20
Ayla staarde naar de man. Ze kon het niet laten, hoewel ze
wist dat het onhoffelijk was. Ze had hem wel geobserveerd terwijl
hij bewusteloos was, of lag te slapen, maar nu ze hem zag terwijl
hij klaarwakker was, was dat onverwacht heel anders. Hij had blauwe
ogen.
Ze wist dat haar ogen blauw waren, dat was een van de
verschillen waar ze vaak genoeg aan herinnerd was en ze had ze in
de weerspiegeling van het water gezien. Maar de ogen van de mensen
van de Stam waren bruin. Ze had nooit een ander gezien met blauwe
ogen en zeker niet met zo'n lichte tint dat ze bijna niet kon
geloven dat ze echt waren.
Die blauwe ogen hielden haar vast; het leek wel of ze zich
niet kon bewegen, tot ze merkte dat ze stond te trillen. Toen drong
het tot haar door dat ze de man recht had staan aankijken en voelde
ze het bloed naar haar wangen stijgen terwijl ze verlegen haar blik
van hem losscheurde. Het was niet alleen onbeleefd te staren, een
vrouw mocht een man nooit recht aankijken, vooral niet als hij een
vreemde was.
Ayla sloeg haar ogen neer naar de grond, worstelend om haar
kalmte te hervinden. Wat moet hij wel van me denken! Maar het was
zo lang geleden dat ze iemand in de buurt had gehad en voor zover
ze zich kon herinneren, de eerste keer dat ze iemand van de Anderen
zag. Ze wilde naar hem kijken. Ze wilde haar ogen vullen, de
aanblik van een ander menselijk wezen en nog wel een dat haar zo
ongewoon was, indrinken. Maar het was ook belangrijk dat hij goed
over haar zou denken. Ze wilde niet verkeerd beginnen vanwege haar
ongepaste, nieuwsgierige gedrag. 'Neem me niet kwalijk. Het was
niet mijn bedoeling je in verlegenheid te brengen,' zei hij, zich
afvragend of hij haar had beledigd of dat ze gewoon verlegen was.
Toen ze niet reageerde, glimlachte hij wrang en besefte dat hij
Zelandonisch had gesproken. Hij schakelde over op het Mamutisch en
toen dat geen antwoord uitlokte, probeerde hij het in het
Sharamudisch. Ze had hem met steelse blikken in de gaten gehouden,
zoals vrouwen deden als ze wachtten op het teken van een man dat ze
mochten naderen. Maar hij maakte geen gebaren, althans geen gebaren
die zij kon begrijpen. Hij gebruikte alleen woorden. Alleen waren
al zijn woorden heel anders dan de geluiden die de mensen van de
Stam maakten. Het waren geen kelige, afzonderlijke klanken, ze
vloeiden in elkaar over. Ze kon zelfs niet zeggen waar het ene
ophield en het andere begon. Zijn stem maakte een aangenaam, laag,
rommelend geluid, maar ze kwam er niet uit. Ze had het gevoel dat
ze hem op een of ander fundamenteel niveau moest kunnen verstaan,
maar dat kon ze niet. Ze bleef staan wachten tot hij het teken zou
geven, tot het wachten pijnlijk begon te worden. Toen herinnerde ze
zich van haar eerste tijd bij de Stam, dat Creb haar behoorlijk had
leren praten. Hij had haar verteld dat ze alleen geluiden wist te
maken en dat hij zich had afgevraagd of de Anderen op die manier
praatten. Maar kende hij dan helemaal geen tekens? Toen het
tenslotte tot haar doordrong dat hij haar geen teken zou geven,
wist ze dat ze een andere manier moest bedenken om met hem te
praten, al was het maar om ervoor te zorgen dat hij het medicijn
innam dat ze voor hem had klaargemaakt.
Jondalar wist niet hoe hij het had. Niets dat hij had gezegd
had haar ook maar enige reactie ontlokt. Hij vroeg zich af of ze
niet kon horen en herinnerde zich toen hoe snel ze zich had
omgedraaid om naar hem te kijken toen hij de eerste keer zijn mond
had opengedaan. Wat een vreemde vrouw, dacht hij. Hij voelde zich
niet op zijn gemak. Hij keek de kleine grot rond. Ik vraag me af
waar de rest van haar mensen is. Hij zag de hooikleurige merrie en
haar donkere hengstveulen en er viel hem een andere gedachte in.
Wat deed dat paard in de grot? En waarom stond ze een vrouw toe
haar te helpen bij het werpen van haar veulen? Hij had nog nooit
eerder een paard zien werpen, zelfs niet op de open vlakte. Had
deze vrouw soms speciale vermogens? Deze hele kwestie begon het
onwerkelijke van een droom te krijgen en toch dacht hij niet dat
hij sliep. Misschien is het wel erger. Misschien is ze wel een
donii, die je komt halen, Jondalar, dacht hij huiverend, er
allerminst zeker van dat ze een goedwillende geest was… Hij was
opgelucht toen ze zich, zij het nogal aarzelend naar het vuur
begaf.
Haar houding was beschroomd. Ze bewoog zich alsof ze niet door
hem gezien wildé worden, ze herinnerde hem aan… iets. Haar kleding
was ook nogal vreemd. Die leek enkel te bestaan uit een lap leer
die om haar heen gewikkeld zat en met een veter was dichtgebonden.
Waar had hij iets dergelijks eerder gezien? Hij kon er maar niet
opkomen.
Ze had iets interessants gedaan met haar haar. Het was over
haar hele hoofd in nette delen gescheiden en gevlochten. Hij had
wel al eerder gevlochten haar gezien, maar nooit precies in zo'n
stijl als de hare. Het zag er niet onaantrekkelijk uit, maar
ongebruikelijk. De eerste keer dat hij naar haar keek, had hij haar
tamelijk knap gevonden. Ze leek jong—er sprak onschuld uit haar
ogen — maar voor zover hij dat goed kon zien met zo'n vormeloze
omslag, had ze het lichaam van een volwassen vrouw. Ze leek zijn
onderzoekende blik te ontwijken. Waarom, vroeg hij zich af. Hij
begon nieuwsgierig te worden, ze was een vreemd raadsel.
Pas toen ze hem de kostelijke soep bracht, merkte hij dat hij
honger had. Hij probeerde overeind te komen, en de stekende pijn in
zijn rechterbeen herinnerde hem eraan dat hij ook andere
verwondingen had. Zijn hele lichaam deed zeer. Toen vroeg hij zich
voor het eerst af waar hij was en hoe hij er was gekomen.
Plotseling herinnerde hij zich hoe Thonolan de kloof was ingegaan…
het gebrul… en de meest gigantische holeleeuw die hij ooit had
gezien.
'Thonolan!' riep hij uit terwijl hij in paniek de grot
rondkeek. 'Waar is Thonolan?' Er was niemand in de grot, behalve de
vrouw en hij. Zijn maag kromp samen. Hij wist het, maar wilde het
niet geloven. Misschien was Thonolan ergens in een andere grot in
de buurt. Misschien werd hij door iemand anders verzorgd. 'Waar is
mijn broer? Waar is Thonolan?' Dat woord klonk Ayla bekend in de
oren. Het was het woord dat hij zo vaak had herhaald, dat hij
vanuit het diepst van zijn dromen waarschuwend had uitgeroepen. Ze
raadde dat hij naar zijn metgezel vroeg en liet haar hoofd hangen
om respect te tonen voor de jonge man die dood was.
'Waar is mijn broer, vrouw?' brulde Jondalar terwijl hij haar
bij de armen greep en door elkaar schudde. 'Waar is Thonolan?' Ayla
was geschokt door zijn uitbarsting. Zijn luide stem, de woede, de
onmacht, de onbeheerste emoties die ze in zijn stem kon horen en in
zijn gedrag kon zien, brachten haar in de war. Mannen van de Stam
zouden hun gevoelens nooit zo openlijk hebben getoond. Hun
gevoelens zouden misschien even sterk zijn, maar mannelijkheid werd
afgemeten aan zelfbeheersing. Maar er stond verdriet in zijn ogen
en ze las uit de gespannen houding van zijn schouders en de manier
waarop zijn kaak verstrakte, dat hij zich verzette tegen de
waarheid die hij kende, maar niet wilde aanvaarden. De mensen bij
wie ze was opgegroeid, communiceerden niet alleen door middel van
handgebaren. Houding, pose en gelaatsuitdrukking hadden allemaal
een betekenis die deel uitmaakte van het uitdrukkingsvermogen. Het
spannen van een spier kon een nuance aanduiden. Ayla was eraan
gewend om de taal van het lichaam te begrijpen en het verlies van
een geliefde was een universele smart. Ook haar ogen brachten haar
gevoelens over, spraken van haar verdriet, haar medeleven. Ze
schudde het hoofd en boog het weer. Hij kon niet langer voor
zichzelf ontkennen wat hij wist. Hij liet haar los en boog
berustend zijn schouders. 'Thonolan… Thonolan… Waarom moest je toch
verder? Oh, Doni, waarom? Waarom heb je mijn broer weggenomen,'
riep hij uit, met verstikte en geforceerde stem. Hij probeerde zich
te verzetten tegen het verpletterende gevoel van verlatenheid, zich
niet over te geven aan zijn pijn, maar hij had nog nooit zo'n diepe
wanhoop gekend. 'Waarom moest je hem wegnemen en mij helemaal
alleen achterlaten? Je wist dat hij de enige was van wie ik ooit
heb… gehouden. Grote moeder… Hij was mijn broer… Thonolan…
Thonolan…'
Ayla begreep verdriet. De verwoestende werking ervan was haar
niet bespaard gebleven en haar hart ging naar de man uit van
meegevoel. Ze wilde hem troosten. Zonder te weten hoe het kwam, zat
ze plotseling met de man in haar armen en wiegde hem terwijl hij de
naam smartelijk uitriep. Hij kende deze vrouw niet, maar het was
een mens en ze toonde medegevoel. Ze zag zijn nood en reageerde
erop.
Terwijl hij zich aan haar vastklemde, kreeg hij een
overweldigend gevoel als van krachten in een vulkaan, die opstijgen
en niet meer te stoppen zijn als ze eenmaal vrijkomen. Hij gaf een
geweldige snik en zijn lichaam schokte krampachtig. Enorme kreten,
die van heel diep kwamen, werden uit zijn keel losgescheurd en elke
raspende ademtocht kostte hem een folterende inspanning.
Sinds zijn kinderjaren had hij zich niet meer zo totaal laten
gaan. Het lag niet in zijn aard zijn innigste gevoelens te
openbaren. Ze waren te overweldigend en hij had al vroeg geleerd ze
in toom te houden, maar de uitbarsting, losgemaakt door Thonolans
dood, legde de rauwe wonden van diep weggestopte herinneringen
bloot.Serenio had gelijk gehad. Zijn liefde was meer dan de meeste
mensen konden verdragen. En zijn woede kon, als hij eenmaal was
losgemaakt, al evenmin worden beteugeld. In zijn jeugd had hij in
een vlaag van rechtschapen woede eens zo'n vernieling aangericht
dat hij iemand ernstig had verwond. Al zijn emoties waren te sterk.
Zelfs zijn moeder had zich gedwongen gevoeld afstand tussen hen te
bewaren en keek met zwijgend medeleven toe als vrienden zich
terugtrokken omdat hij zich te fel aan hen vastklampte, te veel van
hen hield, te veel van hen eiste. Ze had soortgelijke trekjes
gezien in de man met wie ze eens verbonden was geweest en aan wiens
vuurplaats Jondalar was geboren. Alleen zijn jongere broer leek
zijn liefde aan te kunnen en leek de spanning die deze veroorzaakte
met gemak te kunnen aanvaarden en met een lach te kunnen
afbuigen.
Toen ze er geen raad meer mee wist en de hele Grot in
opschudding raakte, had zijn moeder hem naar Dalanar gestuurd om
daar te wonen. Dat was verstandig geweest. Tegen de tijd dat
Jondalar terugkwam had hij niet alleen een vak geleerd, maar hij
had ook geleerd zijn emoties te beheersen. Bovendien was hij een
grote, gespierde, opvallend knappe man geworden, met buitengewoon
mooie ogen en een onbewuste uitstraling die uit zijn binnenste
kwam. Vrouwen vooral voelden dat er meer in hem zat dan hij wilde
laten blijken. Hij werd een onweerstaanbare uitdaging, maar niemand
wist hem voor zich te winnen. Wat ze ook probeerden, zijn diepste
gevoelens bleven verborgen; wat ze ook konden nemen, hij had altijd
meer te geven. Hij merkte snel hoe ver hij met iemand kon gaan,
maar voor hem bleven de relaties oppervlakkig en onbevredigend. De
enige vrouw in zijn leven die in staat was geweest aan zijn eisen
te voldoen, had een ander besluit genomen. Het was in alle
opzichten een slechte verbintenis geworden.
Zijn verdriet was al even intens als de rest van zijn aard,
maar de jonge vrouw die hem in haar armen hield, had even groot
verdriet gekend. Ze was alles kwijtgeraakt… meer dan eens. Ze had
de kille adem van de wereld van de geesten gevoeld… meer dan eens,
maar ze had volgehouden. Ze voelde aan dat zijn hartstochtelijke
uitbarsting meer was dan het uitkermen van gewoon verdriet en bood
hem, vanuit haar eigen verlies, vertroosting. Toen zijn martelende
snikken wat bedaarden, ontdekte ze dat ze binnensmonds zat te
neuriën terwijl ze hem in haar armen hield. Ze had Oeba, Iza's
dochter, met haar neuriën in slaap gesust, ze had haar zoon zijn
ogen zien sluiten bij het geluid en ze had haar eigen verdriet en
eenzaamheid gekoesterd op hetzelfde eentonige deuntje. Het was
toepasselijk. Eindelijk liet hij haar, leeg en uitgeput, los. Hij
ging achterover liggen, met zijn hoofd afgewend en staarde naar de
wanden van de grot. Toen ze zijn gezicht omdraaide om de tranen met
koel water weg te wassen, sloot hij zijn ogen. Hij wilde… of kon…
haar niet aankijken. Weldra ontspande zijn lichaam zich en ze wist
dat hij sliep. Ze keek even hoe Whinney het maakte met haar nieuwe
veulen en liep naar buiten. Ze voelde zich leeg, maar opgelucht.
Aan het eind van de richel bleef ze staan, keek over de vallei en
dacht terug aan haar angstige rit met de man op de slee, haar
vurige hoop dat hij niet zou sterven. Die gedachte maakte haar
nerveus; meer dan ooit vond ze dat de man moest blijven leven. Ze
haastte zich terug de grot in en overtuigde zich ervan dat hij nog
ademde. Ze hing de koude soep weer boven het vuur… hij had meer
behoefte aan andere steun… keek of de medicijnen klaar zouden zijn
als hij wakker werd en ging toen rustig op de vacht naast hem
zitten.
Ze kon er niet genoeg van krijgen naar hem te kijken en zijn
gezicht te bestuderen, alsof ze probeerde in één keer het jarenlang
verlangend uitkijken naar een ander mens te bevredigen. Nu ze er
wat aan begon te wennen zag ze zijn gezicht meer als geheel en niet
de afzonderlijke trekken. Ze wou het aanraken. Haar vinger langs
zijn kin en zijn kaak laten lopen, zijn lichte gladde wenkbrauwen
voelen. Toen schoot haar iets te binnen. Zijn ogen hadden vocht
afgescheiden! Ze had het vocht van zijn gezicht geveegd, haar
schouder was er nog nat van. Ik bei? niet de enige die dat heeft,
dacht ze. Creb kon nooit begrijpen waarom mijn ogen lekten als ik
bedroefd was. Niemand anders had ogen die dat deden. Hij dacht dat
ik zwakke ogen had. Maar de ogen van deze man werden nat toen hij
treurde. Hebben alle Anderen ogen die nat worden?
Ayla's nachtwaken en de intense emotionele reacties begonnen
haar tenslotte parten te spelen. Hoewel het nog middag was, viel ze
op de vacht naast hem in slaap. Toen het begon te schemeren, werd
Jondalar wakker. Hij had dorsten keek om zich heen of hij iets te
drinken zag. Hij wou de vrouw niet wakker maken. Hij hoorde de
geluiden van het paard en het veulen, maar hij kon alleen de lichte
merrie onderscheiden die bij de wand lag, naast de ingang van de
grot.
Toen keek hij naar de vrouw. Ze lag op haar rug met haar
gezicht afgewend. Hij kon alleen de lijnen van haar hals en haar
kaak zien en de vorm van haar neus. Hij herinnerde zich zijn
emotionele uitbarsting en voelde enige verlegenheid. Toen wist hij
de reden weer. Zijn verdriet overheerste alle andere
gevoelens.
Hij probeerde niet aan Thonolan te denken; hij probeerde
nergens aan te denken. Dat lukte hem spoedig en hij werd pas midden
in de nacht weer wakker. Door zijn gekreun ontwaakte Ayla
ook.
Het was donker, het vuur was uit. Ze zocht zich op de tast een
weg naar de vuurplaats, pakte tondel en aanmaakhout van de plek
waar ze haar voorraad bewaarde en vervolgens de vuurstenen.
Jondalar had weer koorts, maar hij was wakker. Hij dacht dat
hij wel even was ingedommeld. Hij kon zich niet voorstellen dat de
vrouw zo snel vuur had gemaakt. Toen hij wakker werd had hij ook
geen gloeiende kolen gezien. Ze bracht hem de koude wilgebastthee,
die ze eerder had gemaakt. Hij kwam op zijn elleboog overeind om
het kommetje aan te pakken, en hoewel de thee bitter was, dronk hij
voor de dorst. Hij herkende de smaak. Iedereen leek het gebruik van
wilgebastthee te kennen, maar hij verlangde naar een slok gewoon
water. Hij moest ook plassen, maar wist niet hoe hij zijn beide
behoeften duidelijk moest maken. Hij pakte het kommetje op waar de
wilgebast in had gezeten, hield het ondersteboven om te laten zien
dat het leeg was en bracht het toen naar zijn lippen.
Ze begreep het onmiddellijk, kwam met een waterzak aan, vulde
zijn kommetje en liet de zak toen bij hem achter. Het water leste
zijn dorst, maar verergerde zijn andere probleem en hij begon
onbehaaglijk te draaien. Zijn gedrag maakte de jonge vrouw attent
op zijn behoefte. Ze pakte een stuk hout uit het vuur als fakkel en
ging naar de opslagruimte van de grot. Ze was op zoek naar een
soort bak, maar toen ze er eenmaal stond, vond ze nog een paar
andere nuttige voorwerpen.
Ze had stenen lampen gemaakt door een ondiepe holte in een
steen uit te hakken, waar gesmolten vet en een pit van mos
inpasten, hoewel ze ze niet veel had gebruikt. Gewoonlijk leverde
haar vuur voldoende licht. Ze pakte een lamp, zocht de mospitten en
keek toen waar de blazen gestold vet hingen. Toen ze de lege blaas
ernaast zag, nam ze die ook mee.
Ze legde de volle bij het vuur om hem zacht te laten worden,
en bracht de lege naar Jondalar, maar ze kon niet uitleggen waar
hij voor was. Ze vouwde de schenkkant open en liet hem het gat
zien. Hij keek alsof hij er niets van begreep. Er was geen andere
manier. Ze trok het dek terug, maar toen ze de open waterzak tussen
zijn benen wilde houden, begreep hij snel wat de bedoeling was en
nam hem van haar over.
Hij voelde zich belachelijk dat hij zijn plas zo liet lopen
terwijl hij plat op zijn rug lag in plaats van te staan. Ayla kon
zien dat hij zich niet op zijn gemak voelde en liep naar het vuur
om de lamp te vullen. Ze glimlachte in zichzelf. Hij is nog niet
eerder gewond geweest, dacht ze, althans niet zo erg dat hij niet
kon lopen. Hij glimlachte een beetje schaapachtig toen ze de
waterzak pakte om hem buiten te legen. Ze bracht die naar hem
terug, om te gebruiken als hij hem nodig had, vulde de lamp toen
verder met olie en stak de mospit aan. Ze bracht de lamp naar het
bed en trok het dek van zijn been.
Hij probeerde overeind te komen om te kijken, hoewel het pijn
deed. Ze gaf hem een steuntje in zijn rug. Toen hij de rijtwonden
op zijn borst en armen zag, begreep hij waarom het meer pijn deed
als hij zijn rechterkant gebruikte, maar hij maakte zich meer
zorgen over de stekende pijn in zijn been. Hij vroeg zich af hoe
kundig de vrouw was. Wilgebastthee wilde nog niet zeggen dat iemand
genezer was.
Toen ze het bloederige smeerwortelkompres verwijderde, maakte
hij zich nog ongeruster. De lamp gaf niet zoveel licht als de zon,
maar liet geen twijfel bestaan over de ernst van zijn verwonding.
Zijn been was gezwollen, verkleurd en open. Hij keek nog eens goed
en dacht dat hij knopen zag die zijn vlees bij elkaar hielden. Hij
was niet bedreven in de genezende kunsten. Tot voor kort had hij er
al even weinig belangstelling voor gehad als de meeste gezonde
jonge mannen, maar had ooit een zelandoni iemand met knopen weer in
elkaar gezet? Hij lette goed op terwijl ze een nieuw kompres
klaarmaakte, deze keer van bladeren. Hij wilde haar vragen wat het
voor bladeren waren, wilde met haar praten, proberen hoogte te
krijgen van haar kundigheid. Maar ze kende geen van de talen die
hij kende. Nu hij erover nadacht, had hij haar eerlijk gezegd
helemaal niet horen praten. Hoe kon ze nou genezer zijn als ze niet
praatte? Ze leek te weten wat ze deed en wat ze ook op zijn been
legde, het verlichtte wel de pijn.Hij ontspande zich—wat kon hij
anders doen—en keek toe terwijl ze een verzachtend aftreksel over
zijn borst en armen sponste. Pas toen ze de reep zacht leer
losmaakte die het kompres op zijn plaats hield, wist hij dat hij
aan zijn hoofd gewond was. Hij bracht zijn hand omhoog en voelde
een zwelling en een zere plek voor ze er een nieuw kompres
oplegde.
Ze liep terug naar de vuurplaats om de soep op te warmen. Hij
sloeg haar gade. Hij probeerde nog steeds te doorgronden wie ze
was. 'Dat ruikt lekker,' zei hij, toen een vleugje vleesgeur zijn
kant opkwam.
Het geluid van zijn stem leek niet op zijn plaats. Hij wist
niet precies waarom, maar het was niet alleen de wetenschap dat ze
hem niet zou verstaan. Toen hij de Sharamudiërs voor het eerst had
ontmoet, verstonden hij noch zij een woord van elkaars taal en toch
hadden ze gesproken— onmiddellijk en rad gesproken—en beide
partijen hadden hun best gedaan woorden uit te wisselen die het
communicatieproces zouden beginnen. Deze vrouw deed geen enkele
poging om een wederzijdse uitwisseling van woorden te beginnen en
reageerde slechts met niet-begrij- pende blikken op zijn pogingen.
Ze leek niet alleen het begrip te missen van de talen die hij
kende, maar er zelfs niet naar te verlangen te communiceren.
Nee, dacht hij. Dat klopte niet helemaal. Ze hadden wel
gecommuniceerd. Ze had hem water gegeven toen hij daar behoefte aan
had gehad, ze had hem iets gegeven om zijn plas in te doen, hoewel
hij niet helemaal begreep hoe ze had geweten dat hij zoiets nodig
had gehad. Hij formuleerde geen specifieke gedachte voor het
contact dat ze hadden gehad toen hij zijn verdriet luchtte—de pijn
was nog te vers—maar hij had het wel gevoeld, en telde het mee in
zijn vragen over haar. 'Ik weet dat je me niet verstaat,' zei hij
nogal aarzelend. Hij wist niet goed wat hij tegen haar moest
zeggen, maar voelde de behoefte om iets te zeggen. Toen hij eenmaal
was begonnen, kwamen de woorden vlotter. 'Wie ben je? Waar is de
rest van je mensen?' Hij kon niet veel verder zien dan de
lichtcirkel die werd verspreid door het vuur en de lamp, maar hij
had helemaal geen andere mensen gezien, noch enig teken van hen.
'Waarom wil je niet praten?' Ze keek naar hem op, maar zei niets.
Toen begon zich een vreemde gedachte aan hem op te dringen. Hij
herinnerde zich hoe hij al eens eerder met een genezer in het
donker bij een vuur had gezeten en herinnerde zich dat de Shamud
het had gehad over bepaalde beproevingen die Degenen Die de Moeder
Dienden zichzelf oplegden. Had hij niet iets gezegd over perioden
alleen doorbrengen? Perioden van zwijgen, waarin ze met niemand
mochten spreken? Perioden van onthouding en vasten?
'Je woont hier alleen, hè?'
Ayla keek weer naar hem op, verbaasd een blik van verwondering
op zijn gezicht te zien, alsof hij haar voor het eerst zag. Om de
een of andere reden werd ze zich hierdoor weer bewust van haar
onhoffelijkheid en ze sloeg snel de ogen neer naar de soep. En toch
leek hij haar indiscretie niet op te merken. Hij keek de grot rond
terwijl hij zijn mondklanken maakte. Ze vulde een kom, kwam er
vervolgens mee voor hem zitten en boog haar hoofd. Ze probeerde hem
de gelegenheid te geven haar een tikje op haar schouder te geven en
haar aanwezigheid te erkennen. Ze voelde geen tikje en toen ze vlug
opkeek, zat hij haar vragend aan te kijken en sprak zijn
woorden.
Hij weet het niet! Hij ziet niet wat ik vraag. Ik geloof dat
hij helemaal geen tekens kent. Met een plotseling inzicht viel haar
een gedachte in. Hoe moeten we met elkaar communiceren als hij mijn
gebaren niet ziet en ik zijn woorden niet ken? Een herinnering aan
haar eerste dagen bij de Stam zat haar dwars. Creb had geprobeerd
haar te leren praten, maar ze wist niet dat hij met zijn handen
sprak. Ze wist niet dat mensen met hun handen konden praten, ze had
alleen met klanken gesproken! Ze had zo lang de taal van de Stam
gesproken, dat ze zich de betekenis van woorden niet meer
herinnerde. Maar ik ben geen vrouw van de Stam meer. Ik ben dood.
Ik ben vervloekt. Ik kan nooit meer terug. Ik moet nu met de
Anderen leven en ik moet hun taal leren. Ik moet weer woorden leren
begrijpen en uitspreken, anders verstaan ze me nooit. Ook als ik
een groep Anderen had gevonden had ik niet met ze kunnen praten en
zij hadden niet begrepen wat ik zei. Liet mijn totem me daarom
blijven? Tot die man me gebracht werd? Zodat hij me weer kon leren
spreken? Ze huiverde en vond het opeens koud, maar er was geen
wind.Jondalar was maar door blijven praten. Hij stelde vragen waar
hij geen antwoord op verwachtte, alleen om zichzelf te horen. De
vrouw had niet gereageerd en hij dacht dat hij de reden wist. Hij
was ervan overtuigd dat ze in dienst stond van de Moeder, of ervoor
leerde. Dat verklaarde veel: haar bekwaamheid in de geneeskunst,
haar macht over het paard, waarom ze alleen woonde en niet met hem
wilde praten. Misschien ook hoe ze hem had gevonden en naar deze
grot had gebracht. Hij vroeg zich af waar hij was, maar voorlopig
deed dat er niet toe. Hij had geluk gehad dat hij nog leefde. Maar
hij maakte zich wel zorgen over iets anders dat de Shamud had
gezegd.
Hij besefte nu dat wanneer hij meer aandacht aan de oude,
grijze genezer had besteed hij had kunnen weten dat Thonolan ging
sterven—maar had hij ook niet gezegd dat hij zijn broer moest
volgen omdat Thonolan hem ergens zou brengen waar hij anders niet
zou komen? Waarom was hij hierheen gebracht? Ayla had geprobeerd
een manier te bedenken om zijn woorden te leren. Plotseling schoot
haar te binnen hoe Creb was begonnen, met de naamklanken. Ze zette
zich schrap, keek hem recht in de ogen, tikte zich op de borst en
zei: 'Ayla.' Jondalar zette grote ogen op. 'Je hebt dus besloten
toch te spreken! Was dat je naam?' Hij wees naar haar. 'Zeg het nog
eens?' 'Ayla.'
Ze had een vreemd accent. De twee delen van het woord waren
afgebeten en de klinkers werden achter in haar keel uitgesproken,
alsof ze ze inslikte. Hij had veel talen gehoord, maar niet een
klonk zoals de geluiden die zij maakte. Hij kon ze niet helemaal
nazeggen, maar probeerde ze zo dicht mogelijk te benaderen.
'Aaay-lah.'
Ze herkende de geluiden die hij maakte haast niet als haar
naam. Sommige mensen bij de Stam hadden er grote moeite mee gehad,
maar niemand zei hem zoals hij. Hij reeg de klanken aan elkaar,
veranderde de toonhoogte, zodat zijn stem bij de eerste lettergreep
omhoogging en bij de tweede omlaag. Ze kon zich niet herinneren dat
ze haar naam ooit zo had horen uitspreken en toch leek het zo goed.
Ze wees naar hem en leunde vol verwachting naar voren.
'Jondalar,' zei hij. 'Mijn naam is Jondalar van de
Zelandoniërs.'
Dat was te veel. Ze ving het niet allemaal op. Ze schudde het
hoofd en wees opnieuw. Hij kon zien dat ze in de war was.
'Jondalar,' zei hij, en toen langzamer: 'Jondalar.' Ayla deed haar
uiterste best haar mond in dezelfde standen te trekken. 'Joeh-da,'
was het beste dat ze ervan kon maken. Hij kon zien dat het haar
moeite kostte de juiste klanken te maken, maar ze deed zo haar
best. Hij vroeg zich af of ze misschien een afwijking had aan haar
mond, die haar het spreken
verhinderde. Was dat de reden waarom ze niets had gezegd?
Omdat ze dat niet kon? Hij zei zijn naam weer, langzaam, en liet
iedere klank zo duidelijk mogelijk horen, alsof hij het tegen een
kind had, of tegen iemand die niet goed bij was. 'Jon-da-lar …
Jonnn-daa-larrr.'
'Jon-daa-lagh,' probeerde ze nog een keer. 'Veel beter!' zei
hij, knikte goedkeurend en glimlachte. Ze had zich deze keer echt
ingespannen. Hij wist niet zo zeker of zijn analyse dat ze iemand
was die leerde om de Moeder te Dienen, wel juist was. Ze leek er
niet pienter genoeg voor. Hij bleef glimlachen en knikken.
Hij trok het blijde gezicht! Niemand anders bij de Stam
glimlachte zo, behalve Dure. En toch was het voor haar zoiets
natuurlijks en nu deed hij het ook.
Haar verbaasde blik was zo grappig, dat Jondalar moeite moest
doen om niet te grinniken, maar zijn glimlach werd breder en zijn
ogen fonkelden van pret. Het gevoel was aanstekelijk. Ayla's mond
krulde bij de hoeken omhoog en toen zijn beantwoordende glimlach
haar aanmoedigde, reageerde ze met een totale, brede, verrukte
glimlach.
'Oh, vrouw,' zei Jondalar. 'Je praat misschien niet veel, maar
je ziet er verrukkelijk uit als je glimlacht!'
Zijn mannelijke gevoel begon haar als vrouw te zien, een heel
aantrekkelijke vrouw en zo bekeek hij haar ook. Er was wel een
verschil. De glimlach was er nog, maar zijn ogen… Het viel Ayla op
dat zijn ogen bij het licht van het vuur violet waren en er lag
meer in dan plezier. Ze wist niet wat ze eraan zag, maar ze voelde
wel iets. Het deed haar denken aan datzelfde tintelende gevoel dat
ze kreeg toen ze Whinney en de roodbruine hengst gadesloeg. Zijn
ogen waren zo onweerstaanbaar dat ze zich moest dwingen haar blik
af te wenden. Ze prutste wat aan zijn beddegoed, trok het recht,
pakte de kom en stond op terwijl ze zijn blik ontweek.
ik geloof dat je verlegen bent,' zei Jondalar en verzachtte de
uitdrukking van zijn ogen. Ze deed hem denken aan een jonge vrouw
voor haar Eerste Riten. Hij voelde het verlangen en de begeerte die
hij altijd naar een jonge vrouw had gehad bij die gelegenheid. En
toen voelde hij de pijn in zijn rechterbeen. 'Het doet er niet
toe,' zei hij met een zure glimlach, ik ben er nu toch niet toe in
staat.'Hij vlijde zich voorzichtig weer achterover op het bed,
terwijl hij de vachten die ze had gebruikt om hem te ondersteunen,
opzij duwde en gladstreek. Hij voelde zich leeg. Zijn lichaam deed
zeer en toen hij zich herinnerde hoe dat kwam, werd de pijn erger.
Hij wilde het zich niet herinneren of eraan denken. Hij wilde zijn
ogen sluiten en vergeten, wegzinken in de vergetelheid die een
einde zou maken aan al zijn pijn. Hij voelde een tikje op zijn arm
en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij Ayla met een kommetje
vloeistof voor hem staan. Hij dronk het leeg, en voelde al gauw de
pijn afnemen en raakte versuft. Hij wist dat ze hem iets had
gegeven dat dat veroorzaakte en hij was haar dankbaar, maar hij
vroeg zich af hoe ze had geweten dat hij het nodig had zonder dat
hij een woord had gezegd.
Ayla had zijn gezicht zien vertrekken van pijn en kende de
omvang van zijn verwondingen. Ze was een ervaren medicijnvrouw. Ze
had de doornappel al klaargemaakt voor hij wakker werd. Ze zag de
rimpels op zijn voorhoofd gladstrijken en zijn lichaam ontspannen.
Ze deed de lamp uit en dekte het vuur af. Ze legde de vacht die ze
gebruikte, naast de man uit, maar ze had helemaal geen slaap.
Bij de gloed van de afgedekte kolen, sloop ze naar de ingang
van de grot. Toen hoorde ze Whinney zachtjes hinniken en liep naar
haar toe. Tot haar genoegen zag ze dat de merrie was gaan liggen.
De vreemde geur van de man in de grot had haar zenuwachtig gemaakt,
nadat ze haar veulen had geworpen. Als ze zich voldoende op haar
gemak voelde om te gaan liggen, begon ze de aanwezigheid van de man
te accepteren. Ayla ging onder Whin- ney's hals en voor haar borst
zitten, zodat ze haar over haar gezicht kon aaien en haar achter de
oren kon krauwen. Het veulen, dat aan zijn moeders tepels had
gelegen, werd nieuwsgierig. Hij duwde zijn neus tussen hen in. Ayla
gaf hem ook klopjes, krauwde hem en stak toen haar vingers uit. Ze
voelde de zuigkracht, maar hij liet los toen hij ontdekte dat ze
niets voor hem had. Zijn behoefte om te zuigen werd door zijn
moeder bevredigd.
Het is een prachtkleintje, Whinney, en hij zal net zo sterk en
gezond worden als jij. Jij hebt nu iemand net als jij, en ik ook.
Het is moeilijk te geloven. Na al die tijd ben ik niet meer alleen.
Onverwachts kwamen er tranen in haar ogen. Wat zijn er veel, veel
manen voorbijgegaan sinds ik vervloekt ben, sinds ik iemand heb
gezien. En nu is er iemand hier. Een man, Whinney. Een man van de
Anderen en ik denk dat hij in leven zal blijven. Ze veegde haar
tranen weg met de rug van haar hand. Zijn ogen scheidden ook zo
vocht af en hij glimlachte tegen me. En ik heb
teruggeglimlacht.
Ik ben een van de Anderen, zoals Creb al zei. Iza heeft me
gezegd dat ik mijn eigen mensen moest zoeken, dat ik mijn eigen
metgezel moest zoeken. Whinney! Is hij mijn metgezel? Is hij
hierheen gebracht voor mij? Heeft mijn totem hem gebracht?
Kleintje! Kleintje heeft hem mij gebracht! Hij was uitverkoren, net
als ik was uitverkoren. Op de proef gesteld en getekend, door
Kleintje, door het holeleeuwjong dat mijn totem me heeft gegeven.
En nu is zijn totem ook de Holeleeuw. Dat betekent dat hij mijn
metgezel zou kunnen worden. Een man met een Hole- leeuwtotem zou
sterk genoeg zijn voor een vrouw met een Hole- leeuwtotem. Ik zou
ook meer kleintjes kunnen krijgen. Ayla fronste de wenkbrauwen.
Maar kleintjes worden niet echt door totems gemaakt. Ik weet dat
Broud Dure heeft verwekt toen hij zijn lid in me stak. Mannen
verwekken kleintjes, totems niet. Jon-daa-lagh is een man…
Opeens dacht Ayla aan zijn lid dat stijf was omdat hij moest
piassen en ze herinnerde zich zijn ontstellend mooie blauwe ogen.
Ze kreeg een vreemd gevoel dat haar rusteloos maakte. Waarom kreeg
ze dat vreemde gevoel? Het was begonnen toen ze Whinney en dat
donkerbruine paard gadesloeg. Een donkerbruin paard! En nu heeft ze
een donkerbruin veulen. Die hengst verwekte een kleintje bij haar.
Dat zou Jon-daa-lagh bij mij kunnen doen. Hij zou mijn levensgezel
kunnen worden…
En als hij me niet wil hebben? Iza zei dat mannen dat doen als
ze van een vrouw houden. De meesten tenminste. Broud hield niet van
me. Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als Jon-daa- lagh…
Plotseling bloosde ze. Ik ben zo groot en lelijk! Waarom zou
hij mij als gezellin willen hebben? Misschien heeft hij al een
gezellin. En als hij nu eens wil vertrekken?
Hij kan niet vertrekken. Hij moet me weer woorden leren maken.
Zou hij blijven als ik zijn woorden kon verstaan? Ik zal ze leren.
Ik zal al zijn woorden leren. Misschien blijft hij dan, ook al ben
ik groot en lelijk. Hij kan nu niet weggaan. Ik ben te lang alleen
geweest.
Ayla sprong haast in paniek op en liep de grot uit. Het zwart
begon tot een diep fluwelig blauw te verkleuren, de nacht was bijna
voorbij. Ze zag de silhouetten van bomen en bekende punten vaste
vorm aannemen. Ze wilde naar binnen gaan om weer naar de man te
kijken en vocht tegen de aandrang. Toen kwam ze op het idee om iets
vers voor hem te halen voor het ontbijt en wilde naar binnen gaan
om haar slinger te halen. Misschien vindt hij het wel niet prettig
als ik jaag. Ik heb al besloten dat ik me door niemand zou laten
weerhouden, herinnerde ze zich, maar ze ging niet naar binnen om
haar slinger te halen. In plaats daarvan liep ze naar beneden naar
het strandje, legde haar omslag af en nam een ochtendduik. Het was
uitzonderlijk fijn en leek haar emotionele beroering weg te
spoelen. Haar favoriete visplekje bestond niet meer sinds de
overstroming van de lente, maar ze had een eindje stroomafwaarts
een ander plekje ontdekt en daar ging ze op af.
Jondalar werd wakker bij de lucht van eten dat op het vuur
stond. Het gaf hem te kennen dat hij uitgehongerd was. Hij
gebruikte de waterzak om zijn blaas te legen en het lukte hem
overeind te komen zodat hij om zich heen kon kijken. De vrouw was
verdwenen, en het paard en haar veulen ook. De plaats die ze hadden
ingenomen was de enige plek die enigszins op een slaapplaats leek
en er was maar één vuurplaats. De vrouw woonde hier alleen, behalve
dan de paarden en die kon je niet als mensen beschouwen.
Maar waar waren haar mensen dan? Waren er meer grotten in de
buurt? Waren ze een tijd op jacht? Er was van alles in de
voorraadruimte, vachten en leer, gedroogde planten op rekken, vlees
en voedsel, genoeg voor een hele groep. Was dat allemaal voor haar?
Als ze alleen woonde, waarom had ze dan zoveel nodig? En wie had
hem hier gebracht? Misschien hadden haar mensen hem hierheen
gebracht en hem bij haar achtergelaten. Misschien is ze hun
zelandoni en hadden ze hem hierheen gebracht opdat zij hem kon
genezen. Dat was het vast! Ze is er nog wel wat jong voor—tenminste
ze ziet er jong uit—maar ze kan het wel. Daar is geen twijfel aan.
Waarschijnlijk is ze hier gekomen om een proef af te leggen, zich
verder te ontwikkelen—misschien voor dieren—en hebben haar mensen
me gevonden. Omdat er verder niemand was, hebben ze me bij haar
achtergelaten. Ze moet wel een machtige zelandoni zijn om zo'n
overwicht op dieren te hebben.
Ayla kwam de grot binnen met een schaal gemaakt van een
gedroogd en verbleekt bekkenbeen, met een pasgebakken forel
erop. Ze glimlachte tegen hem, verbaasd hem wakker aan te treffen.
Ze zette de vis neer en schikte de vachten en met stro gevulde
leren kussens zo dal hij gemakkelijker zat. Ze gaf hem eerst
wilgebastthee, om de koorts te drukken en de pijn te verlichten. Ze
zette de schaal op zijn schoot, ging toen naar buiten en kwam terug
met een kom gekookt graan, versgeschilde distelstengels,
fluitekruid en de eerste wilde aardbeien. Jondalar had genoeg
honger om wel alles te eten, maar na de eerste paar happen at hij
langzamer, om de smaak recht te doen. Ayla had Iza's gevoel voor
kruiden gekregen, niet alleen als medicijn, maar ook als
smaakverhogend element van voedsel. Zowel de forel als het graan
hadden van haar vaardige hand iets extra's meegekregen. De verse
stengels waren knapperig en precies mals genoeg en de wilde
aardbeien brachten, al waren het er maar weinig, hun eigen zoete
beloning, zonder enige hulp, behalve die van de zon. Hij was onder
de indruk. Zijn moeder stond bekend als een goede kokkin en hoewel
de smaken verschilden, had hij verstand van de fijne nuances van
goed klaargemaakt voedsel.
Het deed Ayla genoegen dat hij de tijd nam om van het maal te
genieten. Toen hij klaar was, bracht ze hem een kommetje muntthee
en maakte aanstalten om zijn verbanden te verschonen. Het verband
om zijn hoofd liet ze weg. De zwelling was geslonken, er bleef
alleen een lichte gevoeligheid over. De sneden op zijn borst en arm
genazen goed. Hij zou misschien een paar littekens overhouden, maar
geen verzwakking. Het ging om het been. Zou dat naar behoren
genezen? Zou hij het weer volledig kunnen gebruiken? Een beetje? Of
zou hij kreupel blijven? Ze verwijderde het kompres, en was
opgelucht toen ze zag dat de wilde koolbladeren, zoals ze al had
gehoopt, het zweren hadden verminderd. Er was sprake van een
duidelijke verbetering, hoewel het nog onmogelijk was te
voorspellen in hoeverre hij het been weer zou kunnen gebruiken. Het
leek te werken dat ze de wonden met pees bij elkaar had gebonden.
Als je de schade in aanmerking nam, had het been ongeveer zijn
oorspronkelijke vorm, hoewel er uitgebreide littekens over zouden
blijven, en misschien een zekere misvorming. Ze was heel tevreden.
Het was de eerste keer dat Jondalar echt naar zijn been keek, en
hij was niet tevreden. Zijn been zag er veel ernstiger beschadigd
uit dan hij zich had voorgesteld. Hij verbleekte bij de aanblik
enmoest een paar keer hevig slikken. Hij kon zien wat ze had
proberen te doen met de knopen. Het zou misschien verschil
uitmaken, maar hij vroeg zich af of hij ooit weer zou lopen. Hij
praatte tegen haar, vroeg haar waar ze de geneeskunst had geleerd,
zonder een antwoord te verwachten. Ze herkende haar naam, maar
verder niets. Ze wilde hem vragen haar de betekenis van zijn
woorden te leren, maar wist niet hoe ze dat moest doen. Ze ging
naar buiten om brandhout te halen voor de vuurplaats in de grot. Ze
voelde zich gefrustreerd. Ze wilde zo graag leren spreken, maar hoe
konden ze zelfs maar beginnen? Hij dacht na over het maal dat hij
zojuist had gegeten. Wie haar ook bevoorraadden, ze kwam niets te
kort, maar ze wist kennelijk hoe ze voor zichzelf moest zorgen. De
aardbeien, stengels en forel waren vers geweest. Maar de granen
moesten de afgelopen herfst zijn geoogst, wat wilde zeggen dat ze
over waren van een wintervoorraad. Dat getuigde van een goede
planning: geen hongersnood in de late winter of vroege lente. Het
betekende ook dat de streek waarschijnlijk zeer bekend was en
daarom al enige tijd bewoond. Er waren nog een aantal aanwijzingen
dat de grot al enige tijd in gebruik was, met name het zwarte roet
om het rookgat en de veel betreden vloer.
Terwijl ze goed was voorzien van grotbenodigdheden en
gebruiksvoorwerpen, onthulde een nadere inspectie dat deze ieder
houtsnijwerk of versiersel misten en tamelijk primitief waren. Hij
bekeek het houten kommetje waaruit hij thee had gedronken. Maar
niet grof, dacht hij. Eigenlijk heel goed gemaakt. Afgaande op het
patroon in de houtnerf, was de kom uit een knoest gesneden. Toen
Jondalar hem nauwkeurig bekeek, kwam het hem voor dat de kom zo in
model was gesneden dat er gebruik werd gemaakt van een vorm die
door de nerf werd gesuggereerd. Het zou niet moeilijk vallen je de
kop van een klein dier in de knoesten en krommingen voor te
stellen. Had ze dat expres gedaan? Het was subtiel. Het beviel hem
beter dan sommige voorwerpen die hij had gezien, met opzichtiger
snijwerk.
Het kommetje zelfwas diep, met een wijduitlopende rand,
symmetrisch en heel glad afgewerkt. Zelfs aan de binnenkant waren
geen ribbels van het gutsen te zien. Het was moeilijk een knoestig
stuk hout te bewerken, het moest dagen hebben gekost dit kommetje
te maken. Hoe nauwkeuriger hij keek, hoe meer het tot hem doordrong
dat het kommetje ontegenzeglijk een fraai kunststukje was,
bedrieglijk in zijn eenvoud. Dit zou bij Martho- na in de smaak
vallen, dacht hij, terwijl hij zich het vermogen van zijn moeder
herinnerde om zelfs de meest alledaagse voorwerpen en opslagbakken
een oogstrelende vorm te geven. Ze had er slag van schoonheid te
zien in eenvoudige dingen. Hij keek op toen Ayla een lading hout
binnenbracht en schudde het hoofd over haar primitieve leren
omslag. Toen viel zijn oog op het kussen waarop hij lag. Net als de
omslag, bestond het alleen uit het vel, niet in model gesneden, dat
om fris hooi was gewikkeld en zat ingestopt in een ondiepe kuil.
Hij trok een uiteinde los om het beter te bekijken. De
allerbuitenste rand was een beetje stijf en er zaten nog een paar
herteharen aan, maar hij was heel soepel en fluweelzacht. Met de
vacht waren zowel de binnenste nerf als de taaie, buitenste nerf
afgeschraapt, hetgeen de soepele structuur gemakkelijker
verklaarde. Maar hij was meer onder de indruk van haar vachten. Een
huid waar de nerf af was, oprekken om hem buigzaam te maken, ging
nog wel. Maar met vachten was het veel moeilijker, omdat alleen de
binnenste nerf werd verwijderd. Vachten waren gewoonlijk iets
stijver en toch waren die op het bed even soepel als de vellen.
Zegelden een beetje bekend aan, maar hij kon er niet opkomen
waarom.
Geen snijwerk of versiersels op gebruiksvoorwerpen, dacht hij,
maar alles gemaakt met groot vakmanschap. Huiden en vachten waren
met grote kundigheid en zorg geprepareerd en toch was er geen
pasklaar in model gesneden of aan elkaar gezette of geregen
kleding, en geen enkel kledingstuk was versierd met kraaltjes, of
veertjes, of verf, of wat dan ook. En toch had ze zijn been
genaaid. Het waren merkwaardig onlogische dingen en de vrouw was
hem een raadsel.
Jondalar had naar Ayla zitten kijken terwijl ze aanstalten
maakte een vuur aan te leggen, maar zonder echt op te letten. Hij
had al zo vaak vuur zien maken. Hij vroeg zich terloops af waarom
ze niet gewoon een kooltje binnenbracht van het vuur dat ze had
gebruikt om zijn maaltijd te koken en nam toen aan dat het was
uitgegaan. Zonder het echt te zien, zag hij de vrouw licht
ontvlambaar tondel bij elkaar zoeken, een paar stenen oppakken, ze
tegen elkaar slaan en een vlammetje leven inblazen. Het ging zo
vlug dat het vuur al flink brandde voor het tot hem doordrong wat
ze had gedaan.'Grote Moeder! Hoe heb je dat vuur zo snel aan
gekregen?' Hij herinnerde zich vaag dat hij zich er eerder over had
verbaasd hoe
snel ze midden in de nacht een vuur had.
Bij zijn uitbarsting draaide Ayla zich met een vermaakte
blik om.
'Hoe heb je dat vuur aangekregen?' vroeg hij weer terwijl hij
naar voren kwam zitten. 'Oh, Doni! Ze verstaat geen woord van wat
ik zeg.' Hij hief zijn handen omhoog in ergernis. 'Weet je zelfs
wel wat je hebt gedaan? Kom hier, Ayla,' zei hij en wenkte
haar.
Ze ging onmiddellijk naar hem toe. Het was de eerste keer dat
ze hem doelbewust een handgebaar zag maken. Hij maakte zich ergens
heel druk over en ze fronste het voorhoofd terwijl ze zich op zijn
woorden concentreerde. Ze wilde maar dat ze hem kon verstaan.
'Hoe heb je dat vuur gemaakt?' vroeg hij weer en hij zei de
woorden langzaam en zorgvuldig, alsof dat haar in staat zou stellen
hem te begrijpen. 'Dat vuur,' zei hij en gebaarde ernaar met zijn
arm.
'Fi…?' Ze deed een aarzelende poging zijn laatste woord te
herhalen. Iets was belangrijk. Ze trilde van concentratie en
probeerde hem uit alle macht te begrijpen.
'Vuur! Vuur! Ja, vuur!' schreeuwde hij, wild naar de vlammen
gebarend. 'Heb je enig idee wat het zou kunnen betekenen, zo vlug
vuur te kunnen maken?' 'Fir…?'
'Ja, zoals dat daar,' zei hij en priemde met zijn vinger in de
lucht naar de vuurplaats. 'Hoe heb je het gemaakt?' Ze stond op,
liep naar de vuurplaats en wees ernaar. 'Fir?' zei ze.
Hij slaakte een zucht en leunde achterover tegen de vachten.
Het drong plotseling tot hem door dat hij had geprobeerd haar te
dwingen woorden te begrijpen die ze niet kende. 'Het spijt me,
Ayla, dat was stom van me. Hoe kun je me nou vertellen wat je hebt
gedaan, als je niet weet wat ik je vraag?' De spanning viel weg.
Jondalar sloot zijn ogen. Hij voelde zich leeg en teleurgesteld.
Maar Ayla was opgewonden. Ze had een woord. Eentje maar, maar het
was een begin. Hoe kon ze nu verder gaan? Hoe kon ze hem vertellen
dat hij haar meer moest leren, dat ze meer wilde weten?
'Jon-daa-lagh…?' Hij sloeg zijn ogen op. Ze wees weer naar de
vuurplaats. 'Fir?'
'Vuur, ja, dat is vuur,' zei hij knikkend. Toen sloot hij zijn
ogen weer. Hij voelde zich moe en een beetje dwaas dat hij zich zo
had opgewonden, en hij had pijn, lichamelijk en geestelijk. Hij was
niet geïnteresseerd. Wat kon ze doen om het hem aan zijn verstand
te brengen? Ze voelde zich zo gedwarsboomd, zo boos dat ze geen
manier kon bedenken om hem haar behoefte duidelijk te maken. Ze
probeerde het nog een keer. 'Jon-daa-lagh,' ze wachtte tot hij zijn
ogen weer had opgeslagen. 'Fir?' zei ze met een hoopvolle smeekbede
in haar ogen. Wat wil ze toch, dacht Jondalar. Zijn
nieuwsgierigheid was gewekt. 'Wat is er met het vuur, Ayla?' Ze kon
voelen dat hij een vraag stelde, ze maakte het op uit zijn
gespannen schouders en de uitdrukking op zijn gezicht. Hij lette
op. Ze keek om zich heen in een poging een manier te bedenken om
het hem te vertellen en zag het hout naast het vuur. Ze raapte een
stuk op, bracht het naar hem toe en hield het hem met dezelfde
hoopvolle blik voor.
Zijn voorhoofd was een en al rimpel van verbazing en trok toen
glad. Hij dacht dat het hem begon te dagen. 'Wil je het woord
daarvoor weten?' vroeg hij, verbaasd over haar plotselinge
-belangstelling om zijn taal te leren terwijl ze eerst geen enkele
belangstelling aan de dag leek te hebben gelegd om te spreken.
Spreken! Ze wisselde geen taal met hem uit, ze probeerde te
spreken! Was ze daarom misschien zo stil? Omdat ze niet kon
spreken?
Hij raakte het stuk hout in haar hand aan 'Hout,' zei hij.
Haar adem ontsnapte sissend. Ze had niet geweten dat ze hem had
ingehouden. 'H't…?' probeerde ze. 'Hout,' zei hij langzaam. Hij
overdreef met zijn mond om duidelijk te articuleren.
'Hauoet,' zei ze. Ze probeerde haar mond de zijne na te laten
doen.
'Dat is beter,' knikte hij.
Haar hart bonsde. Begreep hij het? Ze zocht weer, als een
razende, naar iets om ermee door te gaan. Haar ogen vielen op het
kommetje. Ze pakte het op en hield het hem voor. 'Probeer je me
zover te krijgen dat ik je leer praten?'. Ze begreep hem niet,
schudde het hoofd en hield hem het kommetje weer voor.
'Wie ben je Ayla? Waar kom je vandaan? Hoe kun je… alles doen
wat je doet, als je niet kunt praten? Je bent een raadsel,maar als
ik je ooit wil leren kennen, denk ik dat ik je wel zal moeten leren
praten.'
Ze zat op de vacht naast hem en wachtte bezorgd af. Ze hield
nog steeds het kommetje in haar hand. Ze was bang dat hij met alle
woorden die hij sprak, het woord waar ze om vroeg zou vergeten. Ze
hield het hem weer voor.
'Welk woord wil je weten, "drinken" of "kom"? Het zal er wel
niet veel toe doen.' Hij raakte het kommetje in haar hand aan.
'Kom,' zei hij.
'Ghom,' reageerde ze en glimlachte toen van opluchting.
Jondalar bouwde op het idee voort, greep de zak fris water die ze
voor hem had neergelegd en schonk wat in het kommetje. 'Water,' zei
hij. 'Aaduh.'
'Probeer het nog eens, "water",' moedigde hij haar aan.
'Vaadu.'
Jondalar knikte, hield het kommetje vervolgens aan zijn lippen
en nam een slokje. 'Drinken,' zei hij. 'Water drinken.' 'Dggink,'
antwoordde ze, heel duidelijk, afgezien van de keel—'r' en de wat
ingeslikte klinker. 'Dggink vaadu.'