niet kan verdragen.' Ze hield op, niet in staat verder te gaan, maar op de een of andere manier met het gevoel dat ze nog niet klaar was. Haar gedachten waren niet helemaal onbegrijpelijk geweest voor de man die naar haar zat te kijken. Haar bewegingen—niet alleen die van haar handen, maar ook die van haar gelaatstrekken, haar ogen, haar hele lichaam—waren zo expressief dat hij diep was geroerd. Ze deed hem denken aan een zwijgende danseres, behalve de keelklanken, die, vreemd genoeg, bij de sierlijke bewegingen pasten. Hij nam alleen met zijn emoties waar en kon niet helemaal geloven dat wat hij voelde ook was wat zij meedeelde, maar toen ze ophield, wist hij dat ze het inderdaad had meegedeeld. Hij wist ook dat haar taal van bewegingen en gebaren niet, zoals hij had aangenomen, een eenvoudige uitbreiding was van de eenvoudige gebaren die hij soms gebruikte om zijn woorden extra nadruk te geven. Het leek eerder dat de geluiden die ze maakte werden gebruikt om de bewegingen te beklemtonen.
Toen ze ophield, bleef ze enkele ogenblikken peinzend staan. Vervolgens liet ze zich bevallig aan zijn voeten op de grond zakken en boog haar hoofd. Hij wachtte en toen ze zich niet bewoog, begon hij zich onbehaaglijk te voelen. Ze leek op hem te wachten en het gaf hem het gevoel of ze hem eer bewees. Een dergelijk eerbetoon aan de Grote Aardmoeder was prima, maar Ze stond als jaloers bekend en had het er niet mee op als een van Haar kinderen de verering ten deel viel die Haar toebehoorde. Tenslotte bukte hij zich en raakte haar arm aan. 'Sta op, Ayla. 'Wat doe je nou?'
Een arm die werd aangeraakt, was niet helemaal hetzelfde als een tikje op haar schouder, maar ze dacht dat het de dichtste benadering was van het Stamteken dat ze mocht spreken, die hij kon bereiken. Ze keek naar de zittende man omhoog. 'Vrouwen Stam zitten, willen praten. Ayla willen praten Jondalar.'
'Je hoeft niet op de grond te zitten om tegen mij te spreken.' Hij strekte zich naar voren en probeerde haar omhoog te trekken. 'Als je wilt spreken, spreek dan.'
Ze stond erop te blijven zitten waar ze zat. is gewoonte Stam.' Haar ogen smeekten hem het te begrijpen. 'Ayla willen zeggen…' Tranen van onmacht welden op. Ze begon opnieuw. 'Ayla niet goed praten. Ayla willen zeggen, Jondalar geven Ayla spreken, willen zeggen…'
'Probeer je soms "dank je wel" te zeggen?' 'Wat betekenen "dank je wel"?'
Hij zweeg even. 'Jij hebt mijn leven gered, Ayla. Je hebt me verzorgd, mijn wonden behandeld, me voedsel gegeven. Daarvoor wil ik zeggen, dank je wel. Ik zou meer willen zeggen dan dank je wel.'
Ayla fronste het voorhoofd. 'Niet zelfde. Man gewond, Ayla zorgen. Ayla zorgen alle man. Jondalar geven Ayla spreken. Is meer. Is meer dan dank je wel.' Ze keek hem vurig aan, haast om het hem door haar wil te laten begrijpen. 'Je praat misschien niet goed, maar je brengt het wei goed over. Sta op Ayla, of ik moet naast je komen zitten. Ik begrijp dat je genezer bent en dat het je roeping is om te zorgen voor iedereen die hulp nodig heeft. Jij vindt het misschien niets bijzonders dat je mijn leven hebt gered, maar dat maakt me niet minder dankbaar. Voor mij is het maar een kleine moeite om je te leren praten, maar ik begin te begrijpen dat het voor jou heel belangrijk is en dat je dankbaar bent. Het is altijd moeilijk om dankbaarheid onder woorden te brengen, in welke taal dan ook. Mijn manier is om dank je wel te zeggen. Ik vind jouw manier mooier. Sta nu alsjeblieft op.'
Ze voelde aan dat hij het begreep eerder dan dat ze zijn woorden snapte. Haar glimlach bracht meer dankbaarheid over dan ze wist. Het was een moeilijk, maar belangrijk begrip voor haar geweest om over te brengen en toen ze opstond, was ze in de wolken dat het haar was gelukt. Ze zocht een manier om haar uitbundigheid in daden uit te drukken en toen ze Whinney en haar veulen zag, floot ze luid en schel. De merrie spitste haar oren en kwam naar haar toe galopperen, en toen ze vlakbij was, nam Ayla een aanloop en sprong licht op de rug van het paard. Ze maakte een lang rondje door de wei, met het veulen vlak achter hen aan. Ayla was zo dicht bij Jondalar in de buurt gebleven, dat ze niet veel had gereden sinds ze hem had gevonden en het gaf haar een opbeurend gevoel van vrijheid. Toen ze bij de rots terugkwamen, stond Jondalar op hen te wachten. Zijn mond hing niet langer open, hoewel dat wel het geval was geweest toen ze begon. Heel even was er een rilling langs zijn rug gegleden en hij had zich afgevraagd of de vrouw bovennatuurlijk was, misschien zelfs een donii. Hij herinnerde zich vaag een visioen van een moedergeest in de vorm van een jonge vrouw, die een leeuw opzij duwde.
Toen herinnerde hij zich Ayla's al te menselijke gevoelens van onmacht over haar onvermogen om te communiceren. Een gees- tesverschijning van de Grote Aardmoeder zou dergelijke problemen beslist niet hebben. Evengoed had ze een buitengewone gave om met dieren om te gaan. Als ze riep, kwamen vogels uit haar hand eten en een zogende merrie kwam aanrennen als ze floot en stond de vrouw toe op haar rug te rijden. En die mensen, die niet met woorden spraken, maar met gebaren? Ayla had hem die dag veel gegeven om over na te denken. Hoe meer hij over haar nadacht, hoe dieper het raadsel werd, waarvoor ze hem stelde.Hij kon begrijpen waarom ze niet praatte als haar mensen niet praatten. Maar wie waren deze mensen? Waar waren ze nu? Ze zei dat ze niemand had en ze woonde inderdaad alleen in de vallei, maar wie had haar de geneeskunst geleerd of de magische kracht die ze over dieren had? Hoe was ze aan de vuursteen gekomen? Ze was jong om zo'n begaafde zelandoni te zijn. Gewoonlijk kostte het jaren om haar niveau te bereiken, vaak in speciale toevluchtsoorden.
Zouden dat haar mensen kunnen zijn? Hij wist dat er speciale groepen bestonden van Degenen Die de Moeder Dienden, die zich eraan wijdden inzicht te verkrijgen in diepe mysteries. Dergelijke groepen stonden in hoog aanzien. Zelandoni had een aantal jaren bij een doorgebracht. De Shamud had gesproken over vrijwillige oefeningen om inzicht te krijgen en vaardigheden te leren. Kon Ayla bij een dergelijke groep hebben gewoond, die niet sprak, behalve met gebaren? En nu leeft ze alleen om haar vaardigheden te vervolmaken.
En jij dacht er nog wel over om Genot met haar te delen, Jondalar. Geen wonder dat ze zo heftig reageerde. Maar wat zonde. Genot op te geven als je zo mooi bent als zij. Je zult haar wensen beslist respecteren, Jondalar, mooi of niet. Het bruine veulen stootte de man aan met zijn hoofd en wreef tegen hem aan, op zoek naar meer attent gekrauw van de gevoelige handen die altijd de juiste plekjes vonden in het kriebelige proces om het nestdons kwijt te raken. Hij vond het heerlijk als het veulen speciaal naar hem toekwam. Paarden waren voor hem nooit meer dan leeftocht geweest. Het was nooit bij hem opgekomen dat het warme, spontane dieren konden zijn die het prettig zouden vinden door hem te worden geaaid. Ayla glimlachte, ingenomen met de genegenheid die tussen de man en Whinney's veulen begon te ontstaan. Ze herinnerde zich een idee dat ze had gehad en noemde het spontaan. 'Jondalar geven veulen naam?'
'Het veulen een naam geven? Je wilt dat ik het veulen een naam geef?' Hij was onzeker en ingenomen met het idee. ik weet het niet, Ayla. Ik heb er nog nooit aan gedacht iets een naam te geven, laat staan een paard. Hoe geef je een paard een naam?' Ayla begreep zijn verbijstering wel. Ze had ook moeten wennen aan het idee. Aan namen zat een betekenis vast; ze gaven een herkenbaarheid. De erkenning dat Whinney een uniek individu was, los van het begrip paard had bepaalde consequenties. Ze was niet langer zomaar een dier uit de kudde die over de steppe zwierf. Ze had zich aangesloten bij mensen, kreeg bescherming van een mens en schonk haar vertrouwen aan een mens. Ze was uniek in haar soort. Ze had een naam.
Maar dat legde de vrouw verplichtingen op. Het welzijn van het dier eiste aanzienlijke inspanning en zorg. Het paard was nooit lang uit haar gedachten; hun levens waren onverbrekelijk verbonden.
Ayla was de relatie gaan waarderen, vooral na Whinney's terugkomst.
Hoewel het niet gepland of berekend was, school er een element van die erkenning in haar verlangen dat Jondalar het veulen een naam zou geven. Ze wilde dat hij bij haar bleef. Als hij aan het jonge paard gehecht raakte, kon dat een extra reden zijn om te blijven waar het veulen—althans voorlopig—zou moeten blijven, in de vallei, bij Whinney en haar.
Maar het was niet nodig de man te haasten. Voorlopig ging hij nog helemaal niet weg, zolang zijn been nog niet genezen was.
Ayla werd met een schok wakker. Het was donker in de grot. Ze lag op haar rug in het onpeilbare zwart te turen en probeerde weer in te slapen. Tenslotte glipte ze haar bed uit—ze had een ondiepe kuil in de aarden vloer van de grot gegraven, naast het bed dat nu door Jondalar werd gebruikt—en zocht op de tast de uitgang van de grot. Ze hoorde Whinney snuiven toen ze langs haar liep als blijk dat ze haar herkende. Ik begin onvoorzichtig te worden, dacht ze terwijl ze langs de wand naar het randje liep. Ik heb het vuur weer laten uitgaan. Jondalar is niet zo vertrouwd met de grot als ik. Als hij er midden in de nacht uitmoet, heeft hij meer licht nodig. Toen ze klaar was, bleef ze een poosje buiten. Een kwart maan, die in het westen onderging, stond vlak bij de rand boven haar, aan de overkant rechts van de richel en zou er weldra achter verdwijnen. Het was al ver na middernacht. Beneden was alles donker, afgezien van het zilverige, trillende licht van sterren die in de fluisterende stroom werden weerspiegeld. De nachtlucht ging amper waarneembaar over van zwart in diepblauw, maar ze merkte het onbewust. Zonder te weten waarom, besloot Ayla niet terug te gaan naar bed. Ze zag hoe de maan steeds donkerder werd van kleur voor ze werd opgeslokt door de zwarte rand van de tegenoverliggende wand. Ze voelde een onheilspellende huivering toen het laatste glimpje licht werd gedoofd.Geleidelijk werd de lucht lichter en verbleekten de sterren in het stralende blauw. Helemaal aan het eind van de vallei was de horizon paars. Ze zag de scherp omlijnde boog van een bloedrode zon uit de rand van de aarde opwellen en een spookachtige straal licht in de vallei werpen.
'Er is vast een steppebrand daar in het oosten,' zei Jondalar. Ayla draaide zich met een ruk om. De man baadde in de gloed van de vurige bol, die zijn ogen een lavendelkleur gaven die ze in het licht van het vuur nog nooit had gezien. 'Ja, groot vuur, veel rook. Ik niet weten jij op.'
'Ik ben al een tijdje wakker. Ik hoopte dat je terug zou komen. Toen je niet kwam, dacht ik dat ik net zo goed kon opstaan. Het vuur is uit.'
'Ik weten. Ik onvoorzichtig. Niet maken vuur goed voor branden nacht.'
'Afgedekt, je hebt het vuur niet afgedekt zodat het niet uit zou gaan.'
'Afgedekt,' herhaalde ze. ik gaan beginnen.' Hij volgde haar terug de grot in. Toen hij door de ingang ging, bukte hij zich. Het was meer vrees dan noodzaak. De grotopening was hoog genoeg voor hem, maar het scheelde niet veel. Ayla haalde het pyriet en de vuursteen te voorschijn en verzamelde tondel en aanmaakhout.
'Heb je niet gezegd dat je die vuursteen op het strand hebt gevonden? Ligt er nog meer?'
'Ja, niet veel. Water gekomen. Weg.'
'Een overstroming? Misschien moeten we alles meenemen wat we kunnen vinden.'
Ayla knikte afwezig. Ze zat met een probleem en wist niet hoe ze het ter sprake moest brengen. Haar vleesvoorraad begon uitgeput te raken en ze wist niet of hij er bezwaar tegen zou hebben dat ze jaagde. Ze was er af en toe met haar slinger op uit getrokken en hij had niet gevraagd waar de woestijnspringmuizen, hazen en reuzenhamsters vandaan kwamen. Maar zelfs de mannen van de Stam hadden haar toegestaan met haar slinger te jagen op klein wild. Maar ze moest op groter wild jagen en dat betekende dat ze erop uit moest trekken met Whinney en een kuil moest graven. Het trok haar niet aan. Ze was liever met Kleintje gaan jagen, maar die was weg. De afwezigheid van haar jachtgezel was echter de minste van haar zorgen. Ze zat meer in over Jondalar. Ze wist dat hij haar, zelfs als hij er bezwaar tegen had, niet kon tegenhouden. Het was niet zo dat ze deel uitmaakte van zijn Stam, dit was haar grot en hij was nog niet volledig hersteld. Maar hij leek van de vallei, Whinney en het veulen te genieten, hij leek zelfs haar aardig te vinden. Ze wilde niet dat dat zou veranderen. In haar ervaring vonden mannen het niet prettig als vrouwen jaagden, maar ze had geen keus.
En ze had meer nodig dan zijn instemming, ze had zijn hulp nodig. Ze wilde het veulen niet meenemen op jacht. Ze was bang dat hij door de op hol geslagen kudde zou worden verrast en onder de voet zou worden gelopen. Ze was er zeker van dat hij, als Jondalar hem gezelschap hield, zou achterblijven wanneer zij met Whinney vertrok. Ze zou niet lang wegblijven. Ze kon op verkenning uitgaan, een valkuil graven, naar huis gaan en dan de volgende dag jagen. Maar hoe kon zede man vragen een veulen gezelschap te houden terwijl ze jaagde? Ook al was hij nog niet in staat om zelf te jagen?
Toen ze nog eens naar haar slinkende voorraad gedroogd vlees keek, terwijl ze de soep maakte voor het ochtendmaal, overtuigde dat haar ervan dat er op korte termijn iets moest gebeuren. Ze kwam tot de slotsom dat ze het best eerst in het klein voor haar liefde voor de jacht uit kon komen door hem haar behendigheid met haar favoriete wapen te laten zien. Zijn reactie op haar jagen met de slinger zou haar een idee geven of het zin had hem om hulp te vragen.
Ze hadden de gewoonte aangenomen 's morgens samen door het kreupelhout langs de rivier te lopen. Voor hem was het een goede oefening en zij genoot ervan. Die ochtend stak ze haar slinger tussen haar gordel toen ze vertrokken. Nu hoefde alleen nog een of ander dier zo vriendelijk te zijn binnen haar bereik te komen.
Haar hoop werd ruimschoots vervuld toen een wandelingetje van de stroom het veld in een paar korhoenders opjoeg. Toen ze er een zag, greep ze naar haar slinger en stenen. Op het ogenblik dat ze de eerste uit de lucht sloeg, vloog de tweede op, maar haar tweede steen haalde hem neer. Voor ze ze ophaalde wierp ze een blik op Jondalar. Ze zag stomme verbazing, maar wat belangrijker was, ze zag een glimlach.
'Dat was fantastisch, Ayla. Heb je al die dieren zo gevangen? Ik dacht dat je strikken had uitgezet. Wat is dat voor wapen?' Ze gaf hem de reep leer met de uitstulping in het midden en gingtoen de vogels ophalen.
ik geloof dat dit een slinger wordt genoemd,' zei hij toen ze terugkwam. 'Willomar heeft me over een dergelijk wapen verteld. Ik kon me niet helemaal voorstellen waar hij het over had, het moet dit ding zijn geweest. Je bent er goed mee, Ayla. Dat moet een hoop oefening hebben gekost, zelfs als je aanleg hebt.'
'Jij goedvinden ik jagen?'
'Als jij niet jaagde, wie zou het dan moeten doen?' 'Mannen van de Stam niet willen vrouwen jagen.' Jondalar bekeek haar aandachtig. Ze was angstig, bezorgd. Misschien hielden de mannen niet van vrouwen die op jacht gingen, maar het had haar niet weerhouden het te leren. Waarom had ze deze dag gekozen om te laten zien wat ze kon? Waarom kreeg hij het gevoel dat ze zijn goedkeuring zocht? 'De meeste vrouwen bij de Zelandoniërs jagen, tenminste als ze jong zijn. Mijn moeder viel op omdat ze zo goed sporen las. Ik zie geen enkele reden waarom vrouwen niet zouden jagen als ze dat willen. Ik houd wel van vrouwen die jagen, Ayla.' Hij kon haar spanning zien wegsmelten, hij had kennelijk gezegd wat ze wilde horen en het was de waarheid. Maar hij vroeg zich wel af waarom het zo belangrijk voor haar was. ik jagen moeten,' zei ze. 'Hulp moeten.' ik zou het graag doen, maar ik denk niet dat ik het al aan kan.'
'Niet jagen helpen. Ik nemen Whinney, jij houden veulen?' 'Dat is het dus,' zei hij. 'Je wilt dat ik op het veulen pas terwijl jij met de merrie op jacht gaat?' Hij grinnikte. 'Dat is weer eens wat anders. Meestal blijft de vrouw thuis om op de kinderen te passen, als ze er eenmaal een of twee heeft. Het is de verantwoordelijkheid van de man om voor hen te jagen. Ja, ik blijf wel bij het veulen. Iemand moet jagen en ik wil niet dat het kereltje iets overkomt.'
Haar glimlach was er een van opluchting. Hij vond het niet erg. Hij leek het echt niet erg te vinden.
'Maar voor je plannen maakt voor je jacht, zou je eens een kijkje kunnen gaan nemen bij die brand in het oosten. Zo'n grote brand zou het jagen gemakkelijker voor je kunnen maken.' 'Vuur jagen?' zei ze.
'Het is wel voorgekomen dat hele kudden alleen al van de rook zijn gestorven. Soms vind je je vlees gekookt en al! Vertellers weten een grappige fabel over een man die na een steppebrand gekookt vlees had gevonden en over de problemen die hij had om de rest van zijn Grot ertoe over te halen vlees te proberen dat hij expres had verbrand. Het is een oud verhaal.' Er gleed een glimlach over haar gezicht toen ze het snapte. Een snel woekerend vuur kon een hele kudde overmeesteren. Misschien hoef ik toch geen kuil te graven.
Toen Ayla het systeem van manden, tuig en slede te voorschijn haalde, stond Jondalar voor een raadsel. Hij snapte maar niet wat de bedoeling van de ingewikkelde uitrusting was. 'Whinney brengen vlees grot,' legde ze uit. Ze liet hem de slede zien terwijl ze de riemen om de merrie aantrok. 'Whinney jou brengen grot,' voegde ze eraan toe.
'Dus zo ben ik hier gekomen! Ik vroeg het me al een hele tijd af. Ik kon niet geloven dat jij me hier alleen had gebracht. Ik dacht dat andere mensen me misschien hadden gevonden en me hier bij jou hadden achtergelaten.'
'Geen… andere mensen. Ik vinden… jou… andere man.' Jondalar fronste zijn voorhoofd en er kwam een gekwelde en troosteloze uitdrukking op zijn gezicht. De verwijzing naar Thonolan overrompelde hem, en de pijn van zijn verlies nam hem in zijn greep. 'Moest je hem daar achterlaten? Had je hem niet ook mee kunnen nemen?' viel hij tegen haar uit. 'Man dood, Jondalar. Jij gewond. Veel gewond,' zei ze. Ook zij voelde onmacht in zich opwellen. Ze wilde hem vertellen dat ze de man had begraven, dat ze om hem had getreurd, maar ze kon liet niet overbrengen. Ze wilde met hem spreken over gedachten waarvan ze niet eens zeker wist of ze onder woorden konden worden gebracht, maar ze voelde zich verstikt. Hij had zijn smart de eerste dag bij haar uitgekermd en nu kon ze zijn bedroefdheid niet eens delen.
Ze verlangde naar zijn gemak met woorden, zijn vermogen om ze spontaan in de juiste volgorde te plaatsen, zijn vrijheid van uitdrukken. Maar er was een vage barrière waar ze geen vat op kon krijgen, ze miste iets waarvan ze vaak het gevoel had dat ze het bijna te pakken had, maar dat haar dan weer ontsnapte. Haar intuïtie vertelde haar dat ze het moest weten, dat ze de kennis in zich droeg, als ze de sleutel maar kon vinden. 'Het spijt me, Ayla. Ik had niet zo tegen je moeten schreeuwen, maar Thonolan was mijn broer…' het woord was haast een schreeuw.'Broer. Jij en andere man… hebben zelfde moeder?' 'Ja, we hadden dezelfde moeder.'
Ze knikte en draaide zich weer om naar het paard. Ze wilde dat ze hem kon vertellen dat ze begreep hoe na kinderen van dezelfde moeder elkaar stonden, en de speciale band kende die kon bestaan tussen twee mannen die uit dezelfde moeder waren geboren. Creb en Brun waren broers geweest. Ze was klaar met het inpakken van de draagmanden en pakte haar speren op om ze naar buiten te brengen en ze in te laden, als ze eenmaal door de lage ingang van de grot waren. Terwijl hij haar de laatste voorbereidingen zag treffen, begon hij te zien dat het paard meer voor de vrouw betekende dan een vreemde gezellin. Het dier gaf haar een duidelijk voordeel. Hij had niet beseft hoe nuttig een paard kon zijn. Maar hij werd voor een raadsel geplaatst door de zoveelste tegenstelling waarmee ze hem confronteerde: ze gebruikte een paard om haar te helpen jagen en het vlees naar huis te dragen—een vooruitgang waar hij nog nooit van had gehoord—en een speer zo primitief als hij nog nooit had gezien.
Hij had met veel mensen gejaagd, elke groep had zijn eigen variant jachtspeer, maar niet een was zo radicaal anders als de hare. En toch kwam hij hem bekend voor. De punt was scherp en in het vuur gehard en de schacht was recht en glad, maar hij was zo onhandig. Het stond buiten kijf dat hij niet was bedoeld om te werpen, hij was groter dan de speren die hij gebruikte om op neushoorns te jagen. Hoe jaagde ze ermee? Kon ze haar prooi wel dicht genoeg naderen om hem te hanteren? Als ze terugkwam, moest hij het haar vragen. Het zou nu te veel tijd kosten. Ze begon de taal te leren, maar het was nog steeds moeilijk. Hij leidde het veulen de grot in voor Ayla en Whinney vertrokken. Hij krauwde en streelde het jonge paard en praatte tegen hem tot hij zeker wist dat Ayla en haar rijdier ver weg waren. Het was een vreemde gewaarwording om alleen in de grot te zijn met de wetenschap dat de vrouw bijna de hele dag weg zou blijven. Hij gebruikte de stok om overeind te komen en toen hij een lamp vond gaf hij toe aan zijn nieuwsgierigheid en stak hem op. Hij liet de stok liggen, want in de grot had hij die niet nodig. Hij hield de stenen lamp in de ene hand en volgde de wanden van de grot om te zien hoe groot hij was. Hij was ongeveer zo groot als hij had verwacht en afgezien van de kleine inham waren er geen zijgangen. Maar in die inham stuitte hij op een verrassing. Aan alles was te zien dat er nog niet zo lang geleden een holeleeuw had gewoond. Hij zag zelfs een grote afdruk van een poot! Toen hij ook de rest van de grot had bekeken, was hij ervan overtuigd dat Ayla er al jaren had gewoond. Hij moest zich vergissen wat dat spoor van de leeuw betrof, maar toen hij er weer heen ging en die hoek nog eens nauwkeurig onderzocht wist hij zeker dat er een tijd lang een holeleeuw had gewoond en dat het nog geen jaar geleden kon zijn.
Weer een mysterie! Zou hij ooit het antwoord vinden op al die ingewikkelde vragen?
Hij pakte een van Ayla's manden—die nog nooit was gebruikt zover hij het kon bekijken—en besloot op het strandje vuursteen te gaan zoeken. Hij kon toch ook proberen zich nuttig te maken? Terwijl het veulen voor hem uit sprong, zocht Jondalar met behulp van zijn stok, zijn weg langs het steile pad naar beneden. Daar zette hij de stok tegen de wand, bij de berg botten. Hij zou dankbaar zijn als hij hem niet meer hoefde te gebruiken. Hij bleef even staan om het veulen dat aan zijn hand snuffelde, te krauwen en te strelen en moest lachen toen het jonge paard uitbundig van blijdschap in de poel rolde die hij en Whinney altijd gebruikten. Het veulen brieste van intens genot en wentelde zich met de benen in de lucht in de losse grond. Hij ging staan en schudde zich uit waarbij de modder alle kanten opvloog. Daarna zocht hij een fijn plekje in de schaduw van een wilg en ging liggen rusten.
Jondalar liep langzaam zoekend over het rotsstrandje en bukte bij elke steen.
'Daar heb ik er een!' riep hij opgewonden. Het veulen schrok ervan. Hij vond het ook wel een beetje dwaas. 'Hier nog een,' zei hij en glimlachte schaapachtig. Maar toen hij de bronskleurige grauwe steen oppakte, zag hij er nog een die veel groter was. 'Er ligt wel vuursteen op dit strandje!'
Hier haalt ze de vuursteen vandaan om haar gereedschap te maken. Als je een goede klopsteen kon vinden, zou je wat gereedschap kunnen maken, Jondalar! Goede scherpe messen en naalden… Hij ging staan en taxeerde de hoop botten en afval die de rivier tegen de wand had gesmeten. Het ziet ernaar uit dat er ook bruikbare botten en geweien zijn. Je zou ook een behoorlijke speer voor haar kunnen maken.Misschien wil ze niet eens een 'behoorlijke speer', Jondalar. Ze kan haar reden wel hebben om die speer te gebruiken. Maar dat betekent niet dat je geen speer voor jezelf kunt maken. Dat is beter dan de hele dag maar wat te zitten. Je zou ook wat kunnen uitsnijden. Daar was je altijd heel handig in voor je ermee ophield.
Hij rommelde wat in de hoop botten en drijfhout die tegen de wand lag en zocht tussen het kreupelhout naar losse beenderen, schedels en geweien. Hij vond handen vol vuursteen toen hij naar een goede klopsteen zocht. Toen hij de bovenlaag van de eerste vuursteen sloeg, glimlachte hij. Het drong nu pas tot hem door hoe hij dat werk had gemist.
Hij dacht na over wat hij allemaal zou kunnen doen nu hij wat vuursteen had. Hij had een goed mes nodig en een bijl met een handvat. Hij wou speren maken en nu kon hij zijn kleren ook vastmaken met een paar goede priemen. Ayla zou zijn soort gereedschap mooi vinden; hij kon het haar in ieder geval laten zien.
De dag kroop niet zo langzaam om als Jondalar had gevreesd, werkend met de vuursteen die hij daar ontdekte. De schemering viel al in voor hij zijn nieuwe steenkloppersgereedschap in de lap leer die hij van Ayla had geleend verzamelde en hij voorzichtig het nieuwe gereedschap dat hij had gemaakt naar de grot terugbracht. Het veulen liep hem al een tijdje duwtjes te geven met zijn neus, om aandacht te vragen en hij vermoedde dat het jonge dier honger had. Ayla had wat dunne pap van gekookt graan achtergelaten, die het veulen eerst had geweigerd en toen later wel nam, maar dat was rond het middaguur geweest. Waar was ze?
Tegen de tijd dat het donker was, maakte hij zich echt ongerust. Het veulen had Whinney nodig en Ayla hoorde terug te zijn. Hij stond buiten op het uiterste randje van de richel naar haar uit te kijken en besloot toen een vuur aan te leggen. Hij dacht dat ze dat zou kunnen zien voor het geval dat ze misschien verdwaald was. Ze zou niet verdwalen, hield hij zichzelf voor, maar hij maakte het vuur toch maar.
Het was al laat toen ze eindelijk terugkwam. Hij hoorde Whinney en wilde het pad afgaan om haar tegemoet te lopen, maar het veulen was hem al voor. Ayla steeg op het smalle strandje af, hees een karkas van de slede, zette de stokken zo dat ze op het smalle pad pasten en leidde de merrie omhoog net toen Jondalar beneden aankwam en voor haar opzijging. Ze kwam terug met een stuk hout van het vuur voor een fakkel. Jondalar pakte hem aan terwijl Ayla een tweede karkas weer op de slede laadde. Hij hobbelde naar haar toe om te helpen, maar ze had het al versleept. Toen hij haar het dode gewicht van het hert zag hanteren, drong het pas goed tot hem door hoe sterk ze was en het verschafte hem inzicht hoe ze aan die kracht was gekomen. Het paard en de slede waren nuttig, misschien zelfs onmisbaar, maar ze was evengoed maar in haar eentje.
Het veulen zocht gretig naar zijn moeders tepels, maar Ayla duwde hem opzij tot ze bij de grot waren.
'Jij gelijk, Jondalar,' zei ze toen ze bij de richel was. 'Groot, groot vuur. Ik niet zien eerder zo groot vuur. Veel weg. Veel, veel dieren.'
Iets in haar stem maakte dat hij nog eens goed naar haar keek. Ze was uitgeput en de slachting die ze had gezien, had zijn stempel achtergelaten in de gekwelde leegte in haar ogen. Haar handen waren zwart, haar gezicht en omslag zaten onder de roet- en bloedvegen. Ze maakte het tuig en de slede los en sloeg toen haar arm om Whinney's hals en leunde afgemat met haar voorhoofd tegen de merrie. Het paard liet haar hoofd hangen terwijl haar veulen de druk op haar volle melkklieren verlichtte. Ze zag er al net zo moe uit.
'Die brand was zeker ver weg. Het is laat, heb je de hele dag gereden?' vroeg Jondalar.
Ze tilde haar hoofd op en draaide zich naar hem om. Ze was heel even vergeten dat hij er was. 'Ja, hele dag,' zei ze en haalde toen diep adem. Ze kon nog niet aan haar vermoeidheid toegeven, ze had te veel te doen. 'Veel dieren sterven. Veel komen pakken vlees. Wolf. Hyena. Leeuw. Ander, ik niet eerder zien Grote tanden.' Ze demonstreerde een open muil terwijl ze haar twee vingers als uitgerekte scheurtanden naar beneden liet hangen. 'Je hebt een sabeltandtijger gezien! Ik wist niet dat die echt bestonden! Een oude man vertelde de jonge knapen op de Zomerbijeenkomst altijd hele verhalen over hoe hij er een had gezien, maar niet iedereen geloofde hem. Heb je er echt een gezien?' Hij wenste dat hij met haar mee had kunnen gaan. Ze knikte en huiverde. Haar schouders verstarden en ze sloot haar ogen. 'Maken Whinney schrikken. Sluipen. Slinger maken gaan. Whinney, ik rennen.'Jondalar zette grote ogen op bij haar aarzelende relaas van het voorval. 'Je hebt een sabeltandtijger weggejaagd met je slinger? Grote Moeder, Ayla!' 'Veel vlees. Tijger… niet nodig Whinney. Slinger maken weggaan.' Ze wilde meer zeggen, het voorval beschrijven, haar angst onder woorden brengen, die met hem delen, maar ze had de middelen niet. Ze was te moe om zich de gebaren voor te stellen en dan te proberen te bedenken hoe de woorden erin pasten. Geen wonder dat ze uitgeput was, dacht Jondalar. Misschien had ik niet moeten voorstellen dat ze naar de brand ging. Maar ze heeft twee herten gepakt. Daar was wel moed voor nodig tegenover een sabeltandtijger. Ze is me er eentje. Ayla keek naar haar handen en ging het pad weer af naar het strandje. Ze pakte de fakkel die Jondalar in de grond had gestoken, droeg hem naar de stroom en hield hem omhoog om om zich heen te kijken. Vervolgens trok ze een stengel rode ganzevoet uit de grond. Ze kneep de bladeren en wortels tussen haar handen fijn, maakte het mengsel nat, deed er wat zand bij en schuurde haar handen. Vervolgens waste ze het stof van haar gezicht en ging terug naar boven.
Jondalar had al kookstenen in het vuur gelegd en ze was er dankbaar voor. Een kom hete thee was net wat ze nodig had. Ze had voedsel voor hem achtergelaten en ze hoopte dat hij niet van haar verwachtte dat ze eten zou koken. Ze kon zich nu niet druk maken over maaltijden. Ze moest nog twee herten villen en aan stukken snijden om te drogen.
Ze had naar dieren gezocht die niet verschroeid waren, ze wilde de huiden bewaren, maar toen ze aan de slag ging, herinnerde ze zich dat ze van plan was geweest een paar nieuwe, scherpe messen te maken. Het was meestal eenvoudiger om nieuwe te maken en de oude als krabber te gebruiken. Haar oude mes, dat in het gebruik bot was geworden, vergde meer van haar dan ze kon opbrengen. Ze hakte op de huid los terwijl tranen van vermoeidheid en verslagenheid in haar ogen kwamen en over haar wangen liepen.
'Ayla, wat is er aan de hand?' vroeg Jondalar. Ze hakte alleen maar nog wilder op het hert los. Ze kon het niet uitleggen. Hij pakte het botte mes uit haar hand en trok haar overeind. 'Je bent moe. Ga toch een poosje liggen rusten.' Ze schudde het hoofd, hoewel ze wanhopig graag wilde doen wat hij zei. 'Hert villen, vlees drogen. Niet wachten, hyena komen.' Hij deed geen moeite te opperen dat ze de herten naar binnen bracht, ze dacht niet helder, ik houd wel de wacht,' zei hij. 'Jij hebt rust nodig. Ga naar binnen en ga liggen, Ayla.'
Ze werd vervuld van dankbaarheid. Hij zou de wacht houden! Het was niet bij haar opgekomen het hem te vragen, ze was niet gewend iemand anders te hebben. Bevend van opluchting wankelde ze de grot binnen en liet zich op haar vachten vallen. Ze wilde maar dat ze Jondalar kon vertellen hoe dankbaar ze was. Ze voelde de tranen weer komen omdat ze wel wist dat het niet zou lukken. Ze kon niet praten!
Jondalar liep in de loop van de nacht verschillende keren de grot in en uit. Af en toe bleef hij bij de slapende vrouw staan kijken, zijn voorhoofd diep gefronst van bezorgdheid. Ze lag rusteloos met haar armen te slaan en onverstaanbaar te mompelen in haar dromen.

Ze liep door een mist, roepend om hulp. Een lange vrouw, in nevelen gehuld, haar gezicht onduidelijk, strekte haar armen uit. ik heb toch gezegd dat ik voorzichtig zou zijn, moeder, maar waar was je gebleven?' mompelde Ayla. 'Waarom kwam je niet toen ik je riep? Ik heb geroepen en geroepen, maar je kwam maar niet. Waar ben je toch geweest? Moeder? Moeder? Ga nu niet weer weg! Blijf toch bij me! Moeder, wacht op me! Laat me niet alleen!'
liet droombeeld van de lange vrouw verdween en de nevelen losten op. Voor haar in de plaats stond er een andere vrouw, gedrongen en kort. Haar sterke, gespierde benen waren iets naar buiten gebogen, maar ze liep rechtop. Ze had een grote haviksneus, met een hoge, uitstekende rug, en aan haar kaak, die naar voren stak, ontbrak een kin. Haar voorhoofd was laag en week naar achter, maar haar hoofd was heel groot, haar nek was kort en dik. Zware wenkbrauwbogen overschaduwden grote, intelligente bruine ogen die vol liefde en verdriet stonden. Ze wenkte, Iza!' riep Ayla naar haar. Iza, help me! Alsjeblieft, help me!' Maar Iza keek haar slechts vragend aan. Iza, hoor je me niet? Waarom begrijp je me nou niet?' 'Niemand kan je begrijpen als je niet behoorlijk praat,' zei een andere stem. Ze zag een man die een staf gebruikte om hem bij het lopen te helpen. Hij was oud en mank. Een arm was onder de elleboog afgezet. De linkerkant van zijn gezicht was afschuwelijk verminkt door de littekens en zijn linkeroog ontbrak, maar zijn goede oog straalde kracht, wijsheid en mededogen uit. 'Je moet leren praten, Ayla,' zei Creb met zijn eenhandige gebaren, maar ze kon hem horen. Hij sprak met de stem van Jondalar.
'Hoe kan ik praten? Ik kan het me niet herinneren! Help me, Creb!'
'Je totem is de Holeleeuw, Ayla,' zei de oude Mog-ur. In een geelbruine flits sprong de kat op de oerossen af en worstelde de reusachtige, in doodsangst brullende, roodbruine wilde koe tegen de grond. Ayla hapte naar adem en de sabeltandtijger grauwde naar haar. Zijn scheurtanden en snuit dropen van het bloed. Hij kwam op haar af, zijn lange, scherpe tanden werden langer en scherper. Ze zat in een kleine grot en probeerde weg te kruipen in de vaste rotsen in haar rug. Een holeleeuw brulde. 'Nee! Nee!' riep ze.
Een gigantische poot met uitgestrekte klauwen graaide naar binnen en groefde vier evenwijdige krabben in haar linkerdij. 'Nee! Nee!' riep ze uit. ik kan het niet! Ik kan het niet!' De nevelen kolkten om haar heen. ik kan het me niet herinneren.' De lange vrouw strekte haar armen uit. ik help je wel…' Heel even trok de nevel op en Ayla zag een gezicht dat wel een beetje op het hare leek. Een pijnlijke golf van misselijkheid trok door haar heen, en een zure stank van vocht en rotting steeg omhoog toen de grond plotseling openscheurde. 'Moeder! Moederrrr!'

'Ayla, Ayla, wat is er aan de hand?' Jondalar schudde haar wakker. Hij had buiten op de richel gezeten toen hij haar in een onbekende taal hoorde gillen. Hij kwam sneller naar binnen hobbelen dan hij dacht dat hij vooruit kon komen. Ze kwam overeind zitten en hij nam haar in zijn armen. 'Oh, Jondalar, het was mijn droom, mijn nachtmerrie!' snikte ze. 'Er is niets aan de hand, Ayla, er is echt niets aan de hand.' 'Het was een aardbeving. Zo is het gebeurd. Ze is bij een aardbeving omgekomen.'
'Wie is bij een aardbeving omgekomen?' 'Mijn moeder. En Creb later ook. Oh, Jondalar, ik haat aardbevingen.' Ze sidderde in zijn armen.
Jondalar pakte haar bij beide schouders en duwde haar van zich af zodat hij haar kon aankijken. 'Vertel me over je droom, Ayla,' zei hij.
ik heb die dromen al zolang ik me kan herinneren, ze komen steeds terug. In de ene zit ik in een kleine grot en graait een klauw naar binnen. Ik denk dat ik zo door mijn totem ben getekend. De andere kon ik me nooit herinneren, maar ik werd altijd trillend en misselijk wakker. Behalve deze keer. Ik heb haar gezien, Jondalar. Ik heb mijn moeder gezien!'
'Ayla, hoor je jezelf wel?'
'Hoe bedoel je?'
'Je praat, Ayla. Je praat!'
Ayla had eens kunnen praten en hoewel de taal niet hetzelfde was, had ze zich het gevoel, het ritme, de betekenis van gesproken taal eigen gemaakt. Ze was vergeten hoe ze met woorden moest spreken omdat haar overleving van een andere wijze van communiceren afhing en omdat ze de tragedie waardoor ze alleen was achtergebleven, wilde vergeten. Hoewel ze daar niet bewust haar best voor had gedaan, had ze meer dan de woordenschat van Jondalars taal gehoord en in haar geheugen geprent. De grammatica en klemtoon maakte deel uit van de klanken die ze hoorde als hij sprak. De schok van haar droom had deze onbewuste kennis naar boven gehaald.
Ze was geboren als een kind dat nog moet leren praten, maar ze had wel de aanleg en de wil. Ze hoefde slechts voortdurend voorbeelden te horen. Maar haar motivatie was nu groter dan die van een kind en haar geheugen was beter ontwikkeld. Ze leerde sneller. Hoewel ze hem niet alles precies kon nazeggen, had ze zijn taal toch goed geleerd.
'Je hebt gelijk! Ik kan het! Jondalar, ik kan in woorden denken!'
Plotseling hadden ze allebei in de gaten dat hij haar vasthield, en ze werden er verlegen onder. Hij liet zijn armen zakken, is het al ochtend?' zei Ayla met een blik op het licht dat door de ingang van de grot en het rookgat erboven naar binnen stroomde. Ze gooide het dek van zich af. ik wist niet dat ik zo lang kon slapen. Grote Moeder! Ik moet aan de slag om dat vlees te drogen.' Ze had ook zijn krachttermen overgenomen. Hij glimlachte. Het was nogal ontzagwekkend haar plotseling te horen spreken, maar om zijn uitdrukkingen, uitgesproken met dat unieke accent van haar, uit haar mond te horen, was grappig. Ze haastte zich naar de ingang en bleef stokstijf staan toen ze naar buiten keek. Ze wreef haar ogen uit en keek nog eens. Rijen vlees, aan nette, tongvormige reepjes gesneden, waren van de ene kant van de brede stenen richel naar de andere gespannen, met verschillende vuurtjes op regelmatige afstanden ertussen. I >roomde ze misschien nog? Waren alle vrouwen van de stam plotseling verschenen om haar te helpen?''Als je honger hebt, is er vlees van een lendestuk dat ik boven de vuurplaats aan het spit heb geregen,' zei Jondalar langs zijn neus weg en met een brede, zelfingenomen glimlach. 'Jij? Heb jij dat gedaan?'
'Ja, dat heb ik gedaan.' Zijn grijns werd nog breder. Haar reactie op zijn kleine verrassing was beter dan hij had gehoopt. Hij was misschien nog niet helemaal sterk genoeg om te jagen, maar hij kon tenminste de dieren villen die ze meebracht en het vlees vast te drogen hangen, vooral nu hij net nieuwe messen had gemaakt.
'Maar… jij bent een man,' zei ze verbluft. Jondalars kleine verrassing was nog veel verbijsterender dan hij wist. Alleen door een beroep te doen op hun herinneringen verwierven de leden van de Stam de kennis en vaardigheden om te overleven. Bij hen had het instinct zich zo ontwikkeld dat ze zich de vaardigheden van hun voorouders konden herinneren en ze konden doorgeven aan hun nageslacht. De taken die mannen en vrouwen verrichtten, waren al zoveel generaties gesplitst dat ze naar sekse gescheiden herinneringen hadden. Een man van de Stam was nooit op het idee gekomen het vlees aan reepjes te snijden om het alvast te drogen te hangen en als het wel bij hem was opgekomen, dan zou hij niet hebben geweten waar hij moest beginnen. Hij zou zeker niet de nette stukjes die gelijkmatig zouden drogen, hebben kunnen snijden, die Ayla voor haar ogen zag. Hij had er de herinneringen niet voor. 'Mag een man dan niet wat vlees aan reepjes snijden?' vroeg Jondalar. Hij wist dat sommige mensen andere gebruiken hadden ten aanzien van vrouwenwerk en mannenwerk, maar hij had haar alleen maar willen helpen. Hij had niet gedacht dat ze op haar tenen getrapt zou zijn.
in de Stam kunnen vrouwen niet jagen en mannen niet… voedsel maken,' probeerde ze uit te leggen. 'Maar jij jaagt wel.'
Zijn bewering gaf haar een onverwachte schok. Ze was vergeten dat ze met hem de verschillen deelde tussen de Stam en de Anderen.
ik… ik ben geen vrouw van de Stam,' zei ze onthutst, ik…' ze wist niet hoe ze het moest uitleggen, ik ben net als jij, Jondalar. Een van de Anderen.'