13
Toen Ayla bij de vallei aankwam, zat ze met een probleem. Het
was haar bedoeling geweest haar vlees op het strandje uit te benen
en te drogen. Ze zou dan buiten slapen, net als ze de vorige keer
had gedaan. Maar de gewonde holeleeuw kon alleen in de grot
behoorlijk verzorgd worden. Het jong was groter dan een vos en veel
gedrongener, maar ze kon hem wel dragen. Een volgroeide eland was
een heel andere kwestie. De punten van de twee speren die achter
Whinney aansleepten en die de steunpunten vormden van de slede,
stonden te ver uit elkaar om op het smalle pad naar de grot te
passen. Ze wist niet hoe ze haar zwaarbevochten prooi naar de grot
moest krijgen en ze durfde hem niet onbewaakt op het strandje
achter te laten met de hyena's zo vlak op haar hielen.
Ze maakte zich terecht zorgen. Alleen al in de korte tijd die
ze nodig had om het leeuwtje naar de grot te dragen, stonden er
hyena's te grommen boven de met de grasmat bedekte eland, die nog
steeds op de slede lag. Ze trokken zich niets aan van Whinney's
schichtige uitwijkpogingen. Ayla's slinger was al in actie nog voor
ze halverwege het pad naar beneden was en een hard weggeslingerde
steen was dodelijk. Ze sleepte de hyena aan een achterpoot om de
stenen wand de wei in, hoewel ze het vreselijk vond het beest aan
te raken. Hij stonk naar het aas waarmee hij zich het laatst had
gevoed, en ze waste haar handen in de stroom voor ze haar aandacht
op het paard richtte. Whinney stond te trillen en te zweten. Ze
zwiepte van zenuwachtige opwinding met haar staart. De geur van de
holeleeuw zo dicht bij haar was al haast meer geweest dan ze kon
verdragen, en de lucht van de hyena's op haar spoor was nog erger.
Ze had geprobeerd rond te cirkelen toen de beesten zich om Ayla's
prooi samentrokken, maar een poot van de slede was in een
rotsspleet blijven hangen. Ze was haast in paniek.
'Dit is een zware dag voor je geweest, hè, Whinney?' zei Ayla.
Ze sloeg toen haar armen om de hals van het paard en hield haar
eenvoudig tegen zich aan, zoals ze dat bij een bang kind zou doen.
Whinney leunde tegen haar aan, briesend door haar neus. Ze beefde,
maar de nabijheid van de jonge vrouw kalmeerde haar tenslotte. Het
paard was altijd behandeld met liefde en geduld en gaf er
vertrouwen en bereidwilligheid voor terug.
Ayla begon de geïmproviseerde slede uit elkaar te halen. Ze
wist nog steeds niet precies hoe ze de eland naar de grot moest
krijgen, maar toen de ene stok was losgemaakt, zwaaide hij dichter
naar de andere toe, zodat de twee punten van de vroegere speren
heel dicht bij elkaar kwamen. Haar probleem had zichzelf opgelost.
Ze maakte de stok opnieuw vast, zodat hij op zijn plaats zou
blijven, en leidde Whinney in de richting van het pad. De lading
lag niet stabiel, maar ze hoefden maar een kleine afstand af te
leggen.
Whinney kostte hel meer inspanning. De eland en het paard
waren ongeveer even zwaar en het pad was steil. Het deed Ayla de
kracht van het paard beseffen en gaf haar inzicht in het voordeel
dat ze had gedaan door deze te benutten. Toen ze bij het stenen
portaal waren, verwijderde Ayla alle lasten en omhelsde de jonge
merrie dankbaar. Ze ging de grot binnen, in de verwachting dat
Whinney haar wel zou volgen, maar draaide zich om bij het
zenuwachtige gehinnik. 'Wat is er aan de hand?' gebaarde ze.
Het holeleeuwtje lag nog precies waar ze het had
achtergelaten. Het leeuwtje, dacht ze. Whinney ruikt het leeuwtje.
Ze ging terug naar buiten.
'Wees maar niet bang, Whinney. Dat kleintje kan je geen kwaad
doen.' Ze wreef over Whinney's zachte neus en spoorde het paard,
met de arm om de stevige hals geslagen, zachtjes aan de grot in te
gaan. Vertrouwen in de vrouw won het weer van de angst. Ze leidde
het paard naar het leeuwtje. Whinney snuffelde voorzichtig, deinsde
terug en hinnikte. Toen liet ze haar snoet weer zakken om nog een
keer aan het roerloze jong te snuffelen. Er hing wel een
roofdiergeur, maar de jonge leeuw deed geen kwaad. Whinney
snuffelde nog een keer aan het leeuwtje en gaf hem een duwtje met
haar neus. Toen leek ze te besluiten de nieuwe aanwinst in de grot
te accepteren. Ze liep naar haar plaats en begon van het hooi te
eten.Ayla richtte haar aandacht op het gewonde kleintje. Het was
een donzig schepseltje met zwakke geelbruine vlekken op een
lichtere beige achtergrond. Hij leek heel jong, maar Ayla wist het
niet zeker. Holeleeuwen waren stepperoofdieren. Zij had alleen
vleeseters bestudeerd die in de bosachtige streek rond de Stamgrot
leefden. Toen jaagde ze nooit op de open vlakte. Ze probeerde zich
alles te herinneren wat de jagers van de stam over holeleeuwen
hadden gezegd. Deze leek lichter van kleur dan de andere die ze had
gezien en ze herinnerde zich dat de mannen de vrouwen vaak hadden
gewaarschuwd dat holeleeuwen moeilijk te zien waren. Ze pasten zich
zo goed aan bij de kleur van het droge gras en de stoffige grond,
dat je haast over ze kon struikelen. Een hele troep, die in de
schaduw van het kreupelhout of tussen de stenen en rotsaders in de
buurt van hun holen lag te slapen, zag eruit als een verzameling
rotsblokken, zelfs van heel dichtbij. Toen ze erover nadacht wist
ze dat de steppen in deze streek over het algemeen wat lichter van
kleur waren en de leeuwen die hier leefden pasten zeker beter bij
die achtergrond. Ze had er niet eerder bij stilgestaan, maar het
leek logisch dat hun vacht lichter van kleur moest zijn dan van die
anderen in het zuiden. Misschien moest ze zich eens wat meer in de
holeleeuwen verdiepen.
Met vaardige, kundige vingers voelde de jonge medicijnvrouw
wat de omvang van het letsel van het leeuwtje was. Een rib was
gebroken, maar dreigde geen verdere schade aan te richten.
Stuiptrekkingen en miauwende geluidjes gaven aan waar hij pijn had.
Hij had misschien inwendig letsel, maar dat wist ze niet zeker. Het
ernstigste probleem was een open wond op zijn kop, ongetwijfeld
veroorzaakt door een harde hoef. Haar vuur was al lang opgebrand,
maar dat was niet langer iets om over in te zitten. Ze was op haar
vuurstenen gaan vertrouwen en als ze goed tondel had, kon ze heel
snel een vuur aan de gang krijgen. Ze zette water op en wikkelde
toen een leren band glad en strak om de ribben van het leeuwtje.
Toen ze de donkerbruine bast van de smeerwortels schilde, die ze op
de terugweg had opgegraven, sijpelde er een kleverige gom uit. Ze
deed goudsbloemen in het kokende water en toen de vloeistof
goudgeel kleurde, doopte ze er een zacht absorberend vel in om de
kop- wond van het leeuwtje uit te wassen.
Toen ze het geronnen bloed losweekte, begon de wond weer te
bloeden. Er zat een barst in de schedel, maar hij was niet inge-
plet. Ze hakte de witte smeerwortel fijn en legde de kleverige
substantie direct op de wond—het bracht de bloeding tot staan en
zou het bot helpen genezen—en wikkelde er vervolgens nog wat zacht
leer om. Ze had niet geweten hoe ze van pas konden komen, toen ze
de huid van bijna ieder dier dat ze had gedood, prepareerde, maar
zelfs in haar wildste fantasieën had ze nooit gedroomd van het
gebruik dat ze zojuist van een aantal ervan had gemaakt.
Wat zou Brun verbaasd zijn als hij me nu zag, dacht ze
glimlachend. Hij stond nooit toe dat ik roofdieren meebracht. Hij
wou me niet eens dat kleine wolvejong in de grot laten brengen. En
moet je me nu eens zien, met een jonge leeuw! Ik denk dat ik heel
snel een heleboel over holeleeuwen zal leren—als hij tenminste in
leven blijft.
Ze zette nieuw water op voor een thee van smeerwortel en
kamille, hoewel ze niet wist hoe ze het gedaan moest krijgen dat
het leeuwtje het inwendig genezende medicijn binnenkreeg. Daarop
liet ze het jonge leeuwtje met rust en ging naar buiten om de eland
te villen. Toen haar eerste dunne, tongvormige repen vlees klaar
waren om te worden opgehangen, stond ze plotseling voor een
probleem. Er lag geen laag aarde op de stenen richel, niets waarin
ze de palen kon verzinken die ze gebruikte om haar koorden tussen
te spannen. Daar had ze niet eens aan gedacht toen ze zich er zo
druk over had gemaakt om het elandenkarkas naar de grot te brengen.
Waarom leek ze altijd juist op de kleine dingen stuk te lopen? Ze
kon nergens op rekenen. In haar teleurstelling kon ze niet op een
oplossing komen. Ze was moe en overspannen. Ze zat erover in dat ze
een holeleeuw mee naar huis had genomen. Ze was er niet van
overtuigd dat ze dat wel had moeten doen en wat moest ze met hem
beginnen? Ze gooide de paal neer en stond op. Ze liep naar het
verre uiteinde van de richel en keek uit over de vallei terwijl de
wind haar in het gezicht waaide. Hoe haalde ze het in haar hoofd om
een leeuwe- jong mee naar huis te nemen dat verzorging nodig had,
als ze zich gereed moest maken om haar speurtocht naar de Anderen
voort te zetten? Misschien moest ze hem maar gewoon nu terugbrengen
naar de steppen en hem de weg laten gaan van alle verzwakte dieren
in het wild. Kon ze door het leven alleen niet logisch meer denken?
Ze wist toch al niet hoe ze hem moest verzorgen. Hoe moest ze hem
voeren? En wat zou er gebeuren als hij inderdaad herstelde? Dan kon
ze hem niet terugsturen, naar de steppen, zijn moeder zou hem nooit
meer accepteren, hij zou sterven. Als ze het leeuwtje wilde houden,
moest ze in de vallei blijven. Om haar speurtocht voort te zetten,
moest ze hem terugbrengen naar de steppen.Ze liep de grot weer in
en bleef boven het jonge leeuwtje staan. Hij had zich nog steeds
niet verroerd. Ze legde haar hand op zijn borstkas. Hij was warm en
ademde en zijn donzige vacht herinnerde haar aan Whinney toen ze
nog klein was. Hij was schattig, en hij zag er zo grappig uit met
zijn kop in het verband, dat ze moest glimlachen. Maar dat
schattige kleintje wordt eens een heel grote leeuw, bedacht ze. Ze
ging weer rechtop staan en keek weer op hem neer. Het deed er niet
toe. Ze kon dat kleintje onmogelijk in de steppen achterlaten om te
sterven. Ze ging weer naar buiten en staarde naar het vlees. Als ze
in de vallei wilde blijven, zou ze weer over het opslaan van
voedsel moeten gaan denken. Vooral nu ze er een mond bij had om te
vullen. Ze raapte het paaltje op en probeerde een manier te
bedenken om hem overeind te houden. Haar oog viel op een bergje
rotsgruis langs de achterwand, bij het uiterste randje, en ze
probeerde het paaltje erin te steken. Het stuk hout bleef overeind
staan, maar zou nooit het gewicht van snoeren vlees houden. Het
bracht haar echter wel op een idee. Ze ging de grot in, greep een
mand en rende naar beneden naar het strandje. Na enig
geëxperimenteer ontdekte ze dat ze met een piramide van
strandstenen een langere paal overeind kon houden. Ze maakte
verschillende tochtjes om stenen te verzamelen en geschikte stukken
hout uit te snijden, voor ze in staat was verschillende lijnen over
de richel te spannen om het vlees te drogen en verder kon gaan met
het snijwerk. Ze legde een vuurtje aan bij de plek waar ze zat te
werken en stak een staartstuk aan een spit om het te roosteren voor
haar eten. Ze piekerde er weer over hoe ze het leeuwtje moest
voeren en hoe ze hem de medicijnen moest laten innemen. Ze had
behoefte aan voeding voor jonge leeuwtjes.
Jongen konden hetzelfde eten als volwassen dieren, herinnerde
ze zich, maar het moest zachter zijn, gemakkelijker te kauwen en te
slikken. Ze kon misschien soep maken met het vlees heel fijn
gesneden. Dat had ze voor Dure gemaakt, waarom niet voor het
leeuwtje? Waarom zou ze de soep eigenlijk niet trekken in de thee
die ze gezet had voor zijn medicijn?
Ze ging onmiddellijk aan het werk en hakte het volgende stuk
elandevlees dat ze oppakte, fijn. Ze bracht het naar binnen om het
in de kookpot te stoppen, en besloot er toen ook wat van de
overgebleven smeerwortel aan toe te voegen. Het leeuwtje had zich
niet verroerd, maar ze dacht dat hij wat rustiger was. Enige tijd
later dacht ze dat ze hem hoorde bewegen en ging terug om nog een
keer bij hem te kijken. Hij was wakker en miauwde zacht, niet in
staat zich om te rollen en overeind te komen, maar toen ze het uit
de kluiten gewassen katje naderde, trok hij zijn lippen op, blies
en probeerde achteruit te wijken. Ayla glimlachte en liet zich
naast hem op haar hurken zakken. Bang klein ding, dacht ze. Ik kan
het je niet kwalijk nemen. Om wakker te worden in een vreemd hol,
met pijn en dan iemand te zien die helemaal niets lijkt op je
moeder en nestgenoten. Ze strekte haar hand uit. Hier, ik zal je
geen kwaad doen. Au! Je tandjes zijn scherp! Vooruit, kleintje.
Proef mijn hand, krijg mijn geur te pakken. Dan zul je
gemakkelijker aan me wennen. Ik zal nu je moeder moeten zijn. Al
wist ik je hol te vinden, dan zou je moeder nog niet voor je kunnen
zorgen, als ze je tenminste terug zou nemen. Ik weet niet veel van
holeleeuwen, maar ik wist ook niet veel van paarden. Maar een jong
is een jong. Heb je honger? Ik kan je geen melk geven. Ik hoop dat
je soep lust met fijngesneden vlees en van het medicijn zul je
opknappen. Ze stond op om in de kookpot te kijken. Ze was nogal
verbaasd dat de afgekoelde soep zo dik was geworden en toen ze er
met een ribbot in roerde, vond ze het vlees op de bodem van de
houten kookkom in een klomp samengepakt. Op het laatst prikte ze
met een puntige spies in de pot en tilde er een gestolde massa
vlees uit met een dikke, taaie vloeistof die er in draden vanaf
hing. Plotseling begreep ze het en barstte in lachen uit. Het
leeuwtje schrok er zo van dat hij haast genoeg kracht vond om
overeind te komen.
Geen wonder dat smeerwortel zo goed is voor wonden. Als het
gescheurd vlees aan je lichaam net zo goed bij elkaar houdt als het
dit vlees aan elkaar heeft gelijmd, moet het de genezing wel
bevorderen!
'Kleintje, denk je dat je hier iets van kunt drinken?' zei ze
tegen de holeleeuw. Ze goot wat van de afgekoelde, lijmachtige
vloeistof in een wat kleinere berkebasten eetschaal. Het leeuwtje
had zich van de grasmat afgewurmd en worstelde om overeind te
komen. Ze zette het schaaltje onder zijn neus. Hij siste tegen haar
en week achteruit.Ayla hoorde hoefgeklepper het pad opkomen en een
ogenblik later kwam Whinney binnen. Ze merkte het leeuwtje op, dat
nu klaar wakker was en volop in beweging. Ze kwam de zaak
onderzoeken. Ze liet haar hoofd zakken en besnuffelde het donzige
beestje. De jonge holeleeuw, die als volwassen beest Whinney's
soortgenoten doodsangst kon inboezemen, was op zijn beurt doodsbang
voor het zoveelste onbekende, grote dier dat voor hem opdoemde. Hij
blies en gromde en week achteruit tot hij bijna weer op Ayla's
schoot lag. Hij voelde de warmte van haar been en herinnerde zich
een iets vertrouwder geur en bleef daar in elkaar gedoken liggen.
Er waren hier te veel nieuwe dingen. Ayla tilde het jonge leeuwtje
op haar schoot, knuffelde hem en maakte neuriënde geluidjes zoals
ze ieder willekeurig kleintje zou hebben gesust. Zoals ze haar
eigen kleintje had gesust. Het is goed. Je went wel aan ons.
Whinney schudde haar hoofd en hinnikte. De holeleeuw in Ayla's
armen leek geen bedreiging, hoewel haar instinct haar vertelde dat
het volgens de geur wel zo was. Ze had zich al eerder aangepast
zolang ze bij de vrouw woonde. Misschien kon ze in dit speciale
geval ook wel een holeleeuw accepteren.
Het jonge dier reageerde op Ayla's aaien en knuffelen door
rond te wroeten op zoek naar een plekje om te sabbelen. Je hebt
honger, hè, kleintje? Ze strekte haar hand uit naar het schaaltje
dikke soep en hield het het leeuwtje onder de neus. Hij rook eraan,
maar wist niet wat hij ermee moest doen. Ze doopte twee vingers in
de kom en stak ze in zijn bek. Toen wist hij wat hij moest doen.
Hij sabbelde, zoals ieder kleintje. Terwijl ze daar in haar kleine
grot zat met het jonge holeleeuwtje in haar armen, heen en weer
wiegend terwijl hij op haar twee vingers sabbelde, was Ayla zo
overstelpt door de herinnering aan haar zoon, dat ze niet in de
gaten had dat de tranen haar langs het gezicht stroomden en op de
donzige vacht vielen.
In die eerste dagen—en nachten, waarin ze het leeuwtje mee
naar haar bed nam om hem te knuffelen en hem op haar vingers te
laten sabbelen—ontstond er een band tussen de eenzame jonge vrouw
en het verweesde holeleeuwtje, een band die nooit had kunnen
ontstaan tussen het jong en zijn natuurlijke moeder. De wegen van
de natuur waren hardvochtig, vooral voor de jongen van het
machtigste roofdier van allemaal. Terwijl de leeuwemoeder haar
jongen gedurende de eerste weken zoogde en ze zelfs zes maanden
lang af en toe nog liet sabbelen, begonnen leeuwewelpen vanaf het
ogenblik dat hun ogen voor het eerst opengingen, vlees te eten.
Maar de voedingshiërarchie in een troep leeuwen stond geen
sentimentaliteit toe. De leeuwin was de jaagster en in
tegenstelling tot andere leden van de familie der katachtigen,
jaagde ze in een groep. Drie of vier leeuwinnen samen vormden een
geduchte jachtploeg, ze konden een gezond reuzenhert aan, of een
oerosstier in de bloei van zijn leven. Alleen een volgroeide
mammoet was immuun voor hun aanvallen, hoewel jonge en oude dieren
wel gevaar liepen. Maar de leeuwin jaagde niet voor haar jongen, ze
jaagde voor het mannetje. Het aanvoerende mannetje kreeg altijd het
leeuwedeel. Zodra hij verscheen, maakten de leeuwinnen ruim baan en
pas nadat hij zich had volgevreten, namen de vrouwtjes hun deel.
Daarna kwamen de oudere opgroeiende leeuwen, en dan pas kregen de
jonge welpen, als er nog iets over was, de kans over de restjes te
ruziën.
Als een jonge welp uit wanhopige honger probeerde voor zijn
beurt een stuk weg te kapen, was de grootste kans dat hij een
doodklap kreeg. De moeder leidde haar jongen, ook al waren ze
misschien half verhongerd, vaak van de prooi weg om dergelijke
gevaren te vermijden. Driekwart van de welpen die werden geboren,
haalden de volwassenheid niet. De meeste van hen die het wel
haalden, werden uit de troep gestoten en werden zwervers —en
zwervers waren nergens welkom, vooral niet als het mannetjes waren.
Vrouwtjes waren iets in het voordeel. Als de troep jaagsters te
kort kwam, mochten die misschien aan de rand blijven
rondhangen.
De enige manier waarop een mannetje geaccepteerd kon worden,
was door ervoor te vechten, vaak op leven en dood. Alleen als het
aanvoerende mannetje van de troep oud werd, of gewond raakte, werd
hij door een jonger lid van de troep verdreven, of—wat
waarschijnlijker was—door een zwerver, die zijn positie innam. Het
mannetje zat bij de troep om het territorium, aangegeven door zijn
reukklieren of door de urine van het aanvoerende vrouwtje, te
verdedigen, en om het voortbestaan van de troep te verzekeren als
voortplantingsgroep. Een enkele keer kwamen een zwervend mannetje
en vrouwtje bij elkaar om de kern te vormen van een nieuwe troep,
maar ze moesten hun eigen plekje veroveren op aangrenzende
territoria. Het was een hachelijk bestaan.Maar Ayla was geen
leeuwemoeder, ze was een mens. Mensen- ouders beschermden hun
jongen niet alleen, ze zorgden voor hen. Kleintje, zoals ze hem
bleef noemen, werd behandeld zoals geen holeleeuw ooit was
behandeld. Hij hoefde niet met zijn nestgenoten om restjes te
vechten, noch de zware klappen van de ouderen uit de weg te gaan.
Ayla zorgde, ze jaagde voor hem. Maar hoewel ze hem zijn deel gaf,
deed ze geen afstand van haar eigen portie. Ze liet hem op haar
vingers sabbelen wanneer hij daar maar behoefte aan had en nam hem
gewoonlijk mee naar haar bed.
Hij was van nature zindelijk en ging altijd de grot uit,
behalve in het begin, toen hij dat niet kon. Zelfs toen trok hij
zo'n vieze snuit als hij in zijn nest had geplast, dat het een
glimlach op Ayla's gezicht toverde. Dat was niet de enige keer dat
ze om hem moest lachen. Vaak moest ze zonder meer lachen om
Kleintjes capriolen. Hij vond het heerlijk haar te besluipen, maar
het was nog mooier als zij net deed of ze niet in de gaten had wat
zijn bedoeling was en dan heel verbaasd deed als hij op haar rug
neerkwam, hoewel zij hem soms verraste door zich op het laatste
ogenblik om te draaien om hem in haar armen op te vangen. Kinderen
van de Stam werden altijd verwend; een straf hield zelden meer in
dan het negeren van gedrag dat bedoeld was om de aandacht te
trekken. Als ze groter werden en zich meer bewust werden van de
status die bij oudere broers, zusters en volwassenen hoorde,
begonnen ze het vertroetelen als kinderachtig te beschouwen en
namen ze de manieren van de volwassenen over. Als dat
onvermijdelijk tot goedkeuring leidde, gingen ze gewoonlijk op de
ingeslagen weg voort.
Ayla vertroetelde de holeleeuw, vooral in het begin, maar toen
hij groter werd, deden zijn spelletjes haar soms per ongeluk pijn.
Als hij haar in onstuimige speelsheid krabde, of in een schijnaan-
val omversprong, reageerde ze gewoonlijk door op te houden met
spelen, vaak vergezeld van het gebaar dat de Stam gebruikte voor
'stop'! Kleintje voelde haar stemmingen snel aan. Een weigering om
een spelletje touwtrekken te spelen met een stok of een oude huid,
leidde er vaak toe dat hij probeerde haar gunstig te stemmen met
gedrag waar ze gewoonlijk om moest glimlachen, of dat hij probeerde
bij haar vingers te komen om erop te sabbelen.
Op haar gebaar voor 'stop' begon hij met hetzelfde gedrag te
reageren. Met haar gebruikelijke gevoeligheid voor gedrag en
houdingen, kreeg Ayla dit in de gaten en ze begon het stopge- baar
te gebruiken telkens wanneer ze hem wilde laten ophouden met wat
hij maar deed. Er was niet zozeer sprake van dat zij hem africhtte,
als wel dat ze op elkaar reageerden, maar hij leerde snel. Op haar
gebaar stopte hij midden in zijn pas, of probeerde een speelse
sprong nog in de lucht af te breken. Als het 'stop'- gebaar met een
bevelende strengheid werd uitgevaardigd, moest hij gewoonlijk
gerustgesteld worden, alsof hij wist dat hij iets had gedaan dat
haar niet aanstond.
Aan de andere kant voelde zij zijn stemmingen snel aan en ze
legde hem geen fysieke beperkingen op. Hij was even vrij te komen
en te gaan als zij en het paard. Het kwam nooit bij haar op een van
haar twee dierlijke metgezellen op te sluiten of vast te binden. Ze
vormden haar familie, haar stam, ze waren levende wezens die haar
grot en haar leven deelden. In haar eenzame wereld waren ze de
enige vrienden die ze had. Ze vergat al gauw hoe vreemd in de ogen
van de Stam het zou lijken dat ze dieren bij zich had wonen, maar
ze verbaasde zich wel over de verhouding die zich ontwikkelde
tussen het paard en de leeuw. Ze waren natuurlijke vijanden, prooi
en rover. Als ze daarbij had stilgestaan toen ze het gewonde jong
vond, had ze het leeuwtje misschien niet meegenomen naar de grot
die ze met een paard deelde. Ze zou niet hebben gedacht dat ze
samen konden leven, laat staan iets meer.
In het begin had Whinney het leeuwtje slechts geduld, maar
toen hij eenmaal op de been was, viel het haar moeilijk hem te
negeren. Als ze Ayla aan een kant van een stuk huid zag trekken
terwijl het leeuwtje de andere kant tussen zijn tanden had, en
daarbij met zijn kop schudde en gromde, won de aangeboren
nieuwsgierigheid van het paard het. Ze moest komen uitvissen wat er
gaande was. Nadat ze de huid had besnuffeld greep ze hem vaak beet
met haar tanden, zodat er drie kanten op werd getrokken. Als Ayla
dan losliet, werd het touwtrekken tussen paard en leeuw. Mettertijd
nam Kleintje de gewoonte aan met een huid—onder zijn lijf, tussen
zijn voorpoten, zoals hij op een dag met zijn buit zou slepen—over
het pad van het paard te slepen, in een poging haar ertoe te
verleiden een uiteinde op te pakken en touw te trekken. Whinney gaf
hem vaak zijn zin. Zonder nestgenoten om zijn leeuwespelletjes mee
te spelen, moest Kleintje zich tevreden stellen met de wezens
waarover hij wel kon beschikken.
Een ander spelletje, waar Whinney niet zo dol op was, maar dat
Kleintje onweerstaanbaar leek te vinden, was staartjevangen. Met
name Whinney's staart. Kleintje besloop die. In elkaar gedoken voor
de sprong keek hij hoe die oh zo uitnodigend zwiepte en zwaaide
terwijl hij er stiekem en stilletjes, trillend van opwinding op
afkwam. Dan sprong hij toe, kronkelend van voorpret, verrukt over
een bek vol haar. Soms was Ayla ervan overtuigd dat Whinney met het
leeuwtje meespeelde en volledig besefte dat haar staart het mikpunt
was van zo'n intens verlangen, maar net deed of ze niets in de
gaten had. De jonge merrie was ook speels. Ze had alleen nog nooit
iemand gehad om mee te spelen. Ayla was niet in staat om spelletjes
te bedenken, dat had ze nooit geleerd.
Maar als Whinney er na een poosje genoeg van had, viel ze
tegen de aanvaller van haar staart uit en beet Kleintje in zijn
achterste. Hoewel ook zij toegeeflijk was, gaf ze nooit haar
overwicht prijs. Kleintje was dan wel een holeleeuw, maar hij was
gewoon maar een kleintje. En als Ayla zijn moeder was, dan werd
Whinney zijn kindermeisje. Terwijl er in de loop der tijd
spelletjes tussen de twee ontstonden, was de overgang van louter
dulden tot actieve zorg vooral het resultaat van één bijzonder
trekje: Kleintje was dol op mest.
Voor de uitwerpselen van vleeseters had hij geen
belangstelling, hij was alleen gek op de mest van graseters en als
ze buiten op de steppen waren, rolde hij erin rond wanneer hij die
maar vond. Zoals voor de meeste van zijn spelletjes gold, was het
een voorbereiding voor het jagen later. De eigen mest van een
prooidier kon de geur van een leeuw maskeren, maar daarom moest
Ayla niet minder lachen als ze hem een nieuwe hoop mest zag
ontdekken. Vooral mammoetmest was lekker. Hij omhelsde de grote
ballen, brak ze aan stukken en rolde zich erin.
Maar geen enkele mest was zo geweldig als die van Whinney. De
eerste keer dat hij de hoop gedroogde vijgen ontdekte die Ayla
gebruikte als aanvulling op haar brandhout, kon hij er niet genoeg
van krijgen. Hij liep ermee rond, speelde ermee, vlijde zich erin
neer. Toen Whinney in de grot kwam, rook ze haar eigen lucht aan
hem. Ze leek te vinden dat hij daardoor deel van haar werd. Vanaf
dat ogenblik verloor ze ieder spoor van zenuwachtigheid tegenover
het leeuwtje en nam hem onder haar hoede.
Ze leidde hem en bewaakte hem, en als hij bij tijd en wijle
reageerde op een manier die ze niet helemaal begreep, dan deed dat
niets af aan haar toegewijde zorg.
Die zomer was Ayla gelukkiger dan ze ooit was geweest sinds ze
de Stam had verlaten. Whinney was gezelschap geweest en meer dan
een vriendin, Ayla wist niet wat ze zonder haar had moeten beginnen
tijdens de lange eenzame winter. Maar de komst van het leeuwtje in
haar kudde bracht een nieuwe dimensie. Hij bracht gelach. Tussen
het beschermende paard en het speelse leeuwtje vond er altijd wel
iets vermakelijks plaats. Op een warme zonnige dag hartje zomer
stond ze in de wei te kijken naar het leeuwtje en het paard, die
samen een nieuw spelletje speelden. Ze zaten elkaar in een grote
cirkel achterna. Eerst remde de jonge leeuw net genoeg af om zich
door Whinney te laten inhalen, dan sprong hij weer vooruit terwijl
zij langzamer ging lopen, tot hij helemaal rond was en weer achter
haar zat. Dan rende zij weer vooruit terwijl hij zijn snelheid
inhield tot ze hem weer inhaalde. Ayla vond het het grappigste dat
ze ooit had gezien. Ze lachte tot ze tegen een boom in elkaar
zakte, haar buik vasthoudend van het lachen.
Toen haar lachkrampen ophielden, kwam ze weer tot zichzelf.
Wat was dat voor geluid dat ze maakte als ze iets vermakelijk vond?
Waarom deed ze dat? Het kwam zomaar als er niemand was die tegen
haar zei dat het niet hoorde. Waarom zou het niet netjes zijn? Ze
kon zich niet herinneren dat ze in de Stam ooit iemand had zien
lachen of glimlachen, behalve haar zoon. Toch hadden ze wel gevoel
voor humor. Grappige verhalen veroorzaakten instemmend knikken en
een leuke gelaatsuitdrukking, die vooral aan de ogen was te zien.
Ze herinnerde zich dat de mensen van de Stam grimassen maakten die
wel iets van haar glimlach hadden. Maar die drukten nerveuze angst
uit, of bedreiging, niet de blijdschap die zij voelde. Maar als het
lachen haar zo goed deed en geen enkele moeite kostte kon het toch
niet verkeerd zijn? Andere mensen, zoals zij, zouden die lachen? De
Anderen. Haar warme, blijde gevoelens verlieten haar. Ze dacht niet
graag aan de Anderen. Het herinnerde haar eraan dat ze was
opgehouden hen te zoeken en dat vervulde haar met gemengde
gevoelens. Iza had tegen haar gezegd dat ze moest zoeken en dat
alleen blijven gevaarlijk kon zijn. Als ze ziek werd of een ongeluk
kreeg, wie moest haar dan helpen?
Maar ze was zo gelukkig in de vallei, met haar dierenfamilie.
Whinney en Kleintje keken niet afkeurend wanneer ze zich even
vergat en begon te rennen. Ze zeiden nooit tegen haar dat ze niet
moest glimlachen of huilen, of op wat ze mocht jagen, of wanneer en
met welke wapens. Ze kon zelf kiezen en dat gaf haar zo'n vrij
gevoel. Ze voelde zich niet beperkt in haar vrijheid, omdat er veel
tijd in ging zitten om in haar lichamelijke behoeften te voorzien,
zoals voedsel, warmte en onderdak, hoewel datveel inspanning
kostte. Integendeel. Het gaf haar zelfvertrouwen nu ze wist dat ze
voor zichzelf kon zorgen. Met het verstrijken van de tijd was het
verdriet dat ze had om de mensen van wie ze hield, afgenomen,
vooral sinds de komst van Kleintje.
De leegte, haar behoefte aan menselijk contact, was zo'n
constant probleem dat het normaal begon te lijken. Elke verlichting
was een vreugde en de twee dieren vulden de leegte voor een groot
deel. Ze vergeleek de situatie graag met die van Iza, Creb en
haarzelf, toen ze nog een meisje was, behalve dan dat zij en
Whinney nu voor Kleintje zorgden. En als het leeuwtje dan met
ingetrokken nagels zijn voorpoten om haar heen sloeg en ze 's
nachts tegen hem aankroop, kon ze zich bijna voorstellen dat het
Dure was.
Ze voelde er niet zo veel voor om onbekende Anderen te gaan
zoeken, die onbekende gewoonten en beperkingen hadden; Anderen die
haar misschien het lachen zouden afnemen. Dat zal niet gebeuren,
zei ze. Ik wil nooit meer bij mensen wonen die het niet goed vinden
dat ik lach.
Toen de dieren genoeg hadden van hun spelletje, floot Ayla,
wat Whinney naar haar toebracht. Het leeuwtje, dat bij haar had
liggen rusten, kwam achter haar aan draven. Hij volgde haar altijd,
of Ayla.
'Ik moet op jacht, Whinney,' gebaarde ze. 'Die leeuw eet
zoveel en hij begint zo groot te worden.'
Toen de jonge holeleeuw eenmaal van zijn verwondingen was
hersteld, volgde hij Ayla of Whinney waarheen ze maar gingen. In de
troep werden jongen nooit alleen gelaten, maar bij de Stam werden
kleintjes ook nooit alleen gelaten en zijn gedrag was volkomen
normaal. Maar het leverde wel een probleem op. Hoe moest ze jagen
met een holeleeuw op sleeptouw? Toen Whin- ney's beschermende
instincten eenmaal waren gewekt, loste het probleem zich echter
vanzelf op. Het was gebruikelijk dat de leeuwemoeder als haar
jongen nog klein waren, een subgroep vormde met hen en een jonger
vrouwtje. Het jongere vrouwtje paste op de jongen als de leeuwin op
jacht ging en Kleintje accepteerde Whinney in die rol. Ayla wist
dat niet één hyena of een soortgelijk dier haar stampende hoeven
zou trotseren als de merrie getergd was haar pupil te beschermen.
Maar het betekende wel dat ze weer te voet moest jagen. En toch
bood het haar een onverwachte kans, om over de steppen in de buurt
te trekken op zoek naar geschikte prooi voor haar slinger. Ze had
steeds de troep holeleeuwen vermeden die rondzwierf in het gebied
ten oosten van haar vallei. Maar de eerste keer dat ze een paar
leeuwen opmerkte die in de schaduw van gedrongen dennen lagen te
rusten, besloot ze dat het tijd werd iets aan de weet te komen over
de beesten die haar totem belichaamden. Het was een gevaarlijke
bezigheid. Ze was dan wel jager, maar ze kon gemakkelijk prooi
worden. Ze had echter al eerder roofdieren bespied en had geleerd
hoe ze niet op moest vallen. De leeuwen wisten dat ze hen
gadesloeg, maar verkozen na de eerste paar keer haar te negeren.
Dat nam het gevaar niet weg. Te allen tijde kon een van hen haar om
geen andere reden dan een humeurige bui aanvallen, maar hoe langer
ze hen gadesloeg, hoe meer ze geboeid raakte.
Ze brachten het grootste deel van hun tijd rustend of slapend
door, maar als ze jaagden, waren ze snelheid en woede in eigen
persoon. Wolven, die in meuten jaagden, waren in staat een groot
hert te doden, een enkele holeleeuwin kon het sneller af. Ze
jaagden alleen als ze honger hadden en aten soms maar om de paar
dagen. Ze hoefden niet vooruit voedsel op te slaan, zoals zij, ze
jaagden het hele jaar door.
's Zomers, als het overdag heet was, jaagden ze meestal 's
nachts, merkte ze. 's Winters, als de natuur hun vachten dikker
maakte en de kleur tot ivoor verbleekte, dat kon opgaan in het
lichtere landschap, had ze ze wel overdag zien jagen. De strenge
kou voorkwam dat ze oververhit raakten door de geweldige energie
die ze tijdens de jacht opbrandden, 's Nachts, als de temperaturen
nog verder daalden, sliepen ze samengehokt in een grot of onder een
overhangende rots, uit de wind, of tussen het verspreide puin van
een kloof, waar de stenen in de loop van de dag wat warmte hadden
geabsorbeerd van de verre zon en die aan het donker afgaven.De
jonge vrouw keerde naar haar vallei terug na een dag observatie die
haar een nieuw respect had gebracht voor het dier van haar
totemgeest. Ze had de leeuwinnen een oude mammoet zien vellen met
slagtanden zo lang dat ze omkrulden en zich aan de voorkant weer
kruisten. De hele troep had zich aan de jachtbuit te goed gedaan.
Hoe was ze ooit aan zo'n beest ontsnapt toen ze nog maar vijf was
en was ze er met alleen een paar littekens vanaf gekomen, dacht ze.
Ze begreep de verbazing van de Stam nu beter. Waarom koos de
holeleeuw mij uit. Ze kreeg even een vaag vermoeden. Niet zo
duidelijk, maar het deed haar aan Dure denken.
Toen ze in de buurt van de vallei kwam, velde ze met een
snelle steen een haas voor Kleintje en ze vroeg zich opeens af of
het wel verstandig was geweest de welp mee te nemen naar haar grot
wanneer ze zich hem voorstelde als een volwassen holeleeuw. Haar
onzekerheid verdween toen de jonge leeuw naar haar toe kwam rennen,
haar vingers zocht om erop te zuigen en haar likte met zijn ruwe
tong.
Toen ze later hete thee zat te drinken, nadat ze de haas voor
het leeuwtje had gevild en aan stukken had gehakt, Whinney's plek
had schoongemaakt en wat vers hooi voor haar had gehaald en eten
voor zichzelf had gemaakt, dacht ze over de gebeurtenissen van die
dag na. De jonge holeleeuw lag meer naar achter in de grot te
slapen, uit de buurt van de directe hitte van het vuur. Haar
gedachten gingen terug naar de omstandigheden die haar ertoe hadden
gebracht het jong op te nemen, en ze kon alleen maar tot de slotsom
komen dat het de wens van haar totem was geweest. Ze wist niet
waarom, maar de geest van de Grote Holeleeuw had haar een van de
zijnen gestuurd om groot te brengen.
Haar hand ging naar de amulet die aan de veter om haar hals
hing en voelde de voorwerpen erin. Toen richtte ze zich, met de
woordeloze, formele taal van de Stam tot haar totem. 'Deze vrouw
had niet begrepen hoe machtig de Holeleeuw is. Deze vrouw is
dankbaar dat dit haar is getoond. Deze vrouw zal misschien nooit
weten waarom ze is gekozen, maar deze vrouw is dankbaar voor het
kleintje en het paard.' Ze wachtte even en voegde er toen aan toe:
'Op een dag, Grote Holeleeuw, zou deze vrouw graag weten waarom het
jong haar werd gestuurd… als het haar totem welgevallig zou zijn
haar dat te vertellen.'
Ayla's gebruikelijke zomerwerk, zich voor te bereiden op het
aanstaande koude seizoen, werd door de komst van de holeleeuw
verzwaard. Hij was vleeseter, doodeenvoudig, en had grote
hoeveelheden vlees nodig om aan de behoeften van zijn snelle groei
te voldoen. Het jagen op kleine dieren, met haar slinger, begon
haar te veel tijd te kosten, ze moest achter groter wild aan, niet
alleen voor de leeuw, maar ook voor zichzelf. Maar daar had ze
Whinney bij nodig.
Kleintje wist dat Ayla iets bijzonders van plan was, toen ze
het tuig te voorschijn haalde en het paard floot, zodat ze het zo
kon aanpassen dat deze de twee stevige houten stokken achter zich
aan kon slepen. De slede had zijn nut bewezen, maar ze wilde een
betere manier bedenken om hem te bevestigen, zodat ze evengoed de
draagmanden kon gebruiken. Ook wilde ze één stok kunnen bewegen
zodat het paard de lading naar boven naar de grot kon brengen. Het
drogen van het vlees op de richel was ook goed gegaan.
Ze wist niet zeker wat Kleintje zou doen, of hoe ze moest
jagen met Kleintje erbij, maar ze moest het proberen. Toen alles
klaar was, klom ze op Whinney's rug en ging op weg. Kleintje kwam
achter hen aan, zoals hij achter zijn moeder zou zijn aangesukkeld.
Het was zoveel gemakkelijker het gebied ten oosten van de rivier te
bereiken, dat ze, afgezien van een paar verkenningstochtjes, nooit
naar het westen ging. De loodrechte wand aan de westkant liep vele
kilometers door voor een steile helling vol brokken steen aan die
kant eindelijk een uitweg bood naar de vlakten. Aangezien ze te
paard zoveel verder kon zwerven, was ze vertrouwd geraakt met de
oostkant, hetgeen het ook gemakkelijker maakte te jagen.
Ze had veel over de kudden van die steppen geleerd, over hun
migratiepatronen, hun gebruikelijke routes en de plaatsen waar ze
de rivier overstaken. Maar ze moest nog steeds een valkuil graven
op een bekend spoor en dat was geen karweitje dat beter ging met de
tussenkomst van een levendige jonge leeuwenwelp, die dacht dat de
jonge vrouw gewoon, alleen voor zijn genoegen, een prachtig nieuw
spelletje had bedacht. Hij sloop naar het gat toe, brokkelde de
rand af met zijn poten, sprong erover, erin en net zo gemakkelijk
er weer uit. Hij rolde zich in de hopen aarde die ze op het oude
tentleer had geschept voor het vervoer. Toen ze het leer wilde
wegslepen, besloot Kleintje mee te slepen, zijn kant op. Het werd
een getouwtrek waarbij alle aarde weer op de grond viel. 'Kleintje,
hoe kan ik dat gat zo nu graven?' zei ze geërgerd, maar lachend,
wat hem aanmoedigde. 'Hier, ik zal wel iets voor je zoeken om mee
te slepen.' Ze rommelde in de draagmanden die ze van Whinney's rug
had gehaald, om haar gemakkelijker te laten grazen, en vond het
elandevel, dat ze had meegebracht om op de grond te leggen voor het
geval dat het regende. 'Sleep hier maar mee, Kleintje,' gebaarde ze
en trok het toen voor zijn neus over de grond. Meer had hij niet
nodig. Hij kon een vel dat over de grond werd gesleept, niet
weerstaan. Hij was zo verrukt over zichzelf toen hij met de huid
tussen zijn voorpoten sleepte, dat ze moest glimlachen.
Ondanks de hulp van de jonge leeuw, kreeg Ayla het gat toch
gegraven en bedekt met een oude huid die ze speciaal voor dat doel
had meegenomen en een laag aarde. De huid werd met vier pinnen maar
amper op zijn plaats gehouden en de eerste keer dat ze alles klaar
had, moest Kleintje op onderzoek uit. Hij viel in de val en sprong
er geschrokken en verontwaardigd weer uit, maar daarna bleef hij
uit de buurt.
Toen de valkuil eenmaal klaar was, floot Ayla Whinney en
maakte een wijde, omtrekkende beweging tot ze achter een kudde
onagers kwam. Ze kon zich er niet meer toe brengen op paarden te
jagen en zelfs de onager gaf haar een onbehaaglijk gevoel. De
halfezel leek te veel op een paard, maar de kudde bevond zich in
zo'n goede positie voor een drijfjacht de valkuil in, dat ze haar
niet kon laten lopen.
Na Kleintjes speelse capriolen rond het gat, maakte ze zich
nog meer zorgen dat hij de jacht zou belemmeren, maar toen ze
eenmaal achter de kudde zaten, nam hij een andere houding aan. Hij
besloop de onagers op dezelfde manier als hij Whinney's staart had
beslopen, net alsof hij er zelf een kon vellen, hoewel hij daar
veel te jong voor was. Toen drong het tot haar door dat zijn
spelletjes verkleinde versies waren van de jachtvaardigheden die
hij als volwassen leeuw zou moeten beheersen. Hij was jager van
geboorte, zijn begrip voor de noodzaak tot behoedzaamheid was hem
aangeboren.
Ayla ontdekte tot haar verbazing dat het leeuwtje zowaar steun
betekende. Toen de kudde zo dicht bij de valkuil kwam dat ze voor
de geur van mens en leeuw uitweek, zette ze Whinney aan, joelend en
gillend, om ze op de vlucht te jagen. De jonge leeuw voelde dat dit
het teken was en ging de dieren ook achterna. De lucht van de
holeleeuw vergrootte de paniek onder de onagers. Ze stevenden
regelrecht op de valkuil af.
Ayla liet zich met de speer in de hand van Whinney's rug
glijden en rende in volle vaart op een krijsende onager af die uit
de kuil probeerde te krabbelen, maar Kleintje was haar voor. Hij
sprong op de rug van het dier—de dodelijke, verstikkende greep van
de leeuw om de keel van zijn prooi kende hij nog niet—en beet met
melktandjes die nog veel te klein waren om veel uitwerking te
hebben, in de nek van de onager. Maar het was zijn eerste
keer.
Als hij nog in de troep had geleefd, zou geen enkele volwassen
leeuw hem hebben toegestaan bij de prooi te komen. Iedere poging
zou onmiddellijk zijn afgestraft met een moorddadige mep.
Niettegenstaande hun snelheid waren leeuwen maar sprinters terwijl
hun prooidieren lange-afstandrenners waren. Als de prooi niet
meteen werd gepakt, was de kans groot dat hij ontsnapte. Ze konden
zich niet veroorloven dat een jong zich ging oefenen in het jagen
voor hij bijna volwassen was, behalve dan bij wijze van spel.
Maar Ayla was een mens. Ze miste de snelheid van een prooi of
een roofdier en had geen klauwen of roofdiergebit. Haar wapen was
haar verstand. Daarmee had ze middelen bedacht om het ontbreken van
natuurtalenten voor de jacht te compenseren. De valkuil die de
minder snelle mens de mogelijkheid schonk om te jagen, bood een
welp ook de gelegenheid om het te proberen. Toen Ayla buiten adem
aankwam, zat de onager met wijd opengesperde ogen van angst
gevangen in een kuil, met een grommend holeleeuwjong op zijn rug,
dat probeerde hem met zijn melktanden te doden.
De vrouw maakte met een zekere stoot van haar speer een einde
aan de strijd van het dier. Met het leeuwtje nog steeds op zijn rug
geklemd—zijn scherpe tandjes hadden de huid opengehaald —zakte de
onager in elkaar. Pas toen iedere beweging was opgehouden, liet
Kleintje los. Ayla's glimlach was de trotse, bemoedigende glimlach
van een moeder toen het jonge leeuwtje, boven op een dier veel
groter dan hijzelf, vol trots en ervan overtuigd dat hij de prooi
had gedood, probeerde te brullen. Toen sprong Ayla bij hem in de
kuil en duwde hem zachtjes opzij. 'Uit de weg, Kleintje. Ik moet
dit touw om zijn hals binden, zodat Whinney hem uit het gat kan
trekken.' Het leeuwtje was één brokje opgekropte energie toen het
paard trekkend aan de riem om haar borst, de onager uit de kuil
hees. Kleintje sprong het gat in en er weer uit en toen de onager
tenslotte uit het gat was, sprong hij boven op het dier en toen er
weer af. Hij wist niet wat hij met zichzelf aanmoest. De leeuw die
de prooi doodde, mocht gewoonlijk het eerst zijn deel nemen, maar
jongen doodden geen prooi. Volgens de gebruikelijke hiërarchie
kwamen ze het laatst.Ayla legde de onager languit om de buiksnede
te maken, die bij de anus begon en bij de keel eindigde. Een leeuw
zou het dier op een soortgelijke manier hebben geopend, door eerst
de weke onderbuik weg te scheuren. Terwijl Kleintje begerig
toekeek, sneed Ayla door het onderste deel, draaide zich toen om en
ging wijdbeens over het dier staan om het laatste stuk open te
snijden.
Kleintje kon niet langer wachten. Hij dook in de gapende buik
en graaide naar de bloederige ingewanden die naar buiten puilden.
Zijn naaldscherpe tanden scheurden door het zachte inwendige
weefsel en slaagden erin iets beet te krijgen. Hij zette zich
schrap en trok, zoals hij dat met touwtrekken altijd deed. Ayla was
klaar met de snede, draaide zich om en voelde een uitbundig gelach
opborrelen. Ze schudde van vrolijkheid tot ze tranen in haar ogen
had. Kleintje had zich vastgebeten in een stuk darm, maar toen hij
achteruit trok, kwam er onverwacht geen weerstand. Het bleef maar
meegeven. Begerig was hij blijven trekken tot een lang touw van
ingewanden enkele meters was uitgerold en zijn verbaasde blik was
zo grappig, dat Ayla zich niet kon goedhouden. Ze zakte met haar
handen tegen haar buik op de grond en probeerde zichzelf weer in
bedwang te krijgen. Niet begrijpend wat de vrouw daar op de grond
deed, liet het leeuwtje het koord vallen en kwam de zaak
onderzoeken. Toen hij naar haar toe kwam huppelen, greep ze
grijnzend zijn kop beet en wreef met haar wang over zijn vacht.
Toen krauwde ze hem achter zijn oren en om zijn enigszins met bloed
bevlekte kaken, terwijl hij aan haar handen likte en bij haar op
schoot krabbelde. Hij vond haar twee vingers en terwijl hij zijn
voorpoten beurtelings op haar dijen drukte, begon hij te zuigen en
diepe keelgeluiden te maken.
Ik weet niet wat je hier heeft gebracht, Kleintje, dacht Ayla,
maar ik ben zo blij dat je er bent.