3

 

Het huis was oud. Ze stond in het portiek en trachtte in het schemerduister zijn naamplaatje te vinden. Aan de overkant ging een deur open. Ze hoorde stemmen. Een vrouwenstem schreeuwde, en de deur werd met een klap dichtgegooid.

Ze wreef met haar vinger over het matte plaatje waar ‘B.S. van de Noordzij’ op stond, en drukte aarzelend op de bel. Ergens achter in de straat hoorde ze voetstappen, die hol tegen de huizen weerkaatsten.

„Hallo, wie is daar?” Boudewijns stem klonk ergens vanuit de muur.

„Ik ben het... Emma... Emma Broekhuizen.”

Een schrille zoemer verbrak de stilte. Ze duwde de deur open en bevond zich in een smalle gang voor een matglazen deur. Naast de glazen deur bevond zich een trap en van boven hoorde ze Boudewijns stem komen. „Kom maar gauw, Emma.”

Het huis was gevuld met verschillende etensluchten, die haar bijna onpasselijk maakten. Langzaam liep ze de trap op, die in hetzelfde schemerduister was gehuld als het portiek buiten.

„Wacht, ik zal de lamp aandoen.” Ze werd overgoten door een zee van licht, die zijn oorsprong vond in een klein, kaal peertje aan de zijkant van de trap. „Emma... ik dacht dat je m’n uitnodiging vergeten was.”

Ze schudde woordeloos haar hoofd, greep zijn uitgestoken hand. „Nee... ik was het niet vergeten.”

Ze had geen excuus, kon geen uitvluchten bedenken waarom ze nu pas was gekomen. Nu, anderhalve maand later. Ze had zo vreselijk getwijfeld, maar hoe kon ze dat tegen Boudewijn zeggen?

„Ik zal koffiezetten,” zei hij, pakte haar jas aan en hing die aan de kapstok. „Ga maar vast naar de kamer en zoek een makkelijke zitplaats op. Ik kom zo bij je.”

Met één hand duwde hij een smalle deur open, terwijl hij zelf naar de keuken liep. De kamer werd gedomineerd door een grote, glanzend zwarte vleugel, maar de wanorde die ze had verwacht, bleek niet aanwezig te zijn. De kamer was veel ruimer dan ze had gedacht en spaarzaam ingericht.

Behalve de vleugel stond er een eenvoudig licht bankstel, een enorme salontafel voorzien van een glasplaat, die smetteloos schoon was. Aan de andere kant van de kamer bevond zich een grote, witte eettafel met vier moderne chromen stoelen erom gerangschikt. Voor de ramen hing lange, witte vitrage.

Er stonden geen planten, geen bloemen en toch deed het geheel niet steriel aan. Misschien kwam het juist door de grote, glimmende zwarte vleugel die een centrale plaats in de kamer innam. Haar hakken tikten op de witte plavuizen, die hier en daar afgewisseld waren met kleine zwarte hoekjes.

„Kan het interieur je goedkeuring wegdragen?” Hij stond in de deuropening en glimlachte vermaakt. Ze kleurde.

„Het is heel anders dan wat ik verwacht had.”

„Wat had je dan verwacht?”

„Dat het rommeliger zou zijn,” zei ze eerlijk.

„Zoals de straat, en zoals het huis waarin ik deze etage huur,” begreep hij.

Ze knikte betrapt.

„Je bent niet de enige die zich door mijn interieur laat verrassen. De meeste mensen hebben een bepaald vooroordeel over mensen die in dit soort straten wonen, vooral als ze dan nog vrijgezel zijn ook.”

Ze wilde wat zeggen, maar hij vervolgde: „Misschien hebben ze gelijk. Een man alleen maakt er vaak een potje van. Daarom heb ik geen planten aangeschaft, die zouden binnen de kortste keren als treurwilgen in de vensterbanken staan en dat verhoogt de sfeer nu niet direct. Daarnaast heb ik een buurvrouw die zo goed is één keer in de week bij me langs te komen om voor een luttel bedrag de boel kraakhelder te houden. Zet daarnaast het feit dat ik mijn meubels heb uitgezocht met het oog op functionaliteit, en het is geen probleem om dit huis een beetje op orde te houden.”

„De meeste mannen zullen het je niet nadoen,” zei ze bewonderend.

„De meeste mannen zijn van huis uit gewend dat alles voor hen gedaan wordt. Altijd staat moeder klaar. Wat dat betreft ben ik niet verwend. Ik heb altijd voor mezelf moeten zorgen en zoals je ziet, kan het ook voordelen hebben. Ik kan je nu bijvoorbeeld een kopje koffie aanbieden, want ik denk dat de koffie inmiddels klaar is. Er schijnen mannen te zijn die zelfs daar nog niet toe in staat zijn.”

Zoals mijn vader, zou ze willen zeggen. Mijn vader kan niets. Hij wordt in de watten gelegd door mijn moeder en nog is hij niet tevreden. Nooit is hij tevreden. Hij is een tiran en de enige reden waarom ik nog thuis ben, is het feit dat ik mijn moeder niet in de steek wil laten.

Ze staarde naar de deur, die weer achter Boudewijn was dichtgevallen, kon er niet toe komen om te gaan zitten. Ze liep naar de grote ramen aan de achterkant, schoof de vitrage opzij en ontdekte daar een enorm balkon, voorzien van talloze plantenbakken waarin het groen een voorzichtige poging deed om te ontluiken. De eerste week van mei. Ze hield van deze maand, waarin het gras en de bomen bijna uitdagend groen leken.

„Wat een geweldig uitzicht heb je hierachter,” zei ze toen hij weer binnenkwam.

„De meeste mensen verwachten ook dat niet als ze aan de voorkant het huis betreden. Ik mag inderdaad niet mopperen. In de zomer kan ik er heerlijk buiten zitten en de afwezigheid van planten binnen compenseer ik met de planten buiten. Het is naast de muziek een passie van me om allerlei vreemde soorten op te kweken. Soms heb ik ook gewone geraniums en fuchsia’s. Ik houd van alles wat groeit en bloeit.”

Hij zette de kopjes met koffie op de salontafel neer en liep naar Emma toe. Voorzichtig schoof hij de vitrage verder aan de kant.

„Met mooi weer zit ik op het balkon en geniet van het uitzicht over de stadsgracht. Overdag is er veel verkeer, maar ’s avonds is het rustig. Soms sluit ik m’n ogen en verbeeld me dat ik ergens midden in de natuur zit. Dan ruik ik de bomen, hoor de vogels en vind dat ik het zo langzamerhand toch getroffen heb.”

Ze kwam achter hem aan toen hij weer naar de zithoek liep. Ze keek toe hoe hij een cd opzette en ging voorzichtig op een hoekje van de bank zitten.

„Tsjaikovski...” zei hij. „Er is geen ander, die me zo weet te bekoren als juist Tsjaikovski. Ik houd van Bach, van Beethoven, van Handel, maar bij Tsjaikovski heb ik het idee dat ik mezelf erin herken. Ik weet hoe die man heeft gevochten tegen zijn seksuele geaardheid. Ik herken die strijd in z’n muziek. Soms huilen de violen; een andere keer lijken ze zijn woede en onmacht uit te beelden en ook juichen ze... Ik herken die strijd, die wisselende stemmingen, al ligt de reden bij mij op een totaal ander vlak.”

„Je jeugd...” merkte ze zacht op.

Hij knikte. „Ik begrijp dat Agnes met je gepraat heeft.” Hij sloot z’n ogen, het leek alsof hij luisterde naar de muziek en zich mee liet voeren op de klanken van een viool. Z’n zwarte, glanzende haren hingen bijna op z’n oogleden. Z’n zwarte shirt stond van boven een eind open, onder z’n broek droeg hij dezelfde afgetrapte instappers, die hij bij hun eerste ontmoeting ook gedragen had en opnieuw had hij geen sokken aan.

„Mijn jeugd is geen jeugd geweest,” hoorde ze hem ineens zeggen. „Het was een aaneenschakeling van ellende. Mijn moeder werd op haar negentiende zwanger van een voorbijganger. Anders kan ik de man die ik mijn vader zou moeten noemen, niet zien. Een voorbijganger die toe was aan een pleziertje en dat bij mijn moeder vond. Ze kende hem nauwelijks en toch werd ze zwanger van hem. Misschien is dat het wat me in mijn leven nog het meeste dwarszit. Ik ben niet eens uit liefde verwekt. Ik ben het gevolg geweest van een dolle avond met te veel drank en twee mensen die zich niet wisten te beheersen.”

Ze registreerde de verbitterde trek om zijn mond, zag hoe zijn handen de stof van zijn zwart met witte strepenbroek kreukten.

„Het bleek dat die avond niet zonder gevolgen gebleven was. Ik werd dus geboren en ik denk niet dat er iemand is geweest, die ook maar een moment blij was, toen ik het levenslicht aanschouwde.

Mijn moeder werd algauw gedumpt. Samen met mij belandde ze op kamers en ontdekte dat het niet samenging: plezier maken en de verantwoordelijkheid voor een kind. Ik kan me weinig herinneren van die tijd, maar de eerste jaren schijn ik nogal aan mijn lot te zijn overgelaten. De buren van mijn moeder hebben de kinderbescherming ingeschakeld, toen ik de leeftijd van drie jaar bereikt had. Soms zijn er flarden van herinneringen, is het alsof ik de angst en verlatenheid van toen weer voel. Ik heb een tijd in een tehuis gezeten, waar mijn moeder voor haar goede fatsoen nog weleens langskwam. Daarna ging ik van het ene pleeggezin naar het andere en nergens was ik te handhaven. Ik was een hyperactief kind en bepaald geen jochie waar pleegouders nu meteen dol op zijn.

Het laatste pleeggezin waar ik ben geweest voor ik eindelijk op mezelf kon gaan wonen, was een groot gezin, waar nog meer pleegkinderen verbleven. Ik heb me daar, geloof ik, het prettigste gevoeld. Daar ook heb ik de liefde voor muziek meegekregen.

De vader bezat een oud harmonium waar elke avond voor het naar bed gaan op gespeeld werd. Wij stonden daar met z’n allen omheen en eindigden de dag met het zingen van psalmen en gezangen.

Nu was ik dat wel gewend. Maar hier werd trouw uit de bijbel gelezen, er werd gebeden en er was niemand die mij dwong mijn ogen te sluiten als ik dat niet wilde. Daar heb ik de fijnste tijd uit mijn jeugd beleefd. Er was een warmte, die ik nooit eerder had ontmoet. Ik weet niet of dat iets met hun geloof te maken had. Tenslotte had ik meer in dat soort gezinnen gezeten en had ik nooit eerder gemerkt dat geloven ook maar iets met warmte en medemenselijkheid uit te staan had. Ik herinner me daarvan alleen dat ik niets mocht en vreselijk gestraft werd als ik het toch deed.

Oom Jacques en tante Nadien, zoals ik hen noemde, waren anders. Ik had me voorgenomen contact met hen te houden, maar nadat ik op kamers ben gaan wonen, is dat contact toch al snel verwaterd. Zo gaat dat. Ik ben er nog een keer geweest en ik merkte hoe vreselijk iedereen z’n best deed om me te laten voelen dat ik er toch nog altijd bij hoorde. Juist daarom voelde ik me toen een buitenstaander.”

„Ze hebben jou hier ook nooit opgezocht?”

„Ik ben na die tijd zo vaak verhuisd dat ze geen idee meer hebben waar ik woon.”

„Dus je hebt nu helemaal niemand meer.”

„Ga alsjeblieft niet meewarig doen.” Hij schopte z’n schoenen uit en trok z’n benen onder zich in de ruime stoel. „Ik heb meer dan ik ooit heb gehad.” Hij maakte een handgebaar naar de vleugel. „Dit is mijn grote liefde. Deze vleugel troost me als ik verdriet heb, beurt me op als ik neerslachtig ben en jubelt wanneer ik me goed voel.”

„Je hebt geen werk in de muziek gevonden, heb ik begrepen?” informeerde ze zacht.

„Dankzij mijn jeugd heb ik daarin nooit een goede opleiding kunnen volgen. Het conservatorium was voor mij niet weggelegd. Nee, ik heb een heel aardige baan als magazijnbediende, waarmee ik mijzelf aardig kan onderhouden. Daarnaast heb ik muzieklessen gevolgd en die vleugel heb ik kunnen kopen, omdat ik in aanraking kwam met een oude dame die naar het bejaardentehuis ging, en er afstand van moest doen.

Er is een hechte vriendschap tussen ons ontstaan. Ik wilde haar al mijn spaargeld geven. Ik was al jaren voor zo’n vleugel aan het sparen, maar daar wilde ze niets van weten. Het enige dat ik haar moest beloven, was dat ik haar zo nu en dan eens ophaalde uit dat tehuis om haar mee naar mijn huis te nemen, zodat ze zelf nog eens spelen kon.

Inmiddels kan ze nauwelijks de trap nog op komen, maar ze is zo broos en tenger dat ik haar met gemak naar boven draag. Ze wordt een beetje dement en kan zelf niet meer spelen, maar als ik haar hier in een hoek van de bank zet en voor haar speel, dan zie ik haar genieten en dat is misschien het mooiste wat er is.”

Hij stond op. „Maar misschien is het goed dat je mijn geliefde vleugel eens uitprobeert. Daarvoor ben je tenslotte gekomen.”

Hij zette de cd-speler af, waarop de violen abrupt eindigden en stilte de kamer leek te overweldigen. „Zoek maar wat muziek uit. Ik haal intussen nog een kop koffie.”

„Ik ben niet zo’n ster,” merkte ze op. „Ik bedoel... bij jou vergeleken.”

„Je hoeft geen concert te geven. Speel maar lekker voor jezelf. Je zult even aan de vleugel moeten wennen. Neem er de tijd voor en vergeet dat ik er ben.”

Haar hart bonkte, toen hij de kamer uitliep. Hoe kon ze in vredesnaam doen alsof hij er niet was, als haar hele wezen van hem vervuld was? Daar had zijn verhaal van vanavond niets aan veranderd. Integendeel... ze hield van hem.

Agnes had gezegd dat zij hem uit z’n toren van achterdocht en zelfbescherming zou kunnen halen, maar ze had geen muren ontdekt. Boudewijn was open en eerlijk tegen haar. Agnes kende hem maar half, of misschien nog minder. Er waren geen muren, die hen scheidden. Er was niets tussen hen gebeurd, ze was hier nog nooit geweest en toch voelde ze zich hier thuis.

Langzaam liep ze naar de vleugel toe, sloeg de klep open en zocht muziek uit. Voorzichtig ging ze op de kruk zitten, sloeg met bedachtzame bewegingen de eerste tonen aan en vergat toen alles om zich heen. Het muziekstuk was haar vertrouwd, maar hoe anders klonk het hier op zo’n magnifieke vleugel.

In de keuken stond Boudewijn stil en luisterde...

 

Ze hield pas op, toen er van boven gebonk klonk. Het was alsof ze met een smak terug op de aarde geworpen werd. Boudewijn stond achter haar en ze had niets van zijn aanwezigheid gemerkt.

„Sorry...” verontschuldigde hij zich. „Ik heb een afspraak met de buren dat ik na halftien niet meer speel. Ze hebben een hekel aan die rot herrie, zoals ze dat noemen.” Hij keek op z’n horloge. „Ik had nog even hoop dat ze evenzeer van jouw spel zouden genieten als ik deed, maar dat bleek ijdele hoop te zijn.”

„Wat een instrument.” Ze keek bijna verliefd naar de glanzende, zwarte vleugel.

„Je moet vaker komen spelen,” nodigde hij haar uit. Hij keek naar haar zoals ze langzaam van de pianokruk opstond. Haar lange haren waren gedeeltelijk opgestoken, achter hingen haar krullen losjes in haar nek.

Hij wist dat ze ouder was dan hij. Hij had de eerste lijnen in haar smalle gezicht ontdekt, wist van Agnes dat ze drieëndertig was, maar nu leek ze jonger. Haar blauwwit gebloemde jurk zwaaide losjes om haar benen. Ze was slank, bijna mager te noemen en juist daardoor leek ze zo kwetsbaar. Hij wilde haar beschermen, haar vasthouden. „Boudewijn...?” Hij zag haar vragende gezicht op zich gericht, probeerde zich te herstellen.

„Sorry, ik was er even niet helemaal bij.”

„Boudewijn, ik vroeg of het niet beter zou zijn dat ik dan iets eerder kom. Misschien kunnen we dan samen spelen. Anders zit jij hier maar.”

„Het was heerlijk om naar je te kijken.”

Een donkere blos verspreidde zich over haar wangen. Ze keek hem aan, ademde zwaar.

„Quatre-mains,” zei hij zacht. „Voortaan zullen we quatre-mains spelen. Ik heb nog prachtige sonates liggen voor quatre-mains. Diabelli, Schubert, Bach... Met vier handen. Onze handen zullen elkaar op de piano vinden.”

Hij greep haar handen, die smal en zacht waren. Hij trok haar naar zich toe en omvatte haar gezicht. „We horen bij elkaar,” hoorde ze hem schor zeggen. „Ik wist het vanaf het moment dat ik opkeek, toen je bij de piano van Bram en Agnes ineens naast me stond. We delen dezelfde passie. Het is alsof we elkaar al jaren kennen. We horen bij elkaar.”

„Je bent acht jaar jonger dan ik ben,” fluisterde ze.

„Wat zijn nu acht jaren op een mensenleven? Wat doet leeftijd ertoe als je voor de eerste keer in je leven begint te begrijpen hoe liefde moet voelen? Ik zou je nooit meer los willen laten... Nooit meer.”

„Boudewijn...” Ze proefde zijn naam opnieuw, zoals ze dat de laatste weken steeds gedaan had. „Boudewijn...” Ze zag z’n glimlach, die steeds dichterbij kwam, ze voelde z’n warme lippen op de hare, z’n armen om haar schouders, haar middel... Haar handen streelden zijn haren, ze sloot haar ogen en voelde zich gelukkig.

 

„Je bent laat.” Haar vader keek demonstratief op z’n horloge, toen ze binnenkwam.

„Het was een heerlijke avond,” zei ze. Haar wangen waren rozig, haar ogen straalden. „Boudewijn heeft een vleugel. Ik heb zo heerlijk gespeeld. Het was alsof niets er meer toe deed, alsof de hele wereld bestond uit muziek.”

Een minachtend gesnuif was haar vaders antwoord. Haar moeder informeerde: „Wat is die Boudewijn toch voor een man?”

„Ik heb hem laatst toch ontmoet bij Agnes en Bram.” Haar ogen straalden, ze had het zelf niet in de gaten. „Hij speelde daar op de piano en ik voelde me tot hem aangetrokken. Hij is een fijne, gevoelige man.”

Ze wilde dit helemaal niet zeggen. Ze wilde haar gevoelens voor Boudewijn nog even voor zichzelf houden, maar ze had zich door haar hele houding al verraden.

„Wat doet hij voor de kost?” vroeg haar vader.

„Hij is magazijnbediende.” Ze hief haar hoofd op, verwachtte een denigrerende opmerking, maar haar vader leek opgelucht.

„Oh, gelukkig, ik was al bang dat het zo’n kunstenaar was.”

„Zijn jullie het eens geworden?” Wieke Broekhuizen keek haar dochter opmerkzaam aan. Ze vertrouwde de blik van Emma niet. Zo had ze ook gekeken, toen ze verliefd was op die Pieter en het had haar alleen maar een boel trammelant en verdriet gebracht.

„Wat een uitdrukking.” Emma haalde haar schouders op. Ze keek naar de bleke handen van haar moeder, die onophoudelijk de pennen van het breiwerk lieten tikken. De grijze sokken namen langzaam maar zeker gestalte aan.

„We zijn goede vrienden, meer niet. De muziek heeft ons samengebracht. We delen samen een passie.” Waarom loog ze nou?

„Je praat wel hoogdravend, vanavond,” vond haar vader. „Heb je dat met die Boudewijn ook zo gedaan? Hij is toch maar een eenvoudige magazijnbediende. Me dunkt, op z’n werk zal hij dat soort taal toch wel niet gebruiken.

„Het is toch een heel normale Nederlandse uitdrukking.” Ze draaide zich om. „Als jullie het niet erg vinden, ga ik nu maar naar bed.” Ze wilde de sfeer van deze avond vasthouden en die zou onherroepelijk verdwijnen als haar ouders haar op deze manier bleven ondervragen.

„Wil je niet nog een glaasje drinken?” bood haar moeder aan.

„Ik ben moe,” verontschuldigde ze zich. „Het was een drukke dag op school, en ik heb vanavond intensief pianogespeeld, ik verlang naar m’n bed.”

„Dan moet je het zelf weten.”

Wieke Broekhuizen liet de breipennen even rusten en keek haar dochter na, die bijna naar boven leek te vluchten. „Ik vertrouw het niets,” zei ze meer tegen zichzelf dan tegen haar man. „Ze doet er zo geheimzinnig over, praat over vriendschap, maar als ik naar haar gezicht kijk, weet ik zeker dat er meer aan de hand is.”

Je maakt je weer veel te druk,” vond Teun. „Na die affaire met Pieter zal ze heus wel wijzer wezen. Een ezel stoot zich in ’t gemeen geen twee keer aan dezelfde steen.

„Liefde laat zich niet dwingen,” stelde Wieke. „Bovendien heeft onze Emma een leeftijd waarop anderen vaak al kinderen op school hebben. Ze zegt er niets over, maar vaak heb ik het idee dat ze toch bang is om over te schieten.”

„Daarom zal ze toch niet zo dom wezen om zich meteen met de een of andere magazijnbediende in te laten, alleen omdat hij zo mooi piano kan spelen?”

„Emma heeft een heel gevoelige natuur en ik weet nu al dat ze bang is dat wij de relatie met die Boudewijn af zullen keuren. Ik ben weleens bang dat ze het ons nog steeds kwalijk neemt dat wij er zo op gehamerd hebben dat Pieter niet de juiste persoon voor haar was.”

„Daar hebben we toch gelijk in gekregen. Die vent was haar zo weer vergeten en trouwde met een ander. Een lapzwans was het met mooie praatjes over de kerk. Ondertussen deed hij mooi wat hij zelf wilde. Alles kon en mocht.”

„En als wij van deze Boudewijn straks ook zullen vinden dat hij niet geschikt voor onze Emma is...?”

„Dan zullen we haar dat duidelijk maken.”

Teun pakte het boek op dat hij had neergelegd bij de binnenkomst van Emma, ten teken dat wat hem betreft het gesprek ten einde was.