14
Tegen de herfst was de holeleeuw groter dan een grote wolf en
zijn gedrongen postuur van een jong begon plaats te maken voor
slungelige poten en pezige kracht. Maar ondanks zijn afmetingen was
hij nog steeds een jong en Ayla liep af en toe met een blauwe plek
of krab rond van zijn speelsheid. Ze sloeg hem nooit—hij was een
kleintje. Ze berispte hem echter wel met het gebaar voor 'Houd op,
Kleintje,' terwijl ze hem wegduwde, 'Zo is het genoeg, je doet te
wild!' En dan liep ze weg. Dat was voldoende om ervoor te zorgen
dat een berouwvol leeuwtje haar naliep met een onderdanig gedrag,
zoals leden van een troep tegenover meer dominante leden deden. Dat
kon ze niet weerstaan en de vrolijke onstuimigheid die op haar
vergeving volgde, was altijd wat beheerster. Dan trok hij zijn
klauwen in voor hij opsprong en zijn poten op haar schouders legde
om haar omver te duwen—eerder dan haar omver te gooien—zodat hij
zijn voorpoten om haar heen kon slaan. Dan moest ze hem omhelzen en
hoewel hij zijn tanden ontblootte als hij haar schouder of arm in
zijn bek nam, zoals hij op een dag een vrouwtje zou bijten onder
het paren, deed hij voorzichtig en haalde nooit haar huid
open.
Ze aanvaardde zijn toenaderingspogingen en gebaren van
genegenheid, en beantwoordde ze, maar bij de Stam gehoorzaamde een
zoon, tot hij zijn eerste prooi had gedood, zijn moeder. Ayla
duldde het niet anders. Het jonge leeuwtje accepteerde haar als
zijn moeder, daarom sprak het vanzelf dat zij de baas was. De vrouw
en het paard vormden zijn troep, ze waren alles wat hij had. De
weinige keren dat hij op de steppen andere leeuwen was tegengekomen
met Ayla, werden zijn nieuwsgierige toenaderingspogingen ronduit
afgewezen, zoals het litteken op zijn neus bewees. Na de
vechtpartij waaruit Kleintje met een bloedende neus was weggejaagd,
vermeed de vrouw andere leeuwen als het leeuwtje bij haar was, maar
als ze er alleen op uit was, sloeg ze ze nog steeds gade.Ze merkte
dat ze de welpen van in het wild levende troepen met Kleintje
vergeleek. Een van de eerste dingen die haar opvielen, was dat hij
groot was voor zijn leeftijd. In tegenstelling tot de welpen van
een troep, kende hij geen perioden van honger, waarin zijn ribben
als ribbels in het zand uitstaken en zijn vacht haveloos en dof
zag, laat staan dat hij door de hongerdood werd bedreigd. Dank zij
Ayla's voortdurende zorg en voeding kon hij de volle omvang van
zijn fysieke mogelijkheden bereiken. Als een vrouw van de Stam met
een gezond, tevreden kleintje, was Ayla trots te zien hoe haar jong
glanzend en groot werd in vergelijking met wilde welpen.
Er was nog een gebied in zijn ontwikkeling, merkte ze op,
waarin de jonge leeuw zijn leeftijdgenoten voor was. Kleintje was
er al vroeg bij met jagen. Na de eerste keer, toen hij er zo van
had genoten de onagers achterna te zitten, ging hij altijd met de
vrouw mee. In plaats van met andere welpen te spelen dat hij zijn
prooi besloop en najaagde, oefende hij op echte prooi. Een leeuwin
zou zijn deelname krachtdadig zijn tegengegaan, Ayla moedigde zijn
hulp aan, ja verwelkomde die. Zijn aangeboren jacht- methoden
pasten zo goed bij de hare, dat ze als team jaagden. Slechts één
keer zette hij de achtervolging te vroeg in en dreef een kudde voor
de valkuil uiteen. Toen had Ayla zo het land dat Kleintje wist dat
hij een vreselijke fout had begaan. De volgende keer hield hij haar
nauwlettend in de gaten en hield zich in tot zij begon. Hoewel hij
er nog niet in was geslaagd een in de val gelopen dier te doden,
voor zij erbij kwam, was ze ervan overtuigd dat het niet lang meer
zou duren voor hij iets doodde. Hij ontdekte dat het ook
verschrikkelijk leuk was om met Ayla en haar slinger op kleiner
wild te jagen. Als Ayla voedsel verzamelde waarvoor hij geen
belangstelling had, ging hij achter alles aan dat bewoog—als hij
niet sliep, tenminste. Maar als ze jaagde, leerde hij stokstijf
stil te blijven staan als zij dat deed bij het zien van wild. Dan
wachtte hij en lette op terwijl ze haar slinger en een steen te
voorschijn haalde. Maar zodra ze haar steen wegslingerde, stoof hij
weg. Vaak kwam ze hem tegen terwijl hij de prooi terugsleepte, maar
soms trof ze hem aan met zijn tanden nog om de keel van het dier.
Ze vroeg zich af of het haar steen was geweest, of dat hij het
klusje had afgemaakt door de luchtpijp af te knijpen, zoals leeuwen
een dier verstikken om het te doden. Mettertijd leerde ze te kijken
als hij stokstijf bleef staan, omdat hij een prooi rook voor zij
die zag en het was een kleiner dier dat hij voor het eerst zelf
openreet.
Ze had Kleintje een homp vlees gegeven, waarmee hij een tijd
had gespeeld omdat hij niet veel trek had en toen was hij gaan
slapen. Hij werd hongerig wakker toen hij Ayla de steile kant naar
de treden boven de grot hoorde beklimmen. Whinney was er niet.
Welpen die onverzorgd in het wild werden achtergelaten, waren een
gemakkelijke prooi voor hyena's en andere roofdieren; hij had zijn
lesje al vroeg geleerd. Hij sprong overeind, rende Ayla achterna en
was nog eerder boven dan zij. Toen ging hij naast haar lopen. Ze
zag dat hij bleef staan, nog voor zij de reuzenhamster had
opgemerkt, maar die had hen wel gezien en begon te rennen voor ze
de steen wegslingerde. Ze wist niet zeker of ze hem had
geraakt.
Het volgende moment stoof Kleintje weg. Toen ze bij hem kwam
zat hij al met zijn kaken in de bloederige ingewanden. Ze wilde
uitzoeken wie hem had gedood. Ze schoof hem opzij om te zien of ze
de wond van een steen kon vinden. Hij verzette zich maar even, lang
genoeg om streng naar hem te kijken, toen gaf hij toe, zonder
protest. Hij had genoeg voedsel van haar gekregen om te weten dat
ze hem nooit vergat. Ook nadat ze de hamster had bekeken, wist ze
niet zeker wie hem had gedood, maar ze gaf hem terug aan de leeuw
en prees hem. Dat hij zelf de huid had opengescheurd was al een
prestatie.
Het eerste dier waarvan ze zeker wist dat hij het zelf had
gedood, was een haas. Het was een van de weinige keren dat haar
steen haar ontglipte. Ze wist dat ze een slechte worp had gedaan,
de steen kwam maar een paar meter van haar af neer, maar het
werpgebaar had de jonge holeleeuw het teken gegeven de
achtervolging in te zetten. Toen ze hem vond was hij bezig het dier
te ontweien.
'Wat ben je geweldig, Kleintje!' Ze prees hem overvloedig met
haar unieke mengeling van klanken en handgebaren, zoals alle
jongens van de Stam werden geprezen als ze hun eerste kleine dier
hadden gedood. De leeuw begreep niet wat ze zei, maar hij begreep
wel dat hij haar een genoegen had gedaan. Haar glimlach, haar
manier van doen, haar houding, alles bracht haar gevoel over.
Hoewel hij er nog jong voor was, had hij zijn aangeboren behoefte
om te jagen bevredigd en goedkeuring gekregen van de leider van
zijn troep. Hij had het goed gedaan en dat wist hij.
De eerste koude winterwinden brachten snel dalende
temperaturen en kwakkelijs voor de rand van de stroom en gevoelens
van bezorgdheid voor de jonge vrouw. Ze had een grote voorraad
plantaardig voedsel en vlees voor zichzelf opgeslagen en een extra
voorraad gedroogd vlees voor Kleintje. Maar ze wist dat hij daar
niet de hele winter mee toe zou kunnen. Voor Whinney had ze graan
en hooi, maar voor het paard was dat voer een luxe, geen noodzaak.
Paarden zochten de hele winter voedsel, hoewel ze honger leden als
er een dik pak sneeuw lag, tot het werd weggeblazen door een droge
wind. Ze overleefden niet allemaal het koude jaargetijde.
Roofdieren zochten de hele winter ook voedsel, waarbij de
zwakken uitvielen en er meer overbleef voor de sterken. De
aantallen roofdieren en prooidieren stegen en daalden, maar hielden
elkaar over het algemeen in evenwicht. In de jaren dat er minder
graseters waren, stierven er meer vleeseters. De winter was de
moeilijkste tijd voor allemaal.
Bij het aanbreken van de winter werden de zorgen voor Ayla
snel groter. Maar ze kon niet op grote dieren jagen als de grond
keihard bevroren was. Voor haar methode moesten er gaten worden
gegraven. De meeste kleine dieren hielden een winterslaap, of
leefden in nesten, van voedsel dat ze hadden opgeslagen, waardoor
ze moeilijk te vinden waren, vooral zonder neus om ze op te sporen.
Ze betwijfelde of ze er genoeg kon vinden om een opgroeiende
holeleeuw te eten te geven.
Gedurende het eerste deel van het seizoen, nadat het koud
genoeg was geworden om het vlees gekoeld te houden, en, later, om
het in te vriezen, probeerde ze zoveel mogelijk grote dieren te
doden, en sloeg ze op onder hopen opgestapelde stenen. Maar ze was
niet zo goed op de hoogte van de bewegingspatronen van de kudden in
de winter en haar inspanningen hadden niet zoveel succes als ze had
gehoopt. Hoewel haar zorgen haar soms slapeloze nachten gaven had
ze er nooit spijt van dat ze de welp mee naar huis had genomen. Bij
het paard en de holeleeuw voelde de vrouw zich zelden eenzaam,
ondanks de lange winter. Integendeel, haar gelach vulde dikwijls de
grot.
Telkens wanneer ze naar buiten ging om wat van de voorraad op
te delven was Kleintje erbij om te proberen bij het bevroren karkas
te komen, nog voor ze een steen had weggehaald. 'Kleintje! Ga
opzij!' Ze moest glimlachen om de jonge leeuw, die zich in allerlei
bochten wrong om bij het vlees te komen. Hij sleepte het
stijfbevroren dier het pad op, de grot in. Alsof hij wist dat het
er eerder voor gebruikt was, maakte hij het hoekje achter in de
grot tot het zijne en bracht de dieren uit de voorraad daarheen om
te ontdooien. Hij vond het heerlijk om er eerst een bevroren homp
af te scheuren en er met smaak aan te knagen.
Ayla wachtte tot het ontdooid was voor ze er een stuk voor
zichzelf afsneed.
Met het slinken van de voorraad onder haar stenen, begon ze op
het weer te letten. Toen er een heldere, tintelend koude dag
aanbrak, besloot ze dat het tijd was om te jagen—of dat tenminste
te proberen. Ze had geen specifiek plan in gedachten, hoewel dat
niet was omdat ze er niet genoeg over had nagedacht. Ze hoopte dat
ze als ze erop uit was, op een idee zou komen, of dat een betere
blik op het terrein en de omstandigheden op zijn minst nieuwe
mogelijkheden zouden opperen om te overwegen. Ze moest iets doen en
ze wilde niet wachten tot al het opgeslagen vlees op was.
Zodra ze Whinneys draagmanden te voorschijn haalde, wist
Kleintje dat ze op jacht gingen. Hij rende opgewonden de grot in en
uit, en liep vol verwachting grommend heen en weer. Whinney, die
met het hoofd schudde en hinnikte, was al even blij met het
vooruitzicht. Tegen de tijd dat ze bij de koude, zonnige steppen
waren, moesten Ayla's spanning en bezorgdheid het afleggen tegen de
hoop en het genot iets te doen. De steppen waren wit van een dunne
laag pas gevallen sneeuw die nog nauwelijks was verstoord door de
zwakke wind. Er zat iets statisch, knetterends in de lucht van een
kou zo intens dat de heldere zon, afgezien van het licht dat hij
gaf, er net zo goed helemaal niet had kunnen staan. Met iedere
ademtocht bliezen ze slierten wasem uit. De rijp die zich om
Whinney's mond had afgezet, verspreidde zich in een wolk van ijs
toen ze brieste. Ayla was blij met de kap van veelvraatbont en de
extra vachten, die ze dank zij al haar jagen kon dragen.
Ze keek even omlaag naar de lenige kat die zich stil en steels
voortbewoog en besefte met een schok dat Kleintje van schoft tot
scheen bijna even lang was als Whinney en het paardje snel in
hoogte nastreefde. De halfvolwassen holeleeuw begon de eerste
tekenen te vertonen van rossige manen en Ayla vroeg zich af waarom
dat haar niet eerder was opgevallen. Kleintje werd opeens meer
alert en sloop vooruit, zijn staart strak naar achteren
gericht.Ayla was er niet aan gewend, 's winters op de steppe sporen
te lezen, maar zelfs vanaf de rug van het paard was het wolvespoor
duidelijk in de sneeuw te zien. De pootafdrukken waren duidelijk en
scherp, niet weggevaagd door wind of zon, en kennelijk vers.
Kleintje schoot vooruit, ze waren vlakbij. Ze zette Whinney tot een
galop aan en haalde Kleintje net op tijd in om een meute wolven te
zien samentrekken om een oude bok die achter een kleine kudde
saiga-antilopen aansukkelde. De jonge leeuw zag hen ook en rende,
niet in staat zijn opwinding te bedwingen, midden tussen hen in. De
kudde stoof alle kanten op en de aanval van de wolven was
verijdeld. Ayla moest eigenlijk lachen om de verbaasde, mopperige
wolven, maar ze wilde Kleintje niet aanmoedigen. Hij is gewoon
opgewonden, dacht ze, we hebben al zo lang niet meer gejaagd. In
grote panieksprongen stoven de saiga's over de vlakte. De
wolvenmeute groepeerde zich opnieuw en volgde in een bedaarder
tempo dat afstanden verslond, maar hen niet zou vermoeien voor ze
de kudden weer inhaalden. Toen Ayla zich weer meester was, wierp ze
Kleintje een strenge, afkeurende blik toe. Hij kwam gehoorzaam
naast haar lopen, maar hij had te veel genoten om erg veel berouw
te hebben.
Terwijl Ayla, Whinney en Kleintje de wolven achtervolgden,
kwam ze op een idee. Ze wist niet of ze een saiga-antilope kon
doden met haar slinger, maar ze wist dat ze wel een wolf kon doden.
Zij vond wolvevlees niet zo lekker, maar als Kleintje maar genoeg
honger had, at hij het wel en hij was de reden waarom ze op jacht
waren.
De wolven hadden hun tempo opgevoerd. De oude saiga-bok was
achterop geraakt bij de rest van de kudde, te uitgeput om die bij
te kunnen houden. Ayla boog zich voorover en Whinney meerderde
vaart. De wolven cirkelden om de oude bok, op hun hoede voor hoeven
en horens. Ze naderde tot ze op een van de wolven kon aanleggen.
Terwijl ze in de buidelvormige plooi van haar vacht naar stenen
greep, koos ze een wolf uit. Toen Whinney's denderende hoeven
dichterbij kwamen, vuurde ze een steen af, en toen een tweede, snel
erachter aan.
Ze had haar doel geraakt, de wolf viel neer en eerst dacht ze
dat de opschudding die losbrak, het resultaat was van haar worp.
Toen zag ze de werkelijke oorzaak. Kleintje had haar slingerworp
opgevat als het sein voor de jacht, maar hij had geen
belangstelling voor de wolf, niet met de veel verrukkelijker
antilope voor zijn neus. De troep wolven ruimde het veld voor het
galopperende paard met de jagende vrouw op haar rug en de aanval
van de leeuw die beslist kwam. Maar Kleintje was nog niet helemaal
de jager die hij wilde zijn — nog niet. Zijn aanval miste de kracht
en het raffinement van die van een volwassen leeuw. Het duurde een
ogenblik voor ze de situatie doorhad. Nee, Kleintje! Dat is het
verkeerde beest, dacht ze. Toen herstelde ze zich snel. Natuurlijk
had hij het goede beest uitgekozen. Kleintje probeerde vat te
krijgen voor een doodsgreep. Hij klampte zich vast aan de
vluchtende bok, die van pure angst nieuwe energie had
gekregen.
Ayla greep snel een speer uit de draagmand achter zich en
Whinney rende, in antwoord op haar gretigheid, achter de oude bok
aan. De spurt van de antilope was maar van heel korte duur. Het
rennende paard haalde hem snel in. Ayla balanceerde met de speer en
net toen ze op gelijke hoogte kwamen, stootte ze toe en schreeuwde
onwillekeurig door een spontane uiting van uitbundigheid.
Ze liet het paard zwenken en draafde terug. Ze trof de jonge
holeleeuw aan boven de oude bok. Toen toonde hij voor het eerst
zijn moed. Hoewel het nog niet het volborstige gerommel van een
volwassen mannetje had, droeg Kleintjes triomfantelijke gebrul de
belofte in zich van wat hij eens zou kunnen. Zelfs Whinney schrok
van het geluid.
Ayla liet zich van de rug van de merrie glijden en klopte haar
geruststellend op haar schouder. 'Stil maar, Whinney, het is
Kleintje maar.'
Zonder erbij stil te staan dat de leeuw wel eens bezwaar kon
maken en haar ernstig zou kunnen verwonden, duwde Ayla hem opzij en
maakte aanstalte de antilope te ontweien voor ze hem mee naar huis
nam. Hij ging opzij voor haar overwicht en nog iets anders, dat
alleen Ayla had, zijn vertrouwen in haar liefde voor hem.Ze besloot
de wolf te zoeken en hem te villen. Wolvebont was warm. Toen ze
terugkwam, zag ze tot haar verbazing Kleintje met de jachtbuit
rondsjouwen en het drong tot haar door dat het zijn bedoeling was
hem het hele eind naar de grot te slepen. De antilopebok was
volgroeid en dat was Kleintje niet. Het liet haar zien hoe sterk
hij was en hoeveel kracht hij nog zou vergaren. Maar als hij de
antilope de hele weg zo meesleurde, zou de huid beschadigd worden.
Saiga's hadden een uitgestrekt woongebied, ze leefden zowel in de
bergen als op de vlakten, maar ze waren niet talrijk. Ze had er nog
nooit eerder op gejaagd en ze hadden een speciale betekenis voor
haar. De saiga-antilope was Iza's totem geweest. Ayla wilde de huid
hebben. Ze gebaarde 'stop!' Kleintje aarzelde maar een ogenblik
voor hij 'zijn' prooi losliet, drentelde zenuwachtig om de slede en
bewaakte hem de hele weg terug naar de grot. H ij keek met meer dan
gebruikelijke belangstelling toe terwijl ze de huid en horens
verwijderde. Toen ze hem het gevilde karkas gaf, sleepte hij het in
zijn geheel naar de nis in de uiterste hoek. Nadat hij zich had
volgevreten, hield hij nog steeds de wacht en sliep er vlak
naast.
Ayla vond het grappig. Ze begreep dat hij zijn prooi
beschermde. Hij scheen te voelen dat er iets bijzonders was met dat
beest. Dat vond Ayla ook, zij het om andere redenen. Ze had nog
steeds dat opwindende gevoel. De snelheid, de achtervolging en de
jacht waren spannend geweest, maar belangrijker was dat ze nu een
nieuwe manier van jagen had. Met de hulp van Whinney en nu ook van
Kleintje, kon ze op ieder moment gaan jagen, in de zomer en in de
winter. Ze kreeg een machtig en dankbaar gevoel en zou nu voor haar
Kleintje kunnen zorgen. Vervolgens keek ze, zo maar even, hoe het
met Whinney was. Het paard was gaan liggen en voelde zich volkomen
veilig, ondanks de nabijheid van een holeleeuw. Ze tilde haar hoofd
op toen Ayla naderde. De vrouw aaide het paard en ging ernaast
liggen, de behoefte voelend dicht bij haar te zijn. Whinney brieste
zachtjes en tevreden omdat de vrouw in de buurt was.
Het jagen 's winters met Whinney en Kleintje, zonder het zware
werk om valkuilen te graven, was een spelletje. Vanaf het
allereerste begin dat ze met haar slinger had geoefend, was Ayla
dol geweest opjagen. Elke nieuwe techniek die ze onder de knie had
gekregen—spoorzoeken, de dubbele worp, de kuil met de speer —had
een extra gevoel van voldoening gegeven. Maar niets evenaarde de
pure vreugde van het jagen met het paard en de holeleeuw. Ze leken
er allebei al net zo van te genieten als zij. Terwijl Ayla
voorbereidingen trof, schudde Whinney met haar hoofd en danste op
haar hoeven, haar oren naar voren gespitst en haar staart in
gretige afwachting opgeheven en Kleintje draafde zacht grommend van
voorpret de grot in en uit. Het weer baarde haar zorgen, tot
Whinney in een verblindende sneeuwstorm de weg naar huis
vond.
Meestal ging het trio kort na zonsopgang op pad. Als ze al
vroeg een prooi in het oog kregen, waren ze vaak voor de middag
weer thuis. De gebruikelijke methode was om een veelbelovende prooi
te volgen tot ze zich in een goede positie bevonden. Dan gaf Ayla
het teken met haar slinger en sprong Kleintje, die al gretig
klaarstond, erop af. Whinney galoppeerde achter hem aan. Als de
jonge holeleeuw op de rug van een in paniek geraakt dier hing—en
zijn klauwen en scheurtanden waren misschien niet echt dodelijk,
maar ze lieten wel bloed vloeien—deed het paard er zelden lang over
om de afstand te overbruggen. Als ze het dier inhaalden, stootte
Ayla toe met haar speer. In het begin lukte het niet altijd. Soms
was het uitgekozen dier te snel, of viel Kleintje van zijn rug,
omdat hij niet goed houvast kon vinden. Ook vergde het van Ayla de
nodige oefening om de zware speer te leren hanteren in volle galop.
Vaak miste ze, of gaf ze alleen maar een schampstoot en soms kwam
Whinney niet dicht genoeg in de buurt. Zelfs als ze misten, was het
een spannende sport en ze konden het altijd opnieuw proberen. Door
flink te oefenen werden ze allemaal steeds beter. Toen ze eenmaal
wisten wat ze aan elkaar hadden, werd het onwaarschijnlijke trio
langzaam maar zeker een efficiënt jacht- team—zo efficiënt dat toen
Kleintje zijn eerste prooi zonder hulp doodde, dit haast
onopgemerkt voorbijging als deel van de prestaties van het
team.
Terwijl ze in galop kwam aanstormen, zag Ayla het hert
struikelen. Het was geveld nog voor ze erbij was. Whinney minderde
vaart toen ze langskwamen. De vrouw sprong van het paard en rende
terug voor Whinney stilstond. Haar speer was al opgeheven, klaar om
het karwei af te maken, toen ze in de gaten kreeg dat Kleintje het
zelf al had gedaan. Ze begon het hert klaar te maken om het mee
terug te nemen naar de grot. Toen drong de volle betekenis tot haar
door. Kleintje was, jong als hij was, een jagende leeuw! Bij de
Stam zou hij nu volwassen zijn! Net zoals zij de Vrouw die Jaagt
was genoemd voor ze vrouw was geworden, had Kleintje de
volwassenheid bereikt voor hij tot rijpheid was gekomen. Hij moest
eigenlijk een ceremonie hebben om hem als man te wijden, dacht ze.
Maar wat voor ceremonie zou voor hem betekenis hebben? Toen
glimlachte ze.
Ze maakte de hinde van de slede los, deed de grasmat en de
stokken terug in de draagmanden. Het was zijn buit en hij had er
recht op. Kleintje begreep er eerst niets van. Hij liep tussen het
karkas en haar heen en weer, maar toen Ayla vertrok, nam hij
tenslotte de nek van het hert tussen zijn tanden, trok het karkas
onder zich en sleepte het zo de hele weg naar het strandje, het
steile pad op en de grot in.
In het begin merkte ze geen verschil. Ze jaagden nog steeds
samen. Maar het kwam steeds vaker voor dat Whinney's stormloop maar
voor de sport was en Ayla's speer er niet aan te pas hoefde te
komen. Als ze een deel van het vlees wilde hebben, pakte ze dat
eerst, als ze de huid wilde hebben, vilde ze de prooi. Hoewel het
mannetje in het wild, in de troep, altijd als eerste het grootste
deel—het leeuwedeel—nam, was Kleintje nog jong. Hij had nooit
honger gekend, zoals zijn toenemende omvang getuigde en was gewend
dat zij de baas was. Maar tegen de lente begon Kleintje de grot
steeds vaker te verlaten om op zijn eentje op verkenning uit te
gaan. Hij bleef zelden lang weg, maar zijn uitstapjes kwamen steeds
vaker voor. Een keer kwam hij terug met bloed aan zijn oor. Ze
vermoedde dat hij andere leeuwen had gevonden. Het deed haar
beseffen dat hij niet langer genoeg had aan haar, hij was op zoek
naar zijn eigen soort. Ze maakte het oor schoon en de volgende dag
bleef hij haar zo dicht volgen, dat hij haar voor de voeten liep.
's Nachts kwam hij naar haar bed en zocht haar twee vingers om op
te sabbelen.
Hij zal spoedig weggaan, dacht ze, omdat hij zelf een troep
wil hebben, leeuwinnen die voor hem jagen en welpen om de baas over
te spelen. Hij krijgt behoefte aan soortgenoten. Ze dacht aan wat
Iza had gezegd. Je bent jong, je moet een man hebben, een van je
eigen soort. Zoek je eigen mensen, je eigen levensgezel. Het zou
gauw voorjaar worden. Ik moest ook maar eens gaan denken aan mijn
vertrek, maar nu nog niet. Kleintje zou heel groot worden, zelfs
voor een holeleeuw. Hij was nu al veel groter dan de leeuwen van
zijn leeftijd, maar hij was nog niet volwassen; hij kon zich nog
niet alleen redden.
De lente volgde pal op een zware sneeuwbui. Het hoge water
beperkte hen alle drie in hun bewegingen, Whinney meer dan de
anderen. Ayla kon naar de steppen boven klimmen en Kleintje kon het
met gemak springen, maar de helling was te steil voor het paard.
Het water zakte tenslotte, het strandje en de hoop botten hadden
weer nieuwe contouren aangenomen en Whinney kon eindelijk het pad
naar de wei weer af. Maar ze was geprikkeld.
Ayla merkte voor het eerst dat er iets bijzonders aan de hand
was, toen Kleintje jankte omdat hij een schop van het paard had
gekregen. De vrouw was verbaasd. Whinney had zich nog nooit
ongeduldig getoond tegenover de leeuw, ze had hem misschien af en
toe een beet gegeven om hem in het gareel te houden, maar zeker
geen schoppen. Ze dacht dat het ongebruikelijke gedrag een gevolg
was van haar gedwongen passiviteit, maar over het algemeen bleef
Kleintje toen hij ouder werd, uit de buurt van haar plek in de
grot. Hij voelde aan dat dat haar territorium was, en Ayla vroeg
zich af wat hem daarheen had getrokken. Ze ging kijken en werd zich
bewust van een sterke geur die ze de hele ochtend al had geroken.
Whinney stond met hangend hoofd, haar achterbenen wijd uit elkaar
en haar staart naar links. Haar vaginale opening was opgezwollen en
klopte. Ze keek naar Ayla op en gaf een schreeuw.
De reeks emoties die haar snel achter elkaar overspoelden,
trokken haar twee kanten op. Eerst voelde ze opluchting. Dat zit je
dus dwars. Ayla was op de hoogte van de bronstcycli bij dieren. Bij
sommige kwam de paartijd vaker voor, maar voor graseters was eens
per jaar gebruikelijk. Het was de tijd waarin mannetjes vaak
vochten om het recht om te paren en het was de enige tijd dat de
mannetjes en vrouwtjes zich vermengden, zelfs bij dieren die
normaal gescheiden jaagden, of zich in verschillende kudden
groepeerden.
De paartijd was een van de geheimzinnige aspecten van
diergedrag die ze niet begreep, zoals het feit dat herten ieder
jaar hun gewei lieten vallen en er dan een nieuw, groter voor in de
plaats kregen. Toen ze jonger was, dreef dit soort dingen Creb er
altijd toe te klagen dat ze te veel vragen stelde. Hij wist ook
niet waarom dieren paarden, hoewel hij een keer ten beste had
gegeven dat het de tijd was waarin de mannetjes hun overwicht over
de vrouwtjes konden tonen, of misschien moesten mannetjes zich, net
als mensen, wel verlichten.
Whinney was de lente daarvoor ook al paardig geweest, maar
toen kon ze, hoewel ze een hengst op de steppen boven haar hoorde
hinniken, niet naar hem toe. Ook leek de aandrang van de jonge
merrie deze keer sterker. Ayla herinnerde zich niet zo'n grote
zwelling en zoveel geschreeuw. Whinney onderwierp zich aan de
klopjes en omhelzingen van de jonge vrouw, liet toen haar hoofd
hangen en gaf weer een schreeuw. Plotseling kromp Ayla's maag samen
van ongerustheid. Ze leunde tegen het paard aan zoals Whinney soms
tegen haar aanleunde als ze van streek was, of bang. Whinney ging
haar verlaten!Het kwam zo onverwacht, dat ze geen tijd had gehad om
zich erop voor te bereiden, hoewel ze dat wel had moeten doen. Ze
had over Kleintjes toekomst lopen denken en over de hare. In plaats
daarvan was Whinney's paartijd aangebroken. Ze verlangde naar een
hengst, een metgezel.
Met grote tegenzin liep Ayla de grot uit en gebaarde Whinney
dat ze haar moest volgen. Toen ze beneden bij het rotsige strandje
waren, steeg Ayla op. Kleintje kwam overeind om hen te volgen, maar
Ayla gebaarde 'stop'. Ze kon de holeleeuw nu niet gebruiken. Ze
ging niet op jacht, maar Kleintje wist dat misschien niet. Ayla
moest de leeuw nog een keer vastbesloten tegenhouden voor hij
achterbleef en hen zonder hem zag weggaan.
Het was warm en tegelijkertijd vochtig-koel op de steppen. De
zon, ongeveer halverwege zijn hoogste punt, gloeide met een wazige
stralenkrans uit een lichtblauwe lucht. Het blauw leek verschoten,
verbleekt door de intense gloed. Smeltende sneeuw wasemde in een
fijne nevel die het zicht niet beperkte, maar scherpe hoeken
verdoezelde en mist, die hardnekkig in de koele schaduwen bleef
hangen, vervlakte de contouren. Het perspectief leek verdwenen en
dit gaf het landschap iets indringends, een besef van het heden,
hier en nu, alsof er nooit een andere tijd of plaats had bestaan.
Voorwerpen in de verte leken maar een paar passen verwijderd, maar
het kostte eeuwen om ze te bereiken Ayla leidde het paard niet, ze
liet zich door Whinney meevoeren en nam alleen onbewust de richting
in zich op. Het kon haar niet schelen waar ze heenging en ze wist
niet dat het zout van haar tranen zich mengde met al het vocht om
haar heen. Ze zat losjes, schokkend, haar gedachten naar binnen
gekeerd. Ze herinnerde zich de eerste keer dat ze de vallei en de
kudde paarden in de wei zag. Ze dacht aan haar besluit te blijven,
haar behoefte om te jagen. Ze herinnerde zich hoe ze Whinney naar
de veiligheid van haar vuur en haar grot had gebracht. Ze had
moeten weten dat het niet voor altijd kon zijn, dat Whinney op een
dag zou terugkeren naar haar eigen soort, net als zij dat moest
doen. Een verandering in het tempo van het paard trok met een ruk
haar aandacht. Whinney had gevonden wat ze zocht. Voor hen uit
bevond zich een kleine groep paarden. De zon had de sneeuw op een
lage heuvel weggesmolten en de kleine groene scheuten blootgelegd
die boven de grond uitkwamen. Begerig naar afwisseling op het droge
gras van vorig jaar, knabbelden de dieren aan de sappige, nieuwe
planten. Whinney bleef staan toen de andere paarden naar haar
opkeken. Ayla hoorde het gehinnik van een hengst. Iets terzijde, op
een heuveltje dat haar nog niet was opgevallen, zag ze hem staan.
Hij was donker roodbruin, met zwarte manen, staart en onderbenen.
Ze had nog nooit zo'n donkergekleurd paard gezien. De meeste waren
tinten grijzig-bruin of beige-achtig muisgrijs of, zoals Whinney,
het geel van rijp hooi.
De hengst krijste, hief zijn hoofd op en trok zijn bovenlip
op. Hij steigerde, galoppeerde op hen af en bleef op een paar
passen afstand plotseling staan. Hij krabde op de grond. Zijn hals
was gebogen, zijn staart was opgeheven en hij had een
indrukwekkende erectie.
Whinney hinnikte terug en Ayla liet zich van haar rug glijden.
Ze omhelsde het paard even en liep toen achteruit. Whinney draaide
haar hoofd om naar de vrouw die sinds ze een veulen was, voor haar
had gezorgd.
'Ga naar hem toe, Whinney,' zei ze. 'Je hebt je metgezel
gevonden, ga naar hem toe.'
Whinney schudde met haar hoofd en hinnikte zacht. Toen draaide
ze zich om naar de hengst. Hij cirkelde om haar heen, hoofd omlaag,
beet haar in de flanken en loodste Whinney dichter naar zijn kudde
toe, alsof ze een weerspannige wegloopster was. Ayla zag haar gaan
en kon niet weggaan. Toen de hengst Whinney beklom, moest Ayla wel
weer aan Broud denken en aan de vreselijke pijn. Later was het
alleen maar onaangenaam geweest, maar ze haatte het altijd wanneer
Broud haar nam en ze was dankbaar toen hij er tenslotte genoeg van
kreeg. Maar ondanks al het schreeuwen en briesen probeerde Whinney
niet haar hengst af te stoten en terwijl ze ernaar keek voelde Ayla
een vreemde opwinding, een gewaarwording die ze niet kon verklaren.
Ze kon haar ogen niet van de roodbruine hengst af houden, die, met
zijn voorbenen op Whinney's rug, stond te pompen en schreeuwde van
inspanning. Ze voelde het tussen haar benen warm en vochtig worden,
met een ritmisch kloppen dat samenviel met het stoten van de hengst
en ze voelde een grenzeloos verlangen. Ze ademde snel, voelde haar
hoofd bonzen en had een pijnlijk verlangen naar iets dat ze niet
kon omschrijven.Toen het geelkleurige paard de hengst gewillig
volgde, zonder zelfs maar achterom te kijken, voelde ze een leegte,
zo zwaar dat ze dacht dat ze die niet kon verdragen. Ze besefte hoe
broos de wereld was die ze voor zichzelf in de vallei had
opgebouwd, hoe kortstondig haar geluk was geweest, hoe hachelijk
haar bestaan. Ze draaide zich om en rende terug naar de vallei. Ze
rende tot haar adem door haar keel gierde, tot ze steken voelde in
haar zij. Ze rende, op de een of andere manier hopend dat ze, als
ze maar snel genoeg rende, alle hartzeer en eenzaamheid achter zich
kon laten.
Ze struikelde de helling af die naar de rivier voerde, rolde
naar beneden en bleef happend naar lucht liggen waar ze
uiteindelijk terechtkwam. Zelfs toen ze weer kon ademen, verroerde
ze zich niet. Ze wilde het niet aankunnen, of proberen, of leven.
Wat had het voor zin? Ze was toch vervloekt? Waarom kan ik dan niet
gewoon sterven? Dat wordt toch van me verwacht? Waarom moet ik
alles verliezen waar ik van houd? Ze voelde een warme adem en een
ruwe tong die het zout van haar wang likte. Toen ze haar ogen
opende, zag ze een enorme holeleeuw.
'O, Kleintje!' zei ze huilend en ze stak haar hand naar hem
uit. Hij kwam naast haar liggen, trok zijn nagels in en legde een
zware voorpoot over haar heen. Ze rolde om, sloeg haar armen om
zijn harige hals en begroef haar gezicht in zijn manen. Toen ze
eindelijk was uitgehuild en probeerde overeind te komen, voelde ze
de gevolgen van haar val. Opengehaalde handen, ontvelde knieën en
ellebogen, een blauwe plek op haar heup en scheenbeen. Haar
rechterwang schrijnde. Ze hinkte terug naar de grot en haar
gedachten gingen naar de Stam waarvan ze had gehouden, maar die ze
had moeten verlaten. Terwijl ze haar schaafwonden en blauwe plekken
behandelde, kalmeerde ze iets. Wat had ze moeten beginnen als ze
een been had gebroken? Dat kon erger zijn dan sterven zonder dat
iemand je kon helpen. Maar dat is niet gebeurd. Als mijn totem me
wil laten leven, misschien is daar dan wel een reden voor.
Misschien heeft de geest van de Holeleeuw mij Kleintje gestuurd
omdat hij wist dat Whinney eens zou vertrekken.
Kleintje zal ook vertrekken. Het zal niet zo lang duren, dan
wil hij een gezellin hebben. Hij zal er een vinden, ook al groeit
hij niet normaal in een groep op. Hij wordt zo groot dat hij in
staat zal zijn een groot gebied te verdedigen. En hij is een goede
jager. Hij hoeft geen honger te lijden zo lang hij naar een groep
zoekt, of tenminste één leeuwin.
Ze glimlachte laconiek. Je zou denken dat ik de moeder van een
Stam was die zich zorgen maakt of haar opgroeiende zoon wel een
flinke, dappere jager zal worden. Hij is per slot van rekening mijn
zoon niet. Hij is maar een leeuw, een gewone… Nee, hij is geen
gewone holeleeuw. Hij is al bijna net zo groot als sommige
volwassen holeleeuwen en hij kon al vroeg jagen. Maar hij zal me
verlaten…
Dure is nu vast al groot. Oera wordt ook al groter. Oda zal
wel bedroefd zijn als Oera weggaat om Durcs gezellin te worden en
bij Bruns stam te wonen… oh, nee, het is nu de stam van Broud. Hoe
lang duurt het nog tot de volgende Stambijeenkomst? Ze zocht achter
het bed naar de bundel gekerfde stokken. Ze kerfde ze nog steeds
iedere avond in. Het was een gewoonte, een ritueel. Ze maakte de
bundel los en legde de stokken op de grond uit. Toen probeerde ze
de dagen te tellen sinds ze haar vallei had gevonden. Ze legde haar
hand over de inkepingen, maar er waren te veel streepjes, er waren
te veel dagen verstreken. Ze had het gevoel dat de streepjes bij
elkaar moesten komen en als ze dan op de een of andere manier
werden samengevoegd zou ze weten hoe lang ze hier was, maar ze wist
niet hoe. Dat was heel vervelend.
Toen drong het tot haar door dat ze de stokken niet nodig had,
ze kon aan de jaren denken, door elke lente te tellen. Dure was
geboren in de lente voor de laatste Stambijeenkomst, dacht ze. De
volgende lente was het einde van zijn geboortejaar. Ze trok een
kras in de aarde. Daarna kwam het jaar waarin hij begon te lopen.
Ze trok nog een kras. De volgende lente zou het eind zijn geweest
van zijn laatste jaar als zuigeling en het begin van het jaar
waarin hij de speen zou krijgen, maar die had hij al. Ze maakte een
derde kras.
Toen ben ik weggegaan—ze slikte heftig en knipperde met haar
ogen—en die zomer heb ik de vallei gevonden, en Whinney. De
volgende lente heb ik Kleintje gevonden. Ze trok een vierde kras.
En deze lente… Ze wilde niet aan het verlies van Whinney denken als
een manier om het jaar te onthouden, maar het was wel zo. Ze maakte
een vijfde kras.Dat zijn alle vingers van een hand—ze stak haar
linkerhand op—en zoveel jaar is Dure nu. Ze stak de duim en
wijsvinger van haar rechterhand op—en nog zoveel voor de volgende
Bijeenkomst. Als ze terugkomen, zullen ze Oera bij zich hebben,
voor Dure. Dan zijn ze natuurlijk nog niet oud genoeg om gekoppeld
te worden. Ze zullen alleen maar naar haar hoeven te kijken om te
weten dat ze voor Dure is bestemd. Ik vraag me af, zou hij zich mij
herinneren? Zal hij Stamherinneringen hebben? Hoeveel van hem is
van mij en hoeveel van Broud… eigenlijk dus van de Stam?
Ayla zocht haar ingekerfde stokken bij elkaar. Ineens viel
haar een regelmaat op in het aantal streepjes tussen de extra
inkervingen die ze maakte als haar totem streed en ze bloedde.
Wiens totemgeest zou hier met de mijne kunnen strijden? Al was mijn
totem een muis, dan kon ik nog nooit zwanger worden. Er is een man
voor nodig, met zijn orgaan, om een kleintje te laten beginnen. Dat
geloof ik.
Whinney! Wilde de hengst dat doen? Wilde hij een kleintje in
je laten beginnen? Misschien zie ik je nog wel een keer in de
kudde, dan zal ik erachter komen. Oh, Whinney, dat zou geweldig
zijn.
Ze beefde bij de gedachte aan Whinney en de hengst. Haar adem
ging wat sneller. Toen dacht ze aan Broud en het prettige gevoel
verdween. Maar zijn lid zorgde er wel voor dat Dure kwam. Als hij
had geweten dat ik er een kleintje door zou krijgen, had hij het
nooit gedaan. En Dure zal Oera krijgen. Zij is ook niet misvormd.
Ik denk dat Oera werd verwekt toen die man van de Anderen Oda
verkrachtte. Oera is heel geschikt voor Dure. Ze is gedeeltelijk
van de Stam en gedeeltelijk van de Anderen. Een man van de
Anderen…
Ayla was rusteloos. Kleintje was er niet en ze had het gevoel
dat ze in beweging moest blijven. Ze ging naar buiten en slenterde
langs het kreupelhout aan de rivier. Ze liep verder dan ze ooit had
gedaan, hoewel ze met Whinney wel zo ver was gereden. Ze zou er
weer aan moeten wennen om te lopen, besefte ze, en om een mand op
haar rug te dragen.
Aan het eind van de vallei volgde ze de stroom om de rand van
de hoge rots heen naar het zuiden. Vlak achter de bocht kolkte het
water om rotsen heen die er wel met opzet geplaatst konden zijn. Ze
stonden zo keurig naast elkaar dat ze te gebruiken waren als
stapstenen. De hoge wand was hier niet meer dan een steile trap. Ze
klauterde omhoog en keek uit over de steppe in het westen.
Er was niet veel verschil tussen het westen en het oosten,
behalve dat het terrein wat ruiger was en ze kende het westen lang
zo goed niet. Ze wist wel dat wanneer ze eenmaal besloot de vallei
te verlaten ze naar het westen zou gaan. Ze draaide zich om, stak
de stroom over en zwierf door de lange vallei terug naar de
grot.
Het was bijna donker toen ze er aankwam en Kleintje was nog
niet terug. Het vuur was uit en de grot was eenzaam en koud. Hij
leek nu leger dan toen ze er voor het eerst introk. Ze maakte vuur,
kookte water en zette wat thee. Maar ze had geen zin om eten te
koken. Ze pakte een stuk gedroogd vlees, wat gedroogde kersen en
ging op haar bed zitten. Het was lang geleden dat ze alleen in haar
grot was.
Ze liep naar de plaats waar haar oude draagmand stond en
rommelde op de bodem tot ze Durcs oude draagmantel vond. Ze rolde
hem tot een bal in elkaar en klampte hem tegen haar maag. Ze
staarde in het vuur. Toen ze ging liggen, sloeg ze hem om zich
heen.
Haar slaap werd verstoord door dromen. Ze droomde dat Dure en
Oera volwassen waren en aan elkaar gekoppeld. Ze droomde van
Whinney, op een andere plaats, met een roodbruin hengstveulen. Een
keer werd ze met het klamme zweet wakker. Pas toen ze helemaal
wakker was, begreep ze dat het haar steeds terugkerende nachtmerrie
van rommelende aarde en doodsangst was. Waarom had ze die droom
toch?
Ze stond op en pookte het vuur op. Vervolgens warmde ze haar
thee op en dronk met kleine slokjes. Ze pakte Durcs mantel en
herinnerde zich Oda's verhaal weer over de man van de Anderen, die
zich met geweld met haar had verlicht. Oda zei dat hij er net zo
uitzag als ik. Hoe zou een man die op mij lijkt, eruitzien?
Ayla probeerde zich een man voor te stellen die op haar leek.
Ze probeerde zich haar gelaatstrekken voor de geest te halen, zoals
ze die weerspiegeld had gezien in de vijver, maar het enige dat ze
zich kon herinneren, was het haar dat haar gezicht omlijstte. Ze
droeg het toen lang, nog niet opgebonden in allemaal vlechtjes, om
het uit haar gezicht te houden. Het was geel, net als Whinney's
vacht, maar met een diepere kleur, meer goudachtig. Maar iedere
keer dat ze zich het gezicht van een man voor de geest haalde, zag
ze Broud, met een wellustig spottende blik. Ze kon zich het gezicht
van een man van de Anderen niet voorstellen.Haar ogen werden moe en
ze ging liggen. Ze droomde weer van Whinney en de roodbruine
hengst. En toen van een man. Zijn gelaatstrekken waren vaag,
schimmig. Slechts één ding was duidelijk: hij had geel haar.