5

 

„Juf Emma, Vincent slaapt.”

Het kleine stemmetje van Rosalinde van Lennep klonk door het geroezemoes van de andere kinderen heen. Emma klapte in haar handen, omdat nu ineens iedereen zich ermee bemoeide.

„Jullie gaan gewoon door met je werk.”

De kinderen van groep vier van basisschool ‘De Zonnebloem’ probeerden hun aandacht weer bij hun sommen te bepalen, maar wierpen toch nieuwsgierige blikken op Vincent Wagenaar, die met z’n hoofd op de armen op tafel had gelegen en nu met een wit gezichtje weer overeind was gekomen.

„Ik was een beetje moe,” verklaarde hij.

Ze ging bij hem zitten. „Zullen wij samen naar de gemeenschapsruimte gaan? Daar kunnen we even rustig praten.

„Ik ben niet moe meer,” verkondigde Vincent.

„Toch wil ik graag dat je even met me meegaat.”

Ze gaf hem een hand, en wierp een strenge blik op haar klas. Jullie gaan gewoon door met werken. Ik kom zo weer bij jullie kijken.”

In de gemeenschapsruimte was het stil. Ze nam Vincent mee naar een hoekje van de grote ruimte, schoof een stoel voor de jongen bij en ging tegenover hem zitten. Ze boog zich een beetje voorover.

„Hoe komt het dat je zo moe bent, Vincent?”

Hij haalde z’n schouders op. „Ik kan niet slapen. Gisteravond sliep ik om elf uur nog niet. Mama ging al naar bed. Ze was een beetje boos op me en vanmorgen moest ik vroeg opstaan, omdat mama naar haar werk moest.

„Hoe komt het dan dat je niet kunt slapen?” Ze pakte z’n kleine, gebruinde, smoezelige hand. „Wil je dat aan me vertellen? Het hoeft niet, hoor, maar misschien kan ik je een beetje helpen.”

Opnieuw dat schouderophalen. „Ik kon niet slapen, omdat... ik zo verdrietig was..

„Omdat papa en mama niet meer bij elkaar wonen,” begreep ze.

„Ze gaan scheiden,” zei Vincent hard. „Ze vinden elkaar niet meer lief.”

Ze aaide over z’n bol. Het was geen nieuws. Iedereen op school wist dat de ouders van Vincent en Heleen Wagenaar uit elkaar waren. Ze zou Vincent willen helpen, ze zou hem willen troosten, maar ze wist niet hoe.

„Alles wordt dan ineens wel ingewikkeld, hè?” zei ze zacht.

Een dankbare blik om zoveel begrip was zijn antwoord. Vincent knikte heftig. „Mama wil dat Heleen en ik niet meer naar papa gaan. Ze zegt dat hij niet lief voor ons is, maar dat is niet zo... maar als ik dat zeg, wordt ze boos!” Z’n stemmetje klonk hoog en schril.

„Papa is altijd lief. We krijgen lekkere dingen en hij gaat zelfs pannenkoeken voor ons bakken en we krijgen ranja bij het eten en ook weleens cadeautjes.”

Emma zuchtte. Waarom moesten kinderen zo onder de scheiding van hun ouders lijden? Was het al niet erg genoeg dat ze uit elkaar gingen, zonder dat de kinderen tegen hun vader of moeder opgezet werden?

„Mama is nu natuurlijk nog boos op papa. Ze is ook verdrietig,” probeerde ze.

„Ze huilt haast altijd,” knikte Vincent. „Ze kan helemaal niet meer lachen, zei ze tegen oma, maar oma is ook boos op papa. Ze wil ook niet dat we naar papa toegaan of naar opa en oma Wagenaar, omdat ze bij papa horen.”

„Ben je pas nog bij papa geweest?” informeerde Emma. Vincent schudde z’n hoofd. „Mama gaat altijd weg met Heleen en mij als papa komt. Dan moeten we mee naar de stad of naar de andere oma en dan belt papa weer en dan is hij heel erg boos op mama.”

„Over een poosje zal het vast beter gaan,” probeerde Emma hem te troosten. „Het moet nu allemaal nog een beetje wennen. Over een poosje zegt de rechter wanneer je naar papa mag. Dan wordt dat allemaal goed geregeld. Mama heeft nu nog verdriet en papa vast ook, want het is altijd akelig als je gaat scheiden. Ze zijn nu nog boos op elkaar, maar over een tijdje gaat het allemaal beter.”

Ze trok Vincent even dicht tegen zich aan. „Als je verdrietig bent, mag je het altijd tegen me zeggen. Ik kan je niet echt helpen, want ik kan er niet voor zorgen dat papa en mama niet gaan scheiden, maar als je erover praat, helpt dat vaak ook al een beetje.”

Ze stond op.

„Zullen we dan nu maar weer samen naar de klas gaan? Probeer nog een beetje te rekenen. Het is bijna pauze. Dan ga je lekker de buitenlucht in en word je vast wel weer een beetje wakker.”

„Juf...?” Ze zag zijn donkere ogen trouwhartig op zich gericht. „Juf, ik vind jou heel lief.”

„Ik jou ook, Vincent.”

Ze dacht aan zijn woorden, toen ze even later achter haar bureau zat en het donkere koppie van Vincent over z’n werk gebogen zag. Wat was het heerlijk als een kindje zó aankeek. Als ze samen met Boudewijn ooit kinderen zou mogen krijgen, dan hadden die misschien ook van die donkere ogen. Kinderen van Boudewijn en haar.. Ze moest er zelf bijna om lachen en probeerde haar gedachten weer bij de klas te houden.

 

Na schooltijd dronk ze nog even koffie met haar collega’s, informeerde bij Frank van groep zeven hoe het met Heleen ging en vertelde over het verdriet van Vincent.

„Heleen is een heel introvert meisje,” zei Frank. „Ze zal je nooit iets over de situatie thuis vertellen. Ik kan merken dat ze het moeilijk heeft vanwege haar werk, dat een stuk minder is dan voorheen. Ik probeer haar uit de tent te lokken, maar ze trekt zich direct terug als ze dat in de gaten krijgt. Eigenlijk weet ik niet zo goed wat ik ermee moet.”

„Misschien kun je de schoolbegeleidingsdienst eens inlichten," raadde Miranda van groep twee. „Zij hebben daar meer ervaring mee. Ik denk dat er wel iets aan gedaan moet worden. Voor ons is het moeilijk om mevrouw Wagenaar te benaderen, ze zal niet willen dat wij ons ermee bemoeien. Maar wellicht is het mogelijk om het geval van Heleen bij de schoolbegeleidingsdienst aan te kaarten, omdat haar werk zo achteruitgaat.”

„Ik moet binnenkort nog op huisbezoek bij Vincents moeder,” zei Emma. „Een paar maanden geleden wilde ik dat al doen, maar ze heeft me met de een of andere onduidelijke smoes afgebeld. Daarna heb ik het erbij laten zitten. Ter wille van Vincent moet ik misschien zo vlak voor de vakantie toch weer trachten een afspraak te maken. Je weet nooit wat daaruit voortkomt.

Morgen zal ik Vincent een briefje meegeven. Als ze weer afbelt, maak ik direct een nieuwe afspraak. We kunnen het een beetje van dat gesprek laten afhangen. Misschien wil ze er helemaal niet over praten, maar haar kennende zal ze de bitterheid die ze voelt, niet voor zich kunnen houden.”

„Ik kwam haar laatst nog tegen,” bemoeide Jetske van groep zes zich ermee. „Ze ziet er werkelijk ontzettend slecht uit.”

„Zo’n scheiding zal je ook wel vreselijk aangrijpen. Je hele leven staat ineens op z’n kop,” zei Emma. „Het is eigenlijk geen wonder dat je je bitterheid op de kinderen gaat projecteren. Een moeder is ook maar een mens.”

Ze stond op. „Als jullie het niet erg vinden, ga ik er nu vandoor. Tot morgen!”

Buiten scheen de zon. De felle stralen prikten in haar gezicht. De vakantie was in zicht en mede door deze extreme hitte leek iedereen daar ook helemaal aan toe. De kinderen in de klas waren hangerig en zijzelf werd nog steeds geplaagd door vermoeidheid. Nog even, dan kon ze uitrusten. Elk jaar had ze tegen de grote vakantie opgezien, maar dit jaar was alles anders.

Ze stapte in haar auto, draaide een raam open en had het idee dat ze zou smelten. Thuis zou haar moeder op haar wachten met een kopje thee en een chocolaatje. Al jaren was het zo gegaan. Soms was haar vader er ook bij, maar meestal was hij omstreeks deze tijd bij haar broer Teun te vinden om daar een handje te helpen.

Nu zou haar moeder achter het huis zitten; de thee in de theemuts op de ruime tuintafel. Ze zouden samen praten over koetjes en kalfjes en vooral Boudewijns naam negeren. Alsof hij niet bestond.

Na de avond van de kennismaking was Boudewijn niet meer geweest. Er werd thuis niet over gesproken. Haar ouders leken te menen dat het gevaar vanzelf zou wijken als ze Boudewijn zouden doodzwijgen. Ze zou met haar moeder over Vincent praten misschien en haar moeder zou opmerken dat de wereld er niet op vooruit was gegaan met al die scheidingen. Ze kende haar moeders uitspraken, zoals ze ook bijna van tevoren wist wat haar vader zou gaan zeggen.

„Je bent je hele leven een deel van hen gebleven,” had Boudewijn tegen haar gezegd. „Je hebt je nooit op een gezonde manier van hen los kunnen maken. Je bent nu drieëndertig en het wordt tijd dat je minder rekening met hen gaat houden. Ze kunnen niet van je verwachten dat je de rest van je leven voor hen blijft zorgen, omdat je toevallig de jongste bent. Je hebt meer broers en zussen, die ook hun deel kunnen bijdragen.”

„Die hebben kinderen en een gezin,” had Emma nog tegengesputterd.

„Jij binnenkort misschien ook,” was zijn rustige weerwoord geweest en ze had het willen geloven. Ze wilde niet dat dit voorbij zou gaan. Haar relatie met Pieter leek flets in vergelijking met haar gevoelens voor Boudewijn.

„Wat sta je hier nou nog?”

Frank kwam het schoolplein afgelopen. „Doet je auto het niet?”

Ze kleurde betrapt. „Ik was diep in gedachten verzonken. Je moet de problemen in je klas niet mee naar huis nemen. Laat ze hier achter op het schoolplein. Morgen is er weer een dag. De zon schijnt, Emma... Geniet daarvan.” Hij liep lachend door, terwijl zij de motor startte. Langzaam reed ze de straat uit, maar ze sloeg niet de richting naar huis in. Bij een bloemenzaak kocht ze een enorm gemengd boeket in de zonnige kleur geel, bij een supermarkt haalde ze ingrediënten voor lasagne en een frisse salade en reed daarna naar Boudewijns huis. Hij zou er niet zijn, maar ze had een sleutel van hem gekregen, zodat ze altijd naar binnen kon als ze dat wilde. Nooit eerder had ze er gebruik van gemaakt, maar nu had ze er behoefte aan.

Het appartement ademde een sfeer van verlatenheid uit. Alles leek anders, nu Boudewijn er niet was. Op het aanrecht stonden vuile kopjes, muziekstukken lagen op tafel uitgespreid. Ze zette haar inkopen op het aanrecht en deed de balkondeuren open. Daarna aarzelde ze even, liep toch naar de telefoon en draaide het nummer van haar ouders.

„Mevrouw Broekhuizen,” hoorde ze de lijzige stem van haar moeder.

„Mam, met Emma...”

„Kind, waar ben je? Heb je pech met de auto? Ik maakte me zo ongerust.”

„Ik ben in Boudewijns huis. Ik wil hier een beetje opruimen en hem verrassen met een lekkere lasagnemaaltijd. Je hoeft dus niet op me te rekenen. Ook niet met het avondeten.”

„Emma... Ben je alleen op de kamer van die man?” klonk het een beetje ongelovig.

Emma zuchtte. „Natuurlijk ben ik alleen. Ik heb de sleutel van Boudewijn gekregen.”

„Maar ik heb de thee al klaar en juist lekkere soesjes gekocht. Je weet wel, die soesjes waar jij zo van houdt.

„Doe ze in de diepvries. Morgenmiddag drink ik weer thee met je.”

„Maar met eten heb ik ook op je gerekend.”

„Het vlees kun je vast nog in de vriezer leggen, je schilt wat minder aardappels en de groente kun je misschien morgen weer opwarmen.”

„Maar je weet dat je vader...” klonk het angstig aan de andere kant. „Ik weet dat mijn ouders allebei trachten mijn relatie met Boudewijn dood te zwijgen, maar die relatie bestaat wel degelijk en daar zullen jullie allebei aan moeten wennen,” trachtte Emma rustig te zeggen. „Jarenlang heb ik me aan jullie aangepast.

Ik had nu al getrouwd kunnen zijn. Op de leeftijd van drieëndertig jaar is dat niet ongebruikelijk. Het zal ook niet zo lang meer duren voor we trouwen. Boudewijn en ik willen graag kinderen en daar moet je op mijn leeftijd toch niet te lang mee wachten. Daar is pa het vast helemaal mee eens.”

„We menen het toch goed met je.” De stem van moeder Broekhuizen klonk huilerig.

„Dan zul je er nu rekening mee moeten houden dat ik mijn eigen leven ga leiden. Wacht vanavond niet op me. Ik heb geen idee hoe laat ik thuis ben.”

Ze legde de hoorn op de haak en haalde diep adem. Was dit de goede weg? Ze zag voor zich hoe haar moeder nu een beetje gebogen naar de keuken zou lopen om de soesjes in de diepvries te zetten. Alleen al de gedachte vervulde haar met een enorm medelijden ten opzichte van de vrouw, die een verlengstuk van haar vader leek te zijn en in wier hoofd het schijnbaar nooit opgekomen was om zich daartegen te verzetten...

 

Op de tafel stonden bloemen, de afwas was weggewerkt en het hele huis geurde naar lasagne. Door de openstaande deur zag Boudewijn dat buiten de tafel was gedekt met een fleurig kleed, waarvan hij zich het bestaan niet eens meer wist te herinneren. Wijnglazen naast de borden... Hij had haar auto buiten al zien staan en door het geopende raam buitelden de klanken van zijn vleugel. Zijn fiets had hij in haast tegen de muur gesmeten en nu stond hij in de deuropening van de kamer en keek toe hoe Emma op leek te gaan in haar pianospel, zonder iets van zijn aanwezigheid te merken.

Hij bleef staan en liet haar begaan, maar zijn ogen dronken ondertussen haar beeld in. De rode jurk glansde een beetje in het licht van de zon, die tussen zijn zonnescherm door naar binnen wist te dringen. De lichtbundel omvatte haar hoofd en haren die nu luchtig naar boven waren opgestoken, waardoor haar ranke nek bijna breekbaar leek. Nadat de laatste tonen weerklonken, leunde ze vermoeid achterover en schrok op van zijn applaus.

„Boudewijn! Ik had je niet binnen horen komen.”

„Ik kan een vleugje jaloezie niet ontkennen. Je had je totaal verloren in Wolfgang Amadeus. Ik geloof dat ik je de omgang met deze jongeman maar moet verbieden.

„Wolfgang is dood...”

„Ik ben realiteit.” Hij lachte en legde zijn handen op haar schouders. Door de gladde stof heen voelde hij haar huid, hij kuste haar. „Ik heb nooit beseft hoe leeg mijn huis normaliter is. Ik heb het nooit gemist, maar terwijl ik naar boven liep, begreep ik hoe eenzaam mijn leven tot dusver gebleven is. Buiten al hoorde ik jouw muziek, binnen rook ik dat het eten klaar was, de tafel is gedekt, er staan bloemen en jij bent er... Ik heb nooit geweten dat een mens zo boordevol geluk kan zitten.”

„Ik weet dat het dom is om met deze hitte bloemen te kopen, maar ik wilde iets voor je achterlaten als ik straks de deur achter me sluit om weer naar huis te gaan. Iets tastbaars, zodat je aan me zult denken als ik er niet meer ben.”

„Dat doe ik altijd al wel,” zei hij ernstig. Ze was opgestaan en hij hield haar in zijn armen.

„Misschien wilde ik dit huis een heel klein beetje van mezelf maken.” Ze duwde de donkere lok die voor zijn ogen hing, aan de kant. „Misschien wil ik het liefst altijd bij je zijn, en zolang dat nog niet mogelijk is, zal ik steeds een stukje van mezelf achterlaten.”

Vincent raakte naar de achtergrond, het telefoongesprek met haar moeder was vergeten. Kon een mens zo gelukkig zijn? Ze wilde het vasthouden, voor altijd vasthouden...

Geluiden van de stad. Een auto die voorbijreed; een groepje jongelui dat lachend en pratend langsliep. De gracht lag als een glinsterend lint op de achtergrond. In een tuin beneden liepen twee kinderen elkaar met emmers water achterna. Geluiden, die langzaam maar zeker vertrouwd waren geworden.

Emma leunde lui achterover. Ze hadden zoveel gepraat. Nu was er enkel nog een wederzijds zwijgen vol begrip, alsof ze woordeloos converseerden. De zon ging langzaam onder.

Emma legde haar hoofd achterover. Bijna onmerkbaar wreef ze over haar linkerborst. Was het verbeelding of leek de knobbel inderdaad groter te worden? Opnieuw voelde ze de felle ongerustheid in zich opgloeien, die haar gisteravond in bed ook uit haar slaap had gehouden. Opnieuw dacht ze aan de geruststellende woorden van haar huisarts dat er niets verontrustends op de mammografie te zien was. Dokter Pinkhof was een capabele arts. Hij zou niet zomaar iets zeggen; bovendien had de röntgenoloog niets ontdekt. Ze maakte zich voor niets ongerust. Misschien zou ze er gewoon minder aan moeten denken.

De avondzon leek ineens te warm. Ze voelde een straaltje zweet vanuit haar nek over haar rug glijden en zuchtte diep.

„Ben je moe?” informeerde Boudewijn direct.

„Een beetje,” bagatelliseerde ze haar vermoeidheid. „Het is hier ook erg warm in de zon en ik schijn niet zo goed tegen die hitte te kunnen. Eigenlijk zou een mens vrij moeten krijgen als de temperaturen boven de negenentwintig graden uitkomen.”

Ze zag zijn bezorgde gezicht en stond luchtig op, alsof ze geen moeheid voelde. „Ik moet een beetje in beweging blijven. Zal ik maar eens aan de afwas beginnen? Dan zet ik meteen koffie.”

„Die afwas doe ik morgen wel,” protesteerde hij landerig. „Laten we nu nog even genieten van de avond. Morgenavond heb ik zeeën van tijd.”

„Wie zegt dat ik hier morgen niet opnieuw op de stoep sta?”

„Van mij mag je.”

Hij liet haar gaan en wist bij voorbaat dat ze toch zou afwassen. Ze was zo anders opgevoed dan hij. Niets kon bij Emma tot de volgende dag wachten, zoals bij haar ouders ook alles direct afgewerkt werd.

Ouderwetse degelijkheid. Het zat diep in Emma geworteld en waarschijnlijk zou ze nooit in staat zijn om het helemaal los te laten.

Langzaam stond hij op. Op z’n blote voeten liep hij naar de keuken, waar Emma al neuriënd stond af te wassen. „Je bent onverbeterlijk.” Hij trok haar de theedoek uit handen.

„Ik heb nagedacht.” Emma beet op haar lip. „Boudewijn, wat zou je ervan denken als ik een huis zou kopen?

„Hoe kom je op het idee?”

„Ik heb jarenlang zuinig geleefd en gespaard. Daarnaast kreeg ik nog een aardig bedrag nadat mijn ouders de boerderij aan mijn oudste broer overgedaan hadden. Ik zou best een huis kunnen kopen.”

„Waar?”

„Er zijn zoveel mooie woningen aan de rand van de stad. Ik wil niet in een nieuwbouwwoning, en midden in de stad wonen is ook niets voor mij. Ik ben de vrijheid gewend. Maar die huizen aan de rand van de stad, je weet wel, bij het bos in de buurt...”

„Emma, dat zijn kapitale woningen.”

„Ik zei toch al dat ik jarenlang zuinig geleefd heb.”

„Wat zou je met dat huis willen doen?” Hij drapeerde de theedoek rond z’n nek, terwijl Emma de afwasborstel werkeloos boven de teil liet hangen.

„Ik zou er willen wonen,” verzuchtte ze. „Misschien eerst een tijdje alleen, zodat mijn ouders er vast aan kunnen wennen dat ik niet meer thuis woon. Daarna zo snel mogelijk met jou.

Beneden wil ik een kamer hebben waar we jouw vleugel neer kunnen zetten, zodat je ongestoord kunt spelen zonder dat iemand er last van zal hebben. Denk je eens in, Boudewijn... je kunt dan spelen wanneer jij dat wilt, of het nu ’s morgens vroeg is of ’s avonds laat, of voor mijn part midden in de nacht.”

„Dus je wilt niet hier intrekken?” Enigszins nerveus trok hij aan de theedoek.

„Voel je er niets voor?” Ze was teleurgesteld. Het was zo’n mooi plan. Ze had verwacht dat Boudewijn blij zou zijn.

„Het zou jouw huis zijn,” zei hij.

„We zetten het op ons beider naam.”

„Jij zou het betaald hebben.”

„Wat maakt dat nou uit?”

„Ik zou het gevoel hebben dat ik genadebrood at.”

„Wat een idiote gedachte.”

„Luister, Emma, ik weet dat dit appartement niet aan jouw eisen voldoet, maar het is wel van mij. Ik breng in ieder geval elke maand zelf de huur op.”

„Dat is niet eerlijk.” De afwaskwast belandde met een plons in het water. Waterdruppels vlogen door de keuken. Ze zag het niet.

„Je weet best dat ik het zo niet zie. Dit appartement is prachtig, maar ik dacht aan jou. Ik dacht dat je het heerlijk zou vinden om een plek voor jezelf te hebben waar je ongestoord zou kunnen spelen. Daar gaat het me om.

Het gaat me niet om dit appartement. Je weet heel goed dat ik geniet van je dakterras en van het uitzicht, maar je weet ook dat je na halftien niet meer mag spelen en dat belemmert je, want overdag ben je er niet. Ik heb alleen maar aan jóuw geluk gedacht.”

Haar stem klonk omfloerst.

„Het spijt me.” Hij gooide de theedoek op het aanrecht. „Ik was vergeten te vertellen dat ik door al die jaren heen mijn trots nooit ben kwijtgeraakt. Misschien heeft alles me juist trotser en eigenwijzer gemaakt. Ik heb nooit veel van mezelf gehad. Altijd kreeg ik de afdankertjes van andere kinderen uit het pleeggezin. Met mijn verjaardag waren er nooit cadeaus waar ik echt blij mee kon zijn. Ik heb me in die tijd al voorgenomen om nooit meer genadebrood te eten.”

„Dit is toch geen genadebrood.”

„Zo voel ik het.”

Hij zweeg, liep bij haar vandaan de keuken uit en ze zag hoe hij door de kamer naar het balkon liep. Z’n hoofd rechtop, z’n schouders naar achteren. Z’n hele houding straalde onverzettelijkheid uit. Geluk was een zeepbel.

 

„Het spijt me dat ik erover begonnen ben.” Ze zette twee koppen koffie op tafel.

„Je kent me nog niet goed,” zei hij. „Als je me kende, was je nooit met dat voorstel aangekomen.”

„We zullen een andere oplossing moeten zoeken,” zei ze. Ze bleef naast hem staan met haar handen op de balustrade. „Misschien kun je een gedeelte meebetalen.”

„Verwacht daar niet te veel van. Bovendien ben ik een stadsmens. Ik moet er eigenlijk niet aan denken om midden tussen de weilanden te wonen en nooit meer de gracht te zien.”

„Misschien is er een tussenweg.”

„Ik wil er eigenlijk niet meer over praten,” zei hij. „Het maakt me boos en verdrietig en opstandig.”

„Als je er dan maar over blijft denken.”

Ze keek naar hem. Altijd was er het gevoel dat hij emotioneel veel ouder was dan zij. Deze avond leek hij op een klein boos jongetje. Ze kon zich ineens voorstellen hoe hij vroeger geweest moest zijn. Ze voelde zich eindeloos moe.