3
De eerste sterren braken door de avondhemel toen Ayla zich
heel voorzichtig een weg omlaag zocht langs de steile, rotsige kant
van het ravijn. Zodra ze over de rand was, ging de wind abrupt
liggen, en ze bleef een ogenblik staan om van de zalige stilte te
genieten. Maar de wanden namen ook het wegstervende licht weg.
Tegen de tijd dat ze helemaal beneden was, vormde het dichte
struikgewas langs het riviertje een warrig silhouet dat afstak
tegen de bewegende weerspiegeling van de ontelbare lichtpuntjes
boven haar.
Ze nam een diepe, verfrissende dronk uit de rivier en zocht
zich toen op de tast een weg naar het donkerder zwart bij de wand.
Ze liet de tent maar zitten, spreidde alleen haar vacht uit en
rolde zich erin op. Met een wand in haar rug voelde ze zich
veiliger dan op de open vlakte in haar tent. Voor ze in slaap viel,
zag ze de maan haar bijna volle gezicht boven de rand van het
ravijn vertonen.
Gillend werd ze wakker!
Ze zat stijf rechtop. Volslagen doodsangst voer door haar
heen, bonsde in haar slapen, en deed haar hart jagen. Ze staarde
naar de vage silhouetten in de inktzwarte leegte voor haar. Ze
sprong op van een droge knal en tegelijkertijd werd ze verblind
door een lichtflits. Huiverend keek ze toe hoe een hoge den, door
de verzengende bliksem getroffen, in tweeën spleet en langzaam op
de grond viel, zich nog steeds vastklampend aan zijn afgescheurde
helft. Het was spookachtig, de brandende boom, die zijn eigen
doodsscène verlichtte en groteske schaduwen wierp op de wand
erachter.Het vuur sputterde en siste toen een stortbui het doofde.
Ayla kroop dichter naar de wand, zich nog steeds niet bewust van
haar warme tranen of van de koude druppels die op haar gezicht
spatten. De eerste donderslag in de verte, die deed denken aan het
gerommel van een aardbeving, had een andere, steeds terugkerende
droom uit de as van weggestopte herinneringen nieuw leven
ingeblazen, een nachtmerrie die ze zich nooit precies kon
herinneren als ze wakker werd, die haar altijd achterliet met een
misselijk makend gevoel van onbehagen en een overstelpend verdriet.
Nog een bliksemschicht, gevolgd door een luide donderslag, vervulde
de zwarte leegte heel even met een griezelig, fel licht dat haar in
een flits een glimp liet zien van de steile wanden en de puntige
boomstam, die als een takje was afgeknapt door de krachtige streep
licht uit de lucht.
Ze rilde al even erg van angst als van de natte, doordringende
kou en omklemde haar amulet met haar handen, reikend naar alles wat
maar bescherming bood. Het was een reactie die maar gedeeltelijk
werd veroorzaakt door de donder en de bliksem. Ayla had niet veel
op met onweersbuien, maar ze was eraan gewend; vaak waren ze eerder
nuttig dan schadelijk. Ze voelde nog steeds de emotionele nawerking
van haar nachtmerrie over de aardbeving. Ze had de meeste angst
voor aardbevingen, omdat die altijd grote verwoestingen aanrichtten
en grote invloed op haar leven hadden gehad.
Tenslotte drong het tot haar door dat ze nat was, en ze haalde
haar leren tent uit haar draagmand. Ze trok hem als een deken over
haar vacht en begroef haar hoofd eronder. Lang nadat ze het weer
warm had gekregen, lag ze nog steeds te beven. Maar naarmate de
nacht langzaam verstreek, nam de vreselijke bui af en tenslotte
viel ze in slaap.
Vogels vulden de vroege ochtendlucht met gekwetter, getsjilp
en schor gekras. Ayla trok het dek van zich af en keek verrukt om
zich heen. Een wereld van groen, nog nat van de regen, glinsterde
in de ochtendzon. Ze zat op een breed rotsstrand op een plek waar
een riviertje in zijn kronkelige zuidelijke koers een bocht naar
het oosten maakte.
Aan de overkant reikte een rij donkergroene dennen tot
bovenaan de wand erachter, maar niet verder. Met iedere aarzelende
poging om boven de rand van de rivierkloof uit te komen, werd korte
metten gemaakt door de snijdende winden van de steppen erboven. Het
gaf de hoogste bomen een merkwaardige aanblik; in hun groei beknot,
waren ze gedwongen tot dichte vertakkingen. Een hoog opgaande reus
was bijna volmaakt symmetrisch, wat alleen werd bedorven door de
gebogen top, die weer hoekig in de richting van de stam groeide.
Ernaast stond een verkoolde, versplinterde stronk die tegen de
gebroken top was blijven hangen. De bomen groeiden op een smalle
strook grond tussen de oever en de rotswand. Sommige stonden zo
dicht bij het water dat hun wortels waren blootgespoeld.
Aan haar kant, stroomopwaarts ten opzichte van het
rotsstrandje, bogen soepele wilgen zich voorover en weenden lange,
lichtgroene bladtranen in de stroom. De afgeplatte stelen aan de
hoge espen deden de blaadjes trillen in de zachte bries. Berken met
witte basten groeiden in groepjes bij elkaar terwijl hun neven, de
elzebomen, niet meer waren dan hoge struiken. Klimplanten
slingerden zich om de bomen omhoog en diverse struiken, die
volledig uitgebot waren, verdrongen elkaar dicht bij de stroom.
Ayla had zo lang over de dorre, uitgedroogde steppen getrokken, dat
ze was vergeten hoe mooi groen kon zijn. De kleine rivier
sprankelde uitnodigend. Haar angsten voor de bui waren vergeten en
ze sprong op en rende het strandje over. Drinken was haar eerste
gedachte, toen knoopte ze impulsief de lange veter van haar omslag
los, deed haar amulet af en plonsde het water in. De oever liep
heel steil af en ze dook onder. Toen zwom ze naar de steile
overkant.
Het water was koel en verfrissend en het was een welkom genot
het stof en vuil van de steppen weg te wassen. Ze zwom
stroomopwaarts en voelde de stroming sterker worden en het water
kouder naarmate de loodrechte wanden dichter bij elkaar kwamen en
de rivier versmalden. Ze liet zich op haar rug rollen en liet zich,
wiegend op de opwaartse kracht van het water, op de stroom
terugdrijven. Ze staarde omhoog naar het intense azuurblauw dat de
ruimte tussen de hoge rotsen vulde, en toen viel haar oog op een
donker gat in de wand tegenover het strandje aan de bovenstroom.
Zou dat een grot zijn, dacht ze met een golf van opwinding. Ik
vraag me af of hij moeilijk te bereiken is. De jonge vrouw waadde
terug naar het strandje en ging op de warme stenen zitten om zich
in de zon te laten drogen. Haar oog werd getrokken door de vlugge,
brutale bewegingen van vogels die in de buurt van het kreupelhout
over de grond hupten, wormen omhoogtrokken die door de nachtelijke
regen naar de oppervlakte waren gekomen en van tak tot tak
fladderden, voedsel zoekend aan struiken die zwaar waren van de
bessen. Moet je die frambozen zien! Wat een grote, dacht ze. Toen
ze dichterbij kwam werd ze verwelkomd door een levendig gefladder
van vleugels. De vogels streken vlak bij haar neer. Ze propte haar
mond vol sappige zoete frambozen. Toen ze genoeg had, spoelde ze
haar handen af en deed haar amulet om, maar ze trok haar neus op
voor haar groezelige, zweterige omslag die onder de vlekken zat. Ze
had geen andere. Toen ze, vlak voor ze wegging, de grot weer was
ingegaan die door de aardbeving erg rommelig was geworden, om
kleding, voedsel en een tent te halen, was haar eerste gedachte
geweest dat ze moest proberen in leven te blijven en niet of ze ook
dunnere omslagen voor de zomer moest meenemen.
En ze dacht weer aan haar overlevingskansen. Haar sombere
gedachten over de dorre naargeestige steppen werden verdreven door
de frisse groene vallei. De frambozen hadden haar eetlust eerder
opgewekt dan gestild. Ze wou iets stevigers en liep naar haar
slaapplaats om de slinger te pakken. Ze spreidde haar natte leren
tent en de vochtige vacht uit op de door de zon verwarmde stenen,
deed toen haar smoezelige omslag weer om en begon naar gladde,
ronde kiezels te zoeken. Een nauwgezette inspectie bracht aan het
licht dat er meer op het strandje lag dan stenen. Het lag ook vol
met dof, grijs drijfhout en verbleekte, witte botten, voor een
groot deel tot een grote berg opgestapeld tegen een naar voren
springende wand. Hevige overstromingen hadden in de lente bomen
ontworteld en niets vermoedende dieren onverhoeds meegesleurd, ze
door de engte tussen de loodrechte rotswanden aan de bovenstroom
geslingerd en ze tegen een inham in de dichtstbijzijnde wand
gesmeten toen het kolkende water om de bocht joeg. Ayla zag
reuzengeweien, lange bizonhorens en verschillende enorme, gekromde
ivoren slagtanden in de hoop: zelfs de grote mammoet was niet
bestand tegen de kracht van de vloed. Er lagen ook grote
rotsblokken tussen, maar de vrouw kneep haar ogen samen toen ze
verschillende tamelijk grote krijtkleurige stenen zag.
Dat is het soort steen waar je werktuigen van maakt, zei ze in
zichzelf toen ze ze nader had bekeken. Ik ben er zeker van. Ik heb
een klopsteen nodig om er een open te breken, maar ik ben er gewoon
zeker van. Opgewonden speurde Ayla het strand af, zoekend naar een
gladde, ovale steen die gemakkelijk in haar hand zou liggen. Toen
ze er een vond, sloeg ze tegen de buitenkant van de kalkachtige
steenklomp. Een stuk van de buitenste laag brak af, zodat de doffe
pracht van het donkergrijze steen binnenin bloot kwam te
liggen.
Het is inderdaad het goede soort steen! Ik wist het wel! Haar
hoofd tolde van gedachten aan het gereedschap dat ze kon maken. Ik
kan zelfs wat extra maken. Dan hoef ik ook niet zo bang te zijn dat
ik iets breek. Ze sjorde nog een paar van de zware stenen naar zich
toe, die uit de krijtafzetting ver stroomopwaarts waren weggespoeld
en door de stuwende stroom waren meegesleurd tot ze aan de voet van
de stenen wand tot rust waren gekomen. De ontdekking moedigde haar
aan verder op speurtocht te gaan.
De wand, die in tijden van overstromingen een barrière vormde
tegen de snelle stroom, stak een stuk de binnenbocht van de rivier
in. Als het water binnen de oevers bleef, stond het laag genoeg om
er gemakkelijk bij te komen, maar toen ze naar de overkant keek
bleef ze staan. Daar lag het dal dat ze van bovenaf al even had
gezien.
Voorbij de bocht werd de rivier breder en bruiste over en om
rotsen die door het minder diepe water bloot waren komen te liggen.
Aan de voet van de steile wand aan de overkant van de kloof
stroomde het water oostwaarts. Langs de linkeroever groeiden bomen
en kreupelhout, tegen de snijdende wind beschut, uit tot hun volle,
weelderige lengte. Links van haar, voorbij de stenen barrière,
draaide de kloofwand weg, werd geleidelijk aan minder steil en ging
tenslotte in het noorden en oosten glooiend over in de steppen.
Voor haar uit vormde de brede vallei een sappig veld van rijp hooi
dat op en neer golfde in de windvlagen die over de noordelijke
helling kwamen aanwaaien, en halverwege graasde de kleine kudde
steppepaarden. Ayla, die de schoonheid en rust van het tafereel
inademde, kon nauwelijks geloven dat een dergelijke plaats midden
in de droge, winderige vlakten kon bestaan. De vallei was een
ongerijmde oase, verborgen in een barst in de dorre vlakten, een
microkosmos van overvloed, alsof de natuur, op de steppen gedwongen
tot uiterste zuinigheid, haar gaven met extra kwistige hand
uitstrooide waar de gelegenheid dat toestond. De jonge vrouw
bestudeerde de paarden in de verte. Ze intrigeerden haar. Het waren
stevige, gedrongen dieren met tamelijk korte benen, dikke nekken en
zware hoofden met gekromde neuzen die haar deden denken aan de
grote, gekromde neuzen van sommige mannen van de Stam. Ze hadden
dikke, ruige vachten en korte, stijve manen. Hoewel sommige haast
grijs waren, hadden de meeste een bruinig gele tint die varieerde
van het neutrale beige van het stof tot de kleur van rijp hooi.
Iets terzijde stond een hooikleurige hengst en Ayla zag
verscheidene veulens van dezelfde kleur. De hengst tilde zijn hoofd
op, schudde zijn korte manen en hinnikte.
'Je bent trots op je stam, hè?' gebaarde ze glimlachend. Ze
begon het veld door te lopen, vlak langs de struiken dicht aan de
oever. Ze zag de begroeiing zonder er bewust aandacht aan
tebesteden. Ze lette meer op de voedingswaarde dan op de
geneeskrachtige werking. Als medicijnvrouw had ze geleerd
geneeskrachtige planten te verzamelen en ze herkende ze bijna
allemaal onmiddellijk. Maar deze keer was ze op zoek naar voedsel.
Op een plekje zag ze de bladeren en gedroogde, schermdragende
bloemstengel die op wilde wortels wezen, vlak onder de grond, maar
ze scheen er geen aandacht aan te besteden. Dat leek echter maar
zo. Ze zou zich de plaats net zo goed kunnen herinneren als wanneer
ze hem had gemarkeerd, maar planten bleven wel staan. Haar scherpe
ogen hadden sporen ontdekt van een haas en op dat moment wou ze
proberen vlees te krijgen. Op de stille, steelse manier van een
ervaren jager volgde ze verse keutels, een geknakt grassprietje,
een lichte afdruk in het stof en ontwaarde vlak voor zich uit het
silhouet van het dier, dat zich onder camouflerende begroeiing
schuilhield. Ze trok haar slinger uit haar gordel en pakte twee
stenen uit een plooi in haar omslag. Toen het dier op de vlucht
sloeg, stond ze klaar. Met de onbewuste gratie van jaren oefening
slingerde ze een steen weg en meteen daarna nog een tweede. Ze
hoorde een bevredigend pok, pok. Beide projectielen troffen
doel.
Ayla raapte haar buit op en dacht aan de keer toen ze zichzelf
die techniek met de twee stenen had geleerd. Een overmoedige poging
om een lynx te doden had haar geleerd hoe kwetsbaar ze was. Maar
het had lange middagen oefenen gekost om een volmaakte manier te
vinden om tijdens de neerzwaai na de eerste worp een tweede steen
op zijn plaats te leggen, zodat ze twee stenen vlak na elkaar kon
afvuren.
Op de terugweg kapte ze een tak van een boom, maakte er aan
een kant een scherpe punt aan en gebruikte hem om de wilde wortels
op te graven die ze had gezien. Ze stak ze in een plooi van haar
omslag en sneed, voor ze naar het strandje terugkeerde, twee
gevorkte takken af. Ze legde de haas en de wortels neer en pakte
uit haar mand de stok en het plankje om vuur te maken, begon toen
droog drijfhout van onder de grotere stukken in de hoop botten bij
elkaar te zoeken, en sprokkelhout van onder de beschermende takken
van bomen. Met hetzelfde werktuig dat ze had gebruikt om de
graafstok aan te scherpen, dat met een V- vormige inkeping in de
scherpe rand, schraapte ze krullen van een droge tak. Vervolgens
pelde ze de losse, harige bast van de oude stengels van een
saliestruik en gedroogd dons van de zaaddozen van het
wilgeroosje.
Ze zocht een gemakkelijk plekje om te zitten en sorteerde toen
het hout op grootte en rangschikte het tondel, het aanmaakhout en
de grotere stukken hout om zich heen. Ze bekeek het plankje en een
stuk droge rank van de clematis, maakte met behulp van de stok aan
een kant een kuiltje en stak er een stuk droge katte- staart in.
Het maken van vuur eiste alle aandacht. Ze legde het dons van het
wilgeroosje in een nestje van draderig schors. Ze legde haar handen
tegen de punt van de stok en begon snel te draaien terwijl ze hem
naar beneden drukte. Al draaiende gleden haar handen langzaam naar
beneden tot ze het plankje bijna raakten. Wanneer ze hulp had
gehad, zou een ander op dat moment weer boven aan de stok moeten
beginnen. Maar nu ze alleen was, moest ze even ophouden en snel
weer bovenaan beginnen en zorgen dat de stok bleef draaien zonder
dat de druk afnam of de hitte die door de wrijving werd opgewekt
verloren ging zonder het hout te doen smeulen. Het was zwaar werk
en je kon niet even rusten.
Ayla ging helemaal op in het ritme van de beweging en negeerde
het zweet dat zich op haar voorhoofd vormde en haar in de ogen
liep. Door de voortdurende beweging werd het gat dieper en vormde
zich een hoopje poeder op het plankje. Ze rook dat het hout begon
te gloeien en zag het nestje zwart worden, terwijl er een
rookpluimpje opsteeg. Dat was een aanmoediging om door te gaan
hoewel haar armen pijnlijk werden. Tenslotte viel er een stukje
vuur door het plankje op het nestje van droog aanmaakhout dat
eronder lag. Het volgende moment was nog kritieker. Als het vuurtje
doofde, moest ze weer van voren af aan beginnen.
Ze boog voorover zodat ze de hitte met haar gezicht kon voelen
en begon te blazen. Ze zag het vuurtje bij elke uitademing groter
worden en weer afzakken als ze weer inademde. Ze hield kleine
houtkrullen bij het stukje smeulend hout en zag dat ze gingen
gloeien en weer uitdoofden zonder echt te gaan branden. Een klein
vlammetje laaide op. Ze blies harder, voedde het met nieuwe
houtkrullen en toen ze een klein stapeltje aan het branden had,
voegde ze er een paar stukjes aanmaakhout aan toe. Ze nam pas rust
toen de grote blokken drijfhout gloeiden en het vuur flink brandde.
Ze zocht nog wat stukken hout bij elkaar en legde ze op een
stapeltje bij zich en schraapte toen, met een ander werktuig, dat
een iets grotere inkeping had, de bast van de groene tak die ze had
gebruikt om de wilde wortels op te graven.
Ze zette de gevorkte takken rechtop aan weerszijden van het
vuur, zodat de tak met de punt er gemakkelijk tussen paste, en
begon toen de haas te villen.
Tegen de tijd dat het vuur was geluwd tot gloeiende kolen, was
de haas aan het spit geregen, klaar om te worden geroosterd. Ze
begon de ingewanden in de vacht te wikkelen, om die, zoals ze dat
steeds op haar tocht had gedaan, weg te gooien, en bedacht zich
toen.
Ik zou de vacht wel kunnen gebruiken, dacht ze. Het zou maar
een dag of twee kosten…
Ze spoelde de wortels in de rivier af en wikkelde ze in
weegbreebladeren. Ze waste het bloed van haar handen. De grote
vezelachtige bladeren waren eetbaar, maar ze dacht alleen aan de
mogelijkheid ze te gebruiken als stevig, genezend verband bij
sneden of blauwe plekken. Ze legde de wilde wortels die in blad
gerold waren bij het vuur.
Ze leunde achterover, ontspande zich een ogenblik en besloot
toen de bontvacht schoon te maken. Terwijl de haas werd geroosterd,
schrapte ze het bloed, de haarzakjes en vliezen van de huid met de
gebroken schrapper en vond dat ze een nieuwe moest maken. Onder het
werk neuriede ze zachtjes en haar gedachten dwaalden af. Misschien
moest ik hier maar een paar dagen blijven om deze vacht af te
maken. Ik moet hoe dan ook wat gereedschap maken. Ik zou kunnen
proberen om bij dat gat in die wand stroomopwaarts te komen. Die
haas begint lekker te ruiken. Een grot zou me droog houden, maar
misschien is hij wel niet bruikbaar.
Ze stond op en draaide het spit. Toen begon ze de huid van een
andere kant te bewerken. Ik kan trouwens niet te lang blijven. Ik
moet voor de winter mensen vinden. Ze liet de vacht even rusten en
staarde in het gloeiende vuur. Haar gedachten bepaalden zich
plotseling tot de innerlijke onrust die ze nog altijd voelde. Waar
waren ze? Iza had gezegd dat er veel Anderen in het binnenland
waren. Waarom vind ik ze dan niet? Wat moet ik doen, Iza? Ze liet
spontaan haar tranen de vrije loop. O, Iza, ik mis je zo. En Creb.
En Oeba ook. En Dure, mijn kleintje… mijn kleintje. Ik wou je zo
graag hebben, Dure, en het was zo moeilijk. Je bent niet mismaakt,
alleen een beetje anders, net als ik. Nee, niet als ik. Jij hoort
bij de Stam, je wordt alleen wat groter en je hoofd is een beetje
anders. Eens word je een groot jager die goed met de slinger kan
omgaan en sneller kan lopen dan wie ook. Je zult alle wedstrijden
winnen op de bijeenkomsten van de Stam. Misschien niet bij het
worstelen, mogelijk word je niet zó sterk, maar wel sterk.
Maar wie zal met je praten en gelukkig met je zijn? Ik moet
ermee ophouden, dacht ze boos en veegde haar tranen weg. Ik hoop
dat er mensen zijn die van je houden, Dure. En als je ouder wordt,
krijg je Oera als gezellin. Oda heeft beloofd haar op te leiden tot
een goede vrouw voor jou. Oera is ook niet mismaakt. Ze is alleen
anders, net als jij. Ik vraag me af of ik ooit een levensgezel zal
vinden.
Ayla sprong op om haar eten te controleren, alleen om haar
gedachten af te leiden. Het vlees was nog niet zo gaar als ze het
graag had, maar ze besloot dat het zo wel goed was. De wilde, gele
wortels waren zacht en hadden een pittige, zoete smaak. Ze miste
het zout dat ze bij de binnenzee altijd bij de hand had gehad. Maar
de honger maakte het pittig genoeg. Ze liet de rest van de haas nog
wat langer boven het vuur hangen terwijl ze de vacht verder
afschraapte. Na het eten voelde ze zich beter. De zon stond al hoog
toen ze besloot het gat in de wand te onderzoeken. Ze kleedde zich
uit en zwom de rivier over. Via de boomwortels klauterde ze uit het
diepe water. Het was moeilijk om langs de haast verticale wand
omhoog te klimmen en ze begon zich af te vragen of het wel de
moeite waard zou zijn, ook al vond ze een grot. Hoe dan ook, ze
werd teleurgesteld toen ze bij een smalle richel voor het donkere
gat kwam en ontdekte dat het amper meer was dan een uitholling in
de rots. De uitwerpselen van een hyena in een donkere hoek deden
haar begrijpen dat er een gemakkelijker manier moest zijn om van de
steppen hier te komen. Maar voor grotere dieren was er niet veel
ruimte. Ze draaide zich om om naar beneden te gaan, en draaide toen
nog iets verder door. Stroomafwaarts, iets lager in de andere wand,
kon ze de bovenkant zien van de rotsbarrière die in de bocht van de
rivier uitstak. Het was een brede richel en achteraan leek er nog
een gat te zijn in het rotsoppervlak, een veel dieper gat. Vanaf
haar uitkijkpunt zag ze een steile, maar begaanbare weg omhoog.
Haar hart klopte van opwinding. Als het een grot van ook maar een
beetje behoorlijke afmetingen was, had ze een droog plekje om te
overnachten. Ongeveer halverwege de afdaling sprong ze in de
rivier, zo graag wilde ze op onderzoek uit.Ik moet er gisteravond,
op weg naar beneden, langsgekomen zijn, dacht ze toen ze aan de
klim begon. Het was alleen te donker om hem te zien. Toen bedacht
ze dat een onbekende grot altijd voorzichtig moest worden benaderd;
ze ging terug om haar slinger en een paar stenen te halen.
Hoewel ze zich heel voorzichtig op de tast een weg naar
beneden had gezocht, ontdekte ze dat ze zich bij voldoende daglicht
niet hoefde vast te houden. In de loop der millennia had de rivier
zich dieper uitgesneden in de tegenoverliggende oever, aan deze
kant was de wand niet zo steil. Toen ze dichter bij de richel kwam,
hield Ayla haar slinger klaar en naderde behoedzaam. Al haar
zintuigen waren gespitst. Ze luisterde of ze ook het geluid kon
horen van ademhaling, of zacht geschuifel; keek of er ook
veelzeggende tekenen te zien waren dat de grot onlangs nog bewoond
was geweest; snoof de lucht op of ze ook de kenmerkende geuren van
vleesetende dieren kon ruiken, of verse uitwerpselen, of wild. Ze
deed haar mond open zodat haar smaakpapillen konden helpen de lucht
op te vangen, liet haar blote huid een eventueel gevoel van warmte
ontdekken dat uit de grot kwam en liet zich door haar intuïtie
leiden terwijl ze geruisloos de opening naderde. Ze bleef dicht
langs de wand, sloop naar het gat en keek naar binnen. Ze zag
niets.
De opening, op het zuidwesten, was klein. Ze kon er net
onderdoor lopen, maar als ze haar hand uitstrekte, kon ze de
bovenkant aanraken. De vloer liep bij de ingang schuin af en werd
dan vlak. De löss die door de wind naar binnen was gewaaid en het
vuil dat was binnengebracht door de beesten die de grot in het
verleden hadden gebruikt, hadden een laag aarde gevormd. Hoewel hij
van oorsprong oneffen en rotsachtig was, lag er op de bodem van de
grot een stevig aangestampte laag aarde. Toen Ayla om de hoek naar
binnen gluurde, kon ze niets bespeuren dat erop wees dat de grot
onlangs nog was gebruikt. Ze glipte stilletjes naar binnen en
wachtte tot haar ogen waren gewend aan het schemerlicht binnen. Het
viel haar op hoe koel het was vergeleken bij de hete, zonnige
richel. Er was meer licht in de grot dan ze had verwacht, en toen
ze verder naar binnen liep en zonlicht door een gat boven de ingang
naar binnen zag stromen, begreep ze hoe dat kwam. Ze begreep ook
een meer praktisch nut van het gat. Het zou rook naar buiten laten
zonder dat deze in de bovenste regionen van de grot zou blijven
hangen, een duidelijk pluspunt.
Toen haar ogen eenmaal gewend waren, ontdekte ze dat ze
verbazend goed kon zien. Een goede lichtval was ook belangrijk! De
grot was niet groot, maar ook niet klein. De wanden weken bij de
ingang uiteen tot ze bij een tamelijk rechte achterwand kwamen. De
ruimte was vrijwel driehoekig, de oostwand was langer dan de
westwand. De donkerste plek was de oostelijke hoek achterin, die
plek moest ze het eerst onderzoeken. Ze sloop langzaam langs de
oostelijke wand, op haar hoede voor spleten of gangetjes die naar
diepere nissen met verborgen bedreigingen konden leiden. Vlak bij
de donkere hoek lagen stukken rots die van de wanden naar beneden
waren gekomen, in een ongeordende hoop op de grond. Ze klom op de
stenen, voelde een richel en daarachter leegte.
Ze overwoog even een fakkel te halen, maar veranderde van
gedachten. Ze had geen enkel teken van leven gehoord, geroken of
gevoeld en ze kon wel wat zien. Ze nam haar slinger en de stenen in
de ene hand en wou wel dat ze haar omslag had aangedaan zodat ze
plaats voor haar wapens had gehad. Ze trok zich op naar de
richel.
De donkere opening was laag, ze moest zich bukken om naar
binnen te gaan. Maar het was slechts een nis, die ophield waar het
dak schuin afliep naar de vloer van de nis. Achterin lag een hoop
botten. Ze pakte er een, klom toen omlaag en legde het hele stuk
langs de achterwand af, en langs de westelijke wand terug naar de
ingang. De grot liep dood en had, afgezien van de kleine nis, geen
andere kamers of tunnels die naar onbekende plekken voerde. Hij
voelde knus en veilig aan.
Ayla beschutte haar ogen tegen het schelle zonlicht toen ze
naar buiten liep naar het uiterste randje van de richel voor de
grot, en keek om zich heen. Ze stond boven op de naar voren
springende wand. Recht onder haar was de hoop drijfhout en botten
en het rotsige strandje. Links kon ze ver het dal in kijken. In de
verte boog de rivier weer naar het zuiden en slingerde zich om de
voet van de steile wand aan de overkant, terwijl de linkerwand
overging in vlakke steppen.Ze bekeek het bot in haar hand. Het was
het lange bot van de voorpoot van een reuzenhert, oud en verdroogd,
met een duidelijke afdruk van tanden op de plaats waar het was
opengereten om bij het merg te komen. Het patroon van de tanden, de
manier waarop het bot was afgeknaagd, kwam haar bekend voor, en
toch ook niet. Dat was het werk van een katachtige, daar was ze van
overtuigd. Ze kende vleeseters beter dan wie ook van de stam. Ze
had haar jachtvaardigheid op hen ontwikkeld, maar alleen op de
kleinere en middelgrote soorten. Deze sporen waren door een grote
kat gemaakt, een heel grote kat. Ze draaide zich met een ruk om en
keek weer naar de grot. Een holeleeuw! Dat was vast eens het hol
van een holeleeuw geweest. Die nis zou voor een leeuwin een
perfecte plaats zijn om haar jongen te werpen, dacht ze. Misschien
zou ik er niet in moeten overnachten. Het zou wel eens onveilig
kunnen zijn. Ze keek weer naar het bot. Maar dit is zo oud, en de
grot is in geen jaren meer gebruikt. Trouwens, een vuur bij de
ingang zal de beesten op een afstand houden.
Het is een fijne grot. Er zijn er niet veel die zo fijn zijn.
Een massa ruimte binnen, een goede aarden vloer. Ik denk niet dat
het binnen nat wordt. Het water stijgt niet zo hoog in de lente. Er
is zelfs een rookgat. Ik denk dat ik mijn vacht en mand maar ga
halen, en wat hout. Dan breng ik het vuur naar boven. Ayla haastte
zich terug naar beneden, naar het strandje. Toen ze terugkwam,
spreidde ze het tentleer en haar vacht uit op de warme stenen
richel en zette de mand in de grot. Vervolgens bracht ze
verschillende ladingen hout naar boven. Misschien haal ik ook wel
een paar haardstenen, dacht ze, toen ze weer op weg ging naar
beneden.
Toen bleef ze staan. Waar heb ik haardstenen voor nodig? Ik
blijf maar een paar dagen. Ik moet naar mensen blijven zoeken. Ik
moet ze voor de winter vinden…
En als ik nu geen mensen vind? Die gedachte zweefde haar al
een hele tijd door het hoofd, maar ze had er nog niet eerder zo
over nagedacht, de consequenties waren te beangstigend. Wat moet ik
doen als het winter wordt en ik nog steeds geen mensen heb
gevonden? Dan heb ik geen voedsel opgeslagen, dan heb ik geen droog
en warm onderkomen, uit de wind en sneeuw. Geen grot om…
Ze keek weer naar de grot, vervolgens naar de prachtige,
beschutte vallei en de kudde paarden ver weg op de vlakte, en weer
terug naar de grot. Voor mij is deze grot volmaakt, zei ze in
zichzelf. Het zou lang duren voor ik er een vond die net zo goed
is. En de vallei. Ik zou kunnen gaan jagen en voedsel verzamelen en
opslaan. Er is water, en meer dan genoeg hout om de winter mee door
te komen, vele winters. Er is zelfs steen voor gereedschap. En geen
wind. Alles wat ik nodig heb, is hier op deze plek—op mensen
na.
Ik weet niet of ik er wel tegen zou kunnen, de hele winter
alleen te zijn. Maar het is al zo laat in het seizoen. Als ik
voldoende voedsel wil opslaan, zal ik gauw moeten beginnen. Als ik
tot nu toe nog niemand heb gevonden, hoe weet ik dan of ik ooit
iemand zal vinden? Hoe weet ik of ze me zouden laten blijven, als
ik de Anderen inderdaad vond? Ik ken ze niet. Sommigen van hen zijn
net zo erg als Broud. Kijk maar wat die arme Oda is overkomen. Ze
zei dat de mannen die zich met geweld met haar verlichtten—net
zoals Broud zich met mij verlichtte—mannen van de Anderen waren. Ze
zei dat ze er net zo uitzagen als ik. Als ze nou eens allemaal zo
zijn, wat dan? Ayla keek weer naar de grot en vervolgens naar de
vallei. Ze liep de hele richel langs, schopte een los stuk steen
over de rand, staarde naar de paarden in de verte en nam toen een
besluit.
'Paarden,' zei ze, 'ik blijf een poosje in jullie vallei.
Volgend voorjaar kan ik weer op zoek gaan naar de Anderen. Zoals
het er nu voor staat, ben ik volgend voorjaar niet meer in leven
als ik me niet op de winter voorbereid.' Ayla's toespraak tot de
paarden werd met maar een paar geluiden gemaakt en die klonken
afgebeten en kelig. Ze gebruikte klanken alleen voor namen, of om
de rijke, complexe en alles omvattende taal te benadrukken die ze
met de sierlijke, vloeiende bewegingen van haar handen sprak. Het
was de enige taal die ze zich herinnerde. Toen haar besluit eenmaal
genomen was, voelde Ayla zich opgelucht. Ze had er vreselijk
tegenop gezien deze aangename vallei te verlaten en nog meer
afmattende dagen lang door de uitgedroogde, winderige steppen te
trekken. Ze zag er zonder meer al tegenop om verder te trekken. Ze
rende naar beneden naar het rotsstrandje en bukte zich om haar
omslag en amulet op te rapen. Toen ze haar hand uitstrekte naar het
leren buideltje, zag ze een klein stukje ijs glinsteren.Hoe kan er
midden in de zomer nou ijs zijn, vroeg ze zich af terwijl ze het
opraapte. Het was niet koud, het had harde, scherpe randen en
gladde vlakken. Ze draaide het alle kanten op en zag de facetten
fonkelen in de zon. Toen draaide ze het toevallig in precies de
juiste stand, zodat het prisma het zonlicht opsplitste in het
volledige kleurenspectrum en haar adem stokte bij het zien van de
regenboog die ze op de grond liet schijnen. Ayla had nog nooit
eerder doorzichtig kwartskristal gezien. De kristallen waren hier
niet gevormd, net zomin als de andere zwerfstenen en rotsblokken
die op het strand lagen. De glinsterende steen was door nog grotere
krachten aangevoerd dan het ijs, waar het op leek, tot het in de
alluviale klei van de gletsjermorene was blijven liggen.
Plotseling voelde Ayla een rilling kouder dan ijs over haar
rug lopen en ze ging zitten, te beverig om te staan, terwijl ze
nadacht over de betekenis van de steen. Ze herinnerde zich iets dat
Creb haar lang geleden had verteld, toen ze nog een meisje
was…
Het was winter en de oude Dorv had verhalen zitten vertellen.
De legende die Dorv net had verteld, had haar aan het denken gezet
en ze had Creb erover gevraagd. Dat had geleid tot een uitleg over
totems.
'Totems willen een vaste woonplaats. Ze zouden mensen die
zonder een vaste woonplaats rondzwierven, waarschijnlijk verlaten.
Je zou toch niet willen dat je totem je verliet?' Ayla greep naar
haar amulet. 'Maar mijn totem heeft mij ook niet verlaten toen ik
alleen was en geen thuis had.' 'Dat was omdat hij je op de proef
stelde. Hij heeft toch een thuis voor je gevonden? De Holeleeuw is
een sterke totem, Ayla. Hij heeft je uitgekozen, hij zal misschien
besluiten je altijd te beschermen omdat hij je nu eenmaal
uitgekozen heeft, maar een totem is altijd gelukkiger als hij een
vast thuis heeft. Als je naar hem luistert, zal hij je helpen. Hij
zal je vertellen watje het best kunt doen.'
'Hoe weet ik dat dan, Creb?' vroeg Ayla. ik heb nog nooit de
geest van een Holeleeuw gezien. Hoe weet je dat je totem je iets
vertelt?'
'Je kunt de geest van je totem niet zien, omdat hij binnen in
je is, een deel van jezelf is. Toch zal hij het je laten weten. Je
moet alleen leren hem te verstaan. Als je een besluit moet nemen,
zal hij je helpen. Hij zal je een teken geven als je de juiste
keuze doet.'
'Wat voor teken?'
'Dat is moeilijk te zeggen. Het is gewoonlijk iets bijzonders
of ongebruikelijks. Het kan een steen zijn zoals je er nog nooit
een gezien hebt, of een wortel met een speciale vorm, die voor jou
betekenis heeft. Je moet leren luisteren met je hart en met je
verstand, niet met je ogen en je oren, dan zul je het weten. Maar
wanneer het zover is en je een teken vindt dat je totem voor je
heeft achtergelaten, stop het dan in je amulet. Het zal je geluk
brengen.'
Holeleeuw, bescherm je me nog steeds? Is dit een teken? Heb ik
de juiste beslissing genomen? Vertel je me dat ik in deze vallei
moet blijven?
Ayla hield het fonkelende stuk kristal in de kom van haar
handen en sloot haar ogen. Ze probeerde te mediteren zoals Creb
altijd deed. Ze probeerde een manier te vinden om te geloven dat
haar totem haar niet had verlaten. Ze dacht aan de manier waarop ze
was gedwongen weg te gaan en aan de lange, vermoeiende dagen van
haar reis, op zoek naar haar eigen mensen, op weg naar het noorden,
zoals Iza haar had gezegd. Naar het noorden, tot…
De holeleeuwen! Mijn totem heeft ze me gestuurd om me te
vertellen dat ik naar het westen moest gaan, om me naar deze vallei
te leiden. Hij wilde dat ik haar vond. Hij heeft genoeg van het
trekken en wil ook dat dit zijn thuis wordt. En de grot, daar
hebben al eerder holeleeuwen gewoond. Het is een plek waar hij zich
op zijn gemak voelt. Hij is nog steeds bij me! Hij heeft me niet
verlaten!
Dit te begrijpen, bracht een verlichting van een spanning
waarvan ze niet had geweten dat ze eronder leed. Ze glimlachte
terwijl ze tranen wegknipperde en worstelde om de knopen los te
maken in de veter die het buideltje dichthield. Ze schudde het
zakje leeg en raapte de stenen die erin zaten een voor een op. De
eerste was een brok rode oker. Iedereen van de Stam droeg een stuk
van deze heilige rode steen bij zich. Het was het eerste dat
iedereen in zijn amulet kreeg, en werd gegeven op de dag dat Mog-ur
je totem onthulde. Totems werden gewoonlijk bekend gemaakt als je
nog een kleintje was, maar Ayla was vijf toen ze de hare leerde
kennen. Creb maakte hem bekend niet lang nadat Iza haar had
gevonden, toen ze haar in de Stam opnamen. Ayla wreef over de vier
littekens op haar been terwijl ze naar het volgende voorwerp keek:
het fossiele afgietsel van een week- diertje.
Het leek de schelp van een zeewezen, maar het was steen, het
eerste teken dat haar totem haar had gegeven om haar besluit goed
te keuren om met haar slinger te gaan jagen. Alleen op roofdieren,
niet op dieren die tot voedsel strekten, dat zou verspilling zijn,
want ze kon ze niet mee terugbrengen naar de grot. Maar roofdieren
waren sluwer en gevaarlijker, en door op hen te oefenen, was haar
vaardigheid tot het uiterste verfijnd. Het volgende voorwerp dat
Ayla pakte, was haar jachttalisman, een klein, met oker bevlekt
ovaal van de slagtand van een mammoet. Ze had het van Brun
persoonlijk gekregen tijdens de angstaanjagende, fascinerende
ceremonie waarmee ze de Vrouw Die Jaagt was geworden. Ze raakte het
littekentje in haar hals aan, waar Creb een klein sneetje had
gegeven om bloed op te vangen als offer aan de Alleroudste
Geesten.
De volgende steen had een heel speciale betekenis voor haar en
bracht bijna weer tranen te voorschijn. Ze hield de drie
glinsterende brokjes pyriet, die aan elkaar vastzaten, stevig in
haar hand geklemd. Haar totem had het haar gegeven om haar te laten
weten dat haar zoon in leven zou blijven. Het laatste was een stuk
zwart mangaandioxyde. Mog-ur had het haar gegeven toen ze
medicijnvrouw werd, en daarmee een stukje van de geest van ieder
lid van de Stam.
Opeens kreeg ze een zorgelijke gedachte. Betekent dat wanneer
Broud mij vervloekt dat hij iedereen vervloekt? Toen Iza stierf,
nam Creb de geesten terug zodat ze ze niet mee kon nemen naar haar
geestenwereld. Niemand heeft ze mij afgenomen. Ze kreeg plotseling
een voorgevoel. Sinds de Stambijeenkomst, waar Creb haar op een
onduidelijke manier had laten voelen dat ze anders was, had ze af
en toe dat vreemde, verwarde gevoel gehad, alsof hij haar had
veranderd. Het was een tintelend, prikkelend gevoel. Ze voelde zich
slap en misselijk en het bezorgde haar kippevel als ze er met grote
angst aan dacht wat haar dood voor de hele Stam zou
betekenen.
Ze probeerde het gevoel van zich af te zetten. Ze pakte het
leren buideltje, stopte haar verzameling er weer in en voegde het
stuk kwartskristal eraan toe. Ze bond het amulet weer dicht en
bekeek de veter nauwgezet op tekenen van slijtage. Creb had haar
verteld dat ze zou sterven als ze het ooit kwijtraakte. Ze voelde
een heel klein verschil in gewicht toen ze het weer omdeed.
Terwijl ze daar alleen op het rotsstrandje zat, vroeg Ayla
zich af wat er was gebeurd voor ze was gevonden. Ze kon zich niets
van haar leven daarvoor herinneren, maar ze was zo anders. Te lang,
te bleek, haar gezicht heel anders dan de gezichten van de rest van
de Stam. Ze had haar spiegelbeeld gezien in de stilstaande vijver.
Ze was lelijk. Broud had haar dat vaak genoeg gezegd, maar iedereen
vond het. Ze was een grote, lelijke vrouw, geen man wilde haar
hebben.
Ik wilde ook niemand van hen hebben, dacht ze. Iza zei dat ik
mijn eigen man nodig had, maar zal een man van de Anderen me eerder
willen hebben dan een man van de Stam? Niemand wil een grote,
lelijke vrouw hebben. Misschien is het wel zo goed dat ik hier
blijf. Hoe weet ik nou of ik een metgezel zou vinden, ook al vond
ik de Anderen?