16

 

De volgende avond gingen ze naar Emma’s ouders. Ze zag ertegenop, verwachtte tranen van haar moeder en van haar vader wist ze niet wat ze verwachten moest. Na al die jaren kende ze hem nog steeds niet. Hij uitte geen emoties. Ze had daar nooit veel problemen mee gehad, maar de laatste tijd zou ze willen weten wat hij werkelijk voelde.

„Je bent gespannen,” merkte Boudewijn op. „Je ziet ertegenop om naar je ouders te gaan.”

„Ik haat het om over mijn ziekte te praten, vooral als het negatieve berichten zijn. Mensen kunnen soms zo cru reageren,” bekende ze hem. „Mijn moeder zal wel gaan huilen, misschien vind ik dat alleen maar prettig. Mijn vaders reactie kan ik nooit inschatten. Meestal zegt hij niets en ik heb me al zo vaak afgevraagd wat zich daar in dat hoofd afspeelt. Hoe kan een mens zo volkomen buiten dit leven staan?”

„Hij staat toch niet echt buiten het leven?”

„Hij neemt er niet aan deel. Ik heb altijd het idee dat hij op een afstandje staat en toekijkt, alsof het hem niet aangaat.”

„Misschien moet je hem accepteren zoals hij is. Als bloedverwant je vader, maar emotioneel een vreemde.”

Hij minderde vaart, toen ze de bekende straat inreden. „Doe me een plezier en leg hun reactie naast je neer. Er zijn nog zoveel anderen, die werkelijk met ons meeleven. Denk aan Agnes en Bram, aan Teun en Samantha, aan je collega’s van school. Neem het je ouders niet te veel kwalijk.

Waarschijnlijk zijn ze opgevoed met het idee dat ze hun gevoelens niet mogen tonen, je vader in ieder geval. Je kunt het hem niet eens aanwrijven. Misschien is medelijden meer op z’n plaats. Een mens die nooit zijn gevoelens uit, heeft het vaak veel moeilijker dan anderen, die wel spontaan voor hun gevoelens durven uitkomen.”

Ze glimlachte. „Ik moet nog vaak aan m’n gesprek met Agnes over jou denken. Ze zei dat je opgesloten zat in een ivoren toren, waar niemand je kon bereiken. Zelfs God niet. Voor mijn gevoel heb ik nooit iets van die toren gemerkt.”

„Niet in onze relatie, misschien wel tegenover jouw God. Ik geloof nog altijd dat we voor elkaar geschapen zijn. Tegenover jou heb ik nooit enige terughoudendheid gevoeld. Jij bent de enige tegen wie ik alles durf te vertellen.

Misschien ben ik daarom vaak zo boos op die God van jou, Die Zich voor mij verschanst lijkt te hebben in een ivoren toren. Doof en blind voor mijn smeekbeden. Ik stel Hem voortdurend voorwaarden. Volgens de dominee ben ik dan helemaal verkeerd bezig, maar ik kan het niet anders stellen.

Waarom geeft Hij geen antwoord? Ik voel me soms woedend, ik zou God Zelf ter verantwoording willen roepen, maar waar is Hij? Emma, ik zal je nooit kunnen missen. Je bent mijn leven.”

„Er blijft altijd hoop en aan die hoop blijf ik me vastklampen. Als ik dat niet deed, had ik de strijd allang opgegeven. Ik geloof dat God het beste met ons voorheeft. We zullen nooit een kruis opgelegd krijgen dat te zwaar is.”

„Emma, bewaar me...” In een wanhopig gebaar sloeg hij z’n ogen ten hemel. „Dat is een dooddoener en diep in je hart ben je het er ook niet mee eens. Je durft het alleen niet hardop te zeggen, omdat je met het idee opgevoed bent dat je zoiets niet eens mag denken.”

„Nou ja...” ze haalde haar schouders op in een moedeloos gebaar. „Soms is God voor mij ook ver weg. Diep in m’n hart twijfel ik. Positieve gevoelens lijken plaats te hebben gemaakt voor negatieve. Nooit was ik bang voor de dood. Ik geloofde, en dat doe ik nu nog, in een leven na de dood, maar alles wordt anders als die dood ineens in je nek lijkt te hijgen, klaar om toe te happen. Dan twijfel je ineens. Misschien vond God mij wel niet zo’n goed christen als ik zelf altijd heb aangenomen. De dood jaagt me op dit moment alleen maar angst aan en dat is nog afgezien van het feit dat ik jou zou moeten achterlaten. Ik bid soms niet eens meer om herstel. Ik bid om rust, om alles te aanvaarden zoals het over me komt.”

„Ik zou met je weg willen rijden,” zei Boudewijn.

De auto stond allang voor het huis van vader en moeder Broekhuizen geparkeerd. Hij had z’n schoonmoeder voor het raam zien staan en besefte dat ze hier niet langer konden blijven zitten. „Ik kan het geloof ik niet meer aan om daar naar binnen te gaan... Laten we wegrijden naar een ver, warm land waar niemand ons kent.”

„Dan laten we die rotkanker hier in Nederland achter voor een ander.” Ze lachte ineens. „Dat zou echt egoïstisch zijn.” Ze gaf hem een kus. „We kunnen nu niet meer terug, dat weet je ook wel. Misschien moet ik wel dankbaar zijn om wat je net zei...”

„Wat bedoel je, dat wegrijden?”

„Nee, het feit dat je kwaad op God bent. Eerder beweerde je helemaal niet in God te geloven. Dit is toch vooruitgang.”

De voordeur van haar ouderlijk huis ging open. Haar moeder kon het niet langer uithouden en stond al op het tuinpad. „Waar blijven jullie toch? Zijn jullie bang om binnen te komen?”

Gemaakte vrolijkheid met een ondertoon van spanning. Een wit gezicht en een stem die hoger klonk dan normaal, woorden die achter elkaar uitgesproken werden. „De koffie is allang klaar. Voor vanavond heb ik een lekkere kwarktaart gemaakt. Daar houd je toch zo van, Emma? Paps is een beetje mopperig, omdat het zo lang duurde voor jullie binnenkwamen. Wat deden jullie daar toch?”

Ze wachtte niet op antwoord. Druk gebarend ging ze hen voor naar de kamer, nadat ze hun jassen zwijgend op de kapstok hadden gehangen.

„Kijk eens, hier zijn ze dan eindelijk,” praatte ze tegen haar man alsof hij een klein kind was. „Nu kunnen we koffie gaan drinken, maar eerst heb ik nog een verrassing voor Boudewijn.”

Ze keek naar zijn voeten, en schudde haar hoofd toen ze zag hoe die zonder sokken in de schoenen staken. Ze greep in een plastic tas, die aan haar stoel hing, en haalde er drie paar grijze sokken uit. „Ik heb ze maar grijs gehouden. Dat past eigenlijk overal bij. De maat zal wel zo ongeveer kloppen. Ik ben van maat drieënveertig uitgegaan, zulke heel grote voeten heb je niet, is het wel?”

Emma keek naar Boudewijns gezicht. Hij zag eruit alsof z’n voeten al jeukten bij de gedachte. Ze kon haar lachen nauwelijks bedwingen.

„Daar ben ik erg blij mee,” hoorde ze hem ingehouden zeggen.

„Pas ze dan direct even. Maar één paar. De andere zijn even groot. Als ze te klein zijn, kan ik er nog wel een stukje aan breien. Het is wel rotwerk natuurlijk... eerst die hele teen uithalen, maar anders heb je er niets aan.”

„Boudewijn heeft er sowieso niets aan, mam,” zei Emma rustig. Ze keek naar Boudewijn, zag zijn ongelukkige gezicht. „Hij draagt bijna nooit sokken, is dat niet gewend en krijgt alleen maar jeuk aan z’n voeten. Ik weet dat er wol in die sokken zit, dat maakt het allemaal nog erger. We kunnen er maar beter eerlijk over zijn. Als we ze aannemen, zouden ze thuis in de kast terechtkomen en Boudewijn zou ze nooit aantrekken. Geef ze maar aan Teun of zijn kinderen of iemand anders die ze goed gebruiken kan. Het is heel lief bedoeld.”

„Het spijt me,” zei Boudewijn.

„Zonder sokken staat het zo armoedig,” vond haar moeder. „Als ik nu eens garen haal zonder wol? Zou je ze dan wel dragen?”

„Weinig,” bekende Boudewijn.

„Laat die jongen toch,” bemoeide Teun Broekhuizen zich ermee. „Als hij ze toch niet wil, houdt het op. Je hoeft toch niet te smeken of hij ze wil hebben.”

„Ik zou ze best willen...” haastte Boudewijn zich te verontschuldigen, maar Emma schudde haar hoofd.

„Laat maar, Boudewijn. Ze begrijpen het toch niet.”

„Nou ja...” zei Wieke, wreef bijna liefdevol over de grijze wol en stopte de sokken langzaam en zorgvuldig terug in de plastic tas. „Nou ja...” Ze keek nerveus naar haar man. „Dan zal ik maar koffie inschenken. Jullie hadden nog iets aan ons te vertellen. Toch niet over je ziekte, Emma? Het ging toch juist goed? Ja toch...?”

„Laten we nu eerst maar koffiedrinken.”

Vermoeid ging Emma in een stoel zitten. Ze was te moe om haar moeder te volgen naar de keuken en even mee te helpen. Boudewijn zat tegenover haar, aan de andere kant van de zware eiken salontafel. Haar vader had z’n voeten, in grijze sokken gehuld, op een met rood fluweel bekleed krukje gelegd. Hij zuchtte diep, deed z’n mond open alsof hij iets wilde zeggen, maar sloot hem weer.

De klok tikte, vanuit de keuken klonk het geluid van kopjes en schotels, die werden klaargezet, en lepeltjes die op schoteltjes neergelegd werden. Ze legde haar hoofd in de handen en keek naar Boudewijn. Hij glimlachte opbeurend. Hun huwelijk was net een weegschaal; als de een somber was, bleek de ander opgewekt en zo hielden ze elkaar in evenwicht.

Wieke kwam binnen met een blad met vier kopjes en schotels. Haar handen trilden, toen ze de kopjes op tafel deponeerde. Haar man kreeg een voetbad. Hij mopperde. Ze haastte zich met de kop en schotel terug naar de keuken om de schade te herstellen.

„Je moeder is ook zo onhandig,” zei hij bijna verontschuldigend.

Emma antwoordde niet, maar voelde de behoefte om iets aardigs tegen haar moeder te zeggen, toen ze terugkwam met een blad met vier schotels met kwarkpunten en de kop koffie van haar vader. De kwarkpunten waren versierd met stukjes fruit en een flinke dot slagroom. Het zondagse servies stond op tafel en haar moeder droeg een jurk die ze nooit eerder had gezien.

Het leek feest en ze vroeg zich af of haar moeder zich werkelijk op hun komst had verheugd, of dat ze dezelfde gevoelens als zij had gehad.

Ze zaten hier bij elkaar en ze konden elkaar niet bereiken, ondanks het kwarkgebak, de mooie kopjes, en haar moeders chique, rode jurk met grijze biezen.

„Je hebt een mooie jurk aan,” zei ze.

„Vind je?” Haar moeder wilde net gaan zitten, maar bleef nu nog even staan. Ze draaide een beetje met haar heupen. „Ik vond de jurk zelf ook mooi. Je vader vond het veel te rood voor mijn leeftijd.”

„Die grijze biezen geven er iets chics aan,” meende Emma. „Ik zie je eigenlijk nooit zo. Je haar zit leuk en die kleur staat je goed. Het haalt je een beetje op. Je zou vaker zulke vrolijke kleuren moeten dragen. Het maakt je jonger.”

„Hoe ouder hoe gekker,” mompelde haar vader en stak een stuk gebak in zijn mond. Emma keek hem vernietigend aan.

„Wat wilde je nu vertellen?” Haar moeder keek of ze een verrassing verwachtte.

Emma aarzelde even. Omstandig roerde ze in haar kopje koffie, keek hulpzoekend naar Boudewijn, die haar toeknikte. „Eigenlijk is het geen goed nieuws dat ik te vertellen heb,” begon ze. Ze slikte. Het leek alsof de woorden in haar keel bleven steken. Hoe moest ze het zeggen?

„Emma is gisteren naar de internist geweest. Daar hebben we een flinke teleurstelling moeten verwerken.” Boudewijn nam het van haar over. Ze zond hem een dankbare blik. „Er blijken uitzaaiingen te zijn.”

„Dus die operatie, die bestralingen... het heeft allemaal niets geholpen,” hoorde ze haar vader zeggen, en voor het eerst leek er emotie in zijn stem door te klinken. „Betekent dat... betekent dat nu dat er geen hoop meer is?” Hoorde ze wanhoop?

„Ze gaan me nu behandelen met chemotherapie,” merkte Emma dapper op. „Er is nog altijd hoop.”

„Dan valt je haar uit,” zei haar moeder. „Ik weet het nog van die ouderling in de kerk, ach, hoe heette hij... Teun, help me eens. Hij werd helemaal kaal en zo ziek... oh, wat is die man ziek geweest. Hagedoorn, zo heette hij. Ja, nu weet ik het weer.”

„Wieke, kraam niet van die achterlijke taal uit.” Teun Broekhuizen werd kwaad. Hij wilde niet aan Hagedoorn herinnerd worden, aan de rotziekte, waartegen de man met wie hij jaren in de kerkenraad had gezeten, tevergeefs gevochten had. Hoe oud was hij geworden? Zesenvijftig. Hij had het toen al veel te jong gevonden, en zijn Emma was nog maar drieëndertig. Volgende maand hoopte ze vierendertig te worden. Zou ze ooit nog de vijfendertig halen?

„Dat is allemaal al jaren geleden,” probeerde Emma rustig te zeggen. „Toen waren de behandelingsmethoden nog anders dan tegenwoordig. In die tijd werd je doodziek van zo’n behandeling en al je haar viel inderdaad uit. Volgens de specialist is er veel veranderd. Het gebeurt poliklinisch en ik krijg tabletten mee naar huis en bovendien zijn er medicijnen die de misselijkheid tegen kunnen gaan.

Waarschijnlijk zal mijn haar wel uitvallen. Maar in die jaren is er veel vooruitgang geboekt. Laten we er niet te dramatisch over doen. Niemand heeft daar iets aan. Ik zou graag willen dat jullie het tegen de familie vertellen en niemand hoeft direct te komen. Ik lig nog niet op sterven.”

„Spot er niet mee, kind.” De kwarkpunt op het schoteltje van haar vader ging verdacht heen en weer.

„Emma doet zich harder voor dan ze is,” zei Boudewijn. „Jullie zouden daar eens doorheen moeten prikken, dan zouden jullie eindelijk eens begrijpen hoe moeilijk ze het heeft.”

„Alsof wij dat niet zouden begrijpen. Wij... haar eigen ouders!” brieste haar vader opeens. De kwarkpunt viel om, het schoteltje belandde met een klap op tafel.

„Wij hebben Emma drieëndertig jaar in huis gehad. Jij nog geen maand en jij wilt ons de les lezen? Jij? Wie denk je wel dat je bent? Je bent met haar getrouwd, maar waarom? Straks zit jij er toch goed verzorgd bij als Emma iets overkomt?

Je hebt er vast wel voor gezorgd dat je in gemeenschap van goederen bent getrouwd. Je hebt die prachtige bankrekening van Emma wel gezien; daar stond vast heel wat meer op dan op de jouwe. Daar was het je toch om te doen? Eerst een mooi huis, waar je vleugel een goed plekje zou hebben...

Ik zie je hier nog de eerste keer zitten, vol verrukking over dit huis, omdat je hier de hele dag zou kunnen pingelen op dat ding zonder dat iemand er last van zou hebben. Nou, je hebt het inmiddels voor elkaar. Dankzij je huwelijk met Emma kun je daar pianospelen zonder dat de buren het horen. Daar ging het je toch allemaal om?

Of wil je me gaan vertellen dat je met een doodzieke vrouw getrouwd bent, die ook nog eens acht jaar ouder is dan jij, omdat je van haar houdt? Je denkt dat de hele familie seniel is en dat niet in de gaten heeft? Er wordt schande van gesproken, jongeman, en het wordt tijd dat je je gaat schamen!”

Met stijgende ontzetting had Emma zijn uitbarsting aangehoord. Ze had veel verwacht, maar dit niet. Hoe konden ze zulke afschuwelijke dingen ook maar denken? Hadden ze dan echt zo’n ziek brein? Dacht de hele familie er zo over? Allemaal? Teun, Hannes, Samantha... Van Teun kon ze het zich voorstellen, van haar beide zusters ook, maar Hannes toch niet? Hannes en Samantha?

Ze keek naar Boudewijn, zag hoe hij bleek en stil in z’n stoel zat, z’n lippen vast op elkaar gedrukt alsof hij bang was dat hij dingen zou gaan zeggen waar hij later spijt van zou krijgen. Langzaam stond ze op.

„Hij meent het niet zo,” hoorde ze haar moeder zeggen en dat was genoeg om de woede die in haar smeulde te doen oplaaien.

„Hij meent het wél zo!” schreeuwde ze. „Hoe vaak heb je die woorden in jullie huwelijk nou al niet uitgesproken? Hij meent het niet zo! Daarmee heeft hij jouw leven en ook mijn leven verpest. Met al die sarcastische, misselijkmakende verdachtmakingen die hij niet zo meent! Zelfs nu...” ze hapte naar adem, „zelfs nu Boudewijn en ik op een beetje steun en begrip hadden gehoopt, komt hij weer met dingen die hij niet meent! Beschuldigingen die aan een ziek brein zijn ontsproten.

Want ziek bén je, pa! Ziek van degelijkheid, van zogenaamde christelijkheid. Dit mag niet en dat is onfatsoenlijk. Je weet het allemaal zo goed. Je weet ons allemaal precies te vertellen hoe we moeten leven, vooral fatsoenlijk lijken... lijken ja, want diep in je hart zit geen greintje fatsoen. Je bent een smeerlap, je knijpt de kat in het donker... ik weet hoe graag je naar mooie vrouwen kijkt, hoe je stiekem seksblaadjes leest als je zogenaamd naar de winkel gaat om sigaren te halen...”

„Emma, laten we naar huis gaan.” Boudewijn was opgestaan. Zijn stem klonk dringend.

Emma schudde haar hoofd. „Ik ga nog niet naar huis. Niet eerder dan dat ik alles gezegd heb waarover ik al die jaren gezwegen heb.”

„Dat doet er nu niet toe, Emma. Toe, je vader heeft het al moeilijk genoeg.” Hij pakte Emma bij haar arm, trok haar omhoog uit de stoel en drukte haar tegen zich aan, streelde haar haren. „Lieverd, laat het rusten...”

„Rusten? Hij heeft het niet verdiend om het te laten rusten.”

Ze huilde nu met gierende uithalen, liet zich door hem naar de deur leiden, maar bleef toch weer staan.

„Pas op, pa! Ik ga misschien gauw dood. Maar jij bent inmiddels ook al vijfenzeventig. Je moet er eens over na gaan denken. God ziet alles wat wij mensen niet zien en daar word je toch op aangesproken als het zover is.”

Emma’s woorden leken in de kamer te blijven hangen, nadat de deur allang met een knal in het slot was gevallen. Wieke zat jammerend in haar stoel. Teun zweeg, maar in zijn hoofd drensde Emma’s stem rond. „Daar word je toch op aangesproken als het zover is.”

Hij zou die stem het zwijgen op willen leggen, maar het was alsof de woorden steeds luider klonken. „Mooie vrouwen, seksblaadjes.” Hij had nooit geweten dat Emma daar iets van gemerkt had. Nou ja, hij was ook maar een man en Wieke was niet altijd even toeschietelijk.

De stilte in de kamer viel hem ineens op. Zonder dat hij er erg in had was Wieke naar de keuken gelopen. Hij hoorde haar met de deuren van de keukenkastjes slaan, er viel iets op de grond, hij hoorde het breken. Ineens was er meer geluid van brekend servies.. . Het was alsof ze... Hij vloog naar de keuken, zag hoe ze alle kopjes en schotels die ze vanavond gebruikt hadden, op de grond gooide met woeste, ongecontroleerde gebaren. Haar servies. Ze gebruikte het zelden, alleen bij speciale gelegenheden. Ze was er zo trots op.

„Het was duur geweest. Hij had het eigenlijk te duur gevonden, maar om van haar gezeur af te zijn had hij toegegeven en diep in z’n buidel getast. Nu lag het in scherven op de grond en ze ging door, greep willekeurig koppen en schotels uit de kasten.

„Ben je helemaal gek geworden?” schreeuwde hij. Hij liep op haar toe, greep haar arm, die ze tevergeefs probeerde los te maken.

„Ja, ik ben gek geworden!” gilde ze. „Hartstikke gek... Al die jaren heb ik het verkropt. Altijd heb ik voor je klaargestaan. Wat Emma me vertelde was geen nieuws voor me. Je neemt ze zelfs mee naar huis en verstopt die smerige blaadjes altijd onder de matras. Ik ben ze wel tegengekomen als ik de matras omkeerde. Ik wist allang dat je een huichelaar was, maar dat je zover zou gaan... Zo de waard is, vertrouwt hij z’n gasten.

Jij trouwde met mij, omdat ik geld inbracht. Geld, dat je op die rotboerderij van je goed kon gebruiken. Als ik een koe was geweest, had je me ook getrouwd, als ik m’n bankrekening maar meegenomen had.”

„Wieke, je bent over je toeren. Je weet dat het niet zo is.”

„Nee, je meent het niet zo!” sneerde ze. „Misschien heb jij weleens gehoopt dat ik niet lang zou leven. Dan had je een mooiere vrouw kunnen trouwen. Een vrouw met wie je voor de dag kon komen.

Weet je nog wat je zei, toen je me de eerste keer zonder beha zag nadat ik die borstamputatie had ondergaan? Ben je het vergeten? Nou, ik niet! Je vroeg me of ik in het vervolg het licht uit wilde doen als ik me uitkleedde. Dat soort dingen vergeet een vrouw niet.

Je had altijd commentaar op m’n kleding. Anderen droegen mooiere jurken, hadden een kapsel dat jou wel aansprak. Je vergat dan gemakshalve dat ik dat aan jou te danken had. Kleedgeld was er voor mij altijd te weinig. Als ik iets nieuws wilde kopen voor een feest, moest ik een week lang bidden en smeken en wat ik kocht, was steevast te duur en te opzichtig in jouw ogen. Naar de kapper was helemaal verspilling van geld.

Ik heb het gepikt! Ik heb het al die jaren gepikt, maar vanavond ben je te ver gegaan. Je hebt me mijn dochter afgenomen, mijn doodzieke kind, en ik wil bij haar zijn. Ik houd van haar, zoals ik van haar hield toen ze nog een klein meisje was. Ik zou haar bij willen staan.

Juist in deze tijd. Ze is mijn kind. Ze lijdt en ik laat me niet langer weerhouden om haar bij te staan, om haar te helpen waar ik kan. Vannacht slaap ik op de logeerkamer. Morgenochtend vertrek ik ergens heen waar ze me kunnen gebruiken. Misschien naar Hannes en Samantha. Zij zijn de enigen die me nooit als de voetveeg zagen, zoals jij me zag. Met een beetje geluk kan ik daar een beetje tot mezelf komen en me beraden op verdere stappen!”

„Wieke... je gaat toch niet weg?” Zijn ogen stonden groot van ontzetting. Ze lachte smalend om zijn kleinheid. Haar grote, stoere man. Nog even, dan huilde hij als een klein kind.

„Wieke, ik kan niet zonder je. Dat weet je...”

„Het is te laat, Teun... nu is het te laat.”

De scherven knarsten onder haar voeten toen ze de keuken uitliep en hem alleen achterliet.