1

 

Zijn slanke vingers beroerden de piano. Hij leek volkomen op te gaan in het ‘Abschied vom Klavier’ en zich totaal onbewust te zijn van de wereld om zich heen. Emma had hem de hele avond al zien zitten en ze had zich afgevraagd wie hij was. Al jaren kwam ze op je verjaardagen van haar vriendin. Nooit eerder had ze hem er gezien.

De avonden waren altijd hetzelfde als Agnes en haar man hun verjaardag vierden. Vanavond had ze ertegen opgezien. Allemaal gehuwde familieleden, vrienden en kennissen, die praatten over hun relatie, over hun kinderen, de schoolverhalen...

Soms probeerde ze mee te praten, vertelde over de kinderen op haar school; leuke anekdotes, vervelende voorvallen. Welwillend werd ze aangehoord, daarna kwam er ogenblikkelijk een ander met een gebeurtenis die op de hare leek, maar nog leuker was, aangezien het de eigen kinderen betrof.

Vanavond was als alle voorgaande keren, en toch was het anders, omdat ze hem daar roerloos had zien zitten. Te midden van dit bonte gezelschap, van gesprekken die elkaar kruisen, leek het of hij er niet bij hoorde. Een buitenstaander, zoals ook zij was. Stil had hij z’n pilsjes gedronken, en pas aan het einde van de avond, toen de eerste gasten al naar huis waren gegaan ‘omdat ze oppas hadden’, was hij opgestaan.

Zwarte, te lange haren, die ver over z’n voorhoofd vielen, een stoppelbaard van minstens vier dagen en een volle, gevoelige mond. Z’n overhemd was een beetje gekreukt, z’n pantalon vertoonde glimmende plekken en toen hij achter de piano ging zitten, zag ze dat z’n blote voeten in afgetrapte zwarte instappers staken.

Niemand keek, toen hij opstond. Alleen zij leek hem te zien. Voor de rest van de kamer bleef hij de onzichtbare, vreemde man die de hele avond stilletjes voor zich uit had zitten kijken. Ze leken hem pas op te merken nadat hij de eerste toetsen aangeslagen had.

Gesprekken en discussies verstomden; er werd niet langer gelachen. Men leunde achterover. Wenkbrauwen werden de hoogte in getrokken, glazen werden weer neergezet. Er heerste een vreemde, geladen stilte. De muziek die hij speelde, was Emma bekend maar leek nu ineens anders. Ze zag hoe Agnes de kamer binnenkwam met een schaal hapjes en bij de deur bleef staan, alsof het zou storen als ze gewoon door zou gaan.

In die stilte stond ze op. Ze kon niet langer blijven zitten en kijken naar die smalle rug, die zich vol overgave over de piano boog. Ze moest ernaast staan, bij hem zijn. Hij leek haar niet op te merken. Geen moment keek hij op. Zijn hele wezen leek in zijn pianospel te liggen.

Ze hoorde verdriet, wanhoop en eenzaamheid, of verbeeldde ze zich dat maar? Doodstil stond ze naast hem tot de laatste klanken van zijn spel verstomden. Iemand begon te applaudisseren, anderen vielen bij.

Zij niet. Ze bleef naast hem staan, keek hem aan met haar vreemde, helderblauwe ogen die de kinderen in haar klas altijd tot gehoorzaamheid wisten te dwingen, waardoor ze minder woorden nodig had.

Ze keek naar hem, naar zijn gevoelige gezicht, zijn warme, bruine ogen, zijn mond die zich tot een glimlach plooide. Ze lieten elkaars blik niet los en niemand in de kamer leek zich nog langer van hun aanwezigheid bewust te zijn. Gesprekken werden weer opgenomen, er werd opnieuw gedronken en gelachen. De hapjes van Agnes vonden grif hun weg.

Hij was de eerste die zijn hand uitstak. Een aarzelende glimlach speelde om zijn mond. „Boudewijn van de Noordzij,” stelde hij zich voor.

„Emma,” klonk haar stem zacht. „Emma Broekhuizen. Je speelt fantastisch. Houd je van Beethoven?”

Hij glimlachte. „‘Abschied vom Klavier’ is vaker aan Beethoven toegedicht. Het staat zelfs boven deze partituur. Laatst las ik echter dat dit helemaal niet zo zeker is. De auteur ervan is niet bekend. Zo zijn er natuurlijk meer onjuistheden. Wist je dat de titel van ‘Für Elise’ eigenlijk ook niet klopt? Beethoven schijnt het voor een zekere Therese Malfatti geschreven te hebben, maar door een leesfout is het ‘Für Elise’ geworden. Om op je vraag terug te komen: ik ben inderdaad een liefhebber van Beethoven.”

„Je speelt geweldig,” herhaalde ze.

Hij haalde z’n schouders op. „De muziek is geweldig. Ik heb het alleen uitgevoerd.”

„Als ik het zou spelen, zou het anders klinken,” hield ze vol. „Er lag zoveel passie in uw spel.”

„Ieder mens legt z’n eigen gevoel in de muziek. Daardoor klinkt geen enkel muziekstuk hetzelfde. Je moet het alleen willen horen, maar de meeste mensen negeren het. Deels uit onkunde, deels uit desinteresse, deels omdat ze het niet willen horen.”

„Ik zou de hele avond naar je willen luisteren.” Ze schrok van haar eigen woorden, het was alsof ze buiten haar wil om gesproken werden.

Z’n gevoelige, volle lippen plooiden zich opnieuw tot een glimlach. „Dat zou niet iedereen hier waarderen. Kom binnenkort eens bij me thuis. Ik begrijp dat je zelf ook speelt. Ik heb niet veel, maar een van mijn weinige bezittingen waar ik enorm veel waarde aan hecht, is een oude vleugel.”

Ze zou haar hand op z’n schouder willen leggen, z’n hoofd tegen zich aan willen trekken. Ze bleef stil naast hem staan, en knikte. „Dat doe ik. Thuis heb ik een orgel, mijn ouders houden niet van piano. Volgens hen neemt zo’n ding te veel ruimte in beslag. Bovendien speelt mijn vader orgel. Hij is niet te vermurwen het ding in te ruilen voor een piano.”

„Woon je nog thuis?” Zijn ogen lieten de hare geen moment los. Ze praatten over dingen waar ze eigenlijk helemaal niet over wilden praten. In zijn ogen las ze hetzelfde verlangen als zij vanbinnen voelde.

Ze praatte verder, alsof het belangrijk was dat ze bleven doorpraten. Agnes kwam met de hapjes voorbij. „Ik woon nog thuis.” Ze glimlachte. „Mijn ouders zijn al wat ouder. Ik was de jongste. Het was eigenlijk vanzelfsprekend dat ik thuisbleef.”

„Hoeveel broers en zusters heb je?”

Het deed er niet toe hoeveel broers en zusters ze had. Het interesseerde hem niet, maar alleen zo konden ze elkaar aan blijven kijken. Ze zouden niet hoeven te scheiden, zolang ze maar met elkaar bleven praten.

„Ik heb twee broers en twee zusters. En jij?”

„Niemand... Ik ben vrij. Niet gebonden door enige familie. Complete vrijheid. Ik hoef met niemand rekening te houden.”

Ze hoorde hoe hij zijn best deed om overtuigend te klinken. Ze begreep hem niet, maar ze hoefde hem ook niet te begrijpen. Dat hij hier naast haar op de pianokruk zat, was haar genoeg. Ze rook zijn geur, voelde zijn lichaamswarmte.

„Ik breng je naar huis.” Hij stond op en ze merkte dat hij langer was dan ze gedacht had. Het was alsof hij zich voor de piano zo klein mogelijk had opgevouwen. Ze keek naar hem op.

„Ik ben met de auto.”

„Dan breng je mij naar huis.” Hij glimlachte, nam het initiatief en ze liet hem begaan.

„Ga je nu al?” zei Agnes. „Het wordt net gezellig.”

„Speel nog een stukje voor ons op de piano,” opperde Bram, de man van Agnes. „Het klonk zo geweldig. Iedereen luisterde geboeid. Je kunt samen met Emma spelen. Zij is ook zo’n talent. Speel samen... Quatre-mains, heet dat niet zo?”

Ze weigerden glimlachend, beloofden een andere keer een concert te geven, namen afscheid en haalden opgelucht adem, toen de frisse nachtlucht hen leek te omarmen. De hemel was donker. De maan en de sterren hadden zich verscholen achter het wolkendek. Het was te koud voor deze derde week van maart. Bloembollen leken zich huiverend onder de aarde terug te trekken. Slechts hier en daar stak een weifelende krokus een kleurig kopje boven de grond. In de duisternis leken alle tuinen gelijk, beschenen door het vage licht van de huiskamerlampen.

De oude Renault startte moeizaam. Emma’s handen trilden, toen ze de auto vanonder de straatlantaarn de weg opdraaide. Schaduwen kropen over de smalle, gevoelige handen van Boudewijn.

Ze vroeg z’n adres, bedacht dat hij in een vervallen buurt woonde, vroeg zich af wat hij deed voor de kost en zweeg. Boudewijn probeerde gemakkelijk onderuit te leunen in de stugge stoel, waarvan de skai bekleding gaten vertoonde. Hij vroeg niet waar ze woonde, wat ze voor werk deed. Zwijgend liet hij zich door haar thuisbrengen.

„Zie ik je nog eens weer?” was het enige dat hij vroeg, nadat ze haar auto langs de stoeprand had geparkeerd.

Ze knikte woordeloos, keek toe hoe hij aan het portier morrelde en zich langzaam maar zeker leek uit te vouwen. Hij bleef staan terwijl zij optrok, maar hij stak z’n hand niet op. In de achteruitkijkspiegel zag ze zijn silhouet kleiner en kleiner worden. Nooit eerder had ze zich zonder woorden zo begrepen gevoeld.

 

In de beschermende duisternis van haar kamer dacht ze over Boudewijn na. De twijfelaar kraakte, toen ze zich omdraaide. Ze trok de donkere dekens dichter om zich heen. Boudewijn van de Noordzij. Boudewijn... Boudewijn... Ze sprak zijn naam uit, steeds weer, in een cadans, alsof ze zijn naam wilde proeven, zijn aanwezigheid opnieuw wilde voelen. Hij zou misschien ook in bed liggen en aan haar denken. Of hij speelde op z’n vleugel, was in gedachten bij haar; want dat hij aan haar dacht, daarvan was ze overtuigd.

De cijfers van haar grote, rode wekker lichtten op in het donker. In de kamer naast de hare hoorde ze haar vader hoesten. Ze hoorde haar moeders stem, hoorde hoe het licht werd aangeknipt en ze wist dat haar moeder nu naar de keuken zou lopen om een glas water voor haar vader te halen, dat hij in één teug zou leegdrinken. Het was een ritueel dat zich elke avond herhaalde, ongeveer een uur nadat ze naar bed waren gegaan en ze had haar moeder ooit gevraagd waarom ze niet direct een glas water mee naar boven nam. Haar moeder had eenvoudig de schouders opgehaald. „Dan is het niet fris en lust hij het niet.”

Ze hoorde hoe haar moeder weer bovenkwam, stelde zich even later voor hoe haar vader rechtop in bed zou zitten en het glas leeg zou drinken. Haar moeder zou geduldig op de rand van het bed zitten, het lege glas op z’n nachtkastje zetten en misschien ook nog z’n kin drogen, alsof hij een klein kind was. Ze haalde diep adem toen ze het lichtknopje opnieuw hoorde klikken, alsof ze zich nu weer alleen en onbespied wist. Als vanzelf kwamen haar gedachten weer bij Boudewijn terecht.

„De muziek is geweldig,” hoorde ze hem zeggen. „Ik heb die alleen uitgevoerd.”

De muziek had hen bij elkaar gebracht. De muziek zou hen dichter bij elkaar brengen tot ze een eenheid vormden. Zijn uitnodiging zou ze aannemen. Misschien niet morgen of overmorgen, maar op een dag zou ze naar dat oude huis in de binnenstad gaan.

Haar moeder zou willen weten waar ze die avond naartoe zou vertrekken en ze zou eromheen draaien. Haar vader zou zich terugtrekken achter de krant en doen alsof het hem niet interesseerde. Het zou hem pas gaan interesseren als ze zou zeggen dat ze een man had ontmoet van wie ze was gaan houden. „Wat doet hij voor werk? Is hij kerkelijk en zo ja, naar welke kerk gaat hij ’s zondags?” Ze kende zijn vragen, hoewel het nog maar één keer in haar drieëndertigjarige leven was voorgekomen dat ze iemand had ontmoet van wie ze was gaan houden. Het was geen liefde op het eerste gezicht geweest. Ze kenden elkaar al vanaf de schoolbanken, maar daarna waren ze elkaar een tijd uit het oog verloren.

Na haar studie voor onderwijzeres had ze hem ontmoet in de stad, waar ze in haar eentje een kop koffie dronk. Hij had haar meteen herkend. „Emma Broekhuizen, je bent nog niets veranderd.”

„Jij ook niet,” had ze gezegd, toen ze opstond om hem een hand te geven. „Pieter Hoogstra... Wat leuk dat ik je nog eens ontmoet.”

Zijn spijkerbroek en eeuwige trui waren vervangen door een modieus kostuum. Z’n haren, die in de klas altijd tot op z’n schouders hingen, waren nu in een vlot kapsel geknipt.

Pieter had het gemaakt, maar toch was hij dezelfde gebleven en ze had zich tot hem aangetrokken gevoeld. Na die eerste keer samen koffiedrinken waren er meer ontmoetingen gevolgd. Ze hadden eindeloos gepraat, later hadden ze plannen gemaakt en ze had met haar hoofd in de wolken gelopen.

„Wat doet hij voor de kost?” was haar vaders eerste vraag geweest. „Hij werkt voor een groot computerconcern.” Er had trots in haar stem doorgeklonken. Pieter had een goede baan en hij zag er verzorgd uit. Haar ouders konden niets op hem tegen hebben.

„Is hij kerkelijk?” was haar vader onverstoorbaar verdergegaan. Ook hier kon ze een positief antwoord op geven. „Ik kan me niet voorstellen dat ik hem ken. Hij gaat dus vast niet naar onze kerk.” Nee, hij ging niet naar hun kerk, maar wat maakte het uit? Hij geloofde in God, ging elke zondag naar de kerk. Daar kon toch niets mis mee wezen?

Er was van alles mis; de evangelische gemeente waartoe hij behoorde; het feit dat hij op zondag maar één keer naar de kerk ging.

„Het zijn zeker van die zweverige types,” deed haar moeder een duit in het zakje.

„Ik heb Pieter daar nooit over gehoord, maar als u kennis met hem maakt, zult u merken dat Pieter daar zeker niet toe behoort. Pieter is een echte christen. Hoe zou ik anders ooit verliefd op hem kunnen worden? We zitten op één lijn. Uren kunnen we praten over het geloof. Wat doet de naam van een kerk er dan nog toe?” had ze heftig betoogd.

„Zo denk jij erover,” vond haar vader zuinig. „In mijn ogen doet het er zeker toe tot welke kerkje behoort. Alsof je alles maar mag doen zolang je blijft beweren dat je in God en Christus gelooft. Je weet dat ik hier heel anders over denk.”

Daarmee was de discussie gesloten. Het gevoel van verwachting was weg, de roze wolk verdwenen. Ze ging Pieter ineens door de ogen van haar ouders bekijken en het viel allemaal in zijn nadeel uit.

Op de dag dat hij kennis kwam maken, was ze nerveus. De auto, waarin ze samen heerlijke ritten hadden gemaakt, leek te groot, toen hij voor kwam rijden. Z’n kleding, die ze altijd bewonderde, leek in de kleine kamer van haar ouderlijk huis ineens te opzichtig. De woorden die hij sprak, waren niet terughoudend genoeg. De kennismaking werd een ramp. Haar vader bleef hameren op het feit dat hij te licht over zaken van het geloof sprak.

„Wat maakt het uit,” zei Pieter. „Geloven doen we ieder op onze eigen manier. De ene mens neemt geen televisie in huis, omdat het niet met z’n geloof strookt. Een ander gaat op zondag rustig uit eten en vindt zichzelf toch een christen. Het geloof kent zoveel schakeringen. De meeste regels worden door de mensen gemaakt. Daar gaat het toch niet om, meneer Broekhuizen? Het gaat om ons hart. Hoe we staan tegenover God. Ik geloof dat na onze dood al die verschillen zullen wegvallen.”

Fout, helemaal fout. Haar vader liep rood aan, probeerde kalm te blijven, informeerde: „Als jullie ooit trouwen, bij welke kerk willen jullie dan behoren?”

„Daar hebben we nog helemaal niet over nagedacht,” bekende Pieter in al zijn onschuld en keek hulpzoekend naar Emma, die het plotseling tijd vond worden voor een tweede kop koffie.

Vanuit de keuken hoorde ze hem zeggen: „Tegen die tijd zullen we daar natuurlijk over praten. Binnenkort ga ik eens mee naar uw kerk. Emma zal vast ook een keer met mij mee willen. Zo kunnen we zien wat ons het meeste aanspreekt. We bezoeken elkaars diensten en als we het echt niet eens worden, kunnen we nog altijd ieder onze eigen kerk aanhouden.”

„Twee geloven op één kussen...” hoorde ze de zachte, maar besliste stem van haar moeder.

„Daar is tussen ons geen sprake van. Wat geloof betreft zitten we op één lijn. We zullen alleen een gebouw moeten zoeken waar we samen de erediensten kunnen bijwonen. Een kerk, die we samen aanvaardbaar vinden. Dat kan desnoods een heel andere kerk zijn.”

„Wat je het beste ligt,” concludeerde haar vader en ze wist hoe hij daar in z’n stoel zat met een zuinig toegeknepen mond.

„Precies,” hoorde ze Pieter zeggen, en haar handen trilden, terwijl ze de koffie in de kopjes goot.

„Oneerbiedig gezegd vergelijk ik het weleens met een sportclub. Je gaat daar naartoe waar je de beste prestaties levert, waar je jezelf het prettigst voelt. Dat heeft voor mij niets met geloven te maken. Dat zit in je hart.”

Later, bij het afscheid, had ze Pieter gerustgesteld. „Zo zijn m’n ouders nu eenmaal. Ze zullen het moeten accepteren. Ik ben inmiddels drieëntwintig. Ik ben geen kind meer dat je de les kunt lezen. Het zal moeilijk worden, maar samen kunnen we het aan. We houden immers van elkaar!”

Toen al had ze getwijfeld, maar ze wilde het niet laten merken aan Pieter. Hij kwam zo min mogelijk bij haar thuis; ging op een zondag met haar mee naar de kerk en liet haar weten dat het hem daar te benauwd was. „Zulke degelijke mensen en die preek... daar kon ik niets mee.” Zij ging met hem mee naar de kerk, vond dat er niet eens zoveel verschil was en voelde zich er wel prettig. Thuis had het grote gevolgen. Haar ouders maakten er een halszaak van, alsof ze verloren zou gaan als ze vaker met Pieter naar de kerk ging. De liefde tussen haar en Pieter brokkelde langzaam af.

„Pieter, kun je niet nog eens meegaan naar onze kerk? Je ziet het verkeerd. Mijn ouders menen het niet zo kwaad. Ze zijn alleen maar bezorgd om me.”

Op een avond had Pieter de knoop doorgehakt en ze had het zien komen. „Emma... ik houd van je. Ik zal altijd van je blijven houden, maar zo kan ik niet doorgaan. Je bent zo afhankelijk van je ouders. Je neemt niet eens je eigen beslissingen. Je bent drieëntwintig, maar ze behandelen je als een klein kind dat in het gareel moet lopen en jij verzet je daar niet tegen.

Geloof moet mensen samenbrengen, maar het verscheurt onze relatie en we hebben nu al problemen, die zullen in de toekomst alleen maar groter worden. In welke kerk denk je met mij te trouwen? Waar laten we onze eventuele kinderen dopen? Het zijn dingen die een wig tussen ons zullen drijven, zoals je ouders nu al in onze relatie stoken, en met succes. Ik kan dit niet langer meer aan.”

„Ik trek me niets van mijn ouders aan,” had ze zich verweerd. „Echt niet. Dit gaat voorbij. Op een dag zullen ze zich erbij neerleggen, omdat ze me anders zullen verliezen.”

„Ze zullen nog liever alle contact met je verbreken dan toegeven,”! hield Pieter vol. „Dit gaat nooit voorbij en jij zult je altijd schuldig blijven voelen. Ik wil je dat niet aandoen.”

Het was de laatste keer dat ze hem zag. Zonder haar ouders ook maar iets te verwijten had ze hun op een avond meegedeeld dat het uit was tussen Pieter en haar, en ze had de blik van stille triomf in de ogen van haar vader gezien, de zucht van opluchting die haar moeder ontsnapte, gehoord.

Een jaar later wees haar moeder een advertentie aan. „Die Pieter waar je vorig jaar mee scharrelde, hoe heette die ook weer van achternaam?”

„Hoogstra... Pieter Hoogstra.” Zwijgend had haar moeder Emma de krant aangereikt. Haar vinger priemde in de richting van een advertentie, die het huwelijk van Pieter Hoogstra met Anneke Kloek aankondigde. Ze had niets gezegd, maar uit haar hele houding straalde het: zie je nou wel. Die jongen deugde niet.

Emma had naar de advertentie gestaard. Ze had zich voorgesteld hoe Pieter eruit zou zien in een trouwpak. Hoe hij naast een vreemde vrouw de kerk zou binnenschrijden.

„Ik zal altijd van je blijven houden,” had hij gezegd. Het was een leugen. Hij was haar al vergeten, had gekozen voor een relatie waaraan minder problemen kleefden. Hij had de weg van de minste weerstand gekozen.

Niets had ze van haar emoties laten blijken. Uiterlijk rustig was ze naar haar kamer gegaan. Daar had ze gehuild tot ze geen tranen meer overhad en op dat moment had ze zich voorgenomen dat ze nooit meer onder de druk van haar ouders zou bezwijken. Als er ooit een ander zou komen... Maar die ander kwam niet.

Ze stortte zich met hart en ziel op haar werk, was de enige die bij al haar pupillen huisbezoeken aflegde; die altijd klaarstond als er iets extra’s gedaan moest worden buiten schooltijd. De kinderen in haar klas hielden van haar en zij projecteerde al haar liefde op de kinderen. Ze was een gewaardeerde collega. Niemand deed ooit tevergeefs een beroep op haar.

Buiten school had ze niemand, op haar vriendin Agnes na, die opgeslorpt werd door haar man en door haar gezin. Na schooltijd leefde ze met haar ouders en hun verstikkende bemoeizucht, die ze zelf als liefde betitelden.

Buiten school waren er haar twee zusters en twee broers met hun gezinnen, die haar graag voor een avondje inhuurden om op de kinderen te passen, maar haar altijd als het kleine zusje waren blijven zien, ook al was ze inmiddels drieëndertig.

Buiten school was ze omringd door mensen die het goed met haar meenden en niet beseften dat ze haar insnoerden in haar eenzaamheid.

Ze had het zich een paar weken terug gerealiseerd, toen ze op een avond een knobbeltje in haar borst ontdekte. Dagenlang had ze er alleen mee geworsteld, omdat er niemand was met wie ze erover durfde praten. In stilte had ze een afspraak met haar huisarts gemaakt; had hem verteld van haar oma die aan borstkanker gestorven was, van haar moeder die één borst miste.

Hij was niet pessimistisch geweest, maar had haar doorgestuurd naar het ziekenhuis voor een mammografie. De röntgenoloog had niets verontrustends kunnen ontdekken. De huisarts was het met hem eens geweest. „Voor je eigen gemoedsrust en om het feit dat borstkanker toch in je familie voorkomt, wil ik je over een jaar terugzien. Maar er is niets om je ongerust over te maken.”

Zoals er eerst niemand was geweest om haar angst mee te delen, was er nu niemand om van haar opluchting te vertellen. Ze was zich pijnlijk bewust geworden dat ze alleen in het leven stond, ondanks alle mensen die haar omringden.

Misschien had ze zich daarom vandaag zo onweerstaanbaar aangetrokken gevoeld tot de stille, haar onbekende Boudewijn van de Noordzij. Misschien had ze in zijn ogen dezelfde eenzaamheid gelezen die ze zelf ook kende, ondanks de stelligheid waarmee hij haar wilde overtuigen dat gemis van familie alleen maar vrijheid betekende. In de korte momenten dat ze bij elkaar geweest waren, hadden ze zichzelf in elkaar herkend, zonder woorden. Hun blikken hadden voor zich gesproken.

Ze draaide zich om, duwde de dekens naar beneden. Was een zo korte ontmoeting genoeg om gevoelens van verliefdheid te ontketenen? Ze was geen kind meer, maar ze liet zich meevoeren op gevoelens van verlangen en ze zou morgen naar hem toe willen gaan om opnieuw zijn pianospel te horen. Ze stelde zich voor hoe ze in zijn kamer zou zitten, terwijl hij speelde... alleen voor haar. „Wat doet hij voor de kost?” zou haar vader vragen en ze zou het antwoord schuldig moeten blijven.

„Naar welke kerk gaat hij?”

Ook daar zou ze niet op weten te antwoorden. Ze wist alleen dat ze naar hem verlangde. De kamer leek ineens te klein en te benauwd. Ze knipte het licht aan en stond op om beneden een glas water te halen. Beneden in het huis waar de klok tikte en de tijd toch stil leek te staan...