9


'Niet zo gulzig, Whinney,' waarschuwde Ayla terwijl ze toekeek hoe het hooikleurige paard de laatste druppels van de bodem van een houten bak oplikte. 'Als je alles opdrinkt, moet ik meer ijs smelten.' Het veulentje snoof, schudde met haar hoofd en stak haar neus terug in de bak. Ayla lachte. 'Als je zo'n dorst hebt, zal ik wel nieuw ijs halen. Kom je mee?'
Ayla's gestage gedachtenstroom gericht tot het paard was een gewoonte geworden. Soms bestond hij slechts uit beelden in haar gedachten en vaak uit de expressieve taal van gebaren, houdingen en gezichtsuitdrukkingen, waamee ze het meest vertrouwd was. Maar aangezien het jonge dier de neiging had op het geluid van haar stem te reageren, moedigde dit haar aan meer haar stem te gebruiken. Heel anders dan de overige leden van de Stam had ze altijd met gemak verschillende geluiden en klanken voortgebracht; alleen haar zoon had er ook geen moeite mee. Het was voor hen beiden een spelletje geweest om elkaars klanken na te bootsen, maar sommige hadden een betekenis gekregen. In haar woordenstroom tegen het paard kreeg ze steeds meer de neiging haar formulering ingewikkelder te maken. Ze deed de geluiden van dieren na, verzon nieuwe woorden uit de combinatie van klanken die ze kende, ze nam er zelfs een aantal van de nonsenswoordjes in op van de spelletjes met haar zoon. Nu niemand afkeurend naar haar keek omdat ze onnodige geluiden maakte, breidde haar mondelinge woordenschat zich uit, maar het was een taal die alleen voor haar te begrijpen was—en, in een heel speciale betekenis, voor haar paard. Ayla sloeg bonten beenwikkels om, een omslag van ruig paardehaar en een kap van veelvraatbont. Vervolgens bond ze een paar handomhulsels om. Ze stak een hand door de gleuf in de palm om haar slinger tussen haar gordel te steken en haar draagmand om te binden. Toen pakte ze een ijspik - het lange bot van het voorbeen van een paard, langs een spiraalvormige lijn openge- kraakt om het merg eruit te halen en vervolgens van een punt te voorzien door het op een steen te versplinteren en bij te slijpen—en ging op weg.'Vooruit, Whinney, kom dan,' wenkte ze. Ze hield de zware oeroshuid, eens haar tent, opzij. Ze had hem aan palen bevestigd die ze in de aarden vloer van haar grot had geslagen en hij deed nu dienst als windscherm voor de ingang. Het paard draafde naar buiten en volgde haar langs het steile pad naar beneden. Toen ze de bevroren waterloop opstapte, moest ze opworstelen tegen een harde wind die om de bocht kwam gieren. Ze vond een plek die eruitzag alsof de kreukelige kristallen van de in ijs gevatte stroom kapotgehakt konden worden en hakte scherven en blokken af.
'Het is veel gemakkelijker om sneeuw te scheppen dan ijs te hakken voor water, Whinney,' zei ze, terwijl ze het ijs in haar mand laadde. Ze stopte even om er wat drijfhout bij te doen van de stapel aan de voet van de wand en dacht eraan hoe blij ze met het hout was, niet alleen om ijs te smelten, maar ook voor de warmte. 'De winters zijn hier droog en ook kouder. Ik mis de sneeuw, Whinney. Dat beetje dat hier valt is de moeite niet, het is alleen maar koud.'
Ze stapelde het hout bij de vuurplaats op en deed het ijs in een bak. Ze zette hem bij het vuur, zodat het ijs alvast in de warmte kon smelten voor ze het in haar leren pot boven het vuur hing. Die had namelijk wat vocht nodig om niet te verbranden. Vervolgens keek ze haar knusse grot rond naar verschillende projecten die in uiteenlopende stadia van voltooiing verkeerden en probeerde tot een besluit te komen waar ze die dag aan zou werken. Maar ze was rusteloos. Niets trok haar erg aan, tot haar oog op een stel nieuwe speren viel, die ze nog niet zo lang af had. Misschien ga ik wel op jacht, dacht ze. Ik ben al een poos niet meer op de steppen geweest. Maar die speren kan ik niet meenemen, dacht ze somber. Daar zou ik niets aan hebben, ik zou nooit dicht genoeg in de buurt komen om ze te gebruiken. Ik neem alleen mijn slinger mee en ga een stukje lopen. Ze vulde een plooi in haar omslag met ronde stenen van een hoop die ze, voor het geval dat de hyena's terugkwamen, naar boven naar de grot had gebracht, gooide nog wat hout op het vuur en verliet de grot. Toen Ayla langs de steile helling van haar grot omhoogsjouwde naar de steppen erboven, probeerde Whinney haar te volgen en hinnikte haar zenuwachtig na. 'Maak je maar niet ongerust, Whinney. Ik blijf niet lang weg. Er gebeurt je niets.' Toen ze boven was, rukte de wind aan haar kap en dreigde ermee vandoor te gaan. Ze trok hem weer over haar hoofd en trok de koordjes steviger aan. Daarop deed ze een stap terug van de rand en bleef even om zich heen staan kijken. Het uitgedroogde en verdorde zomerlandschap had gebloeid van leven vergeleken bij de schrale, bevroren kaalte van de wintersteppen die nu voor haar lagen. De gure wind kwam in vlagen, een ijl gefluit dat tot een gegier aanzwol voor het weer verstomde tot een verstikt gekreun. Hij geselde de grijzige, kale grond, liet de sneeuw uit witgekleurde holten opdwarrelen en wierp bevroren vlokken weer in de lucht.
De opgewaaide sneeuw voelde aan als gruizig zand dat haar gezicht stukbrandde onder zijn kou. Ayla trok haar kap dichter om haar gezicht, boog haar hoofd en liep in de vinnige noordoostenwind door dor, bros, tegen de grond geslagen gras. Haar neus trok samen en haar keel deed zeer van de ijzige lucht die er het vocht aan onttrok. Een heftige windvlaag overrompelde haar. Haar adem werd afgesneden, ze hapte naar lucht en haar borst piepte. Ze gaf slijm op. Ze spuwde het uit en zag dat het bevroor voor het de hardbevroren grond raakte. Wat doe ik hierboven? dacht ze. Ik wist niet dat het zo koud kon zijn. Ik ga terug. Ze draaide zich om en bleef staan. Ze vergat even de doordringende kou. Aan de andere kant van het ravijn passeerde een kleine kudde wolharige mammoets; kolossale bewegende heuveltjes van donker, roodbruin bont, met lange gebogen slagtanden. Dit verlaten, ogenschijnlijk onvruchtbare gebied was hun thuis; ze hielden zich in leven met het stugge gras dat bros was van de kou. Maar door zich aan zo'n omgeving aan te passen hadden ze het vermogen verloren om ergens anders te leven. Hun dagen waren geteld. Ze zouden de gletsjer niet overleven. Ayla bleef geboeid kijken tot de vage figuren in de driftsneeuw verdwenen en liep toen snel door. Ze was maar al te blij toen ze voorbij de rand was en uit de wind kwam. Ze herinnerde zich dat ze al net zo blij was geweest toen ze haar toevluchtsoord indertijd ontdekte. Wat had ik toch moeten beginnen als ik deze vallei niet had gevonden? Ze omhelsde het veulen toen ze bij de richel voor haar grot aankwam, liep toen naar de rand en keek uit over de vallei. De sneeuw was daar iets dieper, vooral waar de wind hem in banken had opgejaagd, maar hij was even droog en even koud. De vallei bood haar echter een onderkomen en bescherming tegen de wind. Zonder die grot, het bont en een vuur zou ze het niet overleven; zij had van nature geen bontpels. Terwijl ze daar op de rand stond, bereikte op de wind het gehuil van een wolf en het jankende geblaf van een wilde hond haar oren. Beneden liep een poolvos over het ijs van de dichtgevroren rivier. Als hij doodstil bleef staan, onttrok zijn witte vacht hem bijna aan het gezicht. Verderop in de vallei zag ze iets bewegen en ze ontwaarde de gestalte van een holeleeuw. Zijn vaalbruine vacht, haast tot wit verbleekt, was dik en vol. Viervoetige roofdieren pasten zich aan bij de omgeving van hun prooi. Ayla en haar soort pasten de omgeving aan zichzelf aan. Ze schrok toen ze dicht in de buurt een kakelend geblaf en gelach hoorde en toen ze omhoogkeek, zag ze een hyena boven haar staan op de rand van de kloof. Ze huiverde en greep naar haar slinger, maar de aaseter liep met zijn karakteristieke schuifelgang langs de rand van het ravijn weg en draaide zich toen weer om naar de open vlakte. Whinney kwam naast haar staan, hinnikte zacht en gaf haar een vriendelijk duwtje met haar neus. Ayla trok haar muisgrijze omslag van paardehaar dichter om zich heen, legde haar arm om Whinney's hals en liep terug naar haar grot.

Ayla lag op haar bed van huiden met haar ogen wijdopen naar de vertrouwde rotsformatie boven haar hoofd te staren en vroeg zich af waarom ze plotseling klaarwakker was. Ze tilde haar hoofd op en keek Whinney's kant uit. Ook haar ogen waren open en keken in de richting van de vrouw, maar ze gaf geen blijk van ongerustheid. Toch wist Ayla zeker dat er iets ongewoons was. Ze kroop weer weg in haar vachten. Ze had geen zin om uit hun warmte te kruipen en bekeek bij het licht dat door de opening naar binnen viel het onderdak dat ze zelf had ingericht. Er was nog heel wat te doen, maar achter het droogrek stond al een flinke hoeveelheid gereedschap en gebruiksvoorwerpen, die ze klaar had. Ze had honger en keek weer naar het rek. Ze had het paardevet dat ze had gesmolten in de schoongemaakte ingewanden gedaan die ze op regelmatige afstanden had dichtgeknepen en gedraaid en de witte worstjes bengelden naast een verscheidenheid aan gedroogde kruiden en specerijen. Ze begon aan het ontbijt te denken. Soep met gedroogd vlees, wat vet erbij om het voedzaam te maken, specerijen, misschien wat graan en gedroogde bessen. Ze was te klaarwakker om in bed te blijven en gooide het dek van zich af. Vlug sloeg ze haar omslag en voetomhulsels om, greep vervolgens de lynxvacht van het bed, nog warm van haar lichaam, en haastte zich naar buiten om in het verste hoekje van de richel te plassen. Ze duwde het windscherm opzij en de adem stokte haar in de keel. De scherpe, hoekige contouren van het rotsterras waren in de loop van de nacht omfloerst door een dikke witte deken. Die glinsterde in een algehele schittering die een stralend blauwe hemel vol donsbanken weerkaatste. Het duurde een ogenblik langer voor een nog verbijsterender verandering tot haar doordrong. De lucht was stil. Er stond geen wind. De vallei, genesteld in de streek waar de vochtige continentale steppen plaats maakten voor de droge löss-steppen, deelde in beide klimaten en op dit ogenblik had het zuiden de overhand. De dikke sneeuw deed haar denken aan de weersomstandigheden die gewoonlijk 's winters heersten in de omgeving van de Stamgrot, en voor Ayla was het even alsof ze thuis was. 'Whinney!' riep ze. 'Kom eens gauw naar buiten! Het heeft gesneeuwd! Voor de verandering heeft het nu eens echt gesneeuwd!'
Ze werd opeens herinnerd aan de reden waarom ze de grot was uitgegaan en zette snel de eerste stappen in de maagdelijke witte uitgestrektheid naar de uiterste rand. Toen ze zich omdraaide, zag ze hoe het jonge paard voorzichtig op het onwezenlijke spul stapte, haar hoofd liet zakken om aan het vreemde, koude oppervlak te snuffelen, en er vervolgens tegen snoof. Ze keek Ayla aan en hinnikte.
'Vooruit, Whinney. Het doetje niets.'
Het paard had nog nooit diepe sneeuw in zo'n stille overvloed meegemaakt; ze was gewend dat het door de wind op hopen werd gejaagd. Toen ze nog een aarzelende stap deed, zakte haar hoef weg, en ze hinnikte weer tegen de vrouw, alsof ze gerustgesteld wilde worden. Ayla leidde het jonge dier naar buiten tot zij zich meer op haar gemak voelde en lachte om haar kuren toen de aangeboren nieuwsgierigheid en speelsheid van het veulentje de overhand kregen. Al gauw drong het tot Ayla door dat ze niet gekleed was op een langdurig verblijf buiten de grot. Het was koud.
ik ga naar binnen, een kom hete thee maken en iets te eten. Maar het water begint op te raken. Ik zal ijs moeten halen .. Ze lachte, ik hoef geen ijs uit de rivier te bikken. Ik kan gewoon een kom sneeuw pakken! Wat zou je zeggen van een bak warme brij vanochtend, Whinney?'Nadat ze gegeten hadden, kleedde Ayla zich warm aan en ging terug naar buiten. Zonder de wind was het haast zacht, maar de vertrouwde, gewone sneeuw op de grond verrukte haar het meest. Ze bracht haar in kommen en manden vol de grot binnen en zette die dicht bij de vuurplaats om te smelten. Het was zo veel gemakkelijker dan ijs te bikken voor water, dat ze besloot er wat van te gebruiken om zich te wassen. Ze was altijd gewend geweest zich 's winters regelmatig te wassen met gesmolten sneeuw, maar het was al moeilijk genoeg geweest voldoende ijs te bikken om te drinken en te koken. Wassen was een luxe waar ze van had afgezien.
Ze legde het vuur aan met hout van de stapel achter in de grot, veegde toen de sneeuw van het extra brandhout dat buiten lag opgestapeld en bracht nog wat naar binnen. Ik wilde dat ik water kon opstapelen, net als hout, dacht ze toen ze naar de bakken smeltende sneeuw keek. Ik weet niet hoe lang dit aanhoudt als de wind weer opsteekt. Ze ging naar buiten om nog een lading hout te halen en nam een kom mee naar buiten om de sneeuw weg te ruimen. Ze schepte een komvol op en kiepte hem naast het hout om. Toen ze de kom optilde, viel het haar op dat de sneeuw haar vorm behield. Ik vraag me af. . . Waarom zou ik zo geen sneeuw kunnen opstapelen? Als een stapel hout?
Het idee vervulde haar met enthousiasme en al gauw was de meeste onbetreden sneeuw van de richel tegen de muur bij de ingang van de grot opgestapeld. Toen begon ze aan het pad naar het strandje. Whinney benutte het geruimde pad om naar beneden naar het veld te gaan. Ayla's ogen schitterden en haar wangen gloeiden toen ze ophield en tevreden glimlachte om de berg sneeuw even buiten haar grot. Ze zag een klein stukje aan het eind van de richel, dat niet helemaal schoon was en stapte er vastberaden op af. Ze keek uit over de vallei en moest lachen om Whinney, die zich met hoge, nuffige passen een weg zocht door de voor haar ongewone sneeuwbanken.
Toen ze omkeek naar de sneeuwhoop, dacht ze even na en een spottende grijns trok een hoek van haar mond omhoog toen haar een heel gek idee inviel. De grote hoop sneeuw bestond uit allemaal komvormige bulten en vanaf de plek waar zij stond had hij een beetje de contouren van een gezicht. Ze schepte nog wat sneeuw, liep terug, drukte het op zijn plaats en stapte achteruit om het resultaat te bekijken. Als de neus wat groter was, zou het net Brun zijn, dacht ze en schepte nog wat sneeuw op. Ze duwde die op zijn plaats, schraapte een holte uit, streek een bobbel glad en deed een stap achteruit om haar schepping nog eens te bekijken.
Er blonk een ondeugende glimlach in haar ogen. 'Gegroet, Brun,' gebaarde ze, en voelde zich toen een beetje verdrietig. De echte Brun zou het niet waarderen dat ze een sneeuwhoop met zijn naam aansprak. Naamwoorden waren te belangrijk om ze zo in het wilde weg toe te kennen. Nou, het lijkt echt op hem. Ze giechelde bij de gedachte, Maar misschien zou ik beleefder moeten doen. Het is ongepast dat een vrouw de leider begroet alsof hij een kind was. Ik zou toestemming moeten vragen, dacht ze en ging, voortbordurend op haar spel, voor de sneeuwhoop zitten en keek naar de grond—de correcte houding die een vrouw van de Stam moest aannemen als ze een man verlof vroeg hem te spreken.
Inwendig glimlachend om haar spel, bleef Ayla met gebogen hoofd stil zitten, net alsof ze echt verwachtte een tikje op haar schouder te voelen, het teken dat ze mocht spreken. De stilte begon te drukken en de stenen richel was koud en hard. Ze begon te denken hoe belachelijk het was dat ze hier zat. Het sneeuwevenbeeld van Brun zou haar al net zomin op de schouder tikken als Brun zelf had gedaan de laatste keer dat ze voor hem had gezeten. Ze was gewoon vervloekt, zij het ten onrechte, en ze had de oude leider willen smeken haar zoon te beschermen tegen Brouds toorn. Maar Brun had zich van haar afgewend; het was te laat - ze was al dood.
Plotseling verdween haar speelse bui. Ze stond op en staarde naar de sneeuwpop die ze had gemaakt. 'Je bent Brun niet!' gebaarde ze boos, terwijl ze het deel dat ze zo zorgvuldig had geboetseerd, wegsloeg. Woede welde in haar op. 'Je bent Brun niet! Je bent Brun niet!' Ze bewerkte de berg sneeuw met vuisten en voeten, om iedere gelijkenis met de vorm van een gezicht te vernietigen, ik zal Brun nooit meer zien. Ik zal Dure nooit meer zien. Ik zal niemand ooit, ooit meer zien! Ik ben helemaal alleen!' Een kermende klacht ontsnapte haar en een snik van wanhoop. 'O, waarom ben ik helemaal alleen?' Ze zakte op haar knieën en bleef in de sneeuw liggen. Ze voelde de warme tranen afkoelen op haar gezicht. Ze koesterde het ijskoude vocht, kromde zich eromheen, verwelkomde zijn verdovende aanraking. Ze wilde erin wegkruipen, zich erdoor laten bedekken en zo de pijn, de woede en de eenzaamheid laten wegvriezen. Toen ze begon te rillen, sloot ze haar ogen en probeerde de kou, die tot haar botten begon door te dringen, te negeren. Toen voelde ze iets warms en nats op haar gezicht en hoorde het zachte gehinnik van een paard. Ze probeerde ook Whinney te negeren. Het jonge dier gaf haar nog een duwtje met haar neus. Ayla opende haar ogen en zag de grote, donkere ogen en lange snoet van het steppepaard. Ze strekte haar armen uit, sloeg ze om de hals van het veulentje en begroef haar gezicht in de ruige vacht. Toen ze haar losliet, hinnikte het paard zacht. 'Je wilt dat ik opsta, hè, Whinney?' Het paard schudde met het hoofd alsof ze het begreep, en Ayla wilde het geloven. Haar overlevingsdrang was altijd al sterk geweest, er zou meer dan eenzaamheid voor nodig zijn om haar zover te brengen dat ze het opgaf. Doordat ze in Bruns stam was opgegroeid, was ze, hoewel men van haar had gehouden, in vele opzichten haar hele leven al eenzaam geweest. Ze was altijd anders. Haar liefde voor anderen was de sterkste kracht geweest. Het feit dat ze haar nodig hadden—Iza toen ze ziek was, Creb toen hij oud werd, haar jonge zoon—had haar een reden en doel in haar leven gegeven.
'Je hebt gelijk, ik moest maar eens overeind komen. Ik kan je niet alleen laten, Whinney, ik word helemaal nat hier buiten en ik krijg het koud. Ik ga iets droogs aantrekken en daarna maak ik lekkere warme brij voor je. Dat vind je vast wel lekker, hè?'

Ayla keek naar de twee mannetjespoolvossen die grommend en bijtend om een vrouwtje vochten. Ze rook zelfs boven op de richel de sterke geur van de bronstige mannetjes. Ze zijn mooier in de winter; 's zomers hebben ze een saaie bruine kleur. Als ik wit bont wil hebben, moet ik er nu bij zijn, dacht ze, maar ze maakte geen aanstalten om haar slinger te halen. Het ene mannetje was als winnaar uit de strijd gekomen en eiste zijn prijs op. Aan de rauwe schreeuw van het vrouwtje kon je horen dat hij haar dekte.
Ze maken dat geluid alleen maar wanneer ze paren. Ik vraag me af of ze het prettig vindt of niet. Ik heb het nooit prettig gevonden, ook niet toen het me geen pijn meer deed. Maar andere vrouwen wel. Waarom was ik zo anders? Alleen omdat ik niet van Broud hield? Waarom zou dat enig verschil maken? Houdt dat vrouwtje van die vos? Vindt ze het prettig wat hij doet? Ze loopt niet weg.
Het was niet de eerste keer dat Ayla afzag van de jacht om vossen en andere vleeseters te observeren. Ze had vaak hele dagen besteed aan het kijken naar de prooi die ze volgens haar totem mocht jagen, om hun gewoonten en woongebied te leren kennen en ze had ontdekt dat het interessante dieren waren. De mannen van de Stam leerden het jagen door te oefenen op planteneters, voor voedsel. Vleeseters kozen ze bij voorkeur niet als prooi, hoewel ze ze wisten te vinden wanneer ze behoefte hadden aan een warme vacht. Ze ontwikkelden niet die speciale band die Ayla met ze had.
Ze boeiden haar nog altijd hoewel ze ze goed kende. Maar de snel pompende vos en het schreeuwende wijfje zetten haar aan het denken over andere dingen dan de jacht. Elk jaar komen ze in de winter zo bij elkaar. In de lente, als de vacht bruin wordt, krijgt het wijfje een nest jongen. Ik vraag me af of ze hier blijft, onder de botten en het drijfhout, of dat ze ergens anders een hol graaft. Ik hoop dat ze blijft. Ze zal ze zogen en later voedsel geven dat ze eerst zelf gedeeltelijk heeft gekauwd. Daarna brengt ze ze dode prooidieren, muizen, mollen en vogels. Soms een konijn. Als de jongen groter worden, brengt ze ze dieren die nog leven om ze het jagen te leren. Tegen de volgende herfst zijn ze bijna volwassen en de volgende winter zullen de vossen ook weer zo schreeuwen wanneer ze gedekt worden. Waarom doen ze het? Zo bij elkaar komen. Ik denk dat hij haar jongen geeft. Als het genoeg zou zijn om een geest op te nemen om ze te krijgen, zoals Creb me altijd vertelde, waarom paren ze dan? Niemand dacht dat ik een baby zou krijgen. Ze zeiden dat de geest van mijn totem te sterk was. Maar ik kreeg er wel een. Als Dure werd verwekt toen Broud dat met me deed, maakte het niet uit of mijn totem sterk was.
Maar mensen zijn anders dan vossen. Ze krijgen niet alleen baby's in het voorjaar, vrouwen kunnen ze altijd krijgen. En vrouwen en mannen paren niet alleen in de winter, ze doen het altijd. Maar een vrouw krijgt dan niet altijd een baby. Misschien had Creb ook wel gelijk. Misschien moet de geest van de totem van de man wel in de vrouw gaan, maar ze neemt hem niet in zich. Ik denk dat hij hem er met zijn lid inbrengt als ze paren. Soms wijst haar totem hem af en soms wordt er een nieuw leven verwekt.
Ik geloof niet dat ik een witte vossevacht nodig heb. Als ik er een dood, gaan de andere weg en ik wil zien hoeveel jongen ze krijgt. Ik zal die hermelijn pakken die ik stroomafwaarts heb gezien, voor ze bruin wordt. Haar vacht is wit en zachter en ik vind dat zwarte stukje op de staart zo leuk.Maar die wezel is zo klein. Haar pels is nauwelijks groot genoeg om een handomhulsel te maken, en die krijgt in het voorjaar ook jongen. De volgende winter zijn er waarschijnlijk meer hermelijnen. Misschien ga ik vandaag niet jagen. Ik denk dat ik die schaal maar afmaak.
Het kwam niet bij Ayla op om zich af te vragen waarom ze aan de dieren dacht die de volgende winter misschien in haar vallei zouden wonen, wanneer ze van plan was geweest in het voorjaar weg te gaan. Ze raakte gewend aan haar eenzaamheid, behalve 's avonds, wanneer ze een nieuwe kerf in de gladde stok sneed, naast de vele andere die er al zaten.

Ayla probeerde de sliertige, vette lok haar met de rug van haar hand uit haar gezicht te strijken. Ze was net bezig een stevige boomwortel te splijten als voorbereiding voor het maken van een grote gevlochten mand en kon hem niet loslaten. Ze had met nieuwe weeftechnieken geëxperimenteerd, waarbij ze uiteenlopende materialen en combinaties van materialen gebruikte om verschillende weefsels en soorten vlechtwerk te krijgen. Het hele proces van weven, binden, knopen en het maken van weefsels, strengen en koorden had haast al haar belangstelling opgeslorpt. Hoewel de eindprodukten af en toe onbruikbaar waren en soms lachwekkend, was ze op een aantal verrassende vernieuwingen gekomen, die haar hadden aangemoedigd verder te experimenteren. Al gauw knoopte of vlocht ze bijna alles wat ze in handen kreeg.
Ze was sinds die ochtend vroeg al aan het werk aan een uitzonderlijk ingewikkeld weefproces en pas toen Whinney het leren windscherm met haar neus opzij duwde en binnenkwam, had Ayla in de gaten dat het avond was.
'Hoe is het zo laat geworden, Whinney? Je hebt niet eens water in je bak,' zei ze terwijl ze overeind kwam en zich uitrekte, stijf van het lange zitten op dezelfde plaats, ik moest eigenlijk iets te eten voor ons halen en ik wilde mijn bedstro verschonen.' De jonge vrouw liep druk heen en weer. Ze haalde vers hooi voor het paard en meer voor de ondiepe kuil onder haar bed, en gooide het oude hooi van de richel. Ze hakte door het buitenste laagje ijs om bij de sneeuw te komen die opgehoopt lag in de berg naast de ingang van de grot en ze was weer dankbaar dat ze hem daar had. Het viel haar op dat er niet veel meer over was en ze vroeg zich af hoe lang het zou duren voor ze water van beneden zou moeten halen. Ze overlegde bij zichzelf of ze genoeg zou pakken om zich te wassen en pakte toen, bedenkend dat ze tot de lente misschien de kans niet meer zou krijgen, genoeg om ook haar haar te wassen.
Het ijs stond in bakken bij het vuur te smelten terwijl ze een maaltijd klaarmaakte. Onder het werk gingen haar gedachten steeds terug naar het werken met vezels waar ze zo in opging. Nadat ze gegeten en zich gewassen had, zat ze met een twijgje en haar vingers klitten uit haar natte haar te trekken, toen haar oog op de gedroogde kaardebol viel die ze had gebruikt om wat vezelige bast voor het vlechten uit te kammen en te ontwarren. Omdat ze regelmatig Whinney roskamde, was ze op het idee gekomen de kaardebol voor de vezels te gebruiken en het was een logische stap om hem op haar eigen haar te proberen. Ze was verrukt over het resultaat. Haar dikke gouden lokken vielen glad en zacht naar beneden. Ze had nog nooit bijzondere aandacht aan haar haar besteed, afgezien van een wasbeurt zo nu en dan. Gewoonlijk droeg ze het achter haar oren weggeduwd met een lukrake scheiding in het midden. Iza had haar vaak gezegd dat het haar voordeligste punt was, herinnerde ze zich nadat ze het naar voren had geborsteld om het bij het licht van het vuur te bekijken. De kleur was tamelijk mooi, vond ze, maar nog aantrekkelijker was de structuur, de gladde, lange strengen. Haast voor ze het besefte, zat ze een gedeelte in een lang koord te vlechten.
Ze bond het uiteinde vast met een stukje pees en begon toen aan een ander gedeelte. Het schoot even door haar hoofd wat een gekke indruk het zou maken als iemand haar koorden zag maken van haar eigen haar, maar dat weerhield haar niet en al gauw was haar hele hoofd bedekt met allemaal lange vlechten. Ze zwaaide haar hoofd naar links en naar rechts en glimlachte om het nieuwtje. De vlechten stonden haar aan, maar ze kon ze niet achter haar oren wegduwen om ze uit haar gezicht te houden. Na enig experimenteren ontdekte ze een manier om ze aan de voorkant op te rollen en ze op haar hoofd vast te zetten, maar ze vond het prettig om ermee te zwaaien en ze liet ze opzij en aan de achterkant loshangen.In het begin had vooral het nieuwtje haar aangetrokken, maar het gemak deed haar ertoe besluiten haar haar in vlechten te blijven dragen. Het bleef op zijn plaats zitten, ze zat niet steeds losse slierten opzij te duwen. En wat deed het ertoe of iemand haar misschien gek zou vinden? Ze kon koorden in haar haar maken als ze dat wilde. Ze hoefde alleen maar rekening te houden met zichzelf.
Niet lang daarna had ze de sneeuw op haar richel opgebruikt, maar ze hoefde niet langer ijs te bikken als ze water nodig had. Er had zich voldoende sneeuw in banken verzameld. Toen ze de eerste keer naar beneden ging om het te halen, viel het haar echter op dat er op de sneeuw onder haar grot roet en as was neergeslagen van haar vuur. Ze liep over het bevroren oppervlak stroomopwaarts op zoek naar een schonere plek om sneeuw te verzamelen, maar toen ze de smalle kloof binnenging, liep ze uit nieuwsgierigheid door.
Ze was nog nooit zover stroomopwaarts gezwommen als ze had gekund. Er stond een sterke stroming en het had niet nodig geleken. Maar lopen kostte geen moeite, behalve dat ze moest opletten dat ze niet uitgleed. Langs de hele kloof, waar de kou de mist deed bevriezen of ribbels vormde in het ijs, zorgden fantasieën in ijs voor een magisch droomland. Ze glimlachte van genoegen om de wonderlijke formaties, maar ze was niet voorbereid op wat voor haar lag.
Ze liep al een tijdje en dacht erover om terug te gaan. Het was koud op de bodem van de overschaduwde kloof en het ijs droeg zijn steentje bij aan de koude. Ze besloot niet verder te gaan dan de volgende bocht in de rivier, maar toen ze die bereikte, bleef ze staan en zette grote ogen op van ontzag. Voorbij de bocht kwamen de wanden van de kloof samen in één stenen wand die tot de steppen hoog boven haar reikte en ze zag een bevroren waterval van glinsterende ijspegels. Keihard, maar koud en wit. Het leek een spectaculaire omkering, net een grot die binnenstebuiten was gekeerd.
Het massieve beeldhouwwerk van ijs was adembenemend in zijn pracht. De hele kracht van het water, gevangen in de greep van de winter, leek klaar te staan om boven haar los te barsten. Het effect was duizelingwekkend en toch stond ze daar vastgenageld, vastgehouden door de grootste pracht. Ze huiverde tegenover de beteugelde macht. Voor ze zich omdraaide, dacht ze dat ze aan de punt van een hoge ijspegel een glinsterende waterdruppel zag en huiverde nog dieper.

Ayla werd wakker van koude tochtvlagen en toen ze opkeek zag ze door de ingang van de grot de tegenoverliggende wand. Het
windscherm klapperde tegen de paal. Toen ze het had gerepareerd, bleef ze een poosje met haar gezicht in de wind staan. 'Het is warmer, Whinney. De wind is niet meer zo koud. Ik geloof het vast.'
Het paard bewoog de oren en keek de vrouw vol verwachting aan. Maar het was zo maar een praatje. Ze verwachtte geen antwoord van de jonge merrie; ze maakte geen gebaar om haar dichterbij te doen komen of weg te sturen; geen teken dat er iets te eten kwam of dat er geroskamd of gestreeld werd. Ayla had het paard niet bewust getraind; ze beschouwde Whinney als een metgezel en een vriend. Maar het intelligente dier was gaan begrijpen dat bepaalde tekens en geluiden te maken hadden met bepaalde activiteiten en het had geleerd daar passend op te reageren.
Ayla begon Whinney's taal ook te begrijpen. Het paard hoefde geen woorden te gebruiken; de vrouw was gewend fijne nuances in verandering van houding of gelaatsuitdrukking te herkennen. Geluiden waren altijd bijzaak geweest in de communicatie tussen de leden van de Stam. Tijdens de lange winter, waarin de vrouw en het paard gedwongen veel bij elkaar waren, was er tussen hen een warm gevoel van genegenheid en een grote mate van begrip ontstaan. Ayla wist gewoonlijk wanneer Whinney blij was, tevreden, nerveus of bang en ze reageerde op de juiste wijze wanneer het paard aandacht vroeg, met eten, water of genegenheid. Maar de vrouw had intuïtief de leiding genomen. Zij gaf de aanwijzingen die het paard opvolgde. Ze liep de grot weer in om haar herstelwerk en de conditie van de huid te controleren. Ze had nieuwe gaten langs de bovenrand moeten maken, onder de kapotgerukte gaten en een nieuwe riem erdoor moeten rijgen om het windscherm weer aan de horizontale dwarsbalk vast te zetten. Plotseling voelde ze iets nats in haar nek.'Whinney, niet doen .. . ' Ze draaide zich om, maar het paard was niet van haar plaats gekomen. Toen voelde ze weer een spat. Ze keek om zich heen en toen omhoog naar de lange pegel ijs die van het rookgat omlaag hing. Het vocht van stoom en adem, dat opsteeg in de warmte van het vuur, ontmoette de ijskoude lucht die door het gat naar binnen kwam, waardoor zich ijs vormde. Maar de droge wind voerde net genoeg vocht af om te voorkomen dat de pegel erg lang werd. Het grootste gedeelte van de winter had alleen een rafelig randje ijs de bovenkant van het gat getooid. Het verbaasde Ayla de lange, vuile ijspegel vol roet en as te zien.
Een druppel water aan de punt liet los en spatte op haar voorhoofd voor ze haar verbijstering voldoende de baas was om opzij te stappen. Ze veegde de nattigheid weg en gaf toen een schreeuw.
'Whinney! Whinney! Het wordt lente! Het ijs begint te smelten!'
Ze rende naar de jonge merrie toe en sloeg haar armen om de ruige hals om de schrikkerigheid van het paard te sussen. 'Oh, Whinney, straks zullen de bomen uitbotten en komen de eerste groene sprietjes te voorschijn! Niets is zo lekker als de eerste groene lentesprietjes! Wacht maar eens tot je lentegras proeft. Je zult het heerlijk vinden!'
Ayla rende naar buiten de brede richel op, alsof ze een groene wereld verwachtte te zien in plaats van een witte. De kille wind dreef haar snel genoeg weer naar binnen en haar opwinding over de eerste druppels smeltwater veranderde in verslagenheid toen de lente haar belofte terugnam en de ergste sneeuwstorm van de hele winter een paar dagen later door de kloof gierde. Maar ondanks de mantel gletsjerijs, volgde de lente onverbiddelijk in het kielzog van de winter en de verwarmende kracht van de zon liet de bevroren korst van de aarde smelten. De druppels water kondigden inderdaad in de vallei de verandering aan van ijs in water—meer dan Ayla zich ooit had voorgesteld. De vroege, warme druppels smeltwater kregen al gauw gezelschap van lenteregens, die ertoe bijdroegen dat de opeengehoopte sneeuw en het ijs zacht werden en wegspoelden, en zo de vochtigheid van het voorjaar naar de droge steppen brachten. Het was echter meer dan wat zich plaatselijk had opgehoopt. De rivier van de vallei vond haar bron in het smeltwater van de grote ijskap zelf en tijdens de dooi van de lente vergaarde ze overal op haar weg zijriviertjes, waarvan er veel niet hadden bestaan toen Ayla indertijd kwam.
Plotselinge waterstuwingen in drooggevallen poelen verrasten argeloze dieren en sleurden ze mee stroomafwaarts. In de kolkende stroming werden hele karkassen verscheurd, gebeukt, kapotgeslagen en tot op het bot kaal gereten. Soms stoorde het afvloeiende water zich niet aan vroegere stroombeddingen. Het smeltwater baande zich nieuwe geulen waarbij het kreupelhout en bomen, die jarenlang hadden geworsteld om in de vijandige omgeving te groeien, met wortel en al uit de grond rukte en wegvaagde. Brokken steen en zelfs enorme rotsblokken, door het water van de grond getild, werden meegesleurd, voortgedreven door het schurende puin.
De nauwe kloof stroomopwaarts perste het kolkende water samen, dat neerstortte via de hoge waterval. De weerstand maakte de stroom nog krachtiger en het peil van de rivier steeg snel. De vossen hadden hun verblijf onder de stapel van vorig jaar verlaten, lang voor het rotsstrandje beneden de grot werd overstroomd.
Ayla kon niet in de grot blijven. Vanaf de richel zag ze de kolkende, ziedende, schuimende rivier met de dag hoger stijgen. Ze stortte zich kolkend door de nauwe kloof en sloeg tegen de naar voren springende wand waar ze delen van zijn lading aan de voet deponeerde. Eindelijk begreep ze hoe de hoop botten, drijfhout en zwerfstenen, die haar zo van pas was gekomen, daar was beland en het begon tot haar door te dringen wat een geluk ze had gehad dat ze een grot had gevonden die zo hoog lag. Ze voelde de richel trillen wanneer er een groot rotsblok of een boom tegenaan sloeg. Het beangstigde haar, maar ze had een fatalistische kijk op het leven gekregen. Als ze moest sterven, zou ze sterven; ze was vervloekt en werd toch al als dood beschouwd. Er moesten grotere krachten zijn die haar lot bepaalden en als de wand instortte terwijl zij erop zat was er niets aan te doen. Het domme geweld van de natuur boeide haar.
Iedere dag bood een andere aanblik. Een van de hoge bomen die op de rand van de wand tegenover haar groeide, zwichtte voor de stortvloed. Hij viel tegen haar richel aan, maar werd al gauw meegesleurd door de gezwollen stroom. Ze zag hoe hij door de stroming de bocht om werd geslingerd, die zich tot een lang, smal meer uitbreidde over de lage weide, en zo de begroeiing, die eens langs de oever van rustiger water had gestaan, totaal onder water zette. Boomtakken en een wirwar van struiken die zich onder de woelige rivier aan de aarde vastklampten, grepen de gevelde reus vast en hielden hem tegen. Maar verzet was zinloos. De boom werd losgerukt uit hun greep, of zij werden met wortel en al uit de grond gescheurd.Ze wist welke dag de winter zijn laatste greep op de bevroren waterval verloor. Een geraas dat door de hele kloof weergalmde, kondigde de komst aan van door het water kruiende ijsschotsen die op de stroom dobberden en kolkten. Ze kruiden bij de wand op elkaar en zwenkten er toen omheen terwijl ze veranderden van vorm en grootte.
Het vertrouwde strandje zag er heel anders uit toen het water eindelijk zo ver was gezakt dat Ayla het steile pad naar de rivieroever weer kon afdalen. De modderige hoop aan de voet van de wand had nieuwe dimensies aangenomen en er lagen karkassen en bomen tussen de botten en het drijfhout. De vorm van het rotsachtige stukje land was veranderd, en vertrouwde bomen waren weggespoeld. Maar niet allemaal. De wortels zaten diep in de droge grond, vooral bij de begroeiing die een eind van de oever stond. Het kreupelhout en de bomen waren de jaarlijkse overstroming gewend en de meeste van hen die al verschillende seizoenen hadden overleefd, stonden nog stevig verschanst. Toen de eerste groene knoppen aan de frambozestruiken zichtbaar begonnen te worden, begon Ayla te denken aan de rijpe rode bessen en dat plaatste haar voor een probleem. Het had geen zin aan bessen te denken die pas in de zomer rijp zouden zijn. Dan was ze niet meer in de vallei, tenminste als ze haar tocht naar de Anderen zou voortzetten. De eerste roerselen van de lente hadden de noodzaak met zich meegebracht een beslissing te nemen: wanneer ze de vallei zou verlaten. Dat was moeilijker dan ze zich ooit had voorgesteld. Ze zat op het uiterste randje van de richel op een van haar lievelingsplekjes. Aan de kant die uitkeek over de wei, was een vlak plekje om te zitten en precies op de juiste afstand eronder, nog een plekje om haar voeten op te laten rusten. Ze kon het water niet zien waar het de bocht omging of langs het rotsstrandje stroomde, maar ze had een vrij uitzicht op de vallei, en als ze omkeek, kon ze de rivierkloof stroomopwaarts zien. Ze had naar Whinney in de wei zitten kijken en had haar aanstalten zien maken om terug te gaan. De merrie was uit het gezicht verdwenen toen ze bij de uitstekende punt van de wand de hoek om was geslagen, maar Ayla hoorde haar het pad opkomen en wachtte haar komst af.
De vrouw glimlachte toen ze het grote hoofd van het steppe- paard zag, met haar donkere oren en stijve, bruine manen. Toen het naderbij kwam zag ze aan de slordige huid van het gele paard dat het verhaarde en ze keek naar de donkerbruine streep over de rug die in een lange, volle, donkere staart eindigde. Op de voorbenen leken lichte strepen te zitten boven de donkerbruine onderbenen. Het jonge paard keek de vrouw aan, hinnikte zacht, wachtend of Ayla misschien iets wilde en liep toen door, de grot in. Hoewel het nog niet volgroeid was, had het eenjarige dier de grootte van een volwassen paard.
Ayla keerde terug naar het uitzicht en naar de gedachten die haar nu al dagen bezighielden, haar nu al nachten wakker hielden. Ik kan nu niet vertrekken. Ik moet eerst wat jagen en misschien wachten tot er wat vruchten rijp worden. En wat moet ik met Whinney? Dat was de kern van haar probleem. Ze wilde niet alleen leven, maar ze wist niets af van de mensen die de Stam de Anderen noemde, behalve dat zij een van hen was. Wat als ik mensen vind die me haar niet willen laten houden? Brun zou me nooit een paard laten houden, vooral niet zo'n jong, mals paard. Wat als ze haar wilden doden? Ze zou niet eens wegrennen, ze zou daar gewoon blijven staan en ze hun gang laten gaan. Als ik ze zei dat ze het niet moesten doen, zouden ze daar dan gehoor aan geven? Broud zou haar doden wat ik ook zei. Wat als de mannen van de Anderen net zo erg zijn als Broud? Of nog erger? Ze hebben per slot van rekening Oda's baby ook gedood, zij het met tegenzin.
Ik zal eens iemand moeten zoeken, maar ik kan wel iets langer blijven. Op zijn minst tot ik wat heb gejaagd en misschien wel tot sommige wortels goed zijn. Dat doe ik. Ik blijf tot de wortels groot genoeg zijn om ze op te graven.
Na haar beslissing om haar vertrek uit te stellen, voelde ze zich opgelucht en klaar om iets te doen. Ze stond op en liep naar de andere kant van de richel. De stank van rottend vlees steeg op uit de nieuwe hoop aan de voet van de wand. Ze merkte dat er beneden iets bewoog en zag een hyena met zijn sterke kaken de voorpoot kraken van iets dat waarschijnlijk een hert was geweest. Geen enkel ander dier, roofdier of aaseter, had zoveel kracht in zijn kaken en voorlichaam. Daardoor had de hyena dan ook een lompe, onevenredige bouw.Ze had zich moeten bedwingen toen ze er voor de eerste keer een van achteren zag, met zijn lage achterlichaam en enigszins kromme poten, die in de hoop stond te snuffelen. Maar toen ze hem een rottend stuk karkas zag wegslepen, liet ze hem gaan en was dankbaar voor de dienst die ze verrichtten. Ze had ze bestudeerd zoals ze andere vleeseters had geobserveerd. Anders dan de katachtigen of wolven hadden ze voor de aanval geen sterke spieren in de achterpoten nodig. Wanneer ze op jacht gingen, zochten ze ingewanden, de zachte onderbuik en de melkklieren. Maar hun gebruikelijk voedsel was aas, in elke toestand. Ze genoten van bedorven vlees. Ze had ze zien eten op afvalhopen, lichamen zien opgraven als ze niet goed met grond waren bedekt; ze aten zelfs mest en ze roken net zo vies als hun voedsel. Als hun beet niet onmiddellijk fataal was, volgde de dood dikwijls door infectie; en ze zaten ook wel achter kinderen aan. Ayla trok een vies gezicht en huiverde van afkeer. Ze haatte ze en het kostte haar moeite de verleiding te weerstaan de hyena's beneden met haar slinger te verjagen. Haar houding was onlogisch, maar ze kon er niets aan doen dat ze zo'n afkeer van de bruingevlekte aaseters had. Ze hadden voor haar niets aantrekkelijks. Tegen andere aaseters had ze lang die weerzin niet, hoewel ze vaak net zo erg stonken.
Vanaf haar geschikte positie zag ze een veelvraat proberen zijn deel van het afval te krijgen. Hij leek op een berejong met een lange staart, maar ze wist dat ze meer van wezels hadden en hun stankklieren hadden net zo'n uitwerking als die van een stinkdier. Veelvraten waren gevaarlijke aaseters. Ze plunderden grotten en open ruimten zonder duidelijke reden. Maar het waren intelligente, strijdlustige dieren en absoluut onbevreesde rovers, die alles aanvielen, ook een reuzenhert, hoewel ze genoeg hadden aan muizen, vogels, kikkers, vissen of bessen. Ayla had wel gezien dat ze grotere dieren van hun prooi wegjoegen. Ze boezemden ontzag in en hadden een unieke, waardevolle vacht die een goede bescherming bood tegen de kou. Ze zag een paar rode wouwen opvliegen van het nest, hoog in de boom aan de andere kant van de rivier en snel opstijgen. Ze spreidden hun rode vleugels en wijd uitstaande staartveren en zweefden naar het rotsstrandje. Wouwen waren ook aaseters, maar net als andere roofvogels pakten ze ook kleine zoogdieren en reptielen. De jonge vrouw kende de roofvogels niet zo goed, maar ze wist dat de vrouwtjes meestal groter waren dan de mannetjes en ze waren prachtig om te zien.
Ayla kon de gier wel waarderen, ondanks zijn lelijke kale kop en een lucht die zo vies was als hij eruitzag. Zijn kromme snavel was scherp en sterk, gemaakt om dode dieren te verscheuren en in stukken te trekken, maar zijn bewegingen waren statig. Het was adembenemend om er een te zien zweven en moeiteloos neerdalen, met zijn grote vleugels gebruik makend van de luchtstromingen. Als hij voedsel zag, liet hij zich pijlsnel naar de grond vallen en liep met gestrekte nek en half uitgespreide vleugels naar het lichaam.
De aaseters beneden hadden een feestmaal, zelfs de kraaien kregen hun deel en Ayla was blij.
Met de stank van rottende lichamen zo dicht bij haar grot, duldde ze zelfs de gehate hyena. Hoe sneller ze het opruimden, hoe liever het haar was. Opeens werd de walgelijke stank haar te machtig. Ze had behoefte aan frisse lucht. 'Whinney!' riep ze. Op het geluid van haar naam stak het paard het hoofd uit de grot. ik ga een eindje wandelen. Heb je zin om mee te komen?' De merrie zag het wenkende gebaar en liep naar de vrouw toe. Ze schudde met haar hoofd. Ze gingen naar beneden langs het smalle pad en liepen met een wijde boog om het rotsstrandje met de lawaaierige bewoners heen langs de stenen wand. Whinney leek wat tot rust te komen toen ze langs de struikenrand liepen die het riviertje omzoomde dat nu weer kalm tussen zijn normale oevers bleef. De lucht van de dood maakte haar schichtig en haar redeloze angst voor hyena's wortelde in heel vroege ervaringen. Ze genoten allebei van de vrijheid die de zonnige lentedag hun toestond na een lange winter die hen in hun bewegingen belemmerd had, hoewel het nog wat kil en vochtig was. In de open wei rook het ook frisser en gevleugelde aaseters waren niet de enige vogels die een feestmaaltje genoten, hoewel andere bezigheden belangrijker leken. Ayla hield haar pas in en keek hoe een paar grote bonte spechten, het mannetje met een knalrode kruin, het vrouwtje wit met zwart zich uitleefden in baltsvluchten, op een dode boomtak roffelden en elkaar tussen de bomen najoegen, waarbij ze elkaar scherp in de gaten hielden. Ayla kende de spechten. Ze holden de kern van een oude boom uit en maakten er een nest in van houtsplinters. Maar als er eenmaal een stuk of zes glanzend witte eieren gelegd en uitgebroed en de jongen uitgekomen en grootgebracht waren, ging het stel weer uit elkaar en ging elk zijns weegs op zoek naar boomstammen binnen hun territorium voor insekten en lieten ze het bos weergalmen met hun harde, lachende roep.Bij de leeuweriken was dat anders. Alleen in het broedseizoen splitsten de in groepsverband levende zwermen zich op in paren en gedroegen de mannetjes zich als felle kemphanen tegenover vroegere vrienden. Ayla hoorde hun prachtige lied toen een paartje recht omhoog vloog. Het werd zo luid gezongen dat ze het kon horen toen ze hoog boven haar zweefden, nauwelijks meer dan stipjes in de lucht. Plotseling lieten ze zich als een paar stenen vallen en schoten meteen weer zingend omhoog. Ayla kwam bij de plek waar ze eens een kuil had gegraven voor de jacht op een muiskleurige merrie, ze dacht dat het de plek was. Er was geen spoor van over. De lente-overstroming had het kreupelhout dat ze had omgehakt, weggevaagd en de inzinking glad gestreken. Verderop stopte ze even om te drinken en glimlachte om een kwikstaartje dat ze langs de waterkant zag wippen. Hij leek op een leeuwerik, maar hij was dunner, met een geel buikje en hield zich horizontaal om zijn staart droog te houden zodat die op en neer wipte.
Een paar vloeiende klanken trokken haar aandacht naar een paar andere vogels die er geen enkel bezwaar tegen hadden om nat te worden. De waterspreeuwen doken elkaar baltsend achterna, maar ze vroeg zich steeds af hoe ze onder water konden lopen zonder dat hun verenpak vol water liep. Toen ze terugging naar het open veld stond Whinney tussen de nieuwe groene sprietjes te grazen. Ze glimlachte weer om een paar bruine winterkoninkjes, die met hun tè-tè-tè-tè-tè tegen haar kijfden toen ze te dicht bij hun struik kwam. Toen ze er eenmaal voorbij was, gingen ze over op een luid, zoetvloeiend lied dat eerst door de een werd gezongen en daarna door de ander in een afwisselend vraag- en antwoordspel. Ze hield stil en bleef op een blok hout zitten luisteren naar het lieflijke gezang van verschillende vogels en hoorde toen tot haar verrassing een struikzanger in een uitbarsting van gezang het hele koor imiteren. Ze zoog haar adem in van verbazing over de virtuositeit van het kleine beestje en verraste zichzelf met het fluitende geluid dat ze voortbracht. Een regenboogvink antwoordde haar met zijn karakteristieke lied dat klonk als een ingezogen fluittoon en de nabootsende struikzanger herhaalde het weer. Ayla was verrukt. Het leek wel of ze deel was geworden van het vogelkoor en ze probeerde het nog een keer. Ze tuitte haar lippen en zoog haar adem in, maar ze slaagde er slechts in een zwak, benauwd fluitje te produceren. Bij de volgende poging lukte het haar om het harder te krijgen, maar ze zoog zoveel lucht in haar longen dat ze die weer uit moest blazen en maakte zo een luide fluittoon. Die kwam veel dichter bij het geluid van de vogels. Bij de volgende poging blies ze alleen lucht door haar lippen en verder proberen leverde niet meer succes op. Ze ging weer terug naar het ingezogen gefluit en het lukte haar zo beter een fluittoon te krijgen, hoewel hij niet erg hard klonk. Ze bleef het maar proberen, nu eens door inzuigen, dan weer door uitblazen, en af en toe produceerde ze een schel geluid. Ze ging zo op in haar pogingen dat ze niet in de gaten had dat Whinney iedere keer dat er een doordringend gefluit klonk, opkeek. Ze wist niet hoe ze moest reageren, maar ze was wel nieuwsgierig en deed een paar passen in de richting van de vrouw.
Ayla zag de jonge merrie naderen, met haar oren grappig naar voren gespitst. 'Verbaast het je dat ik vogelgeluiden kan maken, Whinney? Mij ook. Ik wist niet dat ik kon zingen als een vogel. Nou ja, misschien niet echt als een vogel, maar als ik maar volhoud, dan zou ik denk ik dicht in de buurt kunnen komen. Laat eens zien of ik het nog een keer kan.'
Ze haalde diep adem, tuitte haar lippen en bracht vol concentratie een lange, gelijkmatige fluittoon voort. Whinney schudde met haar hoofd, hinnikte en kwam steigerend op haar af. Ayla stond op en sloeg haar armen om de hals van het paard. Het drong plotseling tot haar door hoe groot ze was geworden. 'Je bent zo groot, Whinney. Paarden groeien zo snel, je bent haast een volgroeid vrouwtjespaard. Hoe snel kun je nu rennen?' Ayla gaf haar een stevige pets op haar achterste. 'Kom mee, Whinney, ren met mij,' gebaarde ze en begon zo hard ze kon het veld over te rennen.
Het paard had haar in een paar passen ingehaald en rende vooruit, in gestrekte galop. Ayla kwam achter haar aan. Ze rende gewoon omdat dat haar zo'n prettig gevoel gaf. Ze dreef zichzelf voort tot ze niet verder kon en hijgend buiten adem tot stilstand kwam. Ze zag het paard de lange vallei door galopperen en toen in een wijde boog zwenken en terug komen draven. Ik wilde dat ik net zo kon rennen als jij, dacht ze. Dan konden we allebei samen rennen, waarheen we maar wilden. Ik vraag me af of ik gelukkiger zou zijn wanneer ik een paard was in plaats van een mens. Dan zou ik niet alleen zijn.
Ik ben niet alleen. Whinney is goed gezelschap, al is ze dan geen mens. Ze is alles wat ik heb en ik ben alles wat zij heeft. Maar zou het niet prachtig zijn als ik zo hard kon lopen als zij? Het veulen zat onder de vlokken toen ze terugkwam en maakte Ayla aan het lachen door door de wei te rollen, met haar benen in de lucht, terwijl ze geluidjes van genot maakte. Ze kwam weer overeind, schudde zich uit en ging weer grazen. Ayla bleef naar haar kijken, en dacht hoe opwindend het zou zijn om als een paard te rennen. Toen begon ze weer te oefenen met fluiten. De volgende keer dat het haar lukte een schel, doordringend geluid te maken, keek Whinney op en kwam weer naar haar toedraven. Ayla omhelsde het jonge paard, tamelijk blij dat ze op het gefluit was afgekomen, maar ze kon de gedachte om samen met het paard te rennen niet uit haar hoofd zetten. Toen viel haar een idee in.
Ze zou er nooit opgekomen zijn als ze niet de hele winter bij het paard had gewoond en haar als vriendin en metgezel beschouwde. En ze zou nooit op die gedachte zijn gekomen als ze nog bij de Stam woonde. Maar Ayla was eraan gewend geraakt haar invallen te volgen.
Zou ze er bezwaar tegen hebben, dacht Ayla. Zou ze het toelaten? Ze leidde het paard naar het blok hout, klom erop, legde vervolgens haar armen om de hals van het paard en tilde een been op. Ren met me, Whinney. Ren en neem me mee, dacht ze en ging schrijlings op het paard zitten.
De jonge merrie was niet gewend aan gewicht op haar rug en legde zenuwachtig steigerend de oren in de nek. Maar al was het gewicht onbekend, de vrouw was dat niet, en Ayla's armen om haar hals hadden een kalmerende invloed. Ze steigerde haast om het gewicht van zich af te schudden en probeerde er toen voor weg te lopen. Ze sloeg op hol en galoppeerde het veld door terwijl Ayla zich aan haar rug vastklampte.
Maar het jonge paard had al een heel eind gedraafd en het leven in de grot had haar minder lichaamsbeweging gegeven dan normaal. Hoewel ze in de vallei had gegraasd, had ze geen kudde waar ze mee optrok of roofdieren om voor weg te rennen. En ze was nog jong. Al heel gauw minderde ze vaart, hield dan helemaal stil, met sidderende flanken en een hangend hoofd. De vrouw liet zich van het paard glijden. 'Whinney, dat was geweldig!' gebaarde Ayla met fonkelende ogen van opwinding. Ze tilde het hangende hoofd met beide handen omhoog en legde haar wang tegen de neus van het dier. Toen stak ze het hoofd van de merrie onder haar arm, in een liefkozend gebaar dat ze niet meer had gemaakt sinds het paard klein was. Het was een speciale omhelzing, bewaard voor speciale gelegenheden. Ze kon nauwelijks haar opwinding over de rit beheersen. Alleen het idee al om samen met een paard te galopperen, vervulde Ayla met een gevoel van verwondering. Ze had nooit gedroomd dat zoiets mogelijk was. En niemand had dat ooit gedacht.