13


Toen Ayla bij de vallei aankwam, zat ze met een probleem. Het was haar bedoeling geweest haar vlees op het strandje uit te benen en te drogen. Ze zou dan buiten slapen, net als ze de vorige keer had gedaan. Maar de gewonde holeleeuw kon alleen in de grot behoorlijk verzorgd worden. Het jong was groter dan een vos en veel gedrongener, maar ze kon hem wel dragen. Een volgroeide eland was een heel andere kwestie. De punten van de twee speren die achter Whinney aansleepten en die de steunpunten vormden van de slede, stonden te ver uit elkaar om op het smalle pad naar de grot te passen. Ze wist niet hoe ze haar zwaarbevochten prooi naar de grot moest krijgen en ze durfde hem niet onbewaakt op het strandje achter te laten met de hyena's zo vlak op haar hielen.
Ze maakte zich terecht zorgen. Alleen al in de korte tijd die ze nodig had om het leeuwtje naar de grot te dragen, stonden er hyena's te grommen boven de met de grasmat bedekte eland, die nog steeds op de slede lag. Ze trokken zich niets aan van Whinney's schichtige uitwijkpogingen. Ayla's slinger was al in actie nog voor ze halverwege het pad naar beneden was en een hard weggeslingerde steen was dodelijk. Ze sleepte de hyena aan een achterpoot om de stenen wand de wei in, hoewel ze het vreselijk vond het beest aan te raken. Hij stonk naar het aas waarmee hij zich het laatst had gevoed, en ze waste haar handen in de stroom voor ze haar aandacht op het paard richtte. Whinney stond te trillen en te zweten. Ze zwiepte van zenuwachtige opwinding met haar staart. De geur van de holeleeuw zo dicht bij haar was al haast meer geweest dan ze kon verdragen, en de lucht van de hyena's op haar spoor was nog erger. Ze had geprobeerd rond te cirkelen toen de beesten zich om Ayla's prooi samentrokken, maar een poot van de slede was in een rotsspleet blijven hangen. Ze was haast in paniek.
'Dit is een zware dag voor je geweest, hè, Whinney?' zei Ayla. Ze sloeg toen haar armen om de hals van het paard en hield haar eenvoudig tegen zich aan, zoals ze dat bij een bang kind zou doen. Whinney leunde tegen haar aan, briesend door haar neus. Ze beefde, maar de nabijheid van de jonge vrouw kalmeerde haar tenslotte. Het paard was altijd behandeld met liefde en geduld en gaf er vertrouwen en bereidwilligheid voor terug.
Ayla begon de geïmproviseerde slede uit elkaar te halen. Ze wist nog steeds niet precies hoe ze de eland naar de grot moest krijgen, maar toen de ene stok was losgemaakt, zwaaide hij dichter naar de andere toe, zodat de twee punten van de vroegere speren heel dicht bij elkaar kwamen. Haar probleem had zichzelf opgelost. Ze maakte de stok opnieuw vast, zodat hij op zijn plaats zou blijven, en leidde Whinney in de richting van het pad. De lading lag niet stabiel, maar ze hoefden maar een kleine afstand af te leggen.
Whinney kostte hel meer inspanning. De eland en het paard waren ongeveer even zwaar en het pad was steil. Het deed Ayla de kracht van het paard beseffen en gaf haar inzicht in het voordeel dat ze had gedaan door deze te benutten. Toen ze bij het stenen portaal waren, verwijderde Ayla alle lasten en omhelsde de jonge merrie dankbaar. Ze ging de grot binnen, in de verwachting dat Whinney haar wel zou volgen, maar draaide zich om bij het zenuwachtige gehinnik. 'Wat is er aan de hand?' gebaarde ze.
Het holeleeuwtje lag nog precies waar ze het had achtergelaten. Het leeuwtje, dacht ze. Whinney ruikt het leeuwtje. Ze ging terug naar buiten.
'Wees maar niet bang, Whinney. Dat kleintje kan je geen kwaad doen.' Ze wreef over Whinney's zachte neus en spoorde het paard, met de arm om de stevige hals geslagen, zachtjes aan de grot in te gaan. Vertrouwen in de vrouw won het weer van de angst. Ze leidde het paard naar het leeuwtje. Whinney snuffelde voorzichtig, deinsde terug en hinnikte. Toen liet ze haar snoet weer zakken om nog een keer aan het roerloze jong te snuffelen. Er hing wel een roofdiergeur, maar de jonge leeuw deed geen kwaad. Whinney snuffelde nog een keer aan het leeuwtje en gaf hem een duwtje met haar neus. Toen leek ze te besluiten de nieuwe aanwinst in de grot te accepteren. Ze liep naar haar plaats en begon van het hooi te eten.Ayla richtte haar aandacht op het gewonde kleintje. Het was een donzig schepseltje met zwakke geelbruine vlekken op een lichtere beige achtergrond. Hij leek heel jong, maar Ayla wist het niet zeker. Holeleeuwen waren stepperoofdieren. Zij had alleen vleeseters bestudeerd die in de bosachtige streek rond de Stamgrot leefden. Toen jaagde ze nooit op de open vlakte. Ze probeerde zich alles te herinneren wat de jagers van de stam over holeleeuwen hadden gezegd. Deze leek lichter van kleur dan de andere die ze had gezien en ze herinnerde zich dat de mannen de vrouwen vaak hadden gewaarschuwd dat holeleeuwen moeilijk te zien waren. Ze pasten zich zo goed aan bij de kleur van het droge gras en de stoffige grond, dat je haast over ze kon struikelen. Een hele troep, die in de schaduw van het kreupelhout of tussen de stenen en rotsaders in de buurt van hun holen lag te slapen, zag eruit als een verzameling rotsblokken, zelfs van heel dichtbij. Toen ze erover nadacht wist ze dat de steppen in deze streek over het algemeen wat lichter van kleur waren en de leeuwen die hier leefden pasten zeker beter bij die achtergrond. Ze had er niet eerder bij stilgestaan, maar het leek logisch dat hun vacht lichter van kleur moest zijn dan van die anderen in het zuiden. Misschien moest ze zich eens wat meer in de holeleeuwen verdiepen.
Met vaardige, kundige vingers voelde de jonge medicijnvrouw wat de omvang van het letsel van het leeuwtje was. Een rib was gebroken, maar dreigde geen verdere schade aan te richten. Stuiptrekkingen en miauwende geluidjes gaven aan waar hij pijn had. Hij had misschien inwendig letsel, maar dat wist ze niet zeker. Het ernstigste probleem was een open wond op zijn kop, ongetwijfeld veroorzaakt door een harde hoef. Haar vuur was al lang opgebrand, maar dat was niet langer iets om over in te zitten. Ze was op haar vuurstenen gaan vertrouwen en als ze goed tondel had, kon ze heel snel een vuur aan de gang krijgen. Ze zette water op en wikkelde toen een leren band glad en strak om de ribben van het leeuwtje. Toen ze de donkerbruine bast van de smeerwortels schilde, die ze op de terugweg had opgegraven, sijpelde er een kleverige gom uit. Ze deed goudsbloemen in het kokende water en toen de vloeistof goudgeel kleurde, doopte ze er een zacht absorberend vel in om de kop- wond van het leeuwtje uit te wassen.
Toen ze het geronnen bloed losweekte, begon de wond weer te bloeden. Er zat een barst in de schedel, maar hij was niet inge- plet. Ze hakte de witte smeerwortel fijn en legde de kleverige substantie direct op de wond—het bracht de bloeding tot staan en zou het bot helpen genezen—en wikkelde er vervolgens nog wat zacht leer om. Ze had niet geweten hoe ze van pas konden komen, toen ze de huid van bijna ieder dier dat ze had gedood, prepareerde, maar zelfs in haar wildste fantasieën had ze nooit gedroomd van het gebruik dat ze zojuist van een aantal ervan had gemaakt.
Wat zou Brun verbaasd zijn als hij me nu zag, dacht ze glimlachend. Hij stond nooit toe dat ik roofdieren meebracht. Hij wou me niet eens dat kleine wolvejong in de grot laten brengen. En moet je me nu eens zien, met een jonge leeuw! Ik denk dat ik heel snel een heleboel over holeleeuwen zal leren—als hij tenminste in leven blijft.
Ze zette nieuw water op voor een thee van smeerwortel en kamille, hoewel ze niet wist hoe ze het gedaan moest krijgen dat het leeuwtje het inwendig genezende medicijn binnenkreeg. Daarop liet ze het jonge leeuwtje met rust en ging naar buiten om de eland te villen. Toen haar eerste dunne, tongvormige repen vlees klaar waren om te worden opgehangen, stond ze plotseling voor een probleem. Er lag geen laag aarde op de stenen richel, niets waarin ze de palen kon verzinken die ze gebruikte om haar koorden tussen te spannen. Daar had ze niet eens aan gedacht toen ze zich er zo druk over had gemaakt om het elandenkarkas naar de grot te brengen. Waarom leek ze altijd juist op de kleine dingen stuk te lopen? Ze kon nergens op rekenen. In haar teleurstelling kon ze niet op een oplossing komen. Ze was moe en overspannen. Ze zat erover in dat ze een holeleeuw mee naar huis had genomen. Ze was er niet van overtuigd dat ze dat wel had moeten doen en wat moest ze met hem beginnen? Ze gooide de paal neer en stond op. Ze liep naar het verre uiteinde van de richel en keek uit over de vallei terwijl de wind haar in het gezicht waaide. Hoe haalde ze het in haar hoofd om een leeuwe- jong mee naar huis te nemen dat verzorging nodig had, als ze zich gereed moest maken om haar speurtocht naar de Anderen voort te zetten? Misschien moest ze hem maar gewoon nu terugbrengen naar de steppen en hem de weg laten gaan van alle verzwakte dieren in het wild. Kon ze door het leven alleen niet logisch meer denken? Ze wist toch al niet hoe ze hem moest verzorgen. Hoe moest ze hem voeren? En wat zou er gebeuren als hij inderdaad herstelde? Dan kon ze hem niet terugsturen, naar de steppen, zijn moeder zou hem nooit meer accepteren, hij zou sterven. Als ze het leeuwtje wilde houden, moest ze in de vallei blijven. Om haar speurtocht voort te zetten, moest ze hem terugbrengen naar de steppen.Ze liep de grot weer in en bleef boven het jonge leeuwtje staan. Hij had zich nog steeds niet verroerd. Ze legde haar hand op zijn borstkas. Hij was warm en ademde en zijn donzige vacht herinnerde haar aan Whinney toen ze nog klein was. Hij was schattig, en hij zag er zo grappig uit met zijn kop in het verband, dat ze moest glimlachen. Maar dat schattige kleintje wordt eens een heel grote leeuw, bedacht ze. Ze ging weer rechtop staan en keek weer op hem neer. Het deed er niet toe. Ze kon dat kleintje onmogelijk in de steppen achterlaten om te sterven. Ze ging weer naar buiten en staarde naar het vlees. Als ze in de vallei wilde blijven, zou ze weer over het opslaan van voedsel moeten gaan denken. Vooral nu ze er een mond bij had om te vullen. Ze raapte het paaltje op en probeerde een manier te bedenken om hem overeind te houden. Haar oog viel op een bergje rotsgruis langs de achterwand, bij het uiterste randje, en ze probeerde het paaltje erin te steken. Het stuk hout bleef overeind staan, maar zou nooit het gewicht van snoeren vlees houden. Het bracht haar echter wel op een idee. Ze ging de grot in, greep een mand en rende naar beneden naar het strandje. Na enig geëxperimenteer ontdekte ze dat ze met een piramide van strandstenen een langere paal overeind kon houden. Ze maakte verschillende tochtjes om stenen te verzamelen en geschikte stukken hout uit te snijden, voor ze in staat was verschillende lijnen over de richel te spannen om het vlees te drogen en verder kon gaan met het snijwerk. Ze legde een vuurtje aan bij de plek waar ze zat te werken en stak een staartstuk aan een spit om het te roosteren voor haar eten. Ze piekerde er weer over hoe ze het leeuwtje moest voeren en hoe ze hem de medicijnen moest laten innemen. Ze had behoefte aan voeding voor jonge leeuwtjes.
Jongen konden hetzelfde eten als volwassen dieren, herinnerde ze zich, maar het moest zachter zijn, gemakkelijker te kauwen en te slikken. Ze kon misschien soep maken met het vlees heel fijn gesneden. Dat had ze voor Dure gemaakt, waarom niet voor het leeuwtje? Waarom zou ze de soep eigenlijk niet trekken in de thee die ze gezet had voor zijn medicijn?
Ze ging onmiddellijk aan het werk en hakte het volgende stuk elandevlees dat ze oppakte, fijn. Ze bracht het naar binnen om het in de kookpot te stoppen, en besloot er toen ook wat van de overgebleven smeerwortel aan toe te voegen. Het leeuwtje had zich niet verroerd, maar ze dacht dat hij wat rustiger was. Enige tijd later dacht ze dat ze hem hoorde bewegen en ging terug om nog een keer bij hem te kijken. Hij was wakker en miauwde zacht, niet in staat zich om te rollen en overeind te komen, maar toen ze het uit de kluiten gewassen katje naderde, trok hij zijn lippen op, blies en probeerde achteruit te wijken. Ayla glimlachte en liet zich naast hem op haar hurken zakken. Bang klein ding, dacht ze. Ik kan het je niet kwalijk nemen. Om wakker te worden in een vreemd hol, met pijn en dan iemand te zien die helemaal niets lijkt op je moeder en nestgenoten. Ze strekte haar hand uit. Hier, ik zal je geen kwaad doen. Au! Je tandjes zijn scherp! Vooruit, kleintje. Proef mijn hand, krijg mijn geur te pakken. Dan zul je gemakkelijker aan me wennen. Ik zal nu je moeder moeten zijn. Al wist ik je hol te vinden, dan zou je moeder nog niet voor je kunnen zorgen, als ze je tenminste terug zou nemen. Ik weet niet veel van holeleeuwen, maar ik wist ook niet veel van paarden. Maar een jong is een jong. Heb je honger? Ik kan je geen melk geven. Ik hoop dat je soep lust met fijngesneden vlees en van het medicijn zul je opknappen. Ze stond op om in de kookpot te kijken. Ze was nogal verbaasd dat de afgekoelde soep zo dik was geworden en toen ze er met een ribbot in roerde, vond ze het vlees op de bodem van de houten kookkom in een klomp samengepakt. Op het laatst prikte ze met een puntige spies in de pot en tilde er een gestolde massa vlees uit met een dikke, taaie vloeistof die er in draden vanaf hing. Plotseling begreep ze het en barstte in lachen uit. Het leeuwtje schrok er zo van dat hij haast genoeg kracht vond om overeind te komen.
Geen wonder dat smeerwortel zo goed is voor wonden. Als het gescheurd vlees aan je lichaam net zo goed bij elkaar houdt als het dit vlees aan elkaar heeft gelijmd, moet het de genezing wel bevorderen!
'Kleintje, denk je dat je hier iets van kunt drinken?' zei ze tegen de holeleeuw. Ze goot wat van de afgekoelde, lijmachtige vloeistof in een wat kleinere berkebasten eetschaal. Het leeuwtje had zich van de grasmat afgewurmd en worstelde om overeind te komen. Ze zette het schaaltje onder zijn neus. Hij siste tegen haar en week achteruit.Ayla hoorde hoefgeklepper het pad opkomen en een ogenblik later kwam Whinney binnen. Ze merkte het leeuwtje op, dat nu klaar wakker was en volop in beweging. Ze kwam de zaak onderzoeken. Ze liet haar hoofd zakken en besnuffelde het donzige beestje. De jonge holeleeuw, die als volwassen beest Whinney's soortgenoten doodsangst kon inboezemen, was op zijn beurt doodsbang voor het zoveelste onbekende, grote dier dat voor hem opdoemde. Hij blies en gromde en week achteruit tot hij bijna weer op Ayla's schoot lag. Hij voelde de warmte van haar been en herinnerde zich een iets vertrouwder geur en bleef daar in elkaar gedoken liggen. Er waren hier te veel nieuwe dingen. Ayla tilde het jonge leeuwtje op haar schoot, knuffelde hem en maakte neuriënde geluidjes zoals ze ieder willekeurig kleintje zou hebben gesust. Zoals ze haar eigen kleintje had gesust. Het is goed. Je went wel aan ons. Whinney schudde haar hoofd en hinnikte. De holeleeuw in Ayla's armen leek geen bedreiging, hoewel haar instinct haar vertelde dat het volgens de geur wel zo was. Ze had zich al eerder aangepast zolang ze bij de vrouw woonde. Misschien kon ze in dit speciale geval ook wel een holeleeuw accepteren.
Het jonge dier reageerde op Ayla's aaien en knuffelen door rond te wroeten op zoek naar een plekje om te sabbelen. Je hebt honger, hè, kleintje? Ze strekte haar hand uit naar het schaaltje dikke soep en hield het het leeuwtje onder de neus. Hij rook eraan, maar wist niet wat hij ermee moest doen. Ze doopte twee vingers in de kom en stak ze in zijn bek. Toen wist hij wat hij moest doen. Hij sabbelde, zoals ieder kleintje. Terwijl ze daar in haar kleine grot zat met het jonge holeleeuwtje in haar armen, heen en weer wiegend terwijl hij op haar twee vingers sabbelde, was Ayla zo overstelpt door de herinnering aan haar zoon, dat ze niet in de gaten had dat de tranen haar langs het gezicht stroomden en op de donzige vacht vielen.

In die eerste dagen—en nachten, waarin ze het leeuwtje mee naar haar bed nam om hem te knuffelen en hem op haar vingers te laten sabbelen—ontstond er een band tussen de eenzame jonge vrouw en het verweesde holeleeuwtje, een band die nooit had kunnen ontstaan tussen het jong en zijn natuurlijke moeder. De wegen van de natuur waren hardvochtig, vooral voor de jongen van het machtigste roofdier van allemaal. Terwijl de leeuwemoeder haar jongen gedurende de eerste weken zoogde en ze zelfs zes maanden lang af en toe nog liet sabbelen, begonnen leeuwewelpen vanaf het ogenblik dat hun ogen voor het eerst opengingen, vlees te eten. Maar de voedingshiërarchie in een troep leeuwen stond geen sentimentaliteit toe. De leeuwin was de jaagster en in tegenstelling tot andere leden van de familie der katachtigen, jaagde ze in een groep. Drie of vier leeuwinnen samen vormden een geduchte jachtploeg, ze konden een gezond reuzenhert aan, of een oerosstier in de bloei van zijn leven. Alleen een volgroeide mammoet was immuun voor hun aanvallen, hoewel jonge en oude dieren wel gevaar liepen. Maar de leeuwin jaagde niet voor haar jongen, ze jaagde voor het mannetje. Het aanvoerende mannetje kreeg altijd het leeuwedeel. Zodra hij verscheen, maakten de leeuwinnen ruim baan en pas nadat hij zich had volgevreten, namen de vrouwtjes hun deel. Daarna kwamen de oudere opgroeiende leeuwen, en dan pas kregen de jonge welpen, als er nog iets over was, de kans over de restjes te ruziën.
Als een jonge welp uit wanhopige honger probeerde voor zijn beurt een stuk weg te kapen, was de grootste kans dat hij een doodklap kreeg. De moeder leidde haar jongen, ook al waren ze misschien half verhongerd, vaak van de prooi weg om dergelijke gevaren te vermijden. Driekwart van de welpen die werden geboren, haalden de volwassenheid niet. De meeste van hen die het wel haalden, werden uit de troep gestoten en werden zwervers —en zwervers waren nergens welkom, vooral niet als het mannetjes waren. Vrouwtjes waren iets in het voordeel. Als de troep jaagsters te kort kwam, mochten die misschien aan de rand blijven rondhangen.
De enige manier waarop een mannetje geaccepteerd kon worden, was door ervoor te vechten, vaak op leven en dood. Alleen als het aanvoerende mannetje van de troep oud werd, of gewond raakte, werd hij door een jonger lid van de troep verdreven, of—wat waarschijnlijker was—door een zwerver, die zijn positie innam. Het mannetje zat bij de troep om het territorium, aangegeven door zijn reukklieren of door de urine van het aanvoerende vrouwtje, te verdedigen, en om het voortbestaan van de troep te verzekeren als voortplantingsgroep. Een enkele keer kwamen een zwervend mannetje en vrouwtje bij elkaar om de kern te vormen van een nieuwe troep, maar ze moesten hun eigen plekje veroveren op aangrenzende territoria. Het was een hachelijk bestaan.Maar Ayla was geen leeuwemoeder, ze was een mens. Mensen- ouders beschermden hun jongen niet alleen, ze zorgden voor hen. Kleintje, zoals ze hem bleef noemen, werd behandeld zoals geen holeleeuw ooit was behandeld. Hij hoefde niet met zijn nestgenoten om restjes te vechten, noch de zware klappen van de ouderen uit de weg te gaan. Ayla zorgde, ze jaagde voor hem. Maar hoewel ze hem zijn deel gaf, deed ze geen afstand van haar eigen portie. Ze liet hem op haar vingers sabbelen wanneer hij daar maar behoefte aan had en nam hem gewoonlijk mee naar haar bed.
Hij was van nature zindelijk en ging altijd de grot uit, behalve in het begin, toen hij dat niet kon. Zelfs toen trok hij zo'n vieze snuit als hij in zijn nest had geplast, dat het een glimlach op Ayla's gezicht toverde. Dat was niet de enige keer dat ze om hem moest lachen. Vaak moest ze zonder meer lachen om Kleintjes capriolen. Hij vond het heerlijk haar te besluipen, maar het was nog mooier als zij net deed of ze niet in de gaten had wat zijn bedoeling was en dan heel verbaasd deed als hij op haar rug neerkwam, hoewel zij hem soms verraste door zich op het laatste ogenblik om te draaien om hem in haar armen op te vangen. Kinderen van de Stam werden altijd verwend; een straf hield zelden meer in dan het negeren van gedrag dat bedoeld was om de aandacht te trekken. Als ze groter werden en zich meer bewust werden van de status die bij oudere broers, zusters en volwassenen hoorde, begonnen ze het vertroetelen als kinderachtig te beschouwen en namen ze de manieren van de volwassenen over. Als dat onvermijdelijk tot goedkeuring leidde, gingen ze gewoonlijk op de ingeslagen weg voort.
Ayla vertroetelde de holeleeuw, vooral in het begin, maar toen hij groter werd, deden zijn spelletjes haar soms per ongeluk pijn. Als hij haar in onstuimige speelsheid krabde, of in een schijnaan- val omversprong, reageerde ze gewoonlijk door op te houden met spelen, vaak vergezeld van het gebaar dat de Stam gebruikte voor 'stop'! Kleintje voelde haar stemmingen snel aan. Een weigering om een spelletje touwtrekken te spelen met een stok of een oude huid, leidde er vaak toe dat hij probeerde haar gunstig te stemmen met gedrag waar ze gewoonlijk om moest glimlachen, of dat hij probeerde bij haar vingers te komen om erop te sabbelen.
Op haar gebaar voor 'stop' begon hij met hetzelfde gedrag te reageren. Met haar gebruikelijke gevoeligheid voor gedrag en houdingen, kreeg Ayla dit in de gaten en ze begon het stopge- baar te gebruiken telkens wanneer ze hem wilde laten ophouden met wat hij maar deed. Er was niet zozeer sprake van dat zij hem africhtte, als wel dat ze op elkaar reageerden, maar hij leerde snel. Op haar gebaar stopte hij midden in zijn pas, of probeerde een speelse sprong nog in de lucht af te breken. Als het 'stop'- gebaar met een bevelende strengheid werd uitgevaardigd, moest hij gewoonlijk gerustgesteld worden, alsof hij wist dat hij iets had gedaan dat haar niet aanstond.
Aan de andere kant voelde zij zijn stemmingen snel aan en ze legde hem geen fysieke beperkingen op. Hij was even vrij te komen en te gaan als zij en het paard. Het kwam nooit bij haar op een van haar twee dierlijke metgezellen op te sluiten of vast te binden. Ze vormden haar familie, haar stam, ze waren levende wezens die haar grot en haar leven deelden. In haar eenzame wereld waren ze de enige vrienden die ze had. Ze vergat al gauw hoe vreemd in de ogen van de Stam het zou lijken dat ze dieren bij zich had wonen, maar ze verbaasde zich wel over de verhouding die zich ontwikkelde tussen het paard en de leeuw. Ze waren natuurlijke vijanden, prooi en rover. Als ze daarbij had stilgestaan toen ze het gewonde jong vond, had ze het leeuwtje misschien niet meegenomen naar de grot die ze met een paard deelde. Ze zou niet hebben gedacht dat ze samen konden leven, laat staan iets meer.
In het begin had Whinney het leeuwtje slechts geduld, maar toen hij eenmaal op de been was, viel het haar moeilijk hem te negeren. Als ze Ayla aan een kant van een stuk huid zag trekken terwijl het leeuwtje de andere kant tussen zijn tanden had, en daarbij met zijn kop schudde en gromde, won de aangeboren nieuwsgierigheid van het paard het. Ze moest komen uitvissen wat er gaande was. Nadat ze de huid had besnuffeld greep ze hem vaak beet met haar tanden, zodat er drie kanten op werd getrokken. Als Ayla dan losliet, werd het touwtrekken tussen paard en leeuw. Mettertijd nam Kleintje de gewoonte aan met een huid—onder zijn lijf, tussen zijn voorpoten, zoals hij op een dag met zijn buit zou slepen—over het pad van het paard te slepen, in een poging haar ertoe te verleiden een uiteinde op te pakken en touw te trekken. Whinney gaf hem vaak zijn zin. Zonder nestgenoten om zijn leeuwespelletjes mee te spelen, moest Kleintje zich tevreden stellen met de wezens waarover hij wel kon beschikken.
Een ander spelletje, waar Whinney niet zo dol op was, maar dat Kleintje onweerstaanbaar leek te vinden, was staartjevangen. Met name Whinney's staart. Kleintje besloop die. In elkaar gedoken voor de sprong keek hij hoe die oh zo uitnodigend zwiepte en zwaaide terwijl hij er stiekem en stilletjes, trillend van opwinding op afkwam. Dan sprong hij toe, kronkelend van voorpret, verrukt over een bek vol haar. Soms was Ayla ervan overtuigd dat Whinney met het leeuwtje meespeelde en volledig besefte dat haar staart het mikpunt was van zo'n intens verlangen, maar net deed of ze niets in de gaten had. De jonge merrie was ook speels. Ze had alleen nog nooit iemand gehad om mee te spelen. Ayla was niet in staat om spelletjes te bedenken, dat had ze nooit geleerd.
Maar als Whinney er na een poosje genoeg van had, viel ze tegen de aanvaller van haar staart uit en beet Kleintje in zijn achterste. Hoewel ook zij toegeeflijk was, gaf ze nooit haar overwicht prijs. Kleintje was dan wel een holeleeuw, maar hij was gewoon maar een kleintje. En als Ayla zijn moeder was, dan werd Whinney zijn kindermeisje. Terwijl er in de loop der tijd spelletjes tussen de twee ontstonden, was de overgang van louter dulden tot actieve zorg vooral het resultaat van één bijzonder trekje: Kleintje was dol op mest.
Voor de uitwerpselen van vleeseters had hij geen belangstelling, hij was alleen gek op de mest van graseters en als ze buiten op de steppen waren, rolde hij erin rond wanneer hij die maar vond. Zoals voor de meeste van zijn spelletjes gold, was het een voorbereiding voor het jagen later. De eigen mest van een prooidier kon de geur van een leeuw maskeren, maar daarom moest Ayla niet minder lachen als ze hem een nieuwe hoop mest zag ontdekken. Vooral mammoetmest was lekker. Hij omhelsde de grote ballen, brak ze aan stukken en rolde zich erin.
Maar geen enkele mest was zo geweldig als die van Whinney. De eerste keer dat hij de hoop gedroogde vijgen ontdekte die Ayla gebruikte als aanvulling op haar brandhout, kon hij er niet genoeg van krijgen. Hij liep ermee rond, speelde ermee, vlijde zich erin neer. Toen Whinney in de grot kwam, rook ze haar eigen lucht aan hem. Ze leek te vinden dat hij daardoor deel van haar werd. Vanaf dat ogenblik verloor ze ieder spoor van zenuwachtigheid tegenover het leeuwtje en nam hem onder haar hoede.
Ze leidde hem en bewaakte hem, en als hij bij tijd en wijle reageerde op een manier die ze niet helemaal begreep, dan deed dat niets af aan haar toegewijde zorg.

Die zomer was Ayla gelukkiger dan ze ooit was geweest sinds ze de Stam had verlaten. Whinney was gezelschap geweest en meer dan een vriendin, Ayla wist niet wat ze zonder haar had moeten beginnen tijdens de lange eenzame winter. Maar de komst van het leeuwtje in haar kudde bracht een nieuwe dimensie. Hij bracht gelach. Tussen het beschermende paard en het speelse leeuwtje vond er altijd wel iets vermakelijks plaats. Op een warme zonnige dag hartje zomer stond ze in de wei te kijken naar het leeuwtje en het paard, die samen een nieuw spelletje speelden. Ze zaten elkaar in een grote cirkel achterna. Eerst remde de jonge leeuw net genoeg af om zich door Whinney te laten inhalen, dan sprong hij weer vooruit terwijl zij langzamer ging lopen, tot hij helemaal rond was en weer achter haar zat. Dan rende zij weer vooruit terwijl hij zijn snelheid inhield tot ze hem weer inhaalde. Ayla vond het het grappigste dat ze ooit had gezien. Ze lachte tot ze tegen een boom in elkaar zakte, haar buik vasthoudend van het lachen.
Toen haar lachkrampen ophielden, kwam ze weer tot zichzelf. Wat was dat voor geluid dat ze maakte als ze iets vermakelijk vond? Waarom deed ze dat? Het kwam zomaar als er niemand was die tegen haar zei dat het niet hoorde. Waarom zou het niet netjes zijn? Ze kon zich niet herinneren dat ze in de Stam ooit iemand had zien lachen of glimlachen, behalve haar zoon. Toch hadden ze wel gevoel voor humor. Grappige verhalen veroorzaakten instemmend knikken en een leuke gelaatsuitdrukking, die vooral aan de ogen was te zien. Ze herinnerde zich dat de mensen van de Stam grimassen maakten die wel iets van haar glimlach hadden. Maar die drukten nerveuze angst uit, of bedreiging, niet de blijdschap die zij voelde. Maar als het lachen haar zo goed deed en geen enkele moeite kostte kon het toch niet verkeerd zijn? Andere mensen, zoals zij, zouden die lachen? De Anderen. Haar warme, blijde gevoelens verlieten haar. Ze dacht niet graag aan de Anderen. Het herinnerde haar eraan dat ze was opgehouden hen te zoeken en dat vervulde haar met gemengde gevoelens. Iza had tegen haar gezegd dat ze moest zoeken en dat alleen blijven gevaarlijk kon zijn. Als ze ziek werd of een ongeluk kreeg, wie moest haar dan helpen?
Maar ze was zo gelukkig in de vallei, met haar dierenfamilie. Whinney en Kleintje keken niet afkeurend wanneer ze zich even vergat en begon te rennen. Ze zeiden nooit tegen haar dat ze niet moest glimlachen of huilen, of op wat ze mocht jagen, of wanneer en met welke wapens. Ze kon zelf kiezen en dat gaf haar zo'n vrij gevoel. Ze voelde zich niet beperkt in haar vrijheid, omdat er veel tijd in ging zitten om in haar lichamelijke behoeften te voorzien, zoals voedsel, warmte en onderdak, hoewel datveel inspanning kostte. Integendeel. Het gaf haar zelfvertrouwen nu ze wist dat ze voor zichzelf kon zorgen. Met het verstrijken van de tijd was het verdriet dat ze had om de mensen van wie ze hield, afgenomen, vooral sinds de komst van Kleintje.
De leegte, haar behoefte aan menselijk contact, was zo'n constant probleem dat het normaal begon te lijken. Elke verlichting was een vreugde en de twee dieren vulden de leegte voor een groot deel. Ze vergeleek de situatie graag met die van Iza, Creb en haarzelf, toen ze nog een meisje was, behalve dan dat zij en Whinney nu voor Kleintje zorgden. En als het leeuwtje dan met ingetrokken nagels zijn voorpoten om haar heen sloeg en ze 's nachts tegen hem aankroop, kon ze zich bijna voorstellen dat het Dure was.
Ze voelde er niet zo veel voor om onbekende Anderen te gaan zoeken, die onbekende gewoonten en beperkingen hadden; Anderen die haar misschien het lachen zouden afnemen. Dat zal niet gebeuren, zei ze. Ik wil nooit meer bij mensen wonen die het niet goed vinden dat ik lach.
Toen de dieren genoeg hadden van hun spelletje, floot Ayla, wat Whinney naar haar toebracht. Het leeuwtje, dat bij haar had liggen rusten, kwam achter haar aan draven. Hij volgde haar altijd, of Ayla.
'Ik moet op jacht, Whinney,' gebaarde ze. 'Die leeuw eet zoveel en hij begint zo groot te worden.'
Toen de jonge holeleeuw eenmaal van zijn verwondingen was hersteld, volgde hij Ayla of Whinney waarheen ze maar gingen. In de troep werden jongen nooit alleen gelaten, maar bij de Stam werden kleintjes ook nooit alleen gelaten en zijn gedrag was volkomen normaal. Maar het leverde wel een probleem op. Hoe moest ze jagen met een holeleeuw op sleeptouw? Toen Whin- ney's beschermende instincten eenmaal waren gewekt, loste het probleem zich echter vanzelf op. Het was gebruikelijk dat de leeuwemoeder als haar jongen nog klein waren, een subgroep vormde met hen en een jonger vrouwtje. Het jongere vrouwtje paste op de jongen als de leeuwin op jacht ging en Kleintje accepteerde Whinney in die rol. Ayla wist dat niet één hyena of een soortgelijk dier haar stampende hoeven zou trotseren als de merrie getergd was haar pupil te beschermen. Maar het betekende wel dat ze weer te voet moest jagen. En toch bood het haar een onverwachte kans, om over de steppen in de buurt te trekken op zoek naar geschikte prooi voor haar slinger. Ze had steeds de troep holeleeuwen vermeden die rondzwierf in het gebied ten oosten van haar vallei. Maar de eerste keer dat ze een paar leeuwen opmerkte die in de schaduw van gedrongen dennen lagen te rusten, besloot ze dat het tijd werd iets aan de weet te komen over de beesten die haar totem belichaamden. Het was een gevaarlijke bezigheid. Ze was dan wel jager, maar ze kon gemakkelijk prooi worden. Ze had echter al eerder roofdieren bespied en had geleerd hoe ze niet op moest vallen. De leeuwen wisten dat ze hen gadesloeg, maar verkozen na de eerste paar keer haar te negeren. Dat nam het gevaar niet weg. Te allen tijde kon een van hen haar om geen andere reden dan een humeurige bui aanvallen, maar hoe langer ze hen gadesloeg, hoe meer ze geboeid raakte.
Ze brachten het grootste deel van hun tijd rustend of slapend door, maar als ze jaagden, waren ze snelheid en woede in eigen persoon. Wolven, die in meuten jaagden, waren in staat een groot hert te doden, een enkele holeleeuwin kon het sneller af. Ze jaagden alleen als ze honger hadden en aten soms maar om de paar dagen. Ze hoefden niet vooruit voedsel op te slaan, zoals zij, ze jaagden het hele jaar door.
's Zomers, als het overdag heet was, jaagden ze meestal 's nachts, merkte ze. 's Winters, als de natuur hun vachten dikker maakte en de kleur tot ivoor verbleekte, dat kon opgaan in het lichtere landschap, had ze ze wel overdag zien jagen. De strenge kou voorkwam dat ze oververhit raakten door de geweldige energie die ze tijdens de jacht opbrandden, 's Nachts, als de temperaturen nog verder daalden, sliepen ze samengehokt in een grot of onder een overhangende rots, uit de wind, of tussen het verspreide puin van een kloof, waar de stenen in de loop van de dag wat warmte hadden geabsorbeerd van de verre zon en die aan het donker afgaven.De jonge vrouw keerde naar haar vallei terug na een dag observatie die haar een nieuw respect had gebracht voor het dier van haar totemgeest. Ze had de leeuwinnen een oude mammoet zien vellen met slagtanden zo lang dat ze omkrulden en zich aan de voorkant weer kruisten. De hele troep had zich aan de jachtbuit te goed gedaan. Hoe was ze ooit aan zo'n beest ontsnapt toen ze nog maar vijf was en was ze er met alleen een paar littekens vanaf gekomen, dacht ze. Ze begreep de verbazing van de Stam nu beter. Waarom koos de holeleeuw mij uit. Ze kreeg even een vaag vermoeden. Niet zo duidelijk, maar het deed haar aan Dure denken.
Toen ze in de buurt van de vallei kwam, velde ze met een snelle steen een haas voor Kleintje en ze vroeg zich opeens af of het wel verstandig was geweest de welp mee te nemen naar haar grot wanneer ze zich hem voorstelde als een volwassen holeleeuw. Haar onzekerheid verdween toen de jonge leeuw naar haar toe kwam rennen, haar vingers zocht om erop te zuigen en haar likte met zijn ruwe tong.
Toen ze later hete thee zat te drinken, nadat ze de haas voor het leeuwtje had gevild en aan stukken had gehakt, Whinney's plek had schoongemaakt en wat vers hooi voor haar had gehaald en eten voor zichzelf had gemaakt, dacht ze over de gebeurtenissen van die dag na. De jonge holeleeuw lag meer naar achter in de grot te slapen, uit de buurt van de directe hitte van het vuur. Haar gedachten gingen terug naar de omstandigheden die haar ertoe hadden gebracht het jong op te nemen, en ze kon alleen maar tot de slotsom komen dat het de wens van haar totem was geweest. Ze wist niet waarom, maar de geest van de Grote Holeleeuw had haar een van de zijnen gestuurd om groot te brengen.
Haar hand ging naar de amulet die aan de veter om haar hals hing en voelde de voorwerpen erin. Toen richtte ze zich, met de woordeloze, formele taal van de Stam tot haar totem. 'Deze vrouw had niet begrepen hoe machtig de Holeleeuw is. Deze vrouw is dankbaar dat dit haar is getoond. Deze vrouw zal misschien nooit weten waarom ze is gekozen, maar deze vrouw is dankbaar voor het kleintje en het paard.' Ze wachtte even en voegde er toen aan toe: 'Op een dag, Grote Holeleeuw, zou deze vrouw graag weten waarom het jong haar werd gestuurd… als het haar totem welgevallig zou zijn haar dat te vertellen.'

Ayla's gebruikelijke zomerwerk, zich voor te bereiden op het aanstaande koude seizoen, werd door de komst van de holeleeuw verzwaard. Hij was vleeseter, doodeenvoudig, en had grote hoeveelheden vlees nodig om aan de behoeften van zijn snelle groei te voldoen. Het jagen op kleine dieren, met haar slinger, begon haar te veel tijd te kosten, ze moest achter groter wild aan, niet alleen voor de leeuw, maar ook voor zichzelf. Maar daar had ze Whinney bij nodig.
Kleintje wist dat Ayla iets bijzonders van plan was, toen ze het tuig te voorschijn haalde en het paard floot, zodat ze het zo kon aanpassen dat deze de twee stevige houten stokken achter zich aan kon slepen. De slede had zijn nut bewezen, maar ze wilde een betere manier bedenken om hem te bevestigen, zodat ze evengoed de draagmanden kon gebruiken. Ook wilde ze één stok kunnen bewegen zodat het paard de lading naar boven naar de grot kon brengen. Het drogen van het vlees op de richel was ook goed gegaan.
Ze wist niet zeker wat Kleintje zou doen, of hoe ze moest jagen met Kleintje erbij, maar ze moest het proberen. Toen alles klaar was, klom ze op Whinney's rug en ging op weg. Kleintje kwam achter hen aan, zoals hij achter zijn moeder zou zijn aangesukkeld. Het was zoveel gemakkelijker het gebied ten oosten van de rivier te bereiken, dat ze, afgezien van een paar verkenningstochtjes, nooit naar het westen ging. De loodrechte wand aan de westkant liep vele kilometers door voor een steile helling vol brokken steen aan die kant eindelijk een uitweg bood naar de vlakten. Aangezien ze te paard zoveel verder kon zwerven, was ze vertrouwd geraakt met de oostkant, hetgeen het ook gemakkelijker maakte te jagen.
Ze had veel over de kudden van die steppen geleerd, over hun migratiepatronen, hun gebruikelijke routes en de plaatsen waar ze de rivier overstaken. Maar ze moest nog steeds een valkuil graven op een bekend spoor en dat was geen karweitje dat beter ging met de tussenkomst van een levendige jonge leeuwenwelp, die dacht dat de jonge vrouw gewoon, alleen voor zijn genoegen, een prachtig nieuw spelletje had bedacht. Hij sloop naar het gat toe, brokkelde de rand af met zijn poten, sprong erover, erin en net zo gemakkelijk er weer uit. Hij rolde zich in de hopen aarde die ze op het oude tentleer had geschept voor het vervoer. Toen ze het leer wilde wegslepen, besloot Kleintje mee te slepen, zijn kant op. Het werd een getouwtrek waarbij alle aarde weer op de grond viel. 'Kleintje, hoe kan ik dat gat zo nu graven?' zei ze geërgerd, maar lachend, wat hem aanmoedigde. 'Hier, ik zal wel iets voor je zoeken om mee te slepen.' Ze rommelde in de draagmanden die ze van Whinney's rug had gehaald, om haar gemakkelijker te laten grazen, en vond het elandevel, dat ze had meegebracht om op de grond te leggen voor het geval dat het regende. 'Sleep hier maar mee, Kleintje,' gebaarde ze en trok het toen voor zijn neus over de grond. Meer had hij niet nodig. Hij kon een vel dat over de grond werd gesleept, niet weerstaan. Hij was zo verrukt over zichzelf toen hij met de huid tussen zijn voorpoten sleepte, dat ze moest glimlachen.
Ondanks de hulp van de jonge leeuw, kreeg Ayla het gat toch gegraven en bedekt met een oude huid die ze speciaal voor dat doel had meegenomen en een laag aarde. De huid werd met vier pinnen maar amper op zijn plaats gehouden en de eerste keer dat ze alles klaar had, moest Kleintje op onderzoek uit. Hij viel in de val en sprong er geschrokken en verontwaardigd weer uit, maar daarna bleef hij uit de buurt.
Toen de valkuil eenmaal klaar was, floot Ayla Whinney en maakte een wijde, omtrekkende beweging tot ze achter een kudde onagers kwam. Ze kon zich er niet meer toe brengen op paarden te jagen en zelfs de onager gaf haar een onbehaaglijk gevoel. De halfezel leek te veel op een paard, maar de kudde bevond zich in zo'n goede positie voor een drijfjacht de valkuil in, dat ze haar niet kon laten lopen.
Na Kleintjes speelse capriolen rond het gat, maakte ze zich nog meer zorgen dat hij de jacht zou belemmeren, maar toen ze eenmaal achter de kudde zaten, nam hij een andere houding aan. Hij besloop de onagers op dezelfde manier als hij Whinney's staart had beslopen, net alsof hij er zelf een kon vellen, hoewel hij daar veel te jong voor was. Toen drong het tot haar door dat zijn spelletjes verkleinde versies waren van de jachtvaardigheden die hij als volwassen leeuw zou moeten beheersen. Hij was jager van geboorte, zijn begrip voor de noodzaak tot behoedzaamheid was hem aangeboren.
Ayla ontdekte tot haar verbazing dat het leeuwtje zowaar steun betekende. Toen de kudde zo dicht bij de valkuil kwam dat ze voor de geur van mens en leeuw uitweek, zette ze Whinney aan, joelend en gillend, om ze op de vlucht te jagen. De jonge leeuw voelde dat dit het teken was en ging de dieren ook achterna. De lucht van de holeleeuw vergrootte de paniek onder de onagers. Ze stevenden regelrecht op de valkuil af.
Ayla liet zich met de speer in de hand van Whinney's rug glijden en rende in volle vaart op een krijsende onager af die uit de kuil probeerde te krabbelen, maar Kleintje was haar voor. Hij sprong op de rug van het dier—de dodelijke, verstikkende greep van de leeuw om de keel van zijn prooi kende hij nog niet—en beet met melktandjes die nog veel te klein waren om veel uitwerking te hebben, in de nek van de onager. Maar het was zijn eerste keer.
Als hij nog in de troep had geleefd, zou geen enkele volwassen leeuw hem hebben toegestaan bij de prooi te komen. Iedere poging zou onmiddellijk zijn afgestraft met een moorddadige mep. Niettegenstaande hun snelheid waren leeuwen maar sprinters terwijl hun prooidieren lange-afstandrenners waren. Als de prooi niet meteen werd gepakt, was de kans groot dat hij ontsnapte. Ze konden zich niet veroorloven dat een jong zich ging oefenen in het jagen voor hij bijna volwassen was, behalve dan bij wijze van spel.
Maar Ayla was een mens. Ze miste de snelheid van een prooi of een roofdier en had geen klauwen of roofdiergebit. Haar wapen was haar verstand. Daarmee had ze middelen bedacht om het ontbreken van natuurtalenten voor de jacht te compenseren. De valkuil die de minder snelle mens de mogelijkheid schonk om te jagen, bood een welp ook de gelegenheid om het te proberen. Toen Ayla buiten adem aankwam, zat de onager met wijd opengesperde ogen van angst gevangen in een kuil, met een grommend holeleeuwjong op zijn rug, dat probeerde hem met zijn melktanden te doden.
De vrouw maakte met een zekere stoot van haar speer een einde aan de strijd van het dier. Met het leeuwtje nog steeds op zijn rug geklemd—zijn scherpe tandjes hadden de huid opengehaald —zakte de onager in elkaar. Pas toen iedere beweging was opgehouden, liet Kleintje los. Ayla's glimlach was de trotse, bemoedigende glimlach van een moeder toen het jonge leeuwtje, boven op een dier veel groter dan hijzelf, vol trots en ervan overtuigd dat hij de prooi had gedood, probeerde te brullen. Toen sprong Ayla bij hem in de kuil en duwde hem zachtjes opzij. 'Uit de weg, Kleintje. Ik moet dit touw om zijn hals binden, zodat Whinney hem uit het gat kan trekken.' Het leeuwtje was één brokje opgekropte energie toen het paard trekkend aan de riem om haar borst, de onager uit de kuil hees. Kleintje sprong het gat in en er weer uit en toen de onager tenslotte uit het gat was, sprong hij boven op het dier en toen er weer af. Hij wist niet wat hij met zichzelf aanmoest. De leeuw die de prooi doodde, mocht gewoonlijk het eerst zijn deel nemen, maar jongen doodden geen prooi. Volgens de gebruikelijke hiërarchie kwamen ze het laatst.Ayla legde de onager languit om de buiksnede te maken, die bij de anus begon en bij de keel eindigde. Een leeuw zou het dier op een soortgelijke manier hebben geopend, door eerst de weke onderbuik weg te scheuren. Terwijl Kleintje begerig toekeek, sneed Ayla door het onderste deel, draaide zich toen om en ging wijdbeens over het dier staan om het laatste stuk open te snijden.
Kleintje kon niet langer wachten. Hij dook in de gapende buik en graaide naar de bloederige ingewanden die naar buiten puilden. Zijn naaldscherpe tanden scheurden door het zachte inwendige weefsel en slaagden erin iets beet te krijgen. Hij zette zich schrap en trok, zoals hij dat met touwtrekken altijd deed. Ayla was klaar met de snede, draaide zich om en voelde een uitbundig gelach opborrelen. Ze schudde van vrolijkheid tot ze tranen in haar ogen had. Kleintje had zich vastgebeten in een stuk darm, maar toen hij achteruit trok, kwam er onverwacht geen weerstand. Het bleef maar meegeven. Begerig was hij blijven trekken tot een lang touw van ingewanden enkele meters was uitgerold en zijn verbaasde blik was zo grappig, dat Ayla zich niet kon goedhouden. Ze zakte met haar handen tegen haar buik op de grond en probeerde zichzelf weer in bedwang te krijgen. Niet begrijpend wat de vrouw daar op de grond deed, liet het leeuwtje het koord vallen en kwam de zaak onderzoeken. Toen hij naar haar toe kwam huppelen, greep ze grijnzend zijn kop beet en wreef met haar wang over zijn vacht. Toen krauwde ze hem achter zijn oren en om zijn enigszins met bloed bevlekte kaken, terwijl hij aan haar handen likte en bij haar op schoot krabbelde. Hij vond haar twee vingers en terwijl hij zijn voorpoten beurtelings op haar dijen drukte, begon hij te zuigen en diepe keelgeluiden te maken.
Ik weet niet wat je hier heeft gebracht, Kleintje, dacht Ayla, maar ik ben zo blij dat je er bent.