7


Ayla veegde met de rug van haar hand over haar bezwete voorhoofd en glimlachte tegen het kleine, gelige paardje dat haar zachtjes had aangestoten en stilletjes probeerde met haar neus onder de hand van de vrouw te komen. Het veulentje verloor Ayla niet graag uit het gezicht en volgde haar overal. Ayla vond dat niet erg, ze had behoefte aan gezelschap. 'Paardje, hoeveel graan zou ik voor je moeten plukken?' gebaarde Ayla. Het kleine, hooikleurige veulentje keek oplettend naar haar bewegingen. Het deed Ayla aan haarzelf denken, toen ze een klein meisje was dat de gebarentaal van de Stam nog maar net begon te leren. 'Probeer je te leren praten? Nou ja, verstaan in ieder geval. Je zou moeilijk kunnen praten zonder handen, maar het lijkt of je probeert me te verstaan.' Ayla gebruikte wel een paar klanken in haar toespraak, de gebruikelijke taal van haar Stam was niet helemaal zonder geluid. Dat was alleen de oeroude, formele taal. Het veulentje spitste haar oren als ze een woord hardop zei. 'Je luistert, hè, veulentje?' Ayla schudde het hoofd, ik noem je steeds maar veulentje, paardje. Dat klinkt niet goed. Ik vind dat je een naam moet hebben. Luister je soms of je dat hoort, het geluid van je naam'? Ik vraag me af hoe je moeder je noemde. Ik denk niet dat ik het zou kunnen nazeggen, als ik het wist.' Het paardje hield haar nauwlettend in de gaten, want het wist dat Ayla haar aandacht schonk als ze op die manier haar handen bewoog. Ze hinnikte toen Ayla ophield.
'Geef je me nu antwoord? Whiiineeey!' Ayla probeerde haar na te doen en bracht het tot een redelijke benadering van het gehinnik van een paard. Het jonge paard reageerde op het haast vertrouwde geluid met een zwaai van haar hoofd en hinnikte terug.
'Heet je zo?' vroeg Ayla met een glimlach. Het veulen schudde weer met het hoofd, draafde een stukje weg en kwam toen weer terug. De vrouw lachte. 'Dan zullen alle paardjes wel dezelfde naam hebben, of misschien hoor ik het verschil niet.' Ayla hinnikte weer en het paard hinnikte terug. Ze speelden het spelletje een poosje. Het deed haar denken aan de geluidspelletjes die ze altijd met haar zoon speelde, behalve dat Dure elk geluid dat zij kon maken, ook kon maken. Creb had haar verteld dat ze toen ze haar pas vonden, veel geluiden maakte, en ze wist dat ze er een paar kon maken die niemand anders kon nadoen. Ze was blij toen ze ontdekte dat haar zoon ze ook kon maken. Ayla ging weer verder met graanplukken van het hoge eenkoorn. Er groeide ook emerkoorn in de vallei en roggegras dat leek op de soort die in de buurt van de Stamgrot groeide. Ze liep erover te denken het paard een naam te geven. Ik heb nog nooit eerder iemand een naam gegeven, glimlachte ze in zichzelf. Wat zouden ze het vreemd vinden, dat ik een paard een naam gaf. Niet vreemder dan dat ik met een paard woon. Ze keek hoe het jonge dier speels rende en dartelde. Ik ben zo blij dat ze bij me woont, dacht Ayla met een brok in haar keel. Het is niet zo eenzaam met haar om me heen. Ik weet niet wat ik moest doen als ik haar nu kwijtraakte. Ik ga haar een naam geven. De zon was al aan zijn weg omlaag begonnen toen Ayla ophield en naar de lucht keek. Het was een enorme lucht, uitgestrekt en leeg. Geen wolkje gaf zijn diepte aan of leidde het oog af van de oneindigheid. Alleen de verre gloed in het westen, waarvan de vage omtrek op het netvlies achterbleef, vormde een onderbreking in het egaal diepblauwe uitspansel. Ze schatte de hoeveelheid daglicht die er nog over was aan de hand van de afstand tussen de gloed en de bovenkant van de rots en besloot op te houden.
Het paardje had in de gaten dat ze haar aandacht niet meer bij haar werk had. Het hinnikte en kwam naar haar toe. 'Zouden we terug moeten naar de grot? Laten we eerst wat gaan drinken.' Ze sloeg haar arm om de hals van het jonge paard en liep naar de stroom toe.
Het gebladerte bij het stromende water aan de voet van de steile zuidwand vormde een langzaam draaiende caleidoscoop, die het ritme van de jaargetijden weerspiegelde. Nu bestond het uit donkere, sombere tinten groen van den en spar met tikjes levendig goud, bleker geel, dor bruin en vurig rood. De beschutte vallei vormde een helle staalkaart te midden van het getemperde beige van de steppen en de zon scheen warmer binnen haar tegen de wind beschermde wanden. Ondanks alle herfstkleuren was het net een warme zomerdag geweest; een misleidende illusie, ik geloof dat ik meer gras zou moeten halen. Je begint je ligstro op te eten als ik vers neerleg,' vervolgde Ayla haar monoloog terwijl ze naast het paard liep. Toen hielden haar handgebaren onbewust op, alleen haar gedachten zetten de draad voort. Iza verzamelde in de herfst altijd gras voor ligstro. Het rook zo lekker als ze het verschoonde, vooral als er buiten een dik pak sneeuw lag en het waaide. Ik vond het altijd heerlijk in slaap te vallen bij het geluid van de wind en de geur van zomerfris hooi. Toen ze zag welke kant ze opgingen, draafde het paard vooruit. Ayla glimlachte toegeeflijk. 'Je hebt vast net zo'n dorst als ik, kleine whiiinneey,' zei ze, en liet het geluid horen in antwoord op de roep van het paard. Dat klinkt inderdaad als een naam voor een paard, maar een naamgeving moet volgens de regels plaatsvinden.
'Whinney! Whiiinneeey!' riep ze. Het dier tilde haar hoofd op, keek in de richting van de vrouw en draafde toen naar haar toe.
Ayla wreef haar over het hoofd en krauwde haar. Ze begon haar kriebelige veulenvacht kwijt te raken en kreeg er langer winter- haar voor in de plaats en vond het altijd heerlijk als ze gekrauwd werd. ik geloof dat die naam je aanstaat, en hij past bij je, mijn kleine paardje. Ik vind dat we maar een naamgevingsceremonie moesten houden. Maar ik kan je niet in mijn armen optillen en Creb is er niet om de strepen aan te brengen. Dan moet ik maar voor mog-ur spelen en het doen.' Ze glimlachte. Stel je voor, een vrouwelijke mog-ur.
Ayla wilde weer teruglopen in de richting van de rivier, maar sloeg stroomafwaarts af toen ze merkte dat ze vlak bij de open plek was waar ze de valkuil had gegraven. Ze had het gat dichtgegooid, maar het jonge paard spookte eromheen, briesend en snuivend, en krabde over de grond; een of andere geur of herinnering die was blijven hangen, zat haar dwars. De kudde was niet teruggekeerd sinds de dag dat ze de hele vallei waren doorgerend, weg van haar vuur en van haar lawaai. Ze leidde het veulentje naar een drinkplaats dichter bij de grot. De troebele stroom, overzadigd van afval van de herfst, was over zijn hoogste punt heen en zakte weer, waardoor een brij van vette, bruine modder aan de waterkant achterbleef. Hij sopte onder Ayla's voeten en liet een bruinig-rode vlek achter op haar huid. Dat deed haar denken aan de rode okerpasta die Mog-ur voor ceremonies, zoals naamgevingen, gebruikte. Ze roerde met haar vinger in de modder en trok een streep op haar been. Toen glimlachte ze en schepte een handvol op. Ik wilde op zoek gaan naar rode oker, dacht ze, maar hiermee gaat het misschien net zo goed. Ayla probeerde zich te herinneren wat Creb had gedaan toen hij haar zoon zijn naam had gegeven en deed haar ogen dicht. Ze zag zijn geschonden oude gezicht voor zich, met een huidplooi over de plek waar zijn ene oog had moeten zitten, met zijn grote neus, zijn uitstekende wenkbrauwen en zijn lage, naar achter welvende voorhoofd. Zijn baard was dun en onregelmatig geworden en zijn haargrens was naar achteren geweken, maar ze herinnerde hem zich zoals hij er die ene dag had uitgezien. Niet jong, maar op het toppunt van zijn macht. Ze had van dat fantastische, verweerde, oude gezicht gehouden.
Plotseling welden alle emoties weer in haar op. Haar angst dat ze haar zoon zou verliezen en haar grote vreugde toen ze een kom rode okerpasta zag. Ze slikte een paar maal hevig, maar de brok in haar keel wilde niet zakken en ze veegde een traan weg, zonder te weten dat ze er een bruine veeg voor in de plaats kreeg. Het kleine paardje leunde tegen haar aan en snuffelde om genegenheid, haast alsof ze Ayla's behoefte voelde. De vrouw knielde neer en sloeg haar armen om het dier. Ze liet haar voorhoofd rusten tegen de stevige hals van het veulentje. Dit zou je naamgevingsceremonie moeten zijn, dacht ze toen ze zich weer een beetje in bedwang had. De modder was tussen haar vingers weggeknepen. Ze groef een nieuwe hand modder op, strekte haar andere hand toen uit naar de hemel, zoals Creb altijd had gedaan met zijn gestileerde gebaren die hij met één hand maakte om de geesten op te roepen. Toen aarzelde ze, niet zeker of ze de Stamgeesten wel moest aanroepen bij de naamgeving van een paard. Ze zouden het misschien niet goedkeuren. Ze doopte haar vingers in de modder in haar hand en trok een streep over het gezicht van het veulen, van haar voorhoofd tot het puntje van haar neus, net als Creb een streep had getrokken met de rode okerpasta van de plaats waar Durcs wenkbrauwbogen samenkwamen, tot het puntje van zijn tamelijk kleine neus. 'Whinney,' zei ze hardop en eindigde met de formele taal, 'de naam van dit meisje…dit vrouwelijke paard is Whinney.' Het paard schudde met haar hoofd in een poging de rode modder op haar neus kwijt te raken. Ayla moest erom lachen. 'Het droogt gauw genoeg op en dan slijt het wel, Whinney.' Ze waste haar handen, trok de mand vol graan op haar rug recht en liep langzaam naar de grot.De ceremonie van de naamgeving had haar te veel herinnerd aan haar eenzaam bestaan. Whinney was een warm, levend schepsel dat haar eenzaamheid minder groot maakte, maar tegen de tijd dat Ayla bij het rotsstrandje kwam waren de tranen er weer, onverwacht en ongemerkt. Ze kreeg het jonge dier zo ver dat het zich het steile pad naar haar grot op liet leiden en dat deed haar het verdriet wat vergeten.
'Vooruit, Whinney, je kunt het wel. Ik weet dat je geen steenbok of saiga-antilope bent, maar het is alleen een kwestie van wennen.'
Ze bereikten de bovenkant van de wand die het voorportaal vormde van haar grot, en Whinney volgde haar naar binnen. Ayla blies het afgedekte vuur weer aan en zette wat graan op. Het jonge veulen at gras en graan en haar voedsel hoefde niet speciaal te worden bereid, maar Ayla maakte brij voor haar omdat Whinney dat lekker vond.
Ze nam een stel konijnen die ze eerder die dag had gedood, mee naar buiten om ze te villen terwijl het nog licht was, bracht ze binnen om ze te bereiden en rolde de huiden op tot ze gelegenheid had om ze te prepareren. Ze had een grote voorraad diere- vellen opgespaard, van konijnen, hazen, hamsters, wat ze maar ving. Ze wist niet precies wat ze ermee zou doen, maar ze prepareerde en bewaarde ze allemaal zorgvuldig. In de loop van de winter bedacht ze misschien wel iets om ze voor te gebruiken. Als het maar koud genoeg werd, zou ze ze gewoon om zich heen stapelen.
Nu de dagen korter werden en de temperatuur daalde, maakte ze zich zorgen over de winter. Ze wist niet hoe lang of hoe streng hij zou zijn, en dat maakte haar ongerust. Een plotselinge vlaag van angst dreef haar ertoe haar voorraden na te lopen, hoewel ze precies wist wat ze had. Ze inspecteerde manden en bakken van schors vol gedroogd vlees, vruchten en groene planten, zaden, noten en granen. In de donkere hoek het verst van de ingang inspecteerde ze stapels hele, gezonde wortelen en vruchten om zich ervan te vergewissen dat er geen sporen van verrotting waren.
Langs de achterwand lagen stapels hout en gedroogde paarde- mest van het veld, en bergen droog gras. Nog meer manden met graan, voor Whinney, stonden opgestapeld in de hoek ertegenover.
Ayla liep terug naar het vuur, controleerde het graan dat in een strak gevlochten mand op het vuur stond en keerde de konijnen. Vervolgens liep ze langs haar bed en persoonlijke bezittingen die langs de wand ernaast stonden, om kruiden, wortels en bastsoor- ten te inspecteren die aan een rek hingen. Ze had de palen ervoor in de aangestampte aarde van de grot geslagen, niet al te ver van de vuurplaats, zodat de kruiderijen, theesoorten en medicijnen bij het drogen baat zouden vinden bij de hitte, maar niet te dicht erbij.
Ze had geen Stam om te verzorgen en had niet alle medicijnen nodig, maar ze had Iza's kruidenvoorraad op peil gehouden toen de oude vrouw te zwak was geworden en ze was gewend ze tegelijk met haar voedsel te verzamelen. Aan de andere kant van het kruidenrek bevond zich een verzameling uiteenlopende materialen: blokken hout, stokken, takken, grassen en bastsoorten, huiden, botten, verschillende klompen steen, zelfs een mand met zand van het strandje.
Ze stond liever niet te veel stil bij de lange, eenzame, werkeloze winter die voor haar lag. Maar ze wist dat er geen ceremonies zouden zijn met feestmalen en verhalen, geen nieuwe kleintjes om zich op te verheugen, geen geroddel of gesprekken, of besprekingen over de kruidenleer met Iza of Oeba, en ze zou ook niet kunnen toekijken als de mannen jachttactieken bespraken. Ze was van plan om in plaats daarvan haar tijd door te brengen met het maken van dingen—hoe moeilijker en tijdrovender, hoe beter—om zich zo druk mogelijk bezig te houden. Ze inspecteerde een paar van de solide blokken hout. Ze varieerden van klein tot groot zodat ze er verschillende maten kommen van kon maken. Het kon dagen kosten om de binnenkant met een vuistbijl als dissel en een mes uit te gutsen en vorm te geven en hem glad te schuren met een stuk steen en wat zand; ze was van plan er meer dan een te maken. Van sommige kleine huiden zou ze handomhulsels maken, beenwikkels, voeringen voor schoeisel, andere zou ze ontharen en zo goed bewerken dat ze zo zacht en soepel zouden zijn als een kinderhuidje, maar heel absorberend.Van haar collectie yucca, lisdoddebladeren en -stengels, riet, wilgetenen en boomwortels zouden manden worden gemaakt, strak gevlochten, of met een losser weefsel in ingewikkelde patronen, om te koken, te eten, als voorraadbakken, wanman- den, dienbladen en matten om op te zitten of om voedsel op te serveren of drogen. Van vezelachtige planten en bastsoorten en van de pezen en de lange staart van het paard zou ze koorden maken variërend van dun tot dik en uit steen lampen, met ondie- pc kommen erin uitgehakt die moesten worden gevuld met vet en een pit van gedroogd mos, die zonder rook opbrandde. Ze hield het vet van vleesetende dieren voor dat doel apart. Niet dat ze het niet wilde eten als het moest, maar ze vond het niet zo lekker.
Verder had ze platte heup- en schouderbeenderen om borden en schalen van te vormen, andere die gebruikt konden worden als opschep- en roerlepels, pluizen van verschillende planten om te gebruiken als tondel of vulsel, evenals veren en haar en tot slot verschillende klompen steen en de werktuigen om ze te bewerken. Ze had menige saaie winterdag doorgebracht met het maken van soortgelijke voorwerpen en werktuigen die nodig waren voor het bestaan, maar ze had ook materiaal in voorraad voor voorwerpen die ze niet gewend was te maken, hoewel ze vaak genoeg had toegekeken als de mannen ze maakten: jachtwapens.
Ze zou speren maken, knuppels die goed in de hand lagen en nieuwe slingers. Ze dacht dat ze ook wel een lasso kon maken hoewel er net zoveel oefening voor nodig was om dat wapen te gebruiken als voor de slinger. Brun was een expert met de lasso; het maken van dat wapen was al een kunst op zichzelf. Er moesten drie stenen worden rondgekapt, tot ballen. Dan werden ze vastgemaakt aan strengen en op de juiste afstanden in balans vastgebonden.
Zou hij het Dure leren? Ayla betwijfelde het. Het daglicht begon weg te ebben en haar vuur was bijna uit. Het graan had al het water opgenomen en was zacht geworden. Ze schepte er een kom uit voor zichzelf, deed er toen extra water bij en maakte de rest voor Whinney klaar. Ze goot het over in een waterdichte mand en bracht het naar de slaapplaats van het dier, bij de muur tegenover de ingang van de grot. De eerste paar dagen beneden op het strandje had Ayla bij het paardje geslapen, maar ze besloot dat het veulen haar eigen plekje boven in de grot moest hebben. Hoewel ze gedroogde paardemest gebruikte als brandstof, had ze weinig op met verse paardevijgen op haar slaapvachten en het veulen leek het ook niet prettig te vinden. Er zou een tijd komen dat het paard te groot zou zijn om bij haar te slapen en haar bed was niet groot genoeg voor hen beiden, hoewel ze vaak bij het diertje ging liggen en het knuffelde op de plaats die ze voor haar had ingeruimd.
'Dit zou genoeg moeten zijn,' gebaarde Ayla tegen het paard. Ze begon de gewoonte te ontwikkelen tegen haar te praten en het jonge paard begon op bepaalde tekens te reageren, ik hoop dat ik genoeg voor je heb verzameld. Ik wou dat ik wist hoe lang de winters hier duren.' Ze voelde zich nogal zenuwachtig en een beetje terneergeslagen. Als het niet donker was geweest, was ze een stevige wandeling gaan maken. Of beter nog, een flink stuk gaan rennen.
Toen het paard op haar mand begon te kauwen, bracht Ayla haar een armvol vers hooi. 'Hier, Whinney, kauw hier maar op. Het is niet de bedoeling dat je je etensbak opeet!' Ayla was in de stemming om haar jonge metgezel speciale aandacht te geven met klopjes en krauwen. Toen ze ophield, snuffelde het veulen aan haar hand en hield haar een flank voor die nog verder gekrauwd moest worden.
'Je hebt zeker veel jeuk.' Ayla glimlachte en begon weer te krauwen. 'Wacht, ik heb een idee.' Ze ging terug naar de plek waar haar verschillende materialen bijeen lagen en zocht een bosje gedroogde kaarde. Als de bloemen van de plant droogden, bleef er een uitgerekte, eivormige, stekelige borstel over. Ze brak er een van zijn steel en krabde hiermee zachtjes de plek op Whin- ney's flank. Ze ging steeds verder en ze hield pas op toen ze Whinney's hele, ruige vacht had geborsteld en geroskamd, kennelijk zeer tot genoegen van het jonge dier. Toen sloeg ze haar armen om Whinney's hals en ging op het verse hooi liggen naast het warme, jonge veulen.

Ayla schrok wakker. Ze bleef heel stil liggen, met haar ogen wijd open, vol angstige voorgevoelens. Er was iets mis. Ze voelde een koude tochtlaag en haar adem stokte in haar keel. Wat was dat gesnuffel? Ze wist niet zeker of ze het wel goed had gehoord, boven het geluid van de ademhaling en de hartslag van het paard. Kwam het van achter uit de grot? Het was zo donker dat ze het niet kon zien.Het was zo donker… Dat was het! Er was geen warme, rode gloed van het afgedekte vuur in de vuurplaats. En haar oriëntering ten opzichte van de grot klopte niet. De muur zat aan de verkeerde kant en de tocht…Daar had je het weer! Het gesnuffel en gehoest! Wat doe ik op Whinney's plek? Ik ben zeker in slaap gevallen en heb vergeten mijn vuur af te dekken. Nu is het uit. Ik ben mijn vuur niet meer kwijtgeraakt sinds ik deze vallei heb gevonden.
Ayla huiverde en voelde plotseling de haren in haar nek rechtop gaan staan. Ze had geen woord, geen gebaar, geen begrip voor het voorgevoel waarmee ze werd overspoeld, maar ze voelde het wel. De spieren in haar rug verstrakten. Er ging iets gebeuren. Iets dat te maken had met het vuur. Ze wist het zo zeker als ze wist dat ze ademde.
Ze had dat gevoel zo nu en dan gehad sinds de avond dat ze Creb en de mog-urs was gevolgd, de kleine ruimte van de Stamgrot in, waar de Bijeenkomsten werden gehouden. Creb had haar ontdekt, niet gezien, maar gevoeld. En zij had zijn aanwezigheid gevoeld, vreemd, zonder het te weten. Toen had ze dingen gezien die ze niet kon verklaren. Later wist ze soms verschillende dingen. Ze wist wanneer Broud naar haar keek, al zat ze met haar rug naar hem toe. Ze wist dat hij haar inwendig haatte. En voor de aardbeving kwam, wist ze dat die dood en vernietiging over de Stam zou brengen.
Maar dat gevoel was nog nooit zo sterk geweest als nu. Een diep angstgevoel, ze besefte dat het niet door het vuur kwam en dat ze niet bezorgd was over haarzelf. Het betrof iemand die ze liefhad.
Ze kwam stilletjes overeind en zocht zich op de tast een weg naar het vuur, in de hoop dat er misschien een klein stukje as zou zijn dat weer kon worden aangeblazen. Het was koud. Plotseling moest ze heel nodig plassen, ze zocht de muur en volgde die naar de uitgang. Een koude windvlaag blies het haar uit haar gezicht en liet de uitgebrande kolen in de vuurplaats rammelen. Een wolk van as waaide op. Ze rilde.
Toen ze naar buiten stapte, loeide een harde wind haar tegemoet. Ze boog zich erin naar voren en bleef heel dicht bij de muur terwijl ze naar het eind van de stenen richel tegenover het pad liep, waar ze haar afval deponeerde.
De lucht werd niet gesierd door sterren, maar het dichte wolkendek verspreidde het maanlicht tot een egale gloed, waardoor het zwart buiten minder diep was dan het zwart in de grot. Maar haar oren, niet haar ogen waarschuwden haar. Ze hoorde gesnuffel en ademhaling voor ze de sluipende beweging zag. Ze greep naar haar slinger, maar die bevond zich niet aan haar middel. Ze had hem niet meegenomen. Ze was zorgeloos geworden in de buurt van haar grot, want ze verliet zich op het vuur om ongewenste indringers op een afstand te houden. Maar haar vuur was uit en een jong paard wasvoor de meeste roofdieren een gemakkelijke prooi.
Plotseling hoorde ze bij de ingang van de grot een luid, kakelend gelach en geblaf. Whinney hinnikte en er klonk angst in het geluid. Het jonge paard stond in het stenen vertrek en de enige toegang werd geblokkeerd door hyena's. Hyena's, dacht Ayla. Met hun krankzinnige kakelende gelach en geblaf, hun smerige, gevlekte vacht, de manier waarop hun rug schuin afliep van hun stevig ontwikkelde voorpoten en schouders naar hun kleinere achterpoten, waardoor het net leek of ze met hun staart tussen hun poten liepen, hadden ze voor haar iets afstotends. En ze zou nooit Oga's gil vergeten toen ze hulpeloos toekeek terwijl haar zoon werd meegesleurd. Deze keer hadden ze het op Whinney voorzien. Ze had haar slinger niet bij de hand, maar dat weerhield haar niet. Het was niet de eerste keer dat ze had gehandeld zonder aan haar eigen veiligheid te denken, als iemand anders werd bedreigd. Zwaaiend met haar vuist en schreeuwend rende ze naar de grot toe.
'Maak dat je weg komt! Weg!' Dat waren woordklanken, zelfs in de taal van de Stam.
De beesten gingen ervandoor. Deels was het haar zelfverzekerdheid waarvoor ze op de loop gingen en hoewel het vuur uit was, bleef de lucht nog hangen. Maar er kwam nog iets bij. Haar lucht was niet algemeen bekend bij de beesten, maar hij werd al bekender en de laatste keer dat ze hem roken, was hij vergezeld gegaan van hard geslingerde stenen.Ayla zocht in de donkere grot op de tast naar haar slinger, boos op zichzelf dat ze zich niet kon herinneren waar ze hem had gelegd. Dat zal me niet weer gebeuren, besloot ze . Ik zal er een vaste plaats voor inruimen en hem daar ook bewaren. In plaats daarvan zocht ze haar kookstenen bij elkaar—ze wist waar ze lagen. Toen een brutale hyena zich zo dichtbij waagde dat zijn silhouet in de opening van de grot afstak, ontdekte hij dat ze zelfs zonder haar slinger goed kon mikken en de stenen deden pijn. Na nog een paar pogingen kwamen ze tot de conclusie dat het jonge paard toch niet zo'n gemakkelijke prooi was. Ayla tastte in het donker naar meer stenen en vond een van de stokken die ze had gekerfd om het verloop van de tijd bij te houden. Ze bracht de rest van de nacht naast Whinney door, bereid om het veulen zo nodig met alleen een stok te verdedigen.
Het bleek moeilijker om tegen de slaap te vechten. Vlak voor zonsopgang dommelde ze even in, maar bij het eerste ochtendkrieken stond ze buiten op de stenen richel met haar slinger in de aanslag. Er was geen hyena te bekennen. Ze ging terug naar binnen om haar bontomslag en voetomhulsels om te doen. De temperatuur was merkbaar gedaald. De wind was in de loop van de nacht gedraaid. Nu hij uit het noordoosten kwam, joeg hij als door een trechter door de lange vallei tot hij, getart door de naar voren springende wand en de bocht in de rivier, in grillige vlagen haar grot binnenbulderde.
Ze rende langs het steile pad omlaag met haar waterzak en sloeg het dunne, doorzichtige vlies stuk dat zich aan de rand van de stroom had gevormd. Er hing een typische sneeuwgeur in de lucht. Toen ze door de heldere korst brak en ijskoud water opschepte, vroeg ze zich af hoe het nu zo koud kon zijn terwijl het de dag tevoren nog zo warm was geweest. Het was zo snel omgeslagen. Ze was te gemakkelijk geweest in haar dagelijkse sleur. Er was slechts een verandering in het weer voor nodig geweest om haar aan haar kwetsbaarheid te herinneren. Ze kon het zich niet veroorloven te zelfvoldaan te worden. Iza zou van streek zijn geweest omdat ik was gaan slapen zonder het vuur af te dekken. Nu zal ik een nieuw moeten maken. Ik dacht ook niet dat de wind in mijn grot zou kunnen blazen, hij komt altijd uit het noorden. Daardoor is het vuur misschien sneller uitgegaan. Ik had het moeten afdekken, maar drijfhout brandt zo fel als het droog is. Een vuur blijft er niet lang op branden. Misschien kan ik beter een paar bomen kappen. Ze branden niet zo gemakkelijk, maar liggen wel langer. Ik moest maar wat palen hakken voor een windscherm en wat meer hout naar boven brengen. Als het eenmaal sneeuwt, wordt het moeilijker om het te halen. Ik zal mijn vuistbijl halen en de bomen aan blokken hakken voor ik vuur aanmaak. Ik wil niet dat de wind het uitblaast voor ik een windscherm heb gemaakt. Op weg terug naar de grot raapte ze een paar stukken drijfhout op. Whinney stond op het terras, hinnikte een begroeting en stootte haar zachtjes aan. Ze zocht aandacht. Ayla glimlachte, maar haastte zich de grot in, op de voet gevolgd door Whinney, die haar neus onder de hand van de vrouw probeerde te duwen. Goed dan, Whinney, dacht Ayla nadat ze het hout en het water had neergezet. Ze klopte en krauwde het veulen een ogenblik en deed toen wat graan in haar mand. Ze at wat koude restjes konijn en wilde dat ze hete thee had, maar in plaats daarvan dronk ze koud water. Het was koud in de grot. Ze blies op haar handen en stak ze onder haar armen om ze warm te krijgen. Toen haalde ze een mand gereedschap te voorschijn die ze bij haar bed bewaarde.
Ze had kort na haar komst een paar nieuwe werktuigen gemaakt, en het was haar bedoeling geweest er meer te maken, maar altijd leek iets anders belangrijker. Ze haalde de vuistbijl uit de mand, die ze had meegenomen en nam hem mee naar buiten om hem beter in het licht te bekijken. Als hij op de juiste manier werd gebruikt, kon een vuistbijl zichzelf slijpen. Kleine splinters sprongen gewoonlijk tijdens het gebruik van de rand zodat er steeds een scherpe snede achterbleef. Maar door verkeerd gebruik kon er een grote scherf afbreken, of kon de broze steen versplinteren.
Ayla schonk geen aandacht aan het naderende geklepper van Whinney's hoeven, ze was te zeer aan het geluid gewend. Het jonge dier probeerde haar neus in Ayla's hand te steken. 'Oh, Whinney!' riep ze uit toen de broze stenen bijl op de harde rotsgrond van het terras viel en aan stukken brak. 'Dat was mijn enige vuistbijl. Die heb ik nodig om hout te hakken.' Ik weet niet wat er aan de hand is, dacht ze. Mijn vuur gaat uit net als het koud wordt. Hyena's komen alsof ze niet verwachten een vuur aan te treffen, klaar om je aan te vallen. En nu breekt mijn enige vuistbijl. Ze begon zich ongerust te maken, een serie ongelukjes was geen goed voorteken. Nu zal ik allereerst een nieuwe vuistbijl moeten maken.
Ze raapte de scherven van de vuistbijl op, misschien was het mogelijk ze nog voor een ander doel bij te schaven, en legde ze bij de koude vuurplaats. Uit een nis achter haar slaapplaats, haalde ze een bundel gewikkeld in de huid van een reuzenhamster, dichtgebonden met een koord. Ze nam hem mee naar beneden naar het rotsstrandje.
Whinney kwam achter haar aan, maar toen haar kopjes geven en stoten tot resultaat had dat de vrouw haar wegduwde in plaats van haar aan te halen, liet ze Ayla met haar stenen met rust en slenterde om de wand de vallei in.Ayla vouwde de bundel voorzichtig, eerbiedig open, een houding die ze al vroeg had overgenomen van Droeg, de voornaamste gereedschapmaker van de stam. Hij bevatte een verzameling voorwerpen. Het eerste dat ze oppakte, was een ovale steen. De eerste keer dat ze de speciale steen had bewerkt om gereedschap te maken, had ze naar een klopsteen gezocht die prettig in haar hand lag en de juiste veerkracht bezat als ze op de vuursteen sloeg. Alle gereedschap om steen te bewerken, was belangrijk, maar niets was van zo'n grote betekenis als de klopsteen. Het was het eerste instrument waarmee de steen in aanraking kwam.
De hare had maar een paar butsen, heel anders dan de klopsteen van Droeg, die aan alle kanten gebutst was door het vele gebruik. Maar niets zou hem ertoe hebben kunnen overreden hem op te geven. Iedereen kon een eenvoudig stenen werktuig maken, maar de echt goede werden gemaakt door kundige gereedschapmakers die van hun instrumenten hielden en wisten hoe ze de geest van een klopsteen tevreden moesten houden. Ayla maakte zich ongerust over de geest van haar klopsteen, hoewel ze dat nog nooit eerder had gedaan. Het was zoveel belangrijker nu ze zelf haar eerste gereedschapmaker moest zijn. Ze wist dat er rituelen nodig waren om ongeluk af te wenden als een klopsteen brak, om de geest van de steen gunstig te stemmen en hem ertoe over te halen in een nieuwe steen te gaan huizen, en die kende ze niet.
Ze legde de klopsteen opzij en onderzocht een stevig stuk bot van een grasetend dier op tekenen van splinters sinds ze het de laatste keer had gebruikt. Na de benen hamer inspecteerde ze een kleiner instrument, de hoektand van een grote katachtige, losgewrikt uit een kaakbeen dat ze had gevonden in de hoop aan de voet van de wand en vervolgens de andere stukken bot en steen.
Ze had steen leren kloppen door het van Droeg af te kijken en dan te oefenen. Hij had er geen bezwaar tegen gehad haar te laten zien hoe je de steen moest bewerken. Ze lette goed op en ze wist dat hij waardering had voor haar prestaties, maar ze was niet zijn leerling. Als vrouw mocht ze immers geen gereedschap maken dat werd gebruikt om te jagen of om wapens te maken. Ze had ontdekt dat het gereedschap dat vrouwen gebruikten, niet zo heel anders was. Een mes was per slot van rekening een mes, en een ingekerfde scherf kon worden gebruikt om een punt te slijpen aan een graafstok of aan een speer. Ze bekeek haar instrumenten, raapte een klomp van de speciale steen op en legde hem toen weer neer. Als ze serieus steen wilde kloppen, moest ze een aambeeld hebben, iets om de steen op te laten steunen terwijl ze hem bewerkte. Droeg had geen aambeeld nodig om een vuistbijl te maken, dat gebruikte hij alleen voor geavanceerder gereedschap, maar Ayla vond dat ze de zaak beter onder controle had als ze iets had om de zware steen op te laten rusten, hoewel ze grof gereedschap zo kon maken. Ze moest een stevig, plat oppervlak hebben, niet te hard, anders zou de steen onder harde slagen aan stukken springen. Droeg gebruikte het voetbeen van een mammoet, en ze besloot te kijken of ze er een kon vinden in de hoop botten. Ze klauterde om de rommelige berg botten, hout en steen heen. Er zaten slagtanden tussen, dus er moesten ook voetbenen tussen zitten. Ze vond een lange tak en gebruikte die als hefboom om de zwaardere stukken te verplaatsen. Hij brak toen ze probeerde een zwerfkei omhoog te wrikken. Toen vond ze een kleine ivoren slagtand van een jonge mammoet, die veel sterker bleek te zijn. Tenslotte zag ze bij de rand van de hoop, het dichtst bij de binnenwand, wat ze zocht en slaagde erin het onder de hoop puin uit te trekken.Toen ze het voetbeen terugsleepte naar haar werkplek, werd haar oog getroffen door een grijsgele steen die in het zonlicht glinsterde en waarvan de facetten vonken schoten. Het kwam haar bekend voor, maar pas toen ze bleef staan en een stukje van het pyriet oppakte, herinnerde ze zich waarom. Mijn amulet, dacht ze terwijl ze het leren buideltje dat om haar hals hing, aanraakte. Mijn Holeleeuw heeft me zo'n steen gegeven om me te vertellen dat mijn zoon zou blijven leven. Plotseling viel het haar op dat het strandje bezaaid lag met de koperachtige grijze stenen die in het zonlicht lagen te glinsteren. Ze vielen haar op omdat ze ze herkende, hoewel ze ze eerst over het hoofd had gezien. Nu besefte ze ook dat de wolken begonnen op te trekken. Op de plaats waar ik de mijne vond, lag er maar een. Hier is er niets bijzonders aan, het wemelt ervan. Ze liet de steen vallen en sleepte het voetbeen van de mammoet over het strand, ging toen zitten en trok het tussen haar benen. Ze legde het hamstervel over haar schoot en raapte de klomp steen die ze wilde bewerken, weer op. Ze draaide hem om en om, proberend te besluiten waar ze de eerste klap moest geven, maar ze kon geen rust vinden om zich te concentreren. Er zat haar iets dwars. Ze dacht dat het de harde, hobbelige, koude stenen wel zouden zijn, waar ze op zat. Ze rende naar boven naar de grot om een matje te halen, en nam meteen haar aanmaakstok en plankje, en wat tondel mee naar beneden. Ik zal blij zijn als ik een vuurtje heb branden. De ochtend is al half voorbij en het is nog steeds koud.
Ze installeerde zich op het matje, legde het gereedschap binnen handbereik, trok het voetbeen tussen haar benen en legde het vel over haar schoot. Toen pakte ze de kalkachtige grijze steen en plaatste die op het aambeeld. Ze pakte de klopsteert, woog hem een paar keer tot hij goed in de hand lag, en legde hem weer neer. Wat mankeert me? Waarom ben ik zo rusteloos? Droeg vroeg voor hij begon altijd zijn totem om bijstand, misschien moet ik dat wel doen.
Ze omklemde haar amulet met haar hand, sloot haar ogen en ademde een paar keer heel diep om tot rust te komen. Ze deed geen speciaal verzoek, ze probeerde alleen de geest van de Holeleeuw met haar verstand en met haar hart te bereiken. De geest die haar beschermde was een deel van haar, in haar, had de oude tovenaar uitgelegd en ze geloofde hem.
Het had inderdaad een kalmerende uitwerking toen ze probeerde de geest van het grote beest te bereiken, dat haar had uitgekozen. Ze voelde zich ontspannen en toen ze haar ogen opendeed, boog en strekte ze haar vingers een paar keer en pakte de klopsteen weer.
Nadat de eerste slagen de kalkachtige buitenlaag hadden weggebroken, hield ze even op om de steen kritisch te bekijken. Hij had een goede kleur, een donkergrijze glans, maar de structuur was niet de fijnste die er was. Maar goed, er bevonden zich geen ongerechtigheden in, goed genoeg voor een vuistbijl. Veel van de dikke schilfers die wegsprongen toen ze de steen de vorm van een vuistbijl gaf, konden nog worden gebruikt. Ze hadden een verdikking aan het eind van de schilfer, waar ze met de klopsteen de klap had gegeven, maar ze liepen in een scherpe rand taps toe. Er waren er veel met halfronde ribbels die een litteken met diepe rimpels op het binnenste van de steen achterlieten, maar zulke scherven waren te gebruiken als grof snijgcreedschap, zoals hakmessen om taaie huiden of vlees te snijden of als sikkels om gras te maaien.
Toen Ayla globaal de vorm had die ze wilde hebben, ging ze over op de benen hamer. Been was zachter, elastischer en zou de dunne, scherpe, zij het wat ongelijkmatige rand niet verbrijzelen, zoals de stenen klopper wel zou hebben gedaan. Zorgvuldig mikkend tikte ze vlak langs de gekartelde rand. Met iedere tik kwamen er langere, dunnere schilfers los met vlakkere randen. In veel minder tijd dan haar voorbereidingen hadden gekost, was het werktuig klaar. Het was ongeveer twaalf centimeter lang en had een min of meer peervormige omtrek, met een spits, maar plat uiteinde. Het had een sterk, tamelijk dun middengedeelte en rechte snijranden van de punt langs de uitlopende zijkanten. Zijn geronde onderkant was gemaakt om het in de hand te houden. Het was te gebruiken als bijl om hout te hakken, als een dissel—om een kom te maken, misschien. Je kon er een stuk ivoor van een mammoetslagtand mee in kleinere stukken hakken, of botten van een dier, bij het uitbenen. Het was een scherp slagwerktuig dat op vele manieren kon worden gebruikt. Ayla voelde zich beter, minder verkrampt, klaar om de geavanceerder en moeilijker techniek te beproeven. Ze greep een nieuwe klomp kalkachtige steen en haar klopsteen en gaf een tik tegen de buitenlaag. De steen was niet goed. De kalkachtige buitenlaag liep door in het donkergrijze binnenste, helemaal tot de kern. De korrelige inhoud maakte hem onbruikbaar. Het verstoorde het plezier in haar werk en de concentratie. Het bracht haar weer van de wijs. Ze legde de klopsteen neer op het rotsige strandje. Alweer pech, alweer een slecht voorteken. Dat wilde ze niet geloven, ze wilde niet toegeven. Ze bekeek de steen nog eens en vroeg zich af of hij nog een paar bruikbare schilfers kon opleveren. Ze pakte de klopsteen weer. Ze sloeg er een af, maar hij moest worden bijgewerkt. Daarom legde ze haar klopsteen neer en strekte de hand uit naar een van de kleinere stenen instrumenten. Maar ze had maar heel vluchtig gekeken in de richting van de rest van haar gereedschap—toen ze het instrumentje van het strand opraapte, was haar oog op de steen gericht—en dat bracht een gebeurtenis tot stand die haar leven zou veranderen.
Niet alle uitvindingen zijn uit nood geboren. Soms speelt de gave van de ontdekking een rol. De kunst is het te herkennen. Alle elementen waren aanwezig, maar het toeval had ze op de juiste wijze bij elkaar gebracht. En dat toeval was het essentiële onderdeel. Niemand, en zeker niet de jonge vrouw die op een rotsstrandje in een eenzame vallei zat, zou er ooit van gedroomd hebben met opzet zo'n experiment uit te voeren. Toen Ayla's hand het stenen instrument zocht, vond deze in plaats daarvan een stukje pyriet van nagenoeg dezelfde afmetingen. Toen ze op de blootgelegde kern van de onvolmaakte steen sloeg, lag het droge tondel uit haar grot toevallig vlak in de buurt en de vonk die ontstond toen de twee stenen elkaar raakten, vloog toevallig in de kluwen ruige vezel. Maar het belangrijkste was dat Ayla toevallig net die kant op keek toen de vonk wegschoot, in het tondel terechtkwam en voor hij doofde, een sliertje rook liet opstijgen.
Dat was de gave van de ontdekking. Ayla zorgde voor de herkenning en de overige noodzakelijke elementen: ze kende het proces van het maken van vuur, ze had vuur nodig en was niet bang om iets nieuws te proberen. Toch duurde het even voor ze begreep wat ze had gezien en het naar waarde schatte. In de eerste plaats was ze verbaasd over de rook. Ze moest er even over nadenken voor ze het verband legde tussen het rookpluimpje en de vonk, maar daarna brak ze zich het hoofd meer over de vonk. Waar was die vandaan gekomen? Ze keek naar de steen in haar hand.
Het was de verkeerde steen! Het was niet haar werktuig, het was een van die glimmende stenen waarmee het strandje bezaaid lag. Maar evengoed was het steen, en steen brandde niet. Toch had iets een vonk gemaakt waardoor het tondel was gaan roken. Er was toch ook rook van het tondel afgekomen? Ze raapte het balletje ruige schorsvezel op, bereid te geloven dat ze zich de rook had verbeeld, maar het kleine, zwarte gaatje liet roet op haar vingers achter. Ze pakte het blokje pyriet weer op en bekeek het aandachtig. Hoe was die vonk aan de steen onttrokken? Wat had ze gedaan? De steenschilfer, ze had op de steenschilfer getikt. Met een licht onnozel gevoel sloeg ze de twee stenen tegen elkaar. Er gebeurde niets.
Wat had ik dan verwacht, dacht ze. Toen sloeg ze ze nog een keer tegen elkaar, met meer kracht, een vinnige tik en zag een vonk wegspringen. Plotseling viel haar een idee in dat zich aarzelend had gevormd. Een vreemd, opwindend idee, en ook een beetje beangstigend.
Ze legde de twee stenen voorzichtig op de leren schootdoek, bovenop het mammoetvoetbeen, en haalde toen het materiaal naar zich toe om een vuurtje te bouwen. Toen ze klaar was, pakte ze de stenen op, hield ze vlak bij het tondel en sloeg ze tegen elkaar. Er spatte een vonk, maar hij doofde op de koude stenen. Ze veranderde de hoek, probeerde het nog een keer, maar ze gaf minder kracht. Ze sloeg harder en zag een vonk netjes midden in het tondel terecht komen. Hij verschroeide een paar draadjes en doofde, maar het sliertje rook was bemoedigend. De volgende keer dat ze de stenen tegen elkaar sloeg, stak de wind op en het smeulende tondel laaide even op voor het uitging. Natuurlijk! Ik moet erop blazen. Ze ging verzitten zodat ze het beginnende vlammetje kon aanblazen en maakte nog een vonk met de stenen. Het was een krachtige, heldere, lang brandende vonk en hij kwam goed terecht. Ze zat er dicht genoeg op om de hitte te voelen toen ze vlammen in het smeulende tondel blies. Ze voedde de vlammetjes met houtkrullen en spaanders, en haast voor ze het wist, had ze een vuurtje.
Het was belachelijk eenvoudig. Ze kon niet geloven hoe eenvoudig. Ze moest het zichzelf nog een keer bewijzen. Ze zocht nog wat tondel bij elkaar, nog wat krullen, nog wat houtjes, en toen had ze een tweede vuurtje, en toen een derde, en een vierde. Ze voelde een opwinding die voor een deel bestond uit angst, voor een deel uit ontzag, een deel de vreugde van een ontdekking en een grote dosis pure verbazing, toen ze achteruit stapte en naar de vier vuurtjes staarde die elk waren aangestoken met de vuursteen.
Whinney kwam om de wand terugdraven, aangetrokken door de rooklucht. Vuur, eens zo angstaanjagend, rook nu veilig. 'Whinney!' riep Ayla terwijl ze naar het paardje toerende. Ze moest het iemand vertellen, haar ontdekking delen, ook al was het maar met een paard. 'Kijk eens!' gebaarde ze. 'Kijk eens naar die vuurtjes! Die zijn met stenen aangestoken, Whinney. Met stenen!' De zon brak door de wolken en plotseling leek het hele strand te glinsteren.
Ik vergiste me toen ik dacht dat er niets bijzonders aan die stenen was. Ik had het moeten weten, mijn totem heeft me er een gegeven. Nu ik het weet, kan ik het vuur zien dat er binnenin leeft. Toen verviel ze in gepeins. Maar waarom ik? Waarom is het mij getoond? Mijn Holeleeuw heeft me er eens een gegeven om me te vertellen dat Dure zou blijven leven. Wat wil hij me nu vertellen?
Ze herinnerde zich het vreemde voorgevoel dat ze had gehad toen haar vuur doofde, en midden tussen vier vuren huiverde ze, toen ze het weer voelde. Toen voelde ze plotseling een overstelpende opluchting, hoewel ze niet eens wist dat ze ongerust was geweest.