17


Jondalar stapte van onder de zandstenen overkapping te voorschijn en keek naar beneden langs het besneeuwde terras dat abrupt ophield bij een loodrechte afgrond. De hoge zijwanden omlijstten de witte, afgeronde contouren van de geërodeerde heuvels aan de overkant van de rivier. Darvo, die al een tijdje op hem stond te wachten wuifde. Hij stond naast een stronk bij de wand een stuk verder het veld af, de plek die Jondalar had uitgekozen om zijn steen te bewerken. Het was buiten in de open lucht, waar hij goed licht had en uit de weg, zodat er minder kans was dat er iemand op een scherpe splinter trapte. Hij maakte aanstalten om naar de jongen toe te gaan. 'Jondalar, wacht even.'
'Thonolan,' zei hij glimlachend en wachtte tot zijn broer hem had ingehaald. Samen slenterden ze over de samengepakte sneeuw, ik heb Darvo beloofd dat ik hem vanochtend een paar speciale technieken zou laten zien. Hoe gaat het met Shamio?' 'Prima. Haar verkoudheid begint alweer over te gaan. We maakten ons ongerust over haar, haar gehoest hield zelfs Jetamio wakker. We denken erover om voor de volgende winter meer ruimte te maken.'
Jondalar wierp een taxerende blik op Thonolan. Hij vroeg zich af of de verantwoordelijkheden van een gezellin en een uitgebreide
familie zwaar op zijn zorgeloze broer drukten. Maar zijn broer maakte een bezadigde, tevreden indruk. Plotseling straalde er een zelfingenomen grijns op zijn gezicht.
'Grote broer, ik moet je iets vertellen. Is het je opgevallen dat Jetamio wat meer vlees op haar botten begint te krijgen? Ik dacht dat ze er gewoon gezond-bezadigd begon uit te zien. Ik vergiste me, ze is weer gezegend.'
'Dat is geweldig! Ik weet hoe graag ze een kind wil.'
'Ze weet het al heel lang, maar ze wilde het me niet vertellen. Ze was bang dat ik me ongerust zou maken. Het lijkt dat ze het deze keer zal behouden, Jondalar. Shamud zegt dat we nergens op moeten rekenen, maar als alles goed blijft gaan, zal ze in de lente baren. Ze zegt dat ze er zeker van is dat het een kind is van mijn geest.'
'Ze heeft vast gelijk. Moet je je voorstellen, die vrijbuiter van een broer van mij een man van zijn eigen vuurplaats, met een gezellin die een kind verwacht.'
Thonolans grijns werd breder. Hij was zo zichtbaar blij dat Jondalar ook moest glimlachen. Hij lijkt zo tevreden met zichzelf dat je zou denken dat hij een kind kreeg, dacht Jondalar.

'Daar, links,' zei Dolando zacht en wees naar een uitstekende rotspunt die naar voren sprong uit de flank van de ruige bergkam die voor hen verrees en het hele uitzicht vulde. Jondalar keek, maar hij was te overweldigd om zijn blik op ook maar iets kleiners te richten dan de hele uitgestrektheid. Ze bevonden zich op de boomgrens. Achter hen lag het bos waardoor ze naar boven waren geklommen. Dat was op zeer lage hellingen begonnen met eiken, daarna overheersten de beuken. Hogerop stonden de naaldbomen, waarmee hij beter bekend was, bergden, grove den en zilverspar. Hij had van een afstand de verharde aardkorst tot veel grootsere toppen omhoogges toten gezien, maar toen ze de bomen achter zich lieten, stokte zijn adem bij het zien van de onverwachte pracht. Hij vond het altijd weer even aangrijpend.
De nabijheid van de zich hoog verheffende top deed hem duizelen, het gaf de indruk alsof er geen afstand was en hij zo zijn hand kon uitstrekken om hem aan te raken. Het herinnerde in een ontzagwekkende stilte aan de bodemverheffingen door natuurkrachten en aan de zware inspanning van de aarde om een naakte rots te baren. Zonder enige begroeiing lag het oerge- steente van de Grote Moeder in het omhooggedrukte landschap. De lucht erachter was onaards blauw—vlak en diep—een strak decor voor het verblindende zonlicht dat op kristallen van gletsjerijs brak dat nog aan ruggen en spleten hing boven de winderige bergweiden.
ik zie hem!' riep Thonolan. iets meer naar rechts, Jondalar. Zie je? Op die rotsader.'
De lange man verplaatste zijn blik en zag de kleine, sierlijke gems staan, op de rand van een afgrond. Zijn dikke, zwarte wintervacht hing nog in plukken aan zijn flanken, maar het beige zomerkleed viel weg tegen de rotsen. Twee kleine horens rezen recht uit de kop van de geitachtige antilope omhoog. Alleen aan de punten kromden ze zich naar achteren. 'Nu zie ik hem,' zei Jondalar.
'Dat hoeft geen "hem" te zijn. Vrouwtjes dragen ook horens,' verbeterde Dolando hem.'Ze lijken inderdaad een beetje op steenbokken, vind je ook niet, Thonolan? Ze zijn kleiner, hun horens ook, maar van een afstand…'
'Hoe jagen de Zelandoniërs op steenbokken, Jondalar?' vroeg een jonge vrouw. Haar ogen schitterden van nieuwsgierigheid, opwinding en liefde.
Ze was maar een paar jaar ouder dan Darvo en had een dweperige liefde opgevat voor de grote blonde man. Ze was een geboren Shamudische, maar toen haar moeder een tweede verbintenis aanging met een Ramudiër was ze verder opgegroeid bij de rivier. Ze was weer naar boven verhuisd toen de relatie ruw werd verbroken. Ze was niet zo vertrouwd met de steile rotsmassa's als de meeste jonge Shamudiërs en had tot voor kort nooit blijk gegeven dat ze gemzen wilde jagen tot ze ontdekte dat Jondalar grote bewondering had voor vrouwen die jaagden. Tot haar grote verbazing had ze het spannend gevonden, ik weet er niet veel van, Rakario,' antwoordde Jondalar en glimlachte vriendelijk. Hij had bij jonge vrouwen vaker die bewonderende blikken gezien en hoewel hij het niet kon laten haar attenties te beantwoorden, wilde hij haar niet aanmoedigen. 'Er waren steenbokken in de bergen ten zuiden van ons en nog meer in het oosten, maar we jaagden niet in de bergen. Dat was te ver. Af en toe vormde zich een groep bij de Zomerbijeenkomst en die hield dan een jachtpartij. Maar ik ging alleen mee voor het plezier en ik volgde de aanwijzingen van de jagers die wisten hoe het moest. Ik moet het ook nog leren, Rakario. Dolando is de deskundige op het gebied van jagen in de bergen.' De gems sprong van de rand van de afgrond op een rotspunt en overzag vanaf zijn nieuwe uitkijkpunt kalm zijn omgeving. 'Hoe jaag je op een dier dat zo kan springen?' vroeg Rakario, in stille bewondering voor de moeiteloze gratie van het dier dat zo stevig op zijn poten stond. 'Hoe vinden ze houvast op zo'n klein plekje?'
'Als we er een pakken, moet je de hoeven maar eens bekijken, Rakario,' zei Dolando. 'Alleen de buitenkant is hard en de binnenkant is zo flexibel als de palm van je hand. Daarom glijden ze niet uit en blijven op de been. Het zachte gedeelte krijgt greep en het harde vindt steun. Om ze te jagen is het belangrijk erom te denken dat ze altijd naar beneden kijken. Ze kijken altijd waar ze lopen en weten wat onder hen is. Hun ogen staan ver naar achteren, dus kunnen ze ook opzij kijken, maar niet omhoog. Dat is je voordeel. Als je om ze heen trekt, kun je ze van achteren
pakken. Als je voorzichtig bent en je geduld niet verliest kun je er zo dicht bij komen dat je ze kunt aanraken.'
'En wat moet je doen als ze weggaan voor je daar bent?' vroeg ze.
'Kijk eens daar boven. Zien jullie dat groene waas op de weiden?' zei Dolando. 'Dat lentegras is een echte traktatie na het wintervoedsel. Die ene daarboven staat op de uitkijk. De rest, mannetjes, vrouwtjes, jongen, zit beneden tussen de rotsen en struiken en blijft uit het gezicht. Als er genoeg te grazen valt, verplaatsen ze zich niet veel, zolang ze zich maar veilig voelen. Als we zorgen dat we boven en achter ze komen, kunnen we ze zo pakken.'
'Waarom staan we hier maar te praten? Laten we gaan,' zei Darvo.
Hij ergerde zich aan Rakario die steeds om Jondalar heendraai- de en hij popelde van ongeduld om de jacht te beginnen. Hij was al eerder met de jagers mee geweest—Jondalar nam hem steeds mee toen hij met de Shamudiërs begon te jagen—maar alleen om sporen te volgen, toe te kijken en te leren. Deze keer had hij toestemming gekregen te proberen de prooi te doden. Als hij daarin slaagde, zou het zijn eerste prooi zijn en zou hij speciaal in de belangstelling komen te staan. Maar er werd geen buitengewone drang op hem uitgeoefend. Hij hoefde deze keer geen buit te maken, er kwamen nog meer kansen. Het jagen op zulke beweeglijke dieren, in een omgeving waar ze zich op unieke wijze bij hadden aangepast, was uiterst moeilijk. Wie er dicht genoeg bij kon komen waagde een poging en dat eiste onopvallend en voorzichtig handelen. Niemand kon de gems volgen over steile rotsen, aardlagen en diepe kloven wanneer hij schrok en het op een lopen zette.
Dolando ging op weg naar boven langs een rotsformatie waarvan de evenwijdige lijnen van de verschillende lagen schuin in een hoek liepen. Zachtere lagen van het afzetgesteente waren op de onbeschutte bergwand weggesleten en hadden op treden gelijkende steunpunten achtergelaten die goed van pas kwamen. De steile tocht naar boven, om achter de kudden gemzen te komen, zou moeilijk zijn, maar niet gevaarlijk. Ze zouden niet echt hoeven te klimmen.De rest van het jachtgezelschap sloot zich achter de leider aan. Jondalar wachtte om de rij te sluiten. Bijna iedereen was de rots met de treden al op toen hij Serenio naar hem hoorde roepen. Hij draaide zich verrast om. Serenio was geen vrouw die om de jacht gaf en ze ging zelden ver buiten de omgeving van de hutjes. Hij kon zich niet voorstellen wat ze zo ver weg moest, maar bij de blik op haar gezicht toen ze hem inhaalde, liep er een angstrilling over zijn rug. Ze had hard gelopen en ze moest eerst op adem komen voor ze iets kon zeggen.
'Blij… jullie heb ingehaald. Moet Thonolan hebben… Jetamio… bevalling…' wist ze er na een ogenblik uit te brengen. Hij hield zijn handen als een trechter om zijn mond en schreeuwde: 'Thonolan! Thonolan!'
Een van de figuurtjes in de verte draaide zich om en Jondalar gebaarde dat hij terug moest komen.
Er heerste een onbehaaglijke stilte onder het wachten. Hij wilde vragen of alles goed was met Jetamio, maar iets weerhield hem.
'Wanneer zijn de weeën begonnen?' vroeg hij tenslotte. Ze had vannacht al pijn in haar rug, maar ze heeft niets tegen Thonolan gezegd. Hij had zich zo op de gemzenjacht verheugd en ze was bang dat hij niet zou gaan, als ze het hem vertelde. Ze zei dat ze niet zeker wist of het wel weeën waren en ik denk dat ze van plan was hem te verrassen met een kind, als hij terugkwam,' zei Serenio. 'Ze wilde niet dat hij zich ongerust zou maken of zenuwachtig zou wachten terwijl zij baarde.' Dat was Jetamio ten voeten uit, dacht hij. Ze zou Thonolan inderdaad willen sparen. Hij was zo dol op haar. Plotseling werd het Jondalar akelig duidelijk. Als het Jetamio's wens was Thonolan te verrassen, waarom was Serenio dan de berg opgerend om hen te halen? 'Er zijn moeilijkheden, hè?!'
Serenio keek naar de grond, sloot haar ogen en haalde diep?dem voor ze antwoordde. 'Het kind ligt verkeerd. Ze is te smal en geeft niet mee. Shamud denkt dat het komt door de verlamming die ze heeft gehad en hij heeft me gezegd dat ik Thonolan moest gaan halen… En jou ook… voor hem.' 'Oh, nee! Goede Doni, oh nee!'

'Nee! Nee! Nee! Het bestaat niet! Waarom? Waarom zou de Moeder haar met een kind zegenen en hen dan beiden wegnemen?'
Thonolan ijsbeerde woest heen en weer binnen de begrenzingen van de woning die hij met Jetamio had gedeeld en beukte met zijn vuist in zijn hand. Jondalar stond er hulpeloos bij, niet in staat meer te bieden dan de troost van zijn aanwezigheid. De meesten konden zelfs die niet bieden. Thonolan had, wild van verdriet, tegen iedereen geschreeuwd dat hij weg moest gaan. 'Jondalar, waarom haar? Waarom zou de Moeder haar wegnemen? Ze had zo weinig, ze had zoveel doorgemaakt. Was het zoveel gevraagd? Een kind? Iemand van haar eigen vlees en bloed?'
ik weet het niet, Thonolan. Zelfs een zelandoni zou je geen antwoord kunnen geven.'
'Waarom op die manier? Met zoveel pijn?' Thonolan bleef voor zijn broer staan en keek hem smekend aan. 'Toen ik kwam, kende ze me nauwelijks, Jondalar. Ze leed vreselijke pijn. Ik kon het in haar ogen zien. Waarom moest ze sterven?' 'Niemand weet waarom de Moeder leven schenkt en het dan weer terugneemt.'
'De Moeder! De Moeder! Wat kan het Haar schelen! Jetamio eerde haar, ik eerde haar. Wat heeft het uitgemaakt? Ze heeft Jetamio weggenomen. Ik haat de Moeder!' Hij begon weer te ijsberen.
'Jondalar…' riep Roshario bij de ingang. Ze aarzelde om binnen te komen.
Jondalar stapte naar buiten. 'Wat is er?'
'Shamud heeft haar opengesneden om het kind te halen, nadat ze…' Roshario pinkte een traan weg. 'Hij dacht dat hij het kind misschien kon redden, soms lukt dat. Het was te laat, maar het was een jongen. Ik weet niet of je het hem wilt vertellen of niet.'
'Dank je, Roshario.'
Hij kon zien dat ze had getreurd. Jetamio was een dochter geweest. Roshario had haar grootgebracht, haar gedurende een verlammende ziekte en een lang herstel verzorgd en was van het begin tot het smartelijke einde van haar noodlottige bevalling bij haar geweest. Plotseling duwde Thonolan hen opzij. Worstelend met zijn oude draagstel, stevende hij op het pad langs de wand af.
ik geloof niet dat dit het juiste ogenblik is, ik vertel het hem later wel,' zei Jondalar en rende achter hem aan. 'Waar ga jij naar toe?' vroeg hij toen hij hem had ingehaald, ik vertrek. Ik had nooit moeten blijven. Ik ben nog niet op heteinde van mijn Tocht.'
'Je kunt nu niet vertrekken,' zei Jondalar terwijl hij een hand op zijn arm legde om hem tegen te houden. Thonolan schudde hem woest van zich af.
'Waarom niet? Wat is er om me hier te houden?' snikte Thonolan.
Jondalar hield hem weer tegen, draaide hem met een ruk om en keek in een gezicht dat zo werd verscheurd van verdriet, dat hij het haast niet herkende. De pijn ging zo diep dat hij in zijn eigen ziel brandde. Er waren gelegenheden geweest dat hij Thonolan had benijd om zijn vreugde in zijn liefde voor Jetamio en zich had verbaasd over het gebrek in zijn eigen aard, dat hem verhinderde een dergelijke liefde te kennen. Was het het wel waard? Woog de liefde tegen deze ellende op? Tegen deze bittere wanhoop?
'Kun je Jetamio en haar zoon achterlaten om zonder jou te worden begraven?'
'Haar zoon? Hoe weet je dat het een zoon was?' 'Shamud heeft hem gehaald. Hij dacht dat hij misschien althans het kind kon redden. Het was te laat.' ik wil de zoon die haar heeft gedood, niet zien.' 'Thonolan, Thonolan. Ze vroeg erom gezegend te worden. Ze wilde zwanger zijn en ze was er zo blij mee. Had je haar dat geluk willen afnemen? Had je liever gehad dat ze een lang leven van verdriet had geleid? Zonder kinderen en wanhopend of ze er ooit een zou krijgen? Ze heeft liefde en geluk gekend, eerst door haar verbintenis met jou, daarna omdat ze gezegend was door de Moeder. Het was maar kort, maar ze heeft me verteld dat ze gelukkiger was dan ze ooit had durven dromen. Ze zei dat niets haar meer vreugde gaf dan jij en de wetenschap dat ze een kind droeg. Jouw kind noemde ze het, Thonolan. Het kind van jouw geest. Misschien wist de Moeder Jat het het een of het ander moest zijn en heeft ze besloten haar de vreugde te schenken.' 'Jondalar, ze kende me niet eens…' Thonolans stem brak. 'Shamud heeft haar op het laatst iets gegeven, Thonolan. Er was geen hoop dat ze de bevalling zou overleven, maar ze heeft niet zoveel geleden. Ze wist dat jij bij haar was.' 'De Moeder heeft me alles afgenomen toen Ze Jetamio wegnam. Ik was zo vol liefde, en nu ben ik leeg, Jondalar. Ik heb niets meer over. Hoe kan ze er niet meer zijn?' Thonolan wankelde, Jondalar strekte zijn armen naar hem uit, ondersteunde hem toen hij in elkaar zakte en hield hem tegen zijn schouder terwijl hij zijn wanhoop uitsnikte.

'Waarom niet terug naar huis, Thonolan? Als we nu vertrekken, kunnen we tegen de winter bij de gletsjer zijn en volgende lente thuis zijn. Waarom wil je naar het oosten?' Er klonk heimwee in Jondalars stem.
'Ga jij maar naar huis, Jondalar. Je had lang geleden al moeten gaan. Ik heb altijd al gezegd dat jij Zelandoniër bent en dat je dat altijd zult blijven. Ik ga naar het oosten.'
'Je zei dat je een Tocht wilde maken naar het eind van de Grote oederrivier. Als je eenmaal bij de Zwarte Zee bent, wat doe je
dan?'
'Wie weet? Misschien trek ik wel om de zee heen. Misschien ga ik wel naar het noorden, op mammoetjacht met Tholies mensen. De Mamutiërs zeggen dat er ver naar het oosten nog een bergketen is. Thuis heeft mij niets te bieden, Jondalar. Ik ga liever op zoek naar iets nieuws. Het is tijd om uiteen te gaan, broer. Ga jij naar westen, dan ga ik naar het oosten.' 'Als je niet terug wilt, waarom blijf je dan niet hier?' 'Ja, waarom blijf je niet hier, Thonolan?' zei Dolando terwijl hij bij hem kwam staan. 'En jij ook, Jondalar. Als Shamudiër of Ramudiër, dat doet er niet toe. Je hoort erbij. Je hebt hier familie, en vrienden. Het zou ons spijten een van jullie te zien vertrekken.'
'Dolando, je weet dat ik bereid was de rest van mijn leven hier te blijven wonen. Nu kan ik dat niet. Alles is te vol van haar. Ik verwacht steeds maar dat ik haar zal zien. Iedere dag dat ik hier ben, word ik er weer aan herinnerd dat ik haar nooit meer zal zien. Het spijt me. Ik zal veel mensen missen, maar ik moet gaan.'
Dolando knikte. Hij drong er niet op aan dat ze bleven, hij had hun alleen willen laten weten dat ze erbij hoorden. 'Wanneer vertrekken jullie?'
'Binnenkort. Op zijn hoogst over een paar dagen,' antwoordde Thonolan. ik zou graag een ruil doen Dolando. Behalve reis- spullen en kleren zal ik alles achterlaten. Maar ik zou graag een bootje willen hebben.'
'Dat kan vast wel geregeld worden. Dan gaan jullie zeker naar het oosten? Niet terug naar de Zelandoniërs?' ik ga naar het oosten,' zei Thonolan.
'En jij, Jondalar?'
ik weet het niet. Ik zit met Serenio en Darvo…' Dolando knikte. Jondalar had de verbintenis misschien niet geformaliseerd, maar hij wist dat de beslissing er niet gemakkelijker om zou zijn. De lange Zelandoniër had redenen om naar het westen te gaan, te blijven, of naar het oosten te gaan en wat hij zou kiezen, kon niemand zeggen.
'Roshario is de hele dag al aan het koken. Ik denk dat ze het doet om veel te doen te hebben, zodat ze geen tijd heeft om na te denken,' zei Dolando. 'Ze zou het fijn vinden als jullie de maaltijd met ons zouden delen. Jondalar, ze zou het prettig vinden als Serenio en Darvo ook kwamen. Ze zou het nog fijner vinden als je gewoon wat zou eten, Thonolan. Ze maakt zich zorgen om je-'
Voor Dolando moest het ook zwaar zijn, besefte Jondalar. Hij had zo ingezeten over Thonolan dat hij niet had stilgestaan bij het verdriet van de Grot. Dit was haar thuis geweest. Dolando moest van haar hebben gehouden zoals hij van ieder kind van zijn vuurplaats zou hebben gehouden. Ze had velen na gestaan. Tholie en Markeno waren familie van haar en hij wist dat Serenio had lopen huilen. Darvo was overstuur en wilde niet met hem praten.
ik zal het Serenio vragen,' zei Jondalar. ik ben er zeker van dat Darvo graag zou komen. Misschien moeten jullie maar alleen op hem rekenen. Ik wilde graag met Serenio praten.' 'Stuur hem maar naar ons toe,' zei Dolando. Hij nam zich voor de jongen te laten overnachten, om zijn moeder en Jondalar de tijd te geven tot een besluit te komen.
De drie mannen liepen samen terug naar de zandstenen overkapping en bleven enkele ogenblikken bij het vuur in de centrale vuurplaats staan. Ze zeiden niet veel maar ze vonden het prettig—ondanks alles—want ze wisten dat er veranderingen hadden plaatsgevonden die het spoedig onmogelijk zouden maken om weer zo bij elkaar te staan. Schaduwen van de terraswanden hadden al een avondkilte gebracht, hoewel vooraan zonlicht te zien was, dat door de rivierkloof stroomde. Zoals ze daar samen bij het vuur stonden, konden ze zich haast inbeelden dat er niets was veranderd, konden ze de verschrikkelijke tragedie haast vergeten. Ze bleven tot laat in de schemering staan, om het ogenblik vast te houden, elk verzonken in zijn eigen gedachten. Als ze ze hadden gedeeld, dan zouden ze hebben ontdekt dat ze merkwaardig overeenstemden. Elk dacht aan de gebeurtenissen die de Zelandoniërs naar de Grot van de Sheramudiërs hadden gebracht en elk vroeg zich af of hij ooit een van de andere twee weer zou zien.
'Komen jullie nog eens binnen?' vroeg Roshario, die tenslotte niet langer kon wachten. Ze had hun behoefte aan dit laatste samenzijn aangevoeld en had hen niet willen storen. Toen kwamen Shamud en Serenio uit een hutje te voorschijn, Darvo maakte zich los uit een groepje jongens, andere mensen kwamen naar het centrale vuur en de stemming was onherroepelijk verloren. Roshario loodste iedereen naar haar woning, met inbegrip van Jondalar en Serenio, maar die vertrokken even later weer. Ze liepen zwijgend naar de rand, vervolgens langs de wand naar een omgevallen boomstronk. Hij vormde een gemakkelijke zitplaats van waaraf ze naar de zonsondergang stroomopwaarts konden kijken. De natuur droeg ertoe bij hen te laten zwijgen, door de pure schoonheid van de ondergaande zon, een panorama in metalige tinten. Met het zakken van de gloeiende vuurbol, werden de loodgrijze wolken zilverig belicht en spreidden zich toen in glanzend goud uit, dat op de rivier uiteenspatte. Vuurrood deed het goud overgaan in schitterend koper, dat vervlakte tot brons en toen weer verbleekte tot zilver. Terwijl het zilver overging in lood en vervolgens taande tot donkerder schaduwen, nam Jondalar een besluit. Hij draaide zijn gezicht naar Serenio toe. Ze was inderdaad mooi, dacht hij. Ze was niet moeilijk om mee te leven, ze maakte zijn leven behaaglijk. Hij opende zijn mond om te spreken. 'Laten we teruggaan, Jondalar,' was ze hem voor. 'Serenio…ik… we hebben…' begon hij. Ze hield een vinger voor zijn mond om hem het zwijgen op te leggen. 'Zeg nu niets. Laten we teruggaan.'
Deze keer hoorde hij de gretigheid in haar stem, zag het verlangen in haar ogen. Hij pakte haar hand, hield die vast, met haar vinger tegen zijn lippen, draaide hem toen om, opende hem en kuste haar palm. Zijn warme, zoekende mond vond haar pols en volgde daarna haar arm tot de binnenkant van haar elleboog. Hij duwde haar mouw terug om erbij te kunnen. Ze zuchtte, sloot haar ogen en hield haar hoofd uitnodigend achterover. Hij legde zijn hand achter in haar nek om haar hoofd te ondersteunen en kuste de kloppende ader in haar hals, vond haar oor en zocht haar mond. Ze zat klaar, hongerig. Daarop kuste hijhaar langzaam, teder. Hij proefde het zachte plekje onder haar tong, raakte de ribbels van haar verhemelte aan en zoog haar tong in zijn mond. Toen ze uit elkaar weken, ademde ze moeizaam. Haar hand voelde zijn hete, kloppende reactie. 'Laten we teruggaan,' zei ze weer, met hese stem. 'Waarom terug? Waarom niet hier?' zei hij. 'Als we hier blijven, is het te snel voorbij. Ik wil de warmte van vuur en vachten, zodat we ons niet hoeven te haasten.' Hun vrijen was de laatste tijd niet saai, maar een beetje nonchalant geworden. Ze wisten van elkaar wat hen bevredigde en hadden de neiging in een patroon te vervallen, waardoor ze nog maar zelden verkenden en experimenteerden. Hij wist dat ze deze nacht meer dan routine wilde en hij wilde daar graag aan voldoen. Hij nam haar hoofd in beide handen, kuste haar ogen en het puntje van haar neus, haar zachte wangen en blies in haar oor. Hij knabbelde aan een oorlelletje en zocht weer naar haar hals. Toen hij haar mond weer vond, nam hij die vurig en hield haar tegen zich aan.
'Ik geloof dat we maar terug moesten gaan, Serenio,' fluisterde hij in haar oor. 'Dat zei ik toch al.'
Zij aan zij, met zijn arm om haar schouder en de hare om zijn middel, liepen ze terug om de naar voren springende wand. Deze ene keer deed hij geen pas terug om hen achter elkaar langs de buitenrand te laten lopen. De hachelijke afgrond viel hem niet eens op.
Het was donker, met het diepzwart van zowel nacht als schaduw in het open veld. Het maanlicht werd door de hoge zijwanden tegengehouden, alleen een paar verdwaalde sterren waren tussen de wolken boven te zien. Toen ze bij de overkapping kwamen, was het later dan ze hadden beseft. Er zat niemand bij het vuur in de centrale vuurplaats, hoewel er nog vlammetjes langs de houtblokken likten. Ze zagen Roshario en Dolando met nog verschillende anderen in hun hutje zitten en toen ze langs de ingang liepen, zagen ze Darvo uitgesneden stukjes been werpen met Thonolan. Jondalar glimlachte. Het was een spel dat hij en zijn broer op lange winteravonden vaak hadden gespeeld. Het kon wel een halve nacht duren en hield de aandacht vast—en dat maakte het gemakkelijker om te vergeten. De woning die Jondalar met Serenio deelde, was donker toen ze er binnengingen. Hij stapelde hout op de met stenen afgebakende vuurplaats en haalde toen een stuk brandend hout uit het centrale vuur om het aan te steken. Hij zette twee planken bij de ingang schuin tegen elkaar en hing vervolgens het leren gordijn erover om een warm privé-wereldje te scheppen. Hij trok zijn bovenkleding uit en terwijl Serenio drinkkommen te voorschijn haalde, pakte Jondalar de zak met gegist bosbes- sensap en schonk hun beiden in. Zijn eerste vurigheid was wat gezakt en de wandeling terug had hem tijd gegeven om na te denken. Ze is de mooiste, hartstochtelijkste vrouw die ik ooit heb gekend, dacht hij terwijl hij aan de verwarmde drank nipte. Ik had onze verbintenis lang geleden al moeten formaliseren. Misschien is ze bereid met me mee terug te gaan, en Darvo ook. Maar of we hier blijven of teruggaan, ik wil haar als gezellin. De beslissing gaf een zekere opluchting en een onbesliste factor minder om rekening mee te houden. Het deed hem genoegen dat het hem zo'n prettig gevoel gaf. Zo hoorde het. Waarom had hij zo lang geaarzeld?
'Serenio, ik heb een besluit genomen. Ik weet niet of ik je ooit heb verteld hoeveel je voor me betekent…'
'Niet nu,' zei ze terwijl ze haar kom neerzette. Ze sloeg haar armen om zijn hals, bracht zijn lippen naar de hare en drukte ze op elkaar. Het was een lange, trage, dralende kus die vlug zijn hartstocht weer wakker riep. Ze heeft gelijk, dacht hij. We kunnen er later wel over praten.
Toen zijn intense begeerte weer van zich deed spreken, voerde hij haar naar de met vachten overdekte slaapverhoging. Het vergeten vuur doofde langzaam terwijl hij haar lichaam verkende en opnieuw ontdekte. Serenio was nooit terughoudend geweest, maar nu gaf ze zich aan hem over zoals ze nog nooit eerder had gedaan. Ze kon niet genoeg van hem krijgen hoewel ze herhaaldelijk werd bevredigd. Golf na golf welde in hen op en met een laatste, extatische inspanning bereikten ze een heerlijke ontlading.Ze bleven een poosje zo liggen slapen, naakt bovenop de vachten. Toen het vuur uitging, werden ze wakker van de kou van vlak voor zonsopgang. Met de laatste gloeiende as maakte zij een nieuw vuur, hij schoot een tuniek aan, en glipte naar buiten om de waterzak te vullen. Toen hij terugkwam, deed de warmte in de woning aangenaam aan, hij had ook een vlugge duik in het koude water genomen. Hij voelde zich versterkt en zo totaal voldaan dat hij tot alles bereid was. Nadat Serenio stenen in het vuur had gelegd, ging ze naar buiten om te plassen en kwam even later ook nat terug, net als hij.
'Je rilt,' zei Jondalar en hij sloeg een vacht om haar heen. 'Jij scheen zo te hebben genoten van je duik dat ik het ook wou proberen. Het was koud,' zei ze lachend. 'De thee is bijna klaar. Ik breng je een kom. Ga hier maar zitten,' zei hij en duwde haar op de slaapverhoging terwijl hij nog meer vachten om haar heen legde tot alleen haar gezicht nog te zien was. Het zou nog niet zo slecht zijn als ik mijn leven deelde met een vrouw als Serenio, dacht hij. Ik vraag me af of ik haar kan overhalen om met me mee te gaan naar huis. Hij kreeg plotseling een nare gedachte. Als Thonolan maar mee naar huis wil. Ik begrijp niet waarom hij naar het oosten wil. Hij bracht Serenio een kom hete betonie-thee, nam er zelf ook een en ging op de rand van de slaapverhoging zitten.
'Serenio,' zei hij, 'heb je er ooit over gedacht een Tocht te maken?'
'Je bedoelt ergens heen te trekken waar ik nog nooit ben geweest, om nieuwe mensen te leren kennen die een taal spreken die ik niet zou verstaan? Nee, Jondalar, ik heb nooit de drang gevoeld om een Tocht te maken.'
'Maar Zelandonisch versta je wel. Heel goed zelfs. Toen we besloten elkaars taal te leren, met Tholie en de anderen, verbaasde het me hoe snel je het leerde. Het zou niet zijn alsof je een nieuwe taal moest leren.' 'Wat probeer je te zeggen, Jondalar?'
Hij glimlachte. 'Ik probeer je ertoe over te halen met mij mee terug te reizen naar mijn thuis, nadat we de verbintenis zijn aangegaan. Je zou de Zelandoniërs aardig…' 'Wat bedoel je met "nadat we de verbintenis zijn aangegaan?" Wat brengt je op het idee dat we een verbintenis zullen aangaan?'
Hij schaamde zich. Natuurlijk, hij had het haar eerst moeten vragen. Hij had er niet zomaar allemaal vragen moeten uitflappen over Tochten. Vrouwen willen gevraagd worden, ze houden er niet van als er voor hen beslist wordt. Hij grijnsde schaapachtig naar haar.
'Ik heb besloten dat het tijd is om onze regeling te formaliseren. Ik had dat al veel eerder moeten doen. Je bent een heel mooie, liefhebbende vrouw, Serenio. En Darvo is een fijne jongen. Ik zou er heel trots op zijn als hij echt het kind van mijn vuurplaats werd. Maar ik hoopte dat je zou willen overwegen met me mee te gaan, terug naar huis…terug naar de Zelandoniërs. Als jij dat niet wilt, is dat natuurlijk…'
'Jondalar, jij kunt niet beslissen onze regeling te formaliseren. Ik ga geen verbintenis met je aan. Dat heb ik lang geleden al besloten.'
Hij bloosde, werkelijk met zijn figuur verlegen. Het was niet bij hem opgekomen dat zij geen verbintenis met hem zou willen aangaan. Hij had alleen aan zichzelf gedacht, wat zijn gevoelens waren, hij had er nooit bij stilgestaan dat ze hem niet goed genoeg zou vinden. 'Neem… neem me niet kwalijk, Serenio. Ik dacht dat jij ook om mij gaf. Ik had niet zo aanmatigend moeten zijn. Je had me weg moeten sturen…Ik had wel een andere plek kunnen zoeken.' Hij stond op en begon zijn spullen bij elkaar te zoeken.
'Jondalar, wat doe je nou?'
'Ik zoek mijn spullen bij elkaar zodat ik kan weggaan.' 'Waarom wil je weggaan?'
'Dat wil ik niet, maar als jij me hier niet wilt hebben…' 'Hoe kun je na vannacht nog zeggen dat ik je niet wil hebben? Wat heeft dat te maken met het aangaan van een verbintenis?' H ij kwam terug, ging op de rand van de slaapverhoging zitten en keek in haar raadselachtige ogen. 'Waarom wil je dan geen verbintenis met me aangaan? Ben ik niet…niet genoeg man voor je?'
'Niet genoeg man…' haar stem stokte in haar keel. Ze sloot haar ogen, knipperde een paar keer met haar oogleden en haalde diep adem. 'Oh, Moeder, Jondalar! Niet genoeg man! Als jij dat niet bent is geen enkele man op aarde genoeg man. Dat is juist het probleem. Je bent te veel man, te veel alles. Daar zou ik niet mee kunnen leven.'
'Dat begrijp ik niet. Ik wil een verbintenis met je aangaan en jij zegt dat ik te goed voor je ben?''Je begrijpt het echt niet, hè? Jondalar, je hebt me meer… meer gegeven dan welke man dan ook. Als ik met jou een verbintenis aanging, zou ik zo rijk zijn, rijker dan alle vrouwen die ik ken. Ze zouden me benijden. Ze zouden wensen dat hun mannen net zo vrijgevig, net zo zorgzaam, net zo goed waren als jij. Ze weten al dat een aanraking van jou een vrouw gevoeliger kan maken, meer…Jondalar, je bent de droom van iedere vrouw.' 'Als ik dat ben… wat je zegt, waarom ga je dan geen verbintenis met me aan?'
'Omdat je niet van me houdt.' 'Serenio… ik houd wel van je.'
'Ja, op jouw manier houd je van me. Je geeft om me. Je zou nooit iets doen dat me zou kwetsen en je zou zo geweldig, zo goed voor me zijn. Maar ik zou het altijd weten. Zelfs als ik mezelf van het tegendeel overtuigde, zou ik het weten. En ik zou me afvragen wat er aan me mankeerde, wat ik miste, dat je niet van me kon houden.'
Jondalar keek naar de grond. 'Serenio, er zijn mensen die een verbintenis aangaan terwijl ze niet zo van elkaar houden.' Hij keek haar ernstig aan. 'Als ze andere dingen gemeen hebben, als ze om elkaar geven, kunnen ze een goed leven hebben samen.' 'Ja, sommige mensen wel. Misschien ga ik op een dag wel weer een verbintenis aan en als we andere dingen hebben, is het misschien niet noodzakelijk dat we van elkaar houden. Maar niet met jou, Jondalar.'
'Waarom niet met mij?' vroeg hij en de pijn in zijn ogen was zo groot dat ze bijna op haar besluit terugkwam. 'Omdat ik wel van jou zou houden. Ik zou het niet kunnen helpen. Ik zou van je houden en ik zou elke dag een beetje sterven, omdat ik wist dat jij niet op dezelfde manier van mij hield. En iedere keer dat we met elkaar zouden vrijen, zoals we vannacht hebben gedaan, zou ik van binnen meer verdorren. Omdat ik zoveel naar je zou verlangen, zoveel van je zou houden en zou weten dat je, hoe graag je dat misschien zou willen, mijn liefde nooit zou beantwoorden. Na een tijdje zou ik verdorren, een leeg omhulsel worden en manieren weten te bedenken om jouw leven net zo ellendig te maken als het mijne. Jij zou dezelfde geweldige, zorgzame, edelmoedige man van altijd blijven, omdat je zou weten waarom ik zo was geworden. Maar je zou jezelf erom haten. En iedereen zou zich afvragen hoe je zo'n vitterige, verbitterde oude vrouw kon verdragen. Ik ben niet van plan je dat aan te doen, Jondalar, en ik ben niet van plan het mezelf aan te doen.'
Hij stond op en stapte naar de ingang, toen draaide hij zich om en kwam terug. 'Serenio, waarom kan ik niet van een vrouw houden? Andere mannen worden wel verliefd, wat mankeert er aan me?' Hij keek haar met zo'n gefolterde blik aan dat haar hart om hem bloedde, dat ze nog meer van hem hield en wenste dat ze hem op de een of andere manier van haar kon laten houden.
'Ik weet het niet, Jondalar. Misschien heb je de juiste vrouw niet gevonden. Misschien heeft de Moeder iemand speciaal voor jou. Ze maakt niet veel mensen zoals jij. Je bent heus meer dan de meeste vrouwen zouden kunnen verdragen. Als al jouw liefde op één persoon was geconcentreerd, zou het haar overweldigen, tenzij ze iemand was aan wie de Moeder gelijke gaven had geschonken. Zelfs als je wel van me hield, ben ik er niet zeker van dat ik ermee zou kunnen leven. Als je van een vrouw net zoveel hield als je van je broer houdt, zou ze erg sterk moeten zijn.' 'Ik kan niet verliefd worden, maar als ik het wel kon, zou geen vrouw het kunnen verdragen,' zei hij met een lach vol droge ironie en verbittering. 'Hoed u voor gaven van de Moeder.' Zijn ogen, dieppaars in de rode gloed van het vuur, vulden zich met vrees. 'Wat bedoelde je met "als ik van een vrouw net zoveel hield als ik van mijn broer houd"? Als geen enkele vrouw sterk genoeg is om mijn liefde "aan te kunnen", denk je dan dat ik een man nodig heb?'
Serenio glimlachte en grinnikte toen. 'Ik bedoel niet dat je van je broer houdt als van een vrouw. Je bent niet zoals Shamud, met het lichaam van de een en de neigingen van de ander. Dat zou je inmiddels hebben geweten en je zou je roeping hebben gezocht en net als Shamud, daarin liefde hebben gevonden. Nee, zei ze en ze voelde een warme blos bij de gedachte, 'je houdt te veel van een vrouwenlichaam. Maar je houdt meer van je broer dan je ooit van een vrouw hebt gehouden. Daarom verlangde ik vannacht zo naar je. Als hij weggaat, vertrek jij ook, en dan zal ik je nooit meer zien.'
Meteen toen ze het zei, wist hij dat ze gelijk had. Het deed er niet toe wat hij dacht te hebben besloten, als puntje bij paaltje kwam, zou hij met Thonolan zijn vertrokken.
'Hoe wist je dat, Serenio? Ik wist het zelf niet. Ik kwam hier in de veronderstelling dat ik een verbintenis zou aangaan met jou, en me bij de Sharamudiërs zou vestigen als ik je niet mee terug kon nemen.'
'Ik denk dat iedereen weet dat je hem zult volgen waarheen hij ook gaat. Shamud zegt dat het zo voor je is beschikt.' Jondalars nieuwsgierigheid aangaande de Shamud was nooit bevredigd. Als bij ingeving vroeg hij, 'Zeg eens, is Shamud een man of een vrouw?'
Ze keek hem een hele tijd aan. 'Wil je het echt weten?'Na enig nadenken zei hij, 'Nee, ik denk dat het er niet toe doet. Shamud wou het me niet vertellen—misschien is het mysterie belangrijk voor… Shamud.'
In de stilte die volgde, staarde Jondalar Serenio aan. Hij wou dat beeld vasthouden. Haar haren waren nog vochtig en zaten in de war, maar ze had het niet koud meer en ze had de meeste vachten weggeschoven. 'En jij dan, Serenio?' vroeg hij tenslotte. 'Wat doe jij?'
'Ik houd van je, Jondalar.' Het was een eenvoudige verklaring. 'Het zal niet gemakkelijk zijn je te boven te komen, maar je hebt me wel iets gegeven. Ik was bang om van iemand te houden. Ik was zoveel geliefden kwijtgeraakt, dat ik alle gevoelens van liefde wegduwde. Ik wist dat ik je kwijt zou raken, Jondalar, maar ik hield evengoed van je. Nu weet ik dat ik weer van iemand kan houden en dat het de liefde die er is geweest, niet wegneemt als ik hem kwijtraak. Dat heb jij me gegeven. En misschien wel meer.' Het raadsel van een vrouw verscheen in haar glimlach. 'Misschien komt er binnenkort iemand in mijn leven van wie ik kan houden. Het is nog een beetje te vroeg om het zeker te kunnen zeggen, maar ik geloof dat de Moeder me heeft gezegend. Ik dacht niet dat het mogelijk was. Na de vorige keer, toen ik het kind verloor, heb ik Haar zegen zoveel jaren moeten missen. Misschien is het wel een kind van jouw geest. Als de kleine jouw ogen heeft, weet ik het.'
De bekende groeven verschenen in zijn voorhoofd. 'Serenio, dan moet ik wel blijven. Je hebt geen man aan je vuurplaats om voor jou en je kind te zorgen,' zei hij.
'Jondalar, je hoeft je geen zorgen te maken. Een moeder en haar kinderen zal het nooit aan verzorging ontbreken. Mudo heeft gezegd dat allen die Zij zegent, moeten worden bijgestaan. Daarom heeft Ze mannen gemaakt, om moeders de gaven van de Grote Aardmoeder te brengen. De Grot zal voor mij zorgen, zoals Zij voor al Haar kinderen zorgt. Jij moet jouw lot volgen, dan zal ik het mijne volgen. Ik zal je niet vergeten en als ik een kind van jouw geest krijg, zal ik aan je denken, zoals ik ook de man gedenk van wie ik hield toen Darvo werd geboren.' Serenio was veranderd, maar ze stelde nog steeds geen eisen, legde hem geen last van verplichtingen op. Hij sloeg zijn armen om haar heen en ze keek naar hem op. Haar blik verborg niets, noch de liefde die ze voelde, noch de droefheid dat ze hem kwijtraakte, noch haar vreugde over de schat die ze, naar ze hoopte,
droeg. Door een spleet konden ze het vage licht zien dat een nieuwe dag aankondigde. Hij stond op. 'Waar ga je heen, Jondalar?'
'Even naar buiten. Ik heb te veel thee gedronken.' Hij glimlachte en zijn ogen glimlachten mee. 'Maar houd het bed warm. De nacht is nog niet voorbij.' Hij bukte zich naar haar en kuste haar. 'Serenio,' zijn stem klonk hees van emotie. 'Je betekent meer voor me dan alle vrouwen die ik ooit heb gekend.' Het was niet helemaal genoeg. Hij zou vertrekken, hoewel ze wist dat hij zou blijven als ze hem dat vroeg. Maar ze vroeg het niet en in ruil daarvoor gaf hij haar het meeste dat hij kon geven. En dat was meer dan de meeste vrouwen ooit zouden krijgen.