19
„Zal ik Vink maar niet even bellen? Volgens mij heb ik vorige week met dat feest een verkoudheid opgelopen,” twijfelde Emma. Ze keek naar Boudewijn, die met haar mee zou gaan naar het ziekenhuis en nu nog snel de ontbijtboel afwaste. „Als ik verkouden ben, beginnen ze niet aan een kuur.” Ze bleef steken in een hoestbui.
„We hadden direct weg moeten gaan toen we in de gaten kregen dat het in die zaal zo tochtte,” mompelde Boudewijn. Hij smeet de borden in het water.
„Het was zo gezellig.” Emma pakte de hoorn van de haak. „Maar als ik het van tevoren had geweten, dan was ik niet gegaan. Ik zou het afschuwelijk vinden als ik nu niet aan die voorlaatste chemokuur kon beginnen. Ik was zo mooi aan het aftellen. Nog maar twee keer die misselijkheid; die bij mij overigens hard schijnt mee te vallen. Ik hoor weleens van mensen die er echt doodziek van worden.”
„Bel nou maar.”
Er brak een schilfer van een van de borden af. Ze haalde haar schouders op. Hij hoorde haar opgewekte stem aan de telefoon, en zuchtte toen ze zei: „U wilt toch even kijken? Zal ik dan zo maar langskomen?”
Hij smeet de afwasborstel in de teil.
Ze lag tegen hem aan in bed. Haar vertrouwde geur drong in zijn neusgaten. Hij streelde haar gladde hoofd.
„Ik ben bang,” zei ze. „Gek, steeds heb ik het voelen aankomen, maar juist de laatste dagen was ik zo optimistisch. Ik wist zeker dat het de goede kant opging. Dit had ik niet verwacht, Boudewijn. Ik heb er geen moment aan gedacht toen Vink me vroeg om toch even naar het ziekenhuis te komen. Ik dacht er zelfs niet aan toen er longfoto’s gemaakt moesten worden. Ik meende dat Vink aan een longontsteking dacht en ik vond het tamelijk overdreven. Het wil ook nog niet goed tot me doordringen. Longmetastase... Metastase, een woord dat vroeger zover van me afstond en waar nu alles in mijn leven om lijkt te draaien. Chemotherapie heeft geen zin meer. Zou het betekenen dat ik straks m’n haar weer een beetje terugkrijg?”
Ze verwachtte geen antwoord, praatte zachtjes verder. „We zullen onze eerste huwelijksverjaardag niet meer samen kunnen vieren. December is nog acht maanden ver weg en die maanden lijken me momenteel onoverkomelijk.”
Hij liet haar praten, hield haar dicht tegen zich aan, terwijl haar woorden als een niet te stuiten stroom doorgingen.
„Ik ben niet eens bang om dood te gaan. Ik ben bang voor de manier waarop ik doodga en soms ineens... als ik eraan denk wat ik samen met jou nog had willen doen...” Hij zou iets willen doen. Hij zou willen dat God een gezicht had waarin hij zou kunnen spugen. Hij was zo boos, zo bang en zo machteloos.
Buiten scheen de zon, de lente had volop haar intrede gedaan. Krokussen bloeiden, narcissen stonden naast uitbundig gekleurde tulpen. Een merel floot. De wereld leefde. Zij lagen samen in bed na de verbijsterende boodschap van deze morgen.
Boudewijn had de stekker van de telefoon uit het contact getrokken, de bel afgezet. Ze waren alleen op hun eiland van verdriet en hij hield Emma stevig vast.
De lupinen bloeiden tegelijk met de ridderspoor; de klaprozen bogen zich in de wind; de knoppen van de lelies stonden op barsten. Emma sloot haar ogen en luisterde naar de geluiden buiten die zich door het half geopende raam een weg naar binnen zochten. In de kamer zat Boudewijn. Hij had bezoek. Aan de stem had ze gehoord dat het de dominee was. Dominee Hansma; hij was een enorme steun voor haar in deze onzekere tijd en zeker niet alleen voor haar. Vaak kwam hij zomaar even langs om wat te praten, maar ook als ze in bed lag om te rusten, kwam hij om naar Boudewijn te luisteren.
„Jij hebt het niet alleen moeilijk,” had hij die gesprekken aan haar verklaard. „Boudewijn heeft ook steun nodig en dat wordt nog weleens makkelijk vergeten.”
Ze had haar ogen weer geopend. Vanuit haar bed zag ze de lucht, een beetje grijs nog. De zon deed zijn best om door de bewolking heen te breken, maar leek nog niet over voldoende kracht te beschikken.
Ze speelde met de trouwring om haar ringvinger, die leek groter te zijn geworden. Ze glimlachte om haar eigen gedachten. Ze hield zichzelf voor de gek. Haar vingers waren mager, zoals haar hele lichaam mager was geworden. Ze had naar de zomer verlangd, had vaak getwijfeld of ze die nog zou halen, maar ze was er nog.
Ze kon door het raam de klaprozen in de tuin zien, die Boudewijn al vroeg had ingezaaid. Een hoveniersbedrijf had de tuin aangelegd. Zelf had het haar aan kracht ontbroken en Boudewijn was geen mens om uren in de tuin bezig te zijn, bovendien ontbrak hem de tijd.
Boudewijn... hij was op haar weg geplaatst als een Godswonder dat zelf niet in God geloofde. Langzaam merkte ze veranderingen in hem op. Ze wist dat hij voor haar bad, al realiseerde ze zich dat hij elke strohalm vastgreep als het om haar herstel ging, waarvan ze wist dat het niet zou komen. Ze was vierendertig geworden en hoogstwaarschijnlijk had ze daarmee haar laatste verjaardag gevierd.
Na al haar opstand, haar gevecht tegen de onzichtbare vijand, was nu de berusting gekomen. Op het financiële vlak had ze alles voor Boudewijn geregeld. Als hij wilde, kon hij na haar dood gaan studeren om eindelijk te doen wat hij z’n hele leven al had gewild: een leven in de muziek. Hij wist daar zelf nog niets van; na haar dood zou dat pas bekend worden.
Ze had weinig pijn, alleen speelde kortademigheid haar regelmatig parten. Een zuurstofapparaat naast haar bed verlichtte haar benauwdheid als ze soms het gevoel had dat ze zou stikken.
Buiten wist de zon door de bewolking heen te breken. De stralen liefkoosden haar gezicht. Ze doezelde weg, terwijl de zon haar omarmde.
„We zijn in een nieuwe fase beland.” Boudewijn keek dominee Hansma recht aan. „Eerst is er de hoop, samen met de wanhoop geweest. Elke keer opnieuw was er teleurstelling, waaraan we ons samen probeerden te ontworstelen.
Nu is er het weten dat Emma niet meer beter zal worden. We praten samen veel, halen herinneringen op, en misschien klinkt het heel raar, maar we lachen ook nog regelmatig.
Emma en ik zijn niet lang samen geweest. We kenden elkaar gisteren precies een jaar en drie maanden. Die vijftien maanden waren goed. Ze zijn de moeite waard geweest en ik denk dat er maar weinig mensen zijn die in zo korte tijd zo’n hechte relatie hebben opgebouwd.”
Hij keek peinzend voor zich uit, haalde toen diep adem. „Nu gaan we samen op weg naar het einde van Emma’s leven. Soms kan ik dat nog niet bevatten, vraag ik me af hoe ik in vredesnaam verder moet leven als Emma er niet meer zal zijn. Een andere keer weet ik dat ik verder zal moeten... juist voor haar. Zij moet weten dat ze met een gerust hart kan gaan als haar tijd gekomen is.”
„En God?” informeerde Hansma voorzichtig. „Ik herinner me je uitlating nog vlak voor je huwelijk. Je was overtuigd van Emma’s herstel, omdat je meende dat als er een God bestond, Hij het niet zou toelaten dat jullie uit elkaar gerukt zouden worden. Hoewel er altijd nog wonderen kunnen gebeuren, ziet het ernaar uit dat jullie toch niet lang meer samen zullen zijn. Betekent dat nu ook het einde van een zeker geloof in God voor jou?”
Boudewijn keek naar z’n handen. Slanke handen, die zo vaak het klavier van de piano hadden bespeeld. Echte pianohanden, had Emma ze vaak genoemd. Ze hadden allang niet meer gespeeld en hij twijfelde of hij ooit nog weer de moed zou vinden om achter de vleugel te gaan zitten.
Laatst had hij met Emma over haar begrafenis gepraat. Ze had alles willen regelen, de muziek, de liederen die gezongen zouden worden, de dingen die ze de mensen nog wilde meegeven...
„Als je het kunt opbrengen, zou ik je willen vragen om „Abschied vom Klavier” te spelen,” had ze hem gevraagd. „Ik weet dat er een piano in de kerk staat die wordt gebruikt als er gospelgroepen optreden. Het zal mijn definitieve afscheid zijn, tevens een afscheid van de piano, van jouw vleugel, maar het stuk heeft ons ook bij elkaar gebracht.”
Hij had toegezegd, al had hij later getwijfeld of hij dat zou kunnen opbrengen.
„Boudewijn...?” Dominee Hansma zat nog steeds tegenover hem. Hij was even heel ver weg geweest.
„Emma heeft tegen me gezegd dat ze me later zo heel graag terug zou zien...” zei Boudewijn zacht. Hij drukte z’n handen in elkaar. „Ik heb altijd getwijfeld aan dat later, maar als ik naar Emma kijk en luister, dan weet ik dat het leven hierna niet voorbij is. Dan weet ik ook dat we niet zomaar bij elkaar zijn gekomen. God heeft onze handen gepakt en aaneen gesmeed...”
Ik twijfel nog vaak. Ik ken God nog niet echt. Voor Emma lees ik vaak uit de bijbel, maar de woorden glijden soms langs me heen. Vaak begrijp ik niet alles wat er staat, een andere keer grijpt het me wel heel erg aan.
Dikwijls zijn het ook andere dingen die me aanspreken. Mensen die aankomen en hun steun betuigen. Mensen die daadwerkelijk voor ons klaarstaan. Uw woorden, die tijdens datzelfde gesprek voor ons huwelijk werden uitgesproken. „God heeft het de moeite waard gevonden om jou geboren te laten worden,” zei u „en die woorden raakte ik niet meer kwijt. Nu zie ik dat het inderdaad de moeite waard was om geboren te worden. Ik kan er nu zijn voor Emma, nu ze me nodig heeft...”
Het strand was verlaten. De zon had verstek laten gaan en de badgasten waren massaal thuisgebleven.
Boudewijn stond bij het water en keek uit over de oneindigheid van de zee. Flarden van gesprekken met Emma drongen zich aan hem op. Emma, die nu alweer drie weken geleden begraven was. De klaprozen hadden nog steeds uitbundig gebloeid aan het einde van de julimaand, alsof ze speciaal voor haar afscheid fier rechtop waren blijven staan, hun rode bloemen meedeinend op het ritme van de wind. Hij had ze allemaal geplukt toen ze voorgoed van hem was weggegaan en ze meegegeven in de kist.
Emma... de leegte, toen de begrafenis achter de rug was, was zo enorm geweest, dat hij niet meer normaal had kunnen functioneren.
Agnes en Bram hadden hem gevraagd met hen mee te gaan op vakantie naar Frankrijk, maar hij had hun aanbod afgewimpeld. Hannes en Samantha hadden hem aangeboden om een poosje bij hen te logeren, maar ook dat had hij afgeslagen. Hij wilde alleen zijn, rustig aan Emma denken, aan al hun gesprekken, alles wat ze samen meegemaakt hadden.
Ze had er zo mooi uitgezien in de kist. Hijzelf had haar de jurk aangetrokken die ze op hun trouwdag had gedragen. Alles was gegaan zoals zij dat gewild had.
Op de oude, zwarte piano voor in de kerk had hij voor het laatst ‘Abschied vom Klavier’ voor haar gespeeld en hij had zich verwonderd over het feit dat hij daarvoor de kracht nog had. Hij had het voor Emma gedaan, zoals hij alles voor haar gedaan had, omdat hij zo intens van haar hield. Emma... nu moest hij zonder haar verder. Hij keek over het water. Zeemeeuwen doken naar beneden, in de verte deinde een schip op de golven.
„Hier zou ik kunnen geloven dat er een God is,” had hij ooit gezegd. Hij herinnerde zich nog zo goed hoe hij hier met Emma had gelopen en ze later aan hem had gevraagd of hij niet in een leven na de dood geloofde. Het was alsof hij haar stem nog hoorde boven het geruis van de branding uit.
„Het moet iets geweldigs zijn. Eeuwigheid, zoiets als de onmetelijkheid van deze zee. Een leven zonder einde; zonder pijn en verdriet...”
Alsof ze in die tijd al naar dat leven had verlangd.
Hij had haar dat leven gegund. Hij had haar pijn, haar benauwdheid en haar strijd gezien en de dood was een verlossing geweest. Emma... ze hadden zoveel samen gepraat, maar langzaam was ze van hem weggegleden op weg naar een nieuw leven.
„Hoor je die muziek?” had ze hem op een avond gevraagd. „Luister toch eens goed... Zo mooi, zo mooi...” Er was geen muziek geweest. Hij had niets gehoord, maar op haar gezicht had hij de schoonheid van de muziek gelezen. Emma...
Hoe moest hij nu verder? Alleen in het huis, zonder haar. Financieel had hij geen problemen. Emma had veel nagelaten. Geld, om een studie aan het conservatorium te beginnen; om te doen waar hij vroeger over gedroomd had en wat toen onbereikbaar ver weg had geleken. Nu wist hij niet wat hij wilde. Dromen van vroeger leken totaal onbelangrijk. Later zou dat misschien veranderen... Later...
Zou hij er ooit aan kunnen wennen dat Emma er niet meer was? Zou hij ooit weer op z’n vleugel spelen? Het was alsof met Emma ook zijn liefde voor de muziek verdwenen was. Alles was anders geworden. Hij was een ander geworden.
Emma... De golven leken haar naam te roepen. De hele wereld leek uit haar naam te bestaan. Emma... Nooit zou ze nog met hem praten. Nooit zouden ze meer samen lachen. Nooit... Het woord vervulde hem met wanhoop. Hij wrong zijn handen in elkaar. Zijn stem werd meegenomen door de wind. „God...!” De schreeuw van een mens op zoek naar God.
Het water spatte over zijn schoenen. Hij merkte het niet. Het hinderde niet... hij had toch geen sokken aan.
~~~