12


'Jondalar!' riep Markeno. De lange blonde man wachtte tot de ander hem had ingehaald. 'Bedenk een manier om vanavond wat later naar boven te gaan,' zei Markeno met gedempte stem. 'Thonolan heeft genoeg beperkingen en rituelen gehad. Het is tijd voor een beetje ontspanning.' Hij haalde de stop uit een waterzak en liet Jondalar heel even een vleugje bosbessenwijn ruiken. Hij glimlachte sluw.
De Zelandoniër knikte en glimlachte terug. Er waren verschillen in de gebruiken van zijn volk en van de Sharamudiërs, maar sommige gebruiken waren kennelijk wijdverspreid. Hij had zich al afgevraagd of de jongere mannen misschien plannen maakten voor hun eigen 'ritueel'. De twee mannen liepen gelijk op terwijl ze het pad verder volgden. 'Hoe gaat met Tholie en Shamio?'
'Tholie is bang dat Shamio littekens op haar gezicht zal houden, maar ze worden allebei al beter. Serenio zegt dat ze denkt dat het wel mee zal vallen, maar zelfd de Shamud kan het niet met zekerheid zeggen.'
Een paar passen lang keek Jondalar al even bezorgd als Markeno. Ze sloegen een bocht in het pad om en stuitten op Carlono, die een boom stond te bestuderen. Hij glimlachte breed toen hij hen zag. Als hij glimlachte, viel zijn gelijkenis met Markeno meer op. Hij was niet zo lang als de zoon van zijn vuurplaats, maar de magere, gespierde bouw was gelijk. Hij keek nog een keer naar de boom en schudde toen het hoofd. 'Nee, hij is niet goed.' 'Niet goed?' vroeg Jondalar.
'Voor steunbalken,' zei Carlono. ik zie geen boot in die boom. Niet een van de takken volgt de binnenste kromming, zelfs niet als je ze bijschaaft.'
'Hoe weet u? Boot niet af,' zei Jondalar. 'Dat weet hij gewoon,' merkte Markeno op. 'Carlono vindt altijd takken die precies passen. Jullie kunnen hier over bomen blijven praten. Ik loop naar beneden door, naar de open plek.' Jondalar keek hem na terwijl hij wegbeende. Toen vroeg hij Carlono: 'Hoe u zien in boom wat passen boot?' 'Je moet er een gevoel voor ontwikkelen, het vergt oefening. Deze keer ben je niet op zoek naar hoge, rechte bomen. Je moet
bomen hebben met knikken en bochten in hun takken. Dan denk je je in hoe ze op de bodem zullen rusten en langs de zijwanden omhoog zullen buigen. Je bent op zoek naar alleenstaande bomen, die de ruimte hebben om hun eigen gang te gaan. Net als mensen. Sommigen gedijen het best in gezelschap, proberen boven de anderen uit te komen. Anderen moeten hun eigen weg zoeken, desnoods alleen. Beide mogelijkheden kunnen goed zijn.'
Carlono verliet het hoofdpad en sloeg een pad in dat minder vaak werd gebruikt. Jondalar volgde hem. 'Soms vinden we er twee die samen opgroeien,' vervolgde de Ramudiër. 'Ze buigen en wijken alleen voor elkaar, zoals die twee.' Hij wees op een paar bomen die in elkaar vergroeid waren. 'Dat noemen wij een liefdespaar. Soms sterft de andere ook als we er een omhakken,' zei Carlono. Jondalar fronste zijn voorhoofd. Ze kwamen bij een open plek en Carlono leidde de lange man via een zonnige helling naar een massieve reus van een kronkelige, knoestige oude eik. Vanuit de verte dacht Jondalar dat hij vreemde vruchten aan de boom zag. Toen hij dichterbij kwam, zag hij tot zijn verbazing dat de boom met een ongebruikelijke verzameling voorwerpen was versierd. Er hingen fijne, kleine mandjes in met versieringen van geverfde veertjes, kleine leren zakjes geborduurd met kralen van weekdierschelpen, koorden die in patronen waren gedraaid en geknoopt. Een lange ketting was zo lang geleden om de reusachtige stam gedrapeerd dat hij erin was gegroeid. Bij nader onderzoek zag hij dat deze van schelpen was gemaakt, die voorzichtig door een gaatje waren geregen dat in het midden was geboord, afgewisseld met losse wervels van visgraten, die van nature een gat in het midden hadden. Hij zag kleine uitgesneden bootjes aan de takken hangen, hoektanden aan leren veters, vogelveren, eekhoornstaarten. Hij had nog nooit zoiets gezien.Carlono grinnikte omdat hij zulke grote ogen opzette. 'Dit is de Zegenboom. Jetamio zal haar geschenk wel hebben gebracht. Dat doen vrouwen meestal, als ze willen dat Mudo hen met een kind zegent. De vrouwen beschouwen haar als hun eigendom, maar menige man heeft haar een offer gebracht. Ze vragen om succes op hun eerste jacht, zegen voor een nieuwe boot, geluk met een nieuwe gezellin. Je vraagt niet vaak iets, alleen bij een speciale gelegenheid.' 'Zij zo groot!' 'Ja. Het is de boom van de Moeder zelf, maar daarom heb ik je hier niet mee naartoe genomen. Zie je hoe kronkelig en krom haar takken zijn? Deze zou te groot zijn, ook als ze niet de Zegenboom was, maar voor steunbalken ben je naar dergelijke bomen op zoek. Dan bestudeer je de takken om die te vinden welke in de binnenkant van je boot passen.' Ze liepen langs een ander pad naar beneden naar de open plek waar de boten werden gemaakt, en naderden Markeno en Thonolan, die aan het werk waren aan een blok hout dat zowel qua omvang als qua lengte reusachtig was. Ze waren met dissels een trog aan het uitgutsen. In dit stadium leek het blok hout eerder op de primitieve trog die werd gemaakt om thee te maken, dan op een van de sierlijk gevormde boten, maar de ruwe vorm was al uitgehakt. Later zouden een voor- en achtersteven worden uitgesneden, maar eerst moest de binnenkant af. 'Jondalar heeft een hele belangstelling opgevat voor het bouwen van boten,' zei Carlono.
'Misschien moesten we een riviervrouw voor hem zoeken, dan kan hij Ramudiër worden. Dat is niet meer dan eerlijk nu zijn broer Shamudiër wordt,' grapte Markeno. ik weet wel een paar die een oogje op hem hebben. Misschien dat een van hen over te halen zou zijn.'
ik denk niet dat ze al te ver zouden komen met Serenio in de buurt,' zei Carlono met een knipoog naar Jondalar. 'Maar ja, sommigen van de beste botenbouwers zijn Shamudiërs. Niet de boot op het land, maar de boot op het water bepaalt of je rivierman bent.'
'Als je zo graag wilt leren hoe je boten maakt, waarom pak je dan geen dissel en help je een handje?' zei Thonolan. ik geloof dat mijn broer liever praat dan werkt.' Zijn handen waren zwart en op zijn wang zat een veeg van dezelfde kleur. 'Je kunt de mijne wel lenen,' voegde hij eraan toe en gooide het gereedschap naar Jondalar, die het opving zonder erbij na te denken. De dissel—een stevig stenen blad dat haaks op een handvat stond—liet een zwarte vlek op zijn hand achter. Thonolan sprong omlaag en ging een vuur in de buurt controleren. Het was gedoofd tot gloeiende as waaruit af en toe oranje vlammetongen lekten. Hij pakte een afgebroken stuk plank, de bovenkant vol schroeiputjes en veegde er met een tak hete kolen uit het vuur op. Hij droeg ze terug naar het blok en liet ze in een regen van vonken en rook in het trogvormige gat vallen dat ze uitgutsten. Markeno legde nog wat hout op het vuur en bracht een bak water mee. Ze wilden dat de kolen in het hout schroeiden, niet dat ze het deden branden.
Thonolan bewoog de kolen met een stok rond en besprenkelde ze toen op strategische plaatsen met water. Een sputterend gesis van stoom en een scherpe lucht van brandend hout getuigden van de elementaire strijd van vuur en water. Maar uiteindelijk won het water. Thonolan schepte de overgebleven stukken natte houtskool op en klom toen in de boottrog en begon het verkoolde hout weg te schrapen. Zo maakte hij het gat dieper en wijder. 'Laat mij het eens proberen,' zei Jondalar nadat hij een poosje had toegekeken.
ik vroeg me al af of je van plan was de hele dag daar maar te staan gapen,' merkte Thonolan met een grijns op terwijl hij het werktuig weer aan zijn broer gaf. De twee broers hadden de neiging in hun eigen, vertrouwde taal terug te vallen als ze met elkaar spraken. Dat was gemakkelijker en vertrouwder. Ze kregen allebei steeds meer vaardigheid in de nieuwe taal, maar Thonolan sprak hem beter.
Jondalar hield na de eerste paar slagen even op om de stenen kop van de dissel te bekijken, probeerde het nog een keer, onder een andere hoek, controleerde de snijranden nogmaals, en kreeg toen de juiste slag te pakken. De drie jonge mannen werkten samen zonder veel te spreken, tot ze ophielden voor een pauze, ik niet eerder zien, vuur gebruiken voor maken trog,' zei Jondalar terwijl ze naar het afdakje liepen. 'Altijd uitgutsen met dissel.'
'Met alleen een dissel zou het wel kunnen, maar met vuur gaat het sneller. Eiken is hard hout,' merkte Markeno op. 'Soms gebruiken we grenen van hogerop. Dat is zachter, gemakkelijker uit te boren. Dan nog gaat het beter met vuur.' 'Duren lang, boot maken?' informeerde Jondalar. 'Dat hangt ervan af hoe hard je werkt en met hoevelen je eraan werkt. Deze boot zal niet lang duren. Het is Thonolans aanspraak, en moet af zijn voor hij met Jetamio verbonden kan worden, weet je,' glimlachte Markeno. ik heb nog nooit iemand zo hard zien werken, en hij krijgt alle anderen ook zo gek. Maar als je eenmaal bent begonnen, is het een goed idee om vol te houden tot hij af is. Dat voorkomt dat hij uitdroogt. Vanmiddag gaan we planken splijten voor de huidgangen. Wil je helpen?' 'Dat is hem geraad!' zei Thonolan.
De reusachtige eik die Jondalar had helpen omhakken was, van zijn kruin ontdaan, naar de andere kant van de open plek gedragen. Bijna iedereen die gezond van lijf en leden was, had moeten helpen hem te verplaatsen, en er hadden zich bijna evenveel mensen verzameld om hem te splijten. Jondalar had de 'aansporingen' van zijn broer niet nodig gehad. Hij zou het niet hebben willen missen.
Eerst werd een serie hertshoornen wiggen over de hele lengte van het blok hout in een rechte lijn langs de nerf geplaatst. Ze werden er met zware, in de hand gehouden stenen hamers ingeslagen. De wiggen forceerden een spleet in de massieve stam, maar hij ging eerst maar schoorvoetend open. Verbindende splinters werden doorgesneden toen de dikke uiteinden van de driehoekige stukken dieper in de kern van het hout werden gedreven, tot het blok met een knappend geluid uit elkaar viel, recht doormidden gespleten.
Jondalar schudde vol verbazing het hoofd, maar dit was nog maar het begin. De wiggen werden opnieuw langs het midden van elke helft geplaatst, en het proces werd herhaald tot ze in tweeën gespleten waren. En vervolgens werd elk deel nog een keer gehalveerd. Tegen het eind van de dag, was het reusachtige blok hout gereduceerd tot een stapel straalsgewijs gespleten planken die elk naar het midden toe taps toeliepen, zodat de ene lange zijde dunner was dan de andere. Een paar planken waren korter vanwege een knoest, maar ze konden nog wel gebruikt worden. Er waren veel meer planken dan nodig waren om de zijwanden van de boten op te bouwen. Die zouden worden gebruikt om een hutje voor het jonge paar te bouwen onder de zandstenen overkapping op het hoge terras, verbonden aan de woning van Roshario en Dolando en groot genoeg om gedurende het koudste deel van de winter onderdak te bieden aan Markeno, Tholie en Shamio. Men geloofde dat hout van dezelfde boom gebruikt voor zowel het huis als de boot, de verhouding zo sterk maakte als de eik zelf.
Toen de zon begon onder te gaan, viel het Jondalar op dat een paar van de jongere mannen het bos indoken terwijl Markeno zich door Thonolan liet overhalen om door te werken aan de uitgegutste basis van de boot die ze aan het bouwen waren, tot bijna iedereen was verdwenen. Uiteindelijk gaf Thonolan toe dat het te donker was om iets te zien.
'Er is licht zat,' zei een stem achter hem. 'Je weet niet wat donker
Voor Thonolan zich kon omdraaien om te zien wie daar sprak, werd hem een blinddoek over het hoofd gegooid en werd hij bij zijn armen gegrepen en vastgehouden. 'Wat gebeurt er?' schreeuwde hij, worstelend om zich los te rukken. Het enige antwoord was een gesmoord gelach. Hij werd opgetild en een eind weggedragen. Toen hij weer werd neergezet voelde hij dat zijn kleren werden uitgetrokken. 'Houd op! Wat doen jullie? Het is koud!' 'Je zult het niet lang koud hebben,' zei Markeno toen de blinddoek was afgedaan. Thonolan zag een half dozijn glimlachende jonge mannen. Ze waren allemaal naakt. Hij kende de omgeving niet, vooral niet in de schemering, maar hij wist dat er water in de buurt was.
Om hen heen was het woud een dichte, zwarte massa die zich aan een kant oploste om het silhouet van afzonderlijke bomen zichtbaar te maken tegen een diep lavendelkleurige lucht. Daarachter was in de verbrede baan van een pad het weerkaatste zilver te zien dat op de deining van de Grote Moederrivier schitterde. Dichtbij schemerde licht door de kieren van een rechthoekig houten bouwsel. De jonge mannen klommen op het dak en toen door een gat de hut in. Ze gebruikten een blok hout dat op zijn kant stond waar treden ingehakt waren. In de hut was een vuur aangelegd met stenen erin om te verwarmen. Tegen de schuine wanden stonden banken van planken en vlakke zandsteen. Zodra iedereen binnen was, werd het gat in het dak zo goed mogelijk afgesloten. De rook kon wel door de kieren ontsnappen. Onder de hete stenen gloeiden de kolen en Thonolan moest weldra toegeven dat Markeno gelijk had gehad. Hij had het niet koud meer. Er werd water op de stenen gegooid en een wolk stoom steeg omhoog, waardoor het nog moeilijker werd om in het gedempte licht iets te zien."Is het je gelukt, Markeno?' vroeg de man naast Jondalar. 'Hier heb ik hem, Chalono.' Hij hield de waterzak met wijn omhoog. 'We vonden dat je zo wel genoeg beperkingen en rituelen had gehad, Thonolan. Tijd voor ons eigen ritueel.' 'Nou, kom op,' zei Chalono. 'Je boft, Thonolan, dat je een verbintenis aangaat met een vrouw die zulke goede bosbessenwijn maakt.' Er steeg een instemmend gemompel en gelach op. Chalono gaf de wijnzak door en zei toen, terwijl hij een tot een buidel gebonden, vierkant stuk leer ophield, ik heb nog iets gevonden.'
Hij glimlachte sluw.
ik vroeg me al af waarom je er vandaag niet was,' merkte iemand op. 'Weetje zeker dat het de juiste soort is?' 'Maak je maar niet ongerust, Rondo. Ik ken paddestoelen. In ieder geval ken ik deze paddestoelen,' verzekerde Chalono. 'Dat moet haast wel. Je plukt ze wanneer je maar de kans krijgt.'
Er steeg weer gelach op in de spits toelopende ruimte. 'Misschien wil hij wel Shamud worden, Tarluno,' voegde Rondo er spottend aan toe.
'Dat zijn toch niet de paddestoelen van de Shamud, hè?' vroeg Markeno. 'Die rode met witte stippen kunnen dodelijk zijn als je ze niet op de juiste manier klaarmaakt.'
'Nee, dit zijn lekkere, veilige paddestoeltjes die je gewoon een prettig gevoel geven. Ik haal liever geen grappen uit met die van de Shamud. Ik heb geen behoefte aan een vrouw in me…' zei
Chalono giechelend, 'ik zit liever in een vrouw.'
'Wie heeft de wijn?' vroeg Tarluno.
'Die heb ik aan Jondalar gegeven.'
'Pak hem dan weer terug! Hij is groot genoeg om alles op te drinken.'
ik heb hem aan Chalono gegeven,' zei Jondalar. ik heb nog geen paddestoel gezien, wil je de wijn en de paddestoelen soms allebei zelf houden?' vroeg Rondo. 'Niet zo'n haast. Ik probeer dit zakje open te krijgen. Hier, Thonolan, jij bent de eregast. Jij mag eerst.'
'Markeno, is het waar dat de Mamutiërs van een plant een drank maken die beter is dan wijn of paddestoelen?' vroeg Tarluno. 'Beter zou ik niet willen zeggen, ik heb hem nog maar een keer gedronken.'
'Wat vinden jullie van meer stoom?' vroeg Rondo, die nog een kom water op de stenen gooide en aannam dat iedereen het ermee eens was.
'Mensen in westen iets in stoom doen,' merkte Jondalar op. 'En een Grot ademt de rook van een plant. Ze laten je proberen, maar zeggen niet wat is dat,' voegde Thonolan eraan toe. 'Jullie twee hebben zeker bijna alles geprobeerd… op jullie Tocht,' zei Chalono. 'Dat zou ik graag doen, alles proberen wat er is.'
een duit in het zakje.
'Dat zijn beesten, die drinken alles,' zei Chalono.
'Zei jij niet net dat je dat wilde doen?' sarde Rondo. Iedereen barstte in lachen uit.
Het viel Chalono op dat Rondo's commentaar vaak gelach opwekte, soms ten koste van hem. Om zich niet te laten kennen, begon hij een verhaal waarvan hij wist dat ze er al vaker om hadden moeten lachen. 'Kennen jullie die mop van die oude man die zo blind was dat hij het per ongeluk met een platkopvrouw deed?'
'Ja, zijn pik viel eraf. Dat is misselijk, Chalono,' zei Rondo. 'En welke man zou een platkopvrouw nou voor een echte vrouw houden.'
'Sommigen doen niet per ongeluk. Doen expres,' zei Thonolan. 'Mannen van Grot ver naar westen nemen Genot met platkopvrouwen, maken problemen voor Grot.' 'Je meent het!'
'Ja heus. Hele troep platkoppen ons omsingelen,' verzekerde Jondalar. 'Zij boos. Later, wij horen sommige mannen nemen platkopvrouwen, maken problemen.' 'Hoe zijn jullie weg gekomen?'
'Zij laten ons,' zei Jondalar. 'Leider van troep, hij slim. Platkoppen slimmer dan mensen denken.'
ik heb weieens gehoord van een man die een platkopvrouw nam omdat hij ertoe uitgedaagd werd,' zei Chalono. 'Wie? Jij?' snierde Rondo. 'Je zei toch dat je alles wilde proberen.'Chalono probeerde zich te verdedigen, maar hij werd door het gelach overstemd. Toen het bedaarde, probeerde hij het nog een keer. 'Dat bedoelde ik niet. Ik had het over paddestoelen en wijn en zo, toen ik zei dat ik alles wilde proberen.' Hij begon de uitwerking ervan een beetje te voelen en begon een beetje onduidelijk te praten. 'Maar een heleboel jongens praten over platkopvrouwen, als ze nog niet weten wat vrouwen zijn. Ik heb wel eens van eentje gehoord die zich heeft laten uitdagen een platkop te nemen, of zei dat hij dat had gedaan.' 'Jongens zeggen dat soort dingen zo maar,' zei Markeno. 'Wat dacht je waar meisjes over praten?' vroeg Tarluno. 'Misschien praten die over platkopmannen,' zei Chalono. ik wil er niet meer naar luisteren,' zei Rondo. 'Je hebt er zelf ook aardig over meegepraat toen we jonger waren, Rondo,' zei Chalono, die zich begon te ergeren. 'Nou, ik ben volwassen geworden. Ik wilde dat jij dat ook deed. Ik heb genoeg van die walgelijke opmerkingen van jou.' Chalono voelde zich beledigd en hij was een beetje dronken. Als ze hem ervan wilden beschuldigen dat hij zich walgelijk gedroeg, dan zou hij ze ook echt iets walgelijks geven. 'Oh, ja, Rondo? Nou, ik heb gehoord van een vrouw die haar Genot nam met een platkop, en de Moeder gaf haar een kind van gemengde geesten…'
'Jegh!' Rondo's lip krulde en hij rilde van afschuw. 'Chalono, dat is niet iets om grapjes over te maken. Wie heeft hem voor dit feest uitgenodigd? Gooi hem eruit. Ik heb het gevoel dat ze vuil in mijn gezicht gooien. Ik kan best tegen een grapje zo nu en dan, maar hij maakt het te bont.'
'Rondo heeft gelijk,' zei Tarluno. 'Waarom smeer je hem niet, Chalono?'
'Nee,' zei Jondalar. 'Koud in bos, donker. Niet laten weggaan. Waar, kinderen van gemengde geesten niet voor grapjes, maar waarom iedereen weten van hen?'
'Half beesten, half menselijke gruwels!' zei Rondo binnensmonds. ik wil er niet over praten. Het is me hier te heet bij het vuur. Ik ga hier weg, voor ik moet overgeven.' 'Dit is toch een feestje voor Thonolans ontspanning,' zei Markeno. 'Waarom nemen we niet allemaal een duik en komen we daarna terug om opnieuw te beginnen? Er is nog meer dan genoeg van Jetamio's wijn over. Ik heb jullie dat niet verteld, maar ik heb twee waterzakken vol meegenomen.'

ik geloof niet dat de stenen heet genoeg zijn, Carlono,' zei Markeno. Er klonk een gespannen ondertoon in zijn stem door. 'Het is niet goed om het water te lang in de boot te laten staan. We willen het hout niet laten zwellen, we willen alleen dat het zacht genoeg wordt om mee te geven. Thonolan, staan die schoren in de buurt, zodat ze klaar staan als we ze nodig hebben?' vroeg Carlono met een bezorgde frons.
'Klaar,' antwoordde hij en wees op de van elzestammen op de juiste lengte afgehakte palen op de grond bij de grote, met water gevulde boomkano.
'We moesten maar beginnen, Markeno, en hopen dat de stenen heet zijn.'
Jondalar stond nog steeds versteld van de verandering, hoewel deze voor zijn ogen, was voltrokken. De eikestam was niet langer een blok hout. Van binnen was hij uitgegutst en gladgeschuurd en de buitenkant had de gladde lijnen van een kano. Afgezien van de massieve voor- en achtersteven was het geraamte niet dikker dan de lengte van een mannenvuist. Hij had Carlono met een beitelvormige stenen dissel een houtlaag zien afschrapen, niet dikker dan een twijgje, om het vaartuig zijn uiteindelijke afmetingen te geven. Toen hij het eenmaal zelf had geprobeerd, was Jondalar nog meer onder de indruk van de vaardigheid en handigheid van de man. De boot liep bij de voorsteven, die naar voren uitstak, taps toe in een scherpe snavel. Hij had een enigszins afgeplatte bodem en een minder uitgesproken taps toelopende achtersteven, maar was heel lang in verhouding tot zijn breedte.
Met zijn vieren brachten ze snel de kolen, die ze in de grote vuurplaats hadden verhit, in de met water gevulde boot over, zodat het water begon te stomen en koken. Het proces was niet anders dan het verhitten van stenen om water te koken voor de thee in de trog bij het afdakje, alleen op een grotere schaal. Maar het doei was anders. De hitte en stoom waren niet bedoeld om iets te koken, maar om de vorm van de bak te veranderen. Markeno en Carlono, die met de boot tussen hen in bij het middenstuk tegenover elkaar stonden, testten de buigzaamheid van de romp. Ze trokken voorzichtig om het vaartuig wijder te maken zonder het hout te breken. Al het zware werk om de boot uit te gutsen en vorm te geven, zou voor niets zijn geweest als hij bij het wijder maken barstte. Het was een spannend ogenblik. Terwijl het midden uit elkaar werd getrokken, stonden Thonolan en Jondalar klaar met de langste schoor en toen de opening wijd genoeg was, pasten ze hem er in de breedte tussen. Ze hielden hun adem in. Hij leek te houden.
Toen de middelste er eenmaal inzat, werden langs de hele boot naar verhouding kleinere schoren op hun plaats aangebracht. Ze hoosden het hete water eruit tot de vier mannen hem konden tillen, haalden de stenen eruit, lieten de kano kantelen om de rest van het water eruit te gieten en zetten hem toen tussen de blokken te drogen.De mannen haalden gemakkelijker adem toen ze achteruit stapten om de boot te bewonderen. Hij was haast vijftien meter lang en in het midden meer dan tweeëneenhalve meter breed, maar het spannen had de lijnen op een andere, belangrijke manier gewijzigd. Door het verwijden van het middenstuk, waren de stukken voor en achter opgetild, wat het vaartuig naar de uiteinden toe een sierlijke, opwaartse kromming gaf. Het spannen leverde niet alleen een bredere spant op met meer stabiliteit en ruimte, maar ook een verhoogde boeg en achtersteven, die over het water zouden scheren en zo golven en ruw water gemakkelijker zouden trotseren.
'Nu is het een boot voor een luie man,' zei Carlono, terwijl ze naar een andere hoek van de open ruimte liepen. 'Luie man!' riep Thonolan, die aan het zware werk dacht. Carlono glimlachte om de reactie die hij had verwacht. 'Er bestaat een lang verhaal over een luie man met een zeurende gezellin die zijn boot de hele winter buiten liet liggen. Toen hij hem weer vond, stond hij vol water en was uitgezet door ijs en sneeuw. Iedereen dacht dat hij stuk was, maar het was de enige boot die hij had. Toen de boot opgedroogd was, bracht hij hem in het water en ontdekte dat hij veel beter te hanteren was. Sindsdien maakte iedereen ze zo, volgens het verhaal.' 'Het is een grappig verhaal als het goed verteld wordt,' zei Markeno.
'En er kan een kern van waarheid in zitten,' voegde Carlono er aan toe. 'Als we een kleine boot maakten waren we, behalve de uitrusting, klaar geweest,' zei hij toen ze een groepje mensen naderden die gaten boorden in de zijwanden, met benen boren. Het was een eentonig en moeilijk karwei, maar vele handen maakten licht werk en omdat ze samenwerkten viel het met de verveling wel mee.
'En dan hoefde ik ook niet zo lang op de verbintenis te wachten,' zei Thonolan, die zag dat Jetamio er ook bij was. 'Jullie glimlachen. Dat moet betekenen dat het goed is gegaan,' zei de jonge vrouw tegen Carlono, hoewel haar ogen vlug Thonolan zochten.
'Dat weten we pas als hij droog is,' zei Carlono. 'Pas op dat je het noodlot niet uitdaagt. Hoe worden de zijplanken?' 'Ze zijn klaar. We werken nu aan de planken voor de woning,' antwoordde een oudere vrouw. Ze leek wat op Carlono en Markeno, vooral wanneer ze glimlachte. 'Een jong paar heeft meer nodig dan een boot. Het leven heeft meer, broertjelief.' 'Je broer kijkt net zo verlangend naar die verbintenis uit als jij, Carolio,' zei Barono glimlachend, terwijl de twee jonge mensen elkaar verliefd aankeken zonder iets te zeggen. 'Maar wat moet je met een huis zonder boot?'
Carolio keek verongelijkt. Het was een oude zegswijze, als grap bedoeld, maar het werd vervelend omdat het al zo vaak was gezegd.
'Ach!' riep Barono. 'Hij is weer gebroken!'
'Hij is vandaag erg onhandig,' zei Carolio. 'Dat is de derde boor die hij breekt. Ik denk dat hij probeert onder het boren uit te komen.'
'Je moet hem niet zo hard vallen,' zei Carlono. 'Iedereen breekt wel eens een boor. Daar kun je niets aan doen.' 'Maar op één punt heeft ze wel gelijk. Galen boren. Ik zou niet iets weten dat vervelender is,' zei Barono, met een brede grijns, terwijl iedereen afkeurend bromde.
'Hij denkt dat hij leuk is. Wat is erger dan iemand die denkt dat hij leuk is?' zei Carolio, die bijval van het gezelschap verwachtte. Iedereen glimlachte. Ze wisten dat achter het geplaag grote genegenheid school.
'Als jullie boor over hebben, ik proberen gaten maken,' zei Jondalar.
'Klopt er iets niet met deze jongeman? Niemand wil gaten boren,' zei Barono, maar hij stond snel op. 'Jondalar heeft grote belangstelling voor het maken van boten,' zei Carlono. 'Hij heeft aan alles meegedaan.' 'We maken misschien nog wel een Ramudiër van hem!' zei Barono.
ik heb altijd al gedacht dat het een intelligente jongeman was. Maar die andere, daar ben ik niet zo zeker van,' voegde hij eraan toe en glimlachte naar Thonolan die alleen maar aandacht had voor Jetamio. ik geloof dat hij het niet eens zou merken als er een boom op hem viel. Hebben we niet iets nuttigs voor hem te doen?'
'Hij zou hout kunnen zoeken voor de stoomkist, of wilgetenen schillen om de planken aan elkaar vast te maken,' zei Carlono. 'Zodra het graafwerk klaar is en de gaten in het hout zijn geboord, zijn we eraan toe om de planken aan elkaar te zetten. Hoe lang denken jullie nog werk te hebben, Barono? We zouden het de Shamud laten weten zodat er een dag kan worden vastgesteld voor de verbintenis. Dolando moet nog boodschappers naar de andere Grotten sturen.'
'Wat moet er nog gedaan worden?' vroeg Barono, terwijl ze naar een plaats liepen waar stevige palen de grond in werden gedreven.
'De palen van de voor- en achtersteven moeten nog gelast worden en… kom je Thonolan?' zei Markeno. 'Wat? O… ja, ik kom.'
Toen ze weg waren pakte Jondalar een benen boor die in een handvat was gezet dat van een gewei was gemaakt en keek hoe Carolio ermee werkte. 'Waarom gaten?' vroeg hij toen hij er een paar had gemaakt.
Carlono's tweelingzuster was net zo bezeten van boten als haar broer—al plaagden ze elkaar nog zo—en net zo deskundig in de verbindingen en het vastmaken als hij in het gutsen en vormgeven. Ze begon het uit te leggen, toen ging ze staan en nam Jondalar mee naar een andere plaats waar een boot gedeeltelijk uit elkaar was gehaald.
In tegenstelling tot een vlot, dat afhankelijk was van het drijfvermogen van de bouwmaterialen waaruit het was samengesteld, was het principe van de vaartuigen van de Sharamudiërs een met lucht gevulde holte in een houten romp te vatten. Het was een belangrijke vernieuwing, die een grotere wendbaarheid mogelijk maakte en het vermogen om veel zwaarder ladingen te vervoeren. De planken die werden gebruikt om van de uitgeholde boomstam, die de basis vormde, een grotere boot te maken, werden door middel van hitte en stoom gebogen zodat ze in de kromming van de romp pasten en werden vervolgens letterlijk vastgenaaid, gewoonlijk met wilgetenen, door van tevoren geboorde gaten, en met pinnen op de massieve voor- en achtersteven vastgezet. Steunbalken, op regelmatige afstanden langs de beide zijkanten verdeeld, werden later aangebracht om de boot te verstevigen en zitplaatsen op te bevestigen.
Als het goed was gedaan, was het resultaat een waterdichte romp die verscheidene jaren de spanning en druk van intensief gebruik kon weerstaan. Maar uiteindelijk maakten slijtage en achteruitgang van de wilgevezels het noodzakelijk de boten helemaal uit elkaar te halen en ze opnieuw te bouwen. Dan werden ook verzwakte planken vervangen, hetgeen de effectieve levensduur van de boten aanzienlijk verlengde.
'Kijk… waar de zijplanken zijn weggehaald,' zei Carolio en wees Jondalar op de gedeeltelijk gesloopte boot. 'Er zitten gaten langs de bovenkant van de romp.' Ze liet hem een gebogen plank zien die de romp bij elkaar hield. 'Dit was de eerste zijplank. De gaten langs de smalle kant zijn om de bodem vast te zetten. Kijk, zo heeft het gezeten en zijn ze vastgemaakt aan de romp. Dan wordt de bovenste aan deze vastgemaakt.' Ze liepen naar de andere kant die nog niet was gesloopt. Carolio wees op de gerafelde en gebroken vezels in sommige gaten. 'Er is te lang gewacht met de reparatie van deze boot, maar je kunt zien hoe de planken over elkaar heen vallen. Voor kleine boten, voor een of twee mensen, hoeft het niet zo. Maar die zijn moeilijker te hanteren in ruw water. Voor je het weet verlies je de macht erover.'
'Eens ik willen leren,' zei Jondalar. Toen bekeek hij de gebogen plank en vroeg, 'Hoe jullie buigen plank?' 'Met stoom en druk, net als de bodem die jullie lieten zwellen. Die stutten daar, bij Carlono en je broer, zijn ervoor om de planken op hun plaats te houden als ze worden vastgezet. Dat kost niet veel tijd als we allemaal samenwerken en de gaten klaar zijn. Het maken van de gaten is een groter probleem. We slijpen de boren, maar ze breken zo gemakkelijk.' Tegen de avond, toen ze met hun allen terug naar boven gingen, viel het Thonolan op dat zijn broer ongewoon stil leek. 'Waar loopje over te piekeren, Jondalar?' 'Boten maken. Er zit veel meer aan vast dan ik me ooit had voorgesteld. Ik heb nog nooit van dit soort boten gehoord, of mensen gezien die zo thuis waren op het water als de Ramudiërs. Ik denk dat de kinderen zich meer op hun hun gemak voelen in hun bootjes dan lopend. En ze kunnen zo goed overweg met hun gereedschap…' Thonolan zag de ogen van zijn broer oplichten van enthousiasme, ik heb het eens bekeken. Ik denk dat als ik een grote schilfer van de dissel die Carlono gebruikt kan halen, er een glad blad overblijft, waardoor hij veel gemakkelijker te gebruiken zou zijn. En ik weet zeker dat ik een stenen burijn zou kunnen maken waarmee je die gaatjes veel sneller kon boren.' 'Dat is het dus! Ik dacht heel even dat je echt geïnteresseerd was in het bouwen van boten, grote broer. Ik had het moeten weten. Het gaatje niet om de boten, het gaatje om de werktuigen die ze gebruiken om ze te maken. Jondalar, in je hart blijf je altijd een gereedschapmaker.'Jondalar glimlachte. Hij besefte dat Thonolan gelijk had. Het proces van boten bouwen was interessant, maar het gereedschap had zijn fantasie aan het werk gezet. Er waren bekwame steenkloppers in de groep, maar niemand die zich erin had gespecialiseerd. Niemand die het inzicht had hoe een paar wijzigingen de werktuigen doeltreffender konden maken. Hij had er altijd een groot genoegen in geschept gereedschap te maken dat aangepast was aan speciale taken en zijn technisch creatieve geest zag al mogelijkheden om die welke de Sharamudiërs gebruikten, te verbeteren. En dat zou een manier kunnen zijn waarop hij, met zijn unieke bekwaamheid en kennis, deze mensen, aan wie hij zoveel te danken had, zou kunnen beginnen terug te betalen.

'Moeder! Jondalar! Er zijn net alweer nieuwe mensen gekomen! Er staan al zoveel tenten dat ik niet weet waar ze een plekje moeten vinden,' schreeuwde Darvo terwijl hij de hut binnen kwam rennen. Hij vloog weer naar buiten, hij was alleen het nieuws komen vertellen. Hij kon onmogelijk binnen blijven. Wat buiten gebeurde was veel te opwindend.
'Er zijn meer bezoekers gekomen dan toen Markeno en Tholie met elkaar verbonden werden en ik vond dat al een grote bijeenkomst,' zei Serenio. 'Maar ja, de meeste mensen hebben wel eens van de Mamutiërs gehoord, al hebben ze ze nog nooit ontmoet. Niemand heeft van de Zelandoniërs gehoord.' 'Zij denken niet wij hebben twee oog, twee arm en twee been, zoals zij?' zei Jondalar.
Hij was zelf een beetje overdonderd door het aantal mensen. Op een Zomerbijeenkomst van de Zelandoniërs kwamen er meestal meer, maar behalve de bewoners van Dolando's grot en Carlono's steigers, waren dit allemaal onbekenden. Het gerucht was snel rondgegaan en er waren zelfs anderen gekomen dan de Sharamudiërs. Een aantal van Tholies Mamutische verwanten plus nog een paar anderen die nieuwsgierig genoeg waren om met hen mee te komen, waren al vroeg gearriveerd. Er waren ook mensen die meer stroomopwaarts woonden, zowel langs de Moeder als langs de Zuster.
En veel van de gebruiken voor de Verbintenisceremonie waren hem onbekend. Bij de Zelandoniërs reisden alle Grotten voor een  verbintenisceremonie naar een van tevoren afgesproken ontmoetingsplaats, waar verschillende paren tegelijkertijd formeel met elkaar verbonden werden. Jondalar was er niet aan gewend dat zoveel mensen de thuisgrot van een paar bezochten om getuige te zijn van hun verbintenis. Als Thonolans enige bloedverwant zou hij een vooraanstaande rol in de ceremonie spelen en hij was zenuwachtig.
'Jondalar, weet je wel dat de meeste mensen verbaasd zouden zijn als ze horen dat je niet altijd zo zelfverzekerd bent als je eruitziet. Maak je geen zorgen, het komt wel goed,' zei Serenio, die tegen hem aan kwam staan en haar armen om zijn hals sloeg.
Ze had het goed aangevoeld. Haar aanwezigheid was een plezierige afleiding—ze zorgde er ongevraagd voor dat hij minder aan zichzelf dacht en haar woorden stelden hem gerust. Hij trok haar tegen zich aan, drukte zijn warme lippen op de hare en bleef nog even zo staan om zich een moment van sensueel genot te gunnen voor zijn bezorgdheid terugkwam. 'Jij denkt ik er goed uitzie? Deze reiskleding niets bijzonders,' zei hij, omdat hij zich opeens bewust werd van zijn Zelandoni- kleren.
'Dat weet niemand hier. Ze zijn uniek, heel bijzonder. Buitengewoon geschikt voor de gelegenheid, vind ik. Het zou te gewoon lijken als je iets bekends droeg. De mensen zullen naar jou en Thonolan kijken. Daar zijn ze voor gekomen. Als ze van een afstand kunnen zien wie jullie zijn hebben ze er waarschijnlijk geen behoefte aan jullie van dichtbij te bekijken en jullie zien er goed uit in die kleren. Ze staan goed en passen echt bij jullie.' Hij liet haar los en keek door een kier naar de menigte buiten, dankbaar dat hij ze nog niet hoefde te ontmoeten. Hij liep naar achteren, voor zover het aflopende dak dat toeliet, keerde terug naar de voorkant en keek weer naar buiten. 'Jondalar, laat me wat thee voor je maken,' zei Serenio. 'Het is een speciaal mengsel dat ik van de Shamud heb geleerd. Het zal je tot rust brengen.' 'Zie ik er dan onrustig uit?'
'Nee, maar daar zou je je helemaal niet voor hoeven te schamen. Het is zo klaar.'
Ze goot water in een rechthoekige kookkist en deed er hete stenen bij. Hij trok een houten krukje, dat veel te laag was, naar zich toe en ging zitten.Zijn gedachten waren elders en hij staarde afwezig naar de geometrische figuren die in de kist waren uitgesneden: een rij schuine evenwijdige lijnen, boven een andere rij die in tegengestelde richting liep. Ze vormden een visgraatmotief. De zijkanten van de uitgesneden kisten waren uit één plank gemaakt, met groeven die niet helemaal doorliepen. Door stoom te gebruiken werd het hout buigzaam en de plankjes werden scherp gebogen om hoeken te maken, waarna de uiteinden aan elkaar werden gepend. Bij de bodem was ook een groef gesneden. Daar was een bodemstuk in vastgezet. De kisten waren waterdicht, vooral als ze uitzetten nadat ze waren gevuld. Ze werden afgesloten met losse deksels en konden voor verschillende doelen worden gebruikt, van kookpot tot voorraadkist. De kist deed hem aan zijn broer denken en hij wou dat hij bij hem kon zijn, op dit moment, voor zijn verbintenis. Thonolan had de manier van de Sharamudiërs om hout te buigen en te vormen gauw begrepen. Hij maakte bij de vervaardiging van speren gebruik van dezelfde principes van verhitten en stomen om een schacht recht te krijgen of om te buigen voor een sneeuw- schoen. Toen hij aan een sneeuwschoen dacht, moest Jondalar aan het begin van hun Tocht denken en vocht tegen opwellingen van heimwee, die hem op slinkse wijze bekropen met een of andere levendige of schrijnende herinnering. Hij vroeg zich af of hij ooit zijn thuis nog zou zien. Deze keer was de gekerfde kook- kist van Serenio er de oorzaak van.
Hij stond vlug op, gooide het krukje omver en dook omlaag om het weer overeind te zetten. Hij miste op een haar na Serenio met de kom hete thee die ze hem net kwam brengen. Het ongeluk dat op het nippertje was voorkomen, herinnerde hem aan het onfortuinlijke voorval tijdens het Feest van de Belofte. Zowel Tholie als Shamio leken het uitstekend te maken, hun brandwonden waren al bijna genezen, maar hij voelde ongerustheid knagen toen hij terugdacht aan het gesprek dat hij na afloop met Shamud had gehad.
'Jondalar, drink je thee op. Ik weet zeker dat die zal helpen.' Hij was het kommetje in zijn hand vergeten, glimlachte en nam een slok. De thee smaakte lekker—hij dacht dat hij er een spoor van kamille in kon proeven—en de warmte ervan werkte kalmerend. Na een poosje voelde hij de spanning in hem wat wegzakken.
'Jij gelijk hebben, Serenio. Beter voelen. Niet weten wat aan de hand.'
'Je broer gaat niet iedere dag een verbintenis aan. Het is heel begrijpelijk dat je een beetje zenuwachtig bent.'
Hij omarmde haar weer en kuste haar met een hartstocht die hem deed wensen dat hij niet zo gauw hoefde te vertrekken. 'Tot vannacht, Serenio,' fluisterde hij in haar oor.
'Jondalar, er is vanavond een Feest om de Moeder te eren,' zei ze. ik vind dat we ons geen van beiden moeten binden met zoveel bezoekers. Waarom zien we niet gewoon hoe het vanavond loopt? We kunnen met elkaar slapen wanneer we maar willen.' ik vergeten,' zei hij en knikte instemmend, maar om de een af andere reden voelde hij zich afgewezen. Het was vreemd, hij had het nog nooit zo gevoeld. Eerlijk gezegd was hij altijd degene geweest die ervoor had gezorgd dat hij zijn handen vrij had op een feest. Waarom zou hij zich gekwetst voelen omdat Serenio het hem gemakkelijk had gemaakt? In een opwelling besloot hij dat hij de avond met haar zou doorbrengen, Feest van de Moeder of niet.
'Jondalar!' Darvo kwam weer binnenstuiven, ik moest je komen halen. Ze willen dat je komt.' Hij was ademloos van opwinding dat men hem zo'n belangrijke taak had toevertrouwd en stond te dansen van ongeduld. 'Schiet op, Jondalar. Ze vragen om je.' 'Kalm aan, Darvo,' zei de man glimlachend tegen de jongen, ik komen. Ik niet missen Verbintenisfeest broer.' Darvo glimlachte een beetje schaapachtig toen het tot hem doordrong dat ze niet zouden beginnen zonder Jondalar, maar het toomde zijn ongeduld niet in. Hij rende naar buiten. Jondalar haalde diep adem en volgde hem.
Bij zijn verschijning ging er een gemompel door de menigte en hij was blij de twee vrouwen te zien die op hem stonden te wachten. Roshario en Tholie leidden hem naar het aangelegde heuveltje bij de zijwand, waar de anderen wachtten. Op het hoogste punt van het heuveltje, hoofd en schouders boven de massa uit, stond een witharige figuur wiens gezicht deels werd bedekt door een houten halfmasker met gestileerde vogeltrekken. Toen hij naderbij kwam, schonk Thonolan hem een zenuwachtige glimlach. Hij probeerde begrip over te brengen met zijn glimlach. Als hij al gespannen was geweest, dan kon hij zich zo ongeveer voorstellen hoe Thonolan zich moest voelen en het speet hem dat de gebruiken van de Sharamudiërs hen hadden verhinderd samen te zijn. Het viel hem op hoe goed zijn broer op zijn plaats leek en hij voelde een scherpe, schrijnende steek van spijt. Geen twee mensen hadden elkaar nader kunnen staan dan de twee broers tijdens hun Tocht, maar ze waren ieder hun eigen pad ingeslagen en Jondalar was zich intens van de scheiding bewust. Heel even werd hij overweldigd door een onverwacht verdriet.Hij sloot zijn ogen en balde zijn vuisten om zich te beheersen. Hij hoorde stemmen uit de menigte en dacht dat hij een paar woorden opving: 'lang' en 'kleren'. Toen hij zijn ogen weer opende, viel het hem op dat één reden waarom Thonolan zo goed in het geheel paste, was dat hij volkomen als Sharamudiër was gekleed.
Geen wonder dat er commentaar was geweest op zijn kleren, dacht hij, en hij had heel even spijt dat hij had besloten zo'n buitenissig kostuum te dragen. Maar ja, Thonolan was nu een van hen, hij was geadopteerd om de verbintenis te vergemakkelijken. Jondalar was nog steeds Zelandoniër. De lange man voegde zich bij de groep van zijn broers nieuwe verwanten. Hoewel hij formeel geen Sharamudiër was, waren ze ook zijn verwanten, in de tweede graad. Zij hadden, samen met de verwanten van Jetamio, het voedsel en de geschenken bijgedragen die onder de gasten zouden worden verdeeld. Naarmate er meer mensen waren aangekomen, had men meer bijdragen laten aanrukken. Het grote aantal bezoekers droeg bij tot de hoge achting en status van het jonge paar, maar het zou uiterst vernederend zijn als ze onbevredigd weg gingen. Een plotselinge stilte deed hen allemaal het gezicht wenden in de richting van een groep die naar hen toekwam. 'Zie je haar?' vroeg Thonolan. Hij stond op zijn tenen. 'Nee, maar ze komt eraan, dat weetje,' zei Jondalar. Toen ze bij Thonolan en zijn verwanten kwamen, spleet een wig in de beschermende falanx open om zijn verborgen schat te tonen. Thonolan kreeg een brok in zijn keel toen hij de met bloemen getooide schoonheid in het midden zag, die hem de stralendste glimlach gaf die hij ooit had gezien. Het geluk straalde zo duidelijk van hem af, dat Jondalar ook moest glimlachen. Zoals een bij wordt aangetrokken door een bloem, werd Thonolan aangetrokken door de vrouw die hij liefhad en hij leidde zijn gevolg naar het midden van haar groep, totdat Jetamio's verwanten Thonolan en zijn verwanten omringden. De twee groepen gingen in elkaar op en vormden vervolgens paren terwijl de Shamud een steeds terugkerende reeks loopjes begon te blazen op een flageolet. Het ritme werd geaccentueerd door een andere persoon met een half vogelmasker, die op een grote, enkelvellige hoepeltrom speelde. Ook een Shamud, giste Jondalar. De vrouw was een vreemde voor hem en toch kwam ze hem bekend voor, misschien was het gewoon een overeenkomst tussen al Diegenen Die de Moeder Dienden, maar ze deed hem weer aan thuis denken.
Terwijl leden van de twee groepen verwanten zich opstelden en opnieuw opstelden in patronen die ingewikkeld leken, maar in werkelijkheid variaties waren op een eenvoudige reeks passen, speelde de witharige Shamud op het fluitje, waarvan het uiteinde was uitgesneden in de vorm van een vogel met opengesperde snavel. En sommige geluiden die het instrument voortbracht, bootsten precies het geluid van vogels na. Tenslotte bleven de twee groepen in twee rijen tegenover elkaar staan met beide handen in elkaar geslagen en opgeheven om een lange boog te vormen. Toen het paar eronderdoor ging, werden ze gevolgd door de paren achter hen, tot een stoet van paren zich, onder aanvoering van de Shamud, naar het eind van het terras begaf en om de stenen wand trok. Jetamio en Thonolan kwamen vlak achter de fluitspeler, gevolgd door Markeno en Tholie en dan Jondalar en Roshario, als naaste verwanten van het jonge paar. De rest van de groep verwanten kwam achter hen aan en de hele menigte Grotleden en gasten sloot de rij. De trom spelende Shamud, die tot de bezoekers behoorde, sloot zich aan bij de mensen van haar Grot.
De witharige Shamud voerde hen langs het pad naar de open plek waar de boten werden gemaakt, maar sloeg het zijpad in en bracht hen naar de Zegenboom. Terwijl de verzamelde menigte erbij kwam staan om de reusachtige oude eik, sprak de Shamud zacht tot het jonge paar om hun richtlijnen en adviezen te geven die een gelukkige relatie moesten verzekeren en de zegeningen van de Moeder uit moesten lokken. Alleen de naaste verwanten en een paar anderen die toevallig binnen gehoorsafstand stonden, waren deelgenoot van dat deel van de ceremonie. De rest van de menigte praatte onder elkaar tot ze merkten dat de Shamud stil stond te wachten.
In de groep maande men elkaar tot stilte, maar het zwijgen was vol gespannen afwachting. In de intense stilte weerklonk indringend het rauwe gekras van een Vlaamse gaai en het getrommel van een grote bonte specht. Dan vulde een lieflijker lied de lucht toen een boomleeuwerik opsteeg.
Alsof dat het teken was waarop hij had gewacht, wenkte de figuur met het vogelmasker de twee jonge mensen dat ze naar voren moesten komen. De Shamud haalde een stuk koord te voorschijn en maakte er met een overhandse knoop een lus in. Terwijl ze elkaar aankeken met ogen die voor niemand anders ruimte overlieten, sloegen Thonolan en Jetamio de handen ineen en staken ze door de lus.
'Jetamio met Thonolan, Thonolan met Jetamio, ik verbind jullie met elkaar,' zei de Shamud en trok het koord strak en bond hun polsen met een stevige knoop samen. 'Met het leggen van deze knoop, worden jullie met elkaar verbonden, en via elkaar met de banden van verwantschap en Grot. Met jullie verbintenis maken jullie het vierkant compleet dat werd begonnen met Markeno en Tholie.' De twee andere jonge mensen stapten naar voren toen hun naam werd genoemd, en de vier pakten elkaar bij de hand. 'Zoals de Shamudiërs de gaven van het land delen, en de Ramudiërs de gaven van het water delen, zo vormen jullie nu samen Sharamudiërs, om elkaar altijd te helpen.' Tholie en Markeno stapten terug en terwijl de Shamud een hoogtonig gefluit inzette, begonnen Thonolan en Jetamio langzaam om de oude eikeboom heen te lopen. Bij de tweede rondgang riepen de toeschouwers gelukwensen terwijl ze bloemblaadjes, dennenaalden en vogeldons over hen gooiden. Bij de derde rondgang om de Zegenboom sloten de toeschouwers zich lachend en schreeuwend aan. Iemand zette een verbintenisliedje in en er kwamen meer fluiten bij om de zangers te begeleiden. Plotseling haalde een van de Mamutiërs het schouderblad van een mammoet te voorschijn. Ze sloeg er met een hamer op en iedereen hield even stil. De weergalmende klank verraste de meeste mensen, maar toen ze doorspeelde, waren ze nog verbaasder. De speler kon de klank en toonhoogte veranderen door het bot op verschillende plaatsen aan te slaan en volgde de melodie van zanger en fluit. Tegen het einde van de derde rondgang liep de Shamud weer vooraan en leidde de groep het pad af naar de open plek bij de rivier.
Jondalar had de laatste afwerking van de boot gemist. Hoewel hij aan bijna iedere fase van de bouw had meegewerkt, was het eindprodukt een adembenemend gezicht. De boot leek groter dan hij zich kon herinneren en hij was om te beginnen al niet klein geweest. Maar nu werd zijn vijftien meter lengte in evenwicht gehouden door overeenkomstig hoge zijwanden van licht gebogen planken en een hoge, uitstekende achtersteven. Maar het voorste gedeelte lokte uitroepen van bewondering uit. De gebogen voorsteven ging sierlijk over in de uitgestrekte hals van een watervogel, uit hout uitgesneden en met pinnen in elkaar gezet.
okergeel, mangaanzwart en witte kalksteen. Laag op de romp waren ogen geschilderd om onder water te zien en verborgen gevaren uit de weg te gaan en boeg en achtersteven waren bedekt met geometrische figuren. Banken voor roeiers waren dwars over de boot gespannen en nieuwe riemen met breed blad en lange handvaten waren gereed. Een gele luifel van gemzevel bekroonde het middenstuk als bescherming tegen regen of sneeuw en het hele vaartuig was versierd met bloemen en vogelveren.
Het was prachtig. Ontzagwekkend. En Jondalar voelde een opwelling van trots en een brok in zijn keel bij de gedachte dat hij aan de schepping hiervan had bijgedragen. Alle verbintenissen vereisten een boot, hetzij een nieuwe, hetzij eentje die speciaal was opgeknapt, als onderdeel van de ceremonie, maar niet alle werden opgeluisterd door zo'n grote en prachtige boot. Het was toeval dat de Grot had besloten dat er nog een grote boot nodig was, op ongeveer hetzelfde tijdstip dat het jonge paar zijn voornemens bekend had gemaakt. Maar nu leek hij bijzonder van pas te komen, vooral aangezien er zoveel bezoekers waren gekomen. Zowel de Grot als het jonge paar stegen door de prestatie in aanzien.
Het pas verbonden paar klauterde de boot in, een beetje onhandig met hun samengebonden polsen, en namen in het midden, onder de luifel plaats. Velen van de naaste verwanten volgden hen en sommigen gingen aan de riemen zitten. De boot was tussen blokken hout gestut om te voorkomen dat hij uit balans raakte, en de houtblokken liepen helemaal door tot de waterkant. Grotleden en bezoekers dromden om de boot heen om hem de rivier in te duwen en onder gekreun en gelach werd de nieuwe boot te water gelaten.
Ze hielden het nieuwe vaartuig bij de oever tot het in orde bevonden was—het maakte geen slagzij en lekte ook niet ernstig—en gingen toen stroomafwaarts voor de eerste reis naar de aanlegsteiger van de Ramudiërs. Verschillende andere boten van uiteenlopende afmetingen kozen water en omringden de nieuwe watervogel als jonge eendjes.Degenen die niet via liet water terugkeerden, haastten zich terug via het pad, in de hoop voor hel jonge paar op het hoge terras te zijn. Bij de aanlegsteiger klommen verschillende mensen via het steile pad langs de waterval omhoog en maakten aanstalten de grote, platte mand te laten zakken waarin Thonolan en Jondalar indertijd naar het terras waren gehesen. Maar deze keer werden Thonolan en Jetamio omhooggetild, met hun handen nog steeds samengebonden. Ze hadden toegezegd zich aan elkaar te binden en gedurende die dag althans zouden ze niet gescheiden worden.
Reusachtige hoeveelheden eten werden opgediend en genuttigd met hoeveelheden wijn, gemaakt van paardebloemen die bij nieuwe maan waren geplukt. Er werden geschenken uitgedeeld aan alle bezoekers, waarvoor men in gelijke mate aanzien terugkreeg. Maar toen de avond viel begon de nieuwe woning die voor het jonge paar was gebouwd, bezoekers te zien, aangezien de gasten stilletjes naar binnen glipten en 'een kleinigheidje' voor de pasverbondenen achterlieten om hen geluk te wensen. De geschenken werden anoniem gegeven om de aandacht niet af te leiden van de weelde die, ter ere van de verbintenis, ten toon gespreid werd door de Grot die als gastheer optrad. Maar in werkelijkheid zou de waarde van de ontvangen geschenken worden vergeleken met de waarde van de verstrekte waren en als die groter was dan bij een vorige gelegenheid zou dat in de herinnering blijven hangen, want de geschenken waren niet echt anoniem. De vorm, het ontwerp en de geschilderde of uitgesneden details verkondigden even duidelijk wie de schenker was als wanneer ze openlijk waren aangeboden; zo niet de maker persoonlijk, die betrekkelijk onbelangrijk was, dan toch de familie, groep of Grot. Door een wederzijds bekend systeem van waardebepaling speelden de gegeven en ontvangen geschenken een belangrijke rol bij het onderlinge prestige, de eer en de status van de verschillende groepen. Hoewel het niet fel werd, was er wel een hevige concurrentiestrijd om de achting.

'Hij krijgt beslist een hoop aandacht, Thonolan,' zei Jetamio. Het viel haar op dat de lange man, die nonchalant in de buurt van de overkapping tegen een boom leunde, werd omringd door een handjevol vrouwen die om hem heen hingen. 'Altijd zo. Hij maakt dat vrouwen komen naar hem als… een mot naar het vuur,' zei Thonolan terwijl hij Jetamio hielp een eiken kist bosbessenwijn naar buiten te dragen voor de feestvierende gasten. 'Heb jij dat niet gemerkt? Ben jij nooit aangetrokken?' 'Jij glimlachte het eerst tegen me,' zei ze en zijn brede grijns ontlokte haar stralende reactie. 'Maar ik geloof dat ik het wel begrijp. Het zijn niet alleen zijn ogen. Hij valt op, vooral in die kleren. Ze staan hem goed. Maar dat is het niet alleen. Ik denk dat vrouwen voelen dat hij… zoekende is. Naar iemand op zoek. En hij is zo meevoelend… gevoelig… lang en zo goed gebouwd. Heel knap eigenlijk. En zijn ogen hebben iets. Is het je ooit opgevallen dat ze paars kleuren in het licht van het vuur?' zei ze. ik dacht dat je zei dat je niet aangetrokken…' zei Thonolan met een ontzette blik, tot ze schalks knipoogde. 'Ben je jaloers op hem?' vroeg ze vriendelijk. Thonolan zweeg even. 'Nee. Nooit. Ik weet niet waarom, veel mannen jaloers. Jij kijkt naar hem, jij denkt hij heeftalles. Zoals jij zegt: goed gebouwd, knap, kijk maar, alle vrouwen in de buurt. En meer. Goed met zijn handen. Beste steenklopper die ik ooit heb gezien. Goed hoofd, maar hij schept niet op. Mensen vinden hem aardig, mannen, vrouwen, allebei. Hij zou gelukkig moeten zijn, maar is dat niet. Hij moet iemand als jij vinden, Tamio.'
'Nee, niet als ik. Maar iemand. Ik mag je broer graag, Thonolan. Ik hoop dat hij vindt wat hij zoekt. Misschien een van die vrouwen?''Dat ik denk niet. Ik heb dat al eerder gezien. Misschien vindt hij een—of meer—leuk, maar hij vindt niet wat hij wil.' Ze schepten wat van de wijn in waterzakken en lieten de rest staan voor de feestvierders. Toen liepen ze in Jondalars richting. 'En Serenio? Hij lijkt op haar gesteld te zijn en ik weet dat zij meer voor hem voelt dan ze wil toegeven.' ' 'Hij gesteld op haar, ook gesteld op Darvo. Maar… misschien is niemand voor hem. Misschien zoekt hij naar een droom, naar een donii.' Thonolan glimlachte teder. 'De eerste keer dat jij glimlachte naar mij, denk ik dat jij donii was.' 'Wij zeggen dat de geest van de Moeder in een vogel verandert. Ze wekt de zon met Haar zang en brengt de lente met Zich mee uit het zuiden. In de herfst blijven een paar achter om ons aan Haar te herinneren. De prooivogels, de ooievaars, iedere vogel is een verschijningsvorm van Mudo.' Een sliert kinderen kwam voor hen rennen en bracht hen tot staan. 'Kleine kinderen houden niet van vogels, vooral niet als ze ondeugend zijn. Ze denken dat de Moeder ze in de gaten houdt en alles weet. Sommige moeders vertellen hun kinderen dat. Ik heb wel verhalen gehoord van volwassen mannen die er door het zien van bepaalde vogels toe gedreven werden een wandaad te bekennen. Anderen zeggen weer dat Zij je naar huis zal leiden als je verdwaald bent.' 'Wij zeggen de geest van de Moeder wordt donii, vliegt op de wind. Misschien ziet ze uit als een vogel. Ik heb dat nog nooit gedacht,' zei hij en gaf een kneepje in haar hand. Toen keek hij haar aan en fluisterde in een opwelling van liefde met een stem hees van emotie: ik heb nooit gedacht dat ik jou zou vinden.' Hij probeerde haar te omarmen, maar merkte weer dat hij aan haar pols zat vastgebonden en fronste het voorhoofd, ik ben blij dat wij de knoop hebben gesloten, maar wanneer snijden wij door? Ik wil jou omarmen, Tamio.'
'Misschien is het wel de bedoeling dat we er zo achter komen dat we te nauw verbonden kunnen zijn,' lachte ze. 'We kunnen straks wel weggaan. Laten we je broer wat wijn brengen voor alles op is.'
'Hij misschien niet willen. Hij maken show van drinken, maar niet veel drinken. Hij niet graag dwaze dingen doet.' Toen ze onder de overkapping vandaan kwamen, werden ze meteen opgemerkt.
'Daar zijn jullie! Ik wou je geluk toewensen, Jetamio,' zei een jonge vrouw. Ze was een Ramudische van een andere Grot, jong en vrolijk. 'Wat heb jij geboft. Wij krijgen nooit knappe bezoekers die bij ons overwinteren.' Ze probeerde de aandacht te trekken en hoopte op een innemende glimlach van de lange man, maar die keek met zijn opvallende ogen naar een andere jonge vrouw.
'Dat is zo. Ik heb geboft,' zei Jetamio met een warme glimlach naar haar levensgezel.
De jonge vrouw keek naar Thonolan en slaakte een zucht. 'Ze zijn allebei zo knap. Ik geloof niet dat ik een keus had kunnen maken!'
'En dat was ook niet nodig geweest, Cherunio,' zei de andere jonge vrouw. 'Als je een verbintenis wilt, zul je je tot één moeten beperken.'
Er werd hard om gelachen, maar de jonge vrouw genoot van de aandacht die ze daardoor kreeg, ik heb alleen nog geen man gevonden waar ik me aan bind.' Ze draaide zich om naar Jondalar.
Cherunio was de kleinste vrouw die in zijn buurt stond en Jondalar had haar echt nog niet gezien. Toen zag hij haar. Hoewel niet groot was ze een echte vrouw en ze had een aanstekelijk enthousiasme en plezier. Ze was bijna volkomen anders dan Serenio. Hij liet merken dat ze hem interesseerde en Cherunio trilde bijna van opwinding nu ze zijn aandacht had getrokken. Ze draaide
opeens haar hoofd om omdat ze iets hoorde.
ik hoor aan het ritme dat ze een parendans gaan doen,' zei ze.
'Kom op, Jondalar.'
'Passen niet kennen,' zei hij.
ik zal het je voordoen, het is niet moeilijk,' zei Cherunio, die hem begerig in de richting van de muziek trok. Hij zwichtte voor de uitnodiging.
'Wacht, wij komen ook,' zei Jetamio.
De andere vrouw vond het niet zo leuk dat Cherunio zo snel Jondalars aandacht had getrokken en hij hoorde Radonio zeggen, 'Het is toch niet zo moeilijk!' wat gevolgd werd door een lachsalvo. Maar toen het viertal naar het dansen liep, hoorde hij het heimelijke gefluister niet meer.
'Hier is de laatste waterzak met wijn, Jondalar,' zei Thonolan. 'Jetamio zegt dat men van ons verwacht dat wij de dans openen, maar we hoeven niet te blijven. We knijpen er zo gauw mogelijk tussen uit.'
'Wil je hem niet meenemen? Voor een eigen feestje?' Thonolan grijnsde naar zijn gezellin. 'Nou, het is niet echt de laatste—we hebben er een weggestopt. Maar ik denk niet dat we hem nodig hebben. Het is alleen al een feest om samen te zijn met Jetamio.'
'Hun taal klinkt zo leuk. Vind je niet, Jetamio?' vroeg Cherunio. 'Versta jij het?''Een beetje, maar ik ga het leren. En ook het Mamutisch. Het was Tholies idee dat we allemaal elkaars taal gaan leren.' 'Tholie zeggen beste manier om Sharamudisch te leren, is steeds praten. Zij gelijk. Spijt me, Cherunio. Niet beleefd, praten Zelandonisch,' zei Jondalar verontschuldigend. 'O, ik vind het niet erg,' zei Cherunio, maar dat vond ze wel. Ze werd niet graag buiten het gesprek gehouden. Maar de verontschuldiging was voor haar meer dan bevredigend en het feit dat ze was opgenomen in het aparte groepje van het nieuwe paar en de lange, knappe Zelandoniër was een compensatie. Ze was zich wel bewust van de jaloerse blikken van verscheidene jonge vrouwen. Ongeveer aan het eind van het veld, buiten de overkapping, brandde een vreugdevuur. Ze stapten de schaduw in en gaven de zak met wijn door. Toen zich een groepje had gevormd, lieten de twee jonge vrouwen de grondpassen van de dans zien. Fluiten, trommels en ratels zetten een levendige melodie in die werd overgenomen door de bespeelster van het mammoetbot en de klanken die veel weg hadden van die van een xylofoon, zorgden voor een uniek geluid.
Toen het dansen eenmaal was begonnen, merkte Jondalar dat de basispassen konden worden uitgebreid met variaties die slechts werden beperkt door de fantasie en vaardigheid van de danser en af en toe toonde iemand, of een paar, zo'n buitengewoon groot enthousiasme dat alle anderen ophielden om ze schreeuwend aan te moedigen en met hun voeten de maat te stampen. Cherunio was een opgewekte partner en Jondalar, die meer wijn dronk dan hij gewend was, begon in de stemming te komen. Er begon iemand met een vraag-en-antwoord-lied door de eerste bekende regel te zingen. Hij ontdekte al gauw dat het een liedje was waarvan de woorden werden aangepast aan de gelegenheid en door iedereen werden bedacht, met de bedoeling de lachlust op te wekken, vaak met toespelingen op de Gaven van het Genot. Het werd spoedig een wedstrijd tussen degenen die probeerden grappig te zijn en hen die probeerden niet te lachen. Sommige deelnemers trokken zelfs gekke gezichten in een poging de gewenste reactie te krijgen. Toen stapte er een man naar het midden van de kring, die deinde op het ritme van het lied. 'Daar staat Jondalar, zo breed en lang, hij had kunnen uitzoeken. Cherunio is lief maar klein. Hij zal zijn rug breken of misschien vallen.'
Het liedje van de man bracht het gewenste resultaat, de anderen huilden van het lachen.
'Hoe wou je het doen, Jondalar?' riep er een. 'Je zult je rug al moeten breken om haar te kussen!'
Jondalar grijnsde naar de jonge vrouw. 'Niet breken rug,' zei hij. Toen tilde hij Cherunio op en kuste haar op de maat van de stampende voeten en het lachend applaus. Ze hing letterlijk met haar voeten van de grond, sloeg de armen om zijn nek en kuste hem hartstochtelijk terug. Hij had verscheidene paartjes de groep zien verlaten, naar tenten of verborgen hoekjes en hij had zelf ook al in die richting gedacht. Haar opvallend enthousiasme om te kussen bracht hem op het idee dat ze wel eens gewillig kon zijn.
Ze konden niet meteen weggaan—dat zou alleen nog meer gelach veroorzaken—maar ze konden zich alvast wat terugtrekken. Er kwamen weer wat nieuwe mensen bij de zangers en toeschouwers en het tempo veranderde. Dit was het goede moment om in de schaduw te verdwijnen. Terwijl hij Cherunio behoedzaam probeerde mee te nemen, verscheen Radonio plotseling. 'Jij hebt hem de hele avond gehad, Cherunio. Vind je ook niet dat het tijd wordt hem even af te staan? Dit is per slot van rekening een feest ter ere van de Moeder en er wordt van ons verwacht dat we Haar Gave delen.'
Radonio drong zich tussen hen in en kuste Jondalar. Vervolgens omhelsde een andere vrouw hem en toen nog verscheidene anderen. Hij werd omgeven door jonge vrouwen en liet zich eerst welgevallen dat ze hem kusten en liefkoosden. Tegen de tijd dat verscheidene handen hem begonnen te betasten wist hij niet meer of hij het wel zo prettig vond. Om te genieten moest je toch wel kunnen kiezen. Hij hoorde dat ze om hem kibbelden, maar hij kreeg het opeens druk om de handen af te weren die probeerden zijn broek los te maken en erin te tasten. Dat was te veel. Hij schudde ze niet al te zachtzinnig van zich af. Toen ze eindelijk begrepen dat hij niet aangeraakt wilde worden, bleven ze op een afstandje aanstellerig staan lachen. Opeens zag hij dat er een ontbrak.
'Waar Cherunio is?' vroeg hij.
De vrouwen keken elkaar aan en gilden van het lachen. 'Waar Cherunio is?' vroeg hij streng en toen hij alleen wat gegiechel als antwoord kreeg stapte hij snel naar Radonio en greep haar vast. Hij deed haar arm pijn, maar ze wou niet toegeven. 'We vonden dat ze je niet alleen hoefde te hebben,' zei Radonio en probeerde te glimlachen, iedereen wil de grote, knappe Zelandoniër hebben.'
'Zelandoniër niet willen iedereen. Waar Cherunio is?' Radonio wendde haar gezicht af en weigerde te antwoorden. 'Jij wilt grote Zelandoniër, zeg je?' Hij was kwaad en dat was aan zijn stem te horen. 'Jij krijgen grote Zelandoniër!' Hij duwde haar op de knieën.
'Je doet me pijn! Waarom helpen jullie me niet?' Maar de andere jonge vrouwen wisten niet of ze wel dichterbij wilden komen. Jondalar pakte Radonio vast en duwde haar voor het vuur op de grond. De muziek was opgehouden en de mensen drongen op, niet wetend of ze tussenbeide moesten komen. Ze worstelde om overeind te komen, maar hij hield haar met zijn lichaam tegen.'Jij wilt grote Zelandoniër, je had hem. Nu, waar Cherunio?' 'Hier ben ik, Jondalar. Ze hebben me daar vastgehouden, met iets in mijn mond. Ze zeiden dat het maar een grapje was.' 'Slechte grap,' zei hij, terwijl hij opstond en vervolgens Radonio overeind hielp. De tranen stonden haar in de ogen en ze wreef haar arm.
'Je hebt me pijn gedaan,' huilde ze.
Opeens besefte hij dat het als een grap was bedoeld en hij had er slecht op gereageerd. Ze hadden hem geen pijn gedaan en Cherunio ook niet. Hij had Radonio ook geen pijn moeten doen. Zijn boosheid verdween en maakte plaats voor spijt. ik… ik niet bedoelen jou pijn doen… ik…'
'Je hebt haar geen pijn gedaan, Jondalar. Zo erg was het niet,' zei een van de mannen die het had gezien. 'En ze kon het verwachten. Ze begint altijd en zoekt altijd moeilijkheden.' 'Jij zou wel willen dat ze met jou iets begon,' zei een van de jonge vrouwen die het voor Radonio opnam, nu er weer gewoon gepraat kon worden.
'Jullie denken misschien dat een man het leuk vindt wanneer jullie zo allemaal op hem af komen, maar dat is niet zo.' 'Dat is niet waar,' zei Radonio. 'Jij denkt dat we je niet hebben gehoord als je denkt dat je alleen bent en grapjes maakt over de een of andere vrouw. Ik heb je horen zeggen dat je alle vrouwen tegelijk wilt hebben. Ik heb je ook horen zeggen dat je wel meisjes wilt hebben vóór hun Eerste Riten, terwijl je weet dat je ze niet mag aanraken, ook niet als de Moeder ze heeft klaargemaakt.'
De jonge man bloosde en Radonio maakte er gebruik van. 'Sommigen van jullie zeggen zelfs dat ze platkopvrouwen zouden pakken!'
Opeens verscheen er een vrouw. Ze doemde op uit de schaduwen rond het vuur. Ze was niet zo groot, maar wel dik, heel gezet. De schuine plooi van haar oogleden wees op een vreemde afkomst, evanals de tatoeage op haar gezicht. Maar ze droeg een tuniek van Shamudisch leer.
'Radonio!' zei ze. 'Het is niet nodig om smerige taal te gebruiken op een feest ter ere van de Moeder.' Nu herkende Jondalar haar.
'Het spijt me, Shamud,' zei Radonio en ze boog het hoofd. Ze bloosde verlegen en ze had echt berouw. Jondalar besefte dat ze heel jong was. Het waren bijna allemaal nog meisjes. Hij had zich afschuwelijk gedragen.
'Mijn lieve kind,' zei de vrouw vriendelijk tegen Radonio. 'Een man wil gevraagd worden, niet overvallen.'
Jondalar bekeek de vrouw met heel andere ogen. Hij dacht er ongeveer net zo over.
'Maar we wilden hem geen pijn doen. We dachten dat hij het leuk zou vinden … na een poosje.'
'Dat was misschien ook wel zo geweest wanneer jullie het niet zo ruw hadden gedaan. Niemand vindt het leuk om het gedwongen te doen. Jullie zouden het toch ook niet leuk vinden als je verkracht werd?' 'Hij heeft me pijn gedaan!'
'Zo. Heeft hij je soms iets laten doen tegen je wil? Ik denk dat dat veel meer pijn had gedaan. En wat denk je van Cherunio? Heeft iemand van jullie eraan gedacht dat je haar misschien pijn deed? Je kunt niemand dwingen tot het Genot. Dat wil de Moeder niet. Dat is misbruik maken van Haar Gave.' 'Shamud, jij moet inzetten…'
ik houd het spel op. Kom Radonio. Het is feest. Mudo wil dat Haar kinderen gelukkig zijn. Het was maar een incidentje—laat het je plezier niet bederven, liefje. Het dansen is weer begonnen, doe mee.'
Terwijl de vrouw terugging naar haar gokspel, nam Jondalar Radonio bij de handen, ik… spijt hebben. Ik niet nadenken. Niet pijn willen doen. Ik schaam me… alsjeblieft vergeven?' Radonio's eerste ingeving was te blijven mokken en zich boos terug te trekken, maar toen ze zijn ernstige gezicht en diep violette ogen zag, smolt ze weg. 'Het was een dom… kinderachtig grapje,' zei ze en ze werd bijna overweldigd door de kracht van zijn aanwezigheid en helde over naar hem. Hij hield haar vast, boog voorover en gaf haar een lange, ervaren kus. 'Dank je, Radonio,' zei hij en draaide zich om om weg te gaan. 'Jondalar!' riep Cherunio hem na. 'Waar ga je heen?' Hij was haar vergeten, besefte hij met een plotseling opkomend schuldgevoel. Hij liep terug naar de kleine, knappe, opgewekte jonge vrouw—ze was zonder twijfel aantrekkelijk—tilde haar op en kuste haar met hartstocht en spijt. 'Cherunio, ik beloven. Dit niet gebeuren als ik niet gauw belofte breken, maar jij maken zo gemakkelijk vergeten. Ik hoop… andere keer. Alsjeblieft, niet boos zijn,' zei Jondalar en liep snel naar de onderkomens onder de zandstenen overkapping. 'Waarom moest jij het voor iedereen bederven, Radonio?' zei Cherunio terwijl ze hem nakeek.De leren afscheiding voor de toegang tot het onderkomen dat hij met Serenio deelde, hing naar beneden, maar er waren geen gekruiste planken die hem de weg versperden. Hij slaakte een zucht van verlichting. Ze was tenminste niet met iemand anders binnen. Toen hij de afscheiding opzij duwde, zag hij dat het donker was. Misschien was ze er niet. Misschien was ze uiteindelijk toch bij iemand anders. Stel je voor, hij had haar, na de plechtigheid, de hele avond niet gezien. En zij was degene die geen verplichting wilde; hij had alleen zichzelf beloofd dat hij de nacht bij haar zou doorbrengen. Misschien had ze andere plannen of misschien had ze hem met Cherunio gezien. Hij liep op de tast verder naar achteren waar een verhoging was, bedekt met vachten en een donzen kussen. Darvo's bed tegen de zijwand was leeg. Dat had hij wel verwacht. Er kwam nooit veel bezoek, zeker niet van zijn leeftijd. Waarschijnlijk had hij een paar jongens ontmoet en zou hij de nacht bij hen doorbrengen, samen proberen wakker te blijven.
Toen hij bij de achterwand kwam, spitste hij de oren. Hoorde hij ademhalen? Hij stak zijn hand uit en voelde een arm. Er trok een warme glimlach van vreugde over zijn gezicht. Hij liep weer naar buiten en haalde een gloeiende kool uit het grote vuur. Die legde hij op een stuk hout en haastte zich terug. Hij stak de mospit van een stenen lampje aan en plaatste twee planken schuin over elkaar voor de opening, wat betekende dat ze niet gestoord wensten te worden. Hij pakte de lamp, liep zachtjes naar het bed en keek naar de slapende vrouw. Zou hij haar wakker maken? Hij besloot het te doen, maar wel rustig en voorzichtig.
Die gedachte wekte zijn geslachtsdrift op. Hij deed zijn kleren uit en gleed naast haar, behaaglijk in haar warmte. Hij rook haar vrouwelijke geur. Hij ontdekte al haar lijnen: haar armen tot de vingertoppen, haar puntige schouderbladen en de rugge- graat die naar de lendenen leidde en de volheid van haar billen, dan haar dijen, de knieholten, haar kuiten en enkels. Ze trok haar voeten weg toen hij de voetzolen streelde. Hij sloeg een arm om haar heen om haar borst in zijn hand te nemen en hij voelde de tepel samentrekken en hard worden. Hij zou er wel aan willen zuigen, maar in plaats daarvan drukte hij zich tegen haar rug en begon haar schouders en nek te kussen.
Hij vond het heerlijk om haar lichaam te strelen en opnieuw te ontdekken. Niet alleen het hare, dat wist hij wel. Hij hield van ieder vrouwenlichaam, ook om het gevoel dat bij hem werd opgewekt. Zijn lid werd al stijf, begerig, maar nog wel in bedwang te houden. Het was altijd beter wanneer hij er niet te gauw aan toegaf.
'Jondalar?' vroeg een slaperige stem. 'Ja,' zei hij.
Ze ging op haar rug liggen en opende haar ogen. is het al ochtend?'
'Nee.' Hij steunde op zijn arm en keek op haar neer terwijl hij een borst streelde; toen boog hij voorover om aan de tepel te zuigen die hij al eerder in zijn mond wilde voelen. Hij streelde haar buik en stak zijn hand in de warmte tussen haar dijen, legde hem op haar schaamhaar. Ze had het zachtste zijdeachtige haar dat hij ooit bij een vrouw had gevoeld, ik wil je, Serenio. Ik wil vannacht Moeder met jou eren.' 'Je moet me even de tijd geven om wakker te worden,' zei ze, maar er speelde een glimlach om haar mondhoeken, is er nog wat koude thee? Ik wil mijn mond uitspoelen—van wijn krijg ik altijd zo'n vieze smaak in mijn mond.' ik kijken,' zei hij en stond op.
Serenio glimlachte loom toen hij terugkwam met een kom. Soms vond ze het alleen al fijn om naar hem te kijken—hij was zo echt mannelijk; de spieren die zich op zijn rug spanden wanneer hij zich bewoog, zijn krachtige borst met het blonde krulhaar, zijn harde buik en zijn sterke gespierde benen. Zijn gezicht was bijna te volmaakt: een krachtige hoekige kaak, rechte neus, sensuele lippen—ze wist hoe sensueel die konden zijn. Zijn trekken waren zo fijn gevormd dat men hem mooi zou vinden als hij niet zo mannelijk was, of als mooi een woord was dat normaal voor mannen werd gebruikt. Zelfs zijn handen waren krachtig en toch gevoelig en zijn ogen, die onmogelijk blauwe ogen, met hun dwingende uitdrukking, die een vrouwenhart in vuur en vlam konden zetten, die haar konden doen verlangen naar dat stijve, trotse, prachtige lid, dat al naar voren stak voor ze het zag. Ze was wel een beetje geschrokken toen ze het de eerste keer zo zag, voor ze begreep hoe goed hij het kon gebruiken. Hij drong het nooit op, gaf haar niet meer dan ze kon verdragen. Ze dwong eerder zichzelf ertoe, wou alles hebben en wenste dat ze hem helemaal kon hebben. Ze was blij dat hij haar had gewekt. Ze kwam overeind toen hij haar de kom gaf, maar voor ze een slok nam, boog ze voorover en nam de kloppende top in haar mond.Hij sloot zijn ogen en genoot ervan.
Ze ging zitten en dronk wat. Toen stond ze op. ik moet er even uit,' zei ze. 'Zijn er nog veel mensen op? Ik heb geen zin om iets aan te trekken.'
'Mensen dansen nog, is nog vroeg. Misschien beter kist gebruiken.'
Toen ze naar het bed terugliep, bekeek hij haar. O, Moeder! Het was een prachtige vrouw, zulke lieve trekken, zulk zacht haar. Ze had lange, sierlijke benen, kleine, goedgevormde billen. Ze had kleine, stevige borsten, met grote vooruitstekende tepels—het waren nog meisjesborsten. Een paar strepen op haar buik waren het enige bewijs van haar moederschap en een paar lijntjes bij haar ooghoeken verrieden haar leeftijd, ik dacht dat je laat terug zou komen—het is feest,' zei ze. 'Waarom jij hier? Zei je niet 'geen verplichting?' ik heb niemand ontmoet die me interesseerde en ik was moe.' 'Jij interessant… Ik niet moe,' zei hij glimlachend. Hij nam haar in zijn armen en kuste haar warme mond. Zijn tong ging op zoek. Hij trok haar dicht tegen zich aan. Ze voelde iets warms tegen haar buik kloppen en er trok een warm gevoel door haar heen. Hij had het willen rekken, zich willen bedwingen tot ze er klaar voor was, maar hij kuste begerig haar mond, haar hals en zoog aan haar tepels terwijl ze zijn mond tegen haar borst drukte. Zijn hand ging naar haar vagina en voelde dat die heet en vochtig was. Er ontsnapte een gilletje aan haar lippen toen hij dat kleine harde knobbeltje tussen haar schaamlippen streelde. Ze kwam omhoog en drukte zich tegen hem aan terwijl hij de plaats streelde die haar genot gaf, zoals hij wist. Hij voelde wat ze nu wou. Ze veranderde van houding—hij ging op zijn zij liggen en zij op haar rug. Ze sloeg een been om zijn heup en stak het andere tussen zijn benen. Terwijl hij haar gevoelige plekje streelde stak ze haar hand uit om zijn begerige lid haar diepe spleet binnen te leiden. Ze schreeuwde hartstochtelijk toen hij bij haar binnendrong en ze de intense opwinding van de beide gewaarwordingen tegelijk kreeg. Hij voelde haar warmte om hem heen sluiten en bewoog in haar terwijl ze met wippende heupen op hem kwam liggen. Ze probeerde hem er helemaal in te krijgen. Hij trok terug en drong weer bij haar binnen tot hij niet verder kon. Ze duwde tegen zijn hand en hij wreef sneller terwijl hij hem weer in haar stootte. Hij was zo heet en zij schreeuwde het uit terwijl haar opwinding toenam. Ze drukte zich tegen hem aan; hij voelde de spanning in zijn lichaam. Hij masseerde haar snel, stootte telkens weer en toen werden ze door krachtige, golvende bewegingen samen naar een bijna niet te dragen hoogtepunt gevoerd en ze werden overstroomd door een heerlijke ontspanning. Een paar laatste stoten ontlokten een huivering en een volledige bevrediging. Ze bleven stil liggen, snel ademend, met hun benen nog om elkaar heen. Ze drukte zich tegen hem aan. Nu kon ze hem pas helemaal in zich opnemen, voor hij slap werd en niet meer zo gezwollen was. Hij scheen haar altijd meer te geven dan ze hem kon geven. Hij wou zich niet bewegen… hij kon wel in slaap vallen, maar dat wilde hij niet. Eindelijk trok hij zijn slappe lid terug en kroop tegen haar aan. Ze bleef stil liggen, maar hij wist dat ze niet sliep.
Hij liet zijn gedachten de vrije loop en merkte opeens dat hij aan Cherunio en Radonio dacht en al de andere jonge vrouwen. Hoe zou het geweest zijn als hij met hen naar bed was gegaan? Om al die hete, huwbare vrouwenlichamen om zich heen te voelen, met hun warme dijen, hun ronde billen en vochtige spleten. Om de borst van de een in zijn mond te hebben en met zijn handen de lichamen van twee andere vrouwen te betasten. Hij voelde zijn opwinding terugkomen. Waarom had hij ze afgewezen? Soms kon hij toch echt stom zijn.
Hij keek naar de vrouw naast hem en vroeg zich af hoe lang het zou duren om haar weer zo ver te krijgen. Hij ademde in haar oor. Ze glimlachte. Hij kuste haar hals en vervolgens haar mond. Deze keer zou het langzamer gaan, hij zou er de tijd voor nemen. Ze is een mooie, heerlijke vrouw… waarom kan ik niet verliefd worden?