17
Zwijgend zat Emma naast Boudewijn in de auto, terwijl hij terug naar huis reed. Hij zag de tranen over haar wangen stromen, maar wist niet wat hij moest zeggen. Diep binnen in hem woedde een felle strijd.
Hij zag haar stille, witte, getekende gezicht. Het was het gezicht dat hem zo dierbaar was. Hij zou alles voor haar willen doen, hij zou voor haar willen sterven, maar hij kón niets voor haar doen. Hij kon haar niet beter maken. Evenmin kon hij de woorden van haar vader ongedaan maken.
Ze hadden hem niet eens echt bezeerd. Had hij deze woorden niet verwacht, toen hij haar vroeg met haar te trouwen? Op dat moment had hij geen idee gehad hoeveel geld ze achter de hand had. Pas later had hij dat ontdekt, toen ze erop stond om van haar spaarrekening een gezamenlijke rekening te maken. Hij had zich nog verzet, maar juist door haar ziekte gaf hij eerder toe dan hij normaal zou hebben gedaan.
Eigenlijk wilde hij niets met haar geld te maken hebben. Hij had zich zonder haar geld ook weten te redden. Ze leefden van het salaris dat hij inbracht. Hij had zich tegenover haar vader kunnen verweren, maar de moed had hem ontbroken. De moed, én het gevoel dat het er niet toe deed. Al zou haar vader zeggen dat hij hem geloofde, diep in zijn hart zou altijd de twijfel blijven. Het gekke was dat hij Emma’s vader niet eens kon haten.
„Je vader heeft het al moeilijk genoeg,” had hij tegen Emma gezegd, om haar ervan te weerhouden dingen te zeggen, die ze vóór zich zou moeten houden. Hij meende het. Hij begreep dat achter die façade van harde woorden onmacht en verdriet scholen.
Ook haar vader was bang omdat het met Emma momenteel alleen maar slechter ging. Emma’s vader had het net zo moeilijk met haar ziekte als de rest van de familie, maar hij kon het niet onder woorden brengen. Hij was een mens om medelijden mee te hebben.
Zelf verwonderde hij zich over zijn zachte gevoelens. Voor hij Emma kende, was hij anders geweest. Hij zou van zich hebben afgetrapt als iemand hem te na kwam. Zo had hij het in zijn leven geleerd. Sinds hij Emma kende, was er wezenlijk iets in hem veranderd. Was het Emma’s invloed, of kwam het vanwege het feit dat hij voor het eerst echte liefde voelde?
Zijn hart kromp ineen, toen hij naar haar gezicht keek. Haar krampachtige houding verried dat ze pijn had, maar dit keer was het niet alleen haar lichaam dat haar hinderde. Diep in haar was iets geraakt, omdat haar vader het liefste wat ze bezat, had gekwetst door Boudewijns liefde als iets waardeloos te beschouwen.
„Emma zei hij zacht en even liet zijn hand het stuur los om haar wang te strelen. Ze glimlachte, maar de tranen bleven stromen.
Thuis was het alsof ze geen van beiden over hun gevoelens konden praten. De stilte die ze altijd ervoeren als een zwijgend begrip, leek nu pijnlijk.
Het was Boudewijn, die het eerst opstond en naar de ruimte liep waar de vleugel stond. Langzaam liep ze naar hem toe, toen de eerste tonen door het huis weerklonken. Hij speelde ‘Abschied vom Klavier’, dat ooit aan Beethoven was toegeschreven. Hij speelde het altijd als ze teleurgesteld of verdrietig waren.
Het herinnerde aan de eerste avond bij Agnes en Bram, toen de vonk was overgeslagen en ze allebei hadden gemeend dat er een leven vol geluk voor hen lag. Net als toen leek hij haar aanwezigheid niet op te merken, maar toen de laatste tonen weerklonken, schoof hij een eindje op en maakte een uitnodigend gebaar.
Ze schoof naast hem, sloeg een sonate van Bach voor vier handen op, en zwijgend speelden ze. Al hun angst, hun woede, verdriet en onzekerheid over de toekomst leken in hun spel tot uiting te komen.
Boudewijn merkte dat ze pijn had, haar bewegingen waren stroef, ze sloeg meer dan eens mis, maar ze speelde door tot het einde en toen de laatste akkoorden hadden geklonken, stonden ze allebei op. Hij sloeg z’n armen om haar heen, streelde haar lange, blonde haren. Zij huilde en beiden realiseerden ze zich dat het de laatste keer was geweest dat ze quatre-mains, met vier handen, gespeeld hadden.
Teun Broekhuizen kon niet slapen. De plek naast hem was koud en leeg zonder de vertrouwde figuur in het roze nylon nachthemd naast hem. Hij had dorst, maar er was niemand die een glas water voor hem op zou halen. Hij zuchtte, knipte het licht aan en stapte uit bed.
In de kamer naast de zijne, de vroegere kamer van Emma, wist hij Wieke. Hij stelde zich voor hoe ze stil in bed zou liggen en luisterde naar de geluiden die hij maakte. Kruipend zou hij naar haar toe willen gaan. Hij zou haar om vergeving willen vragen en haar willen smeken of ze weer bij hem wilde slapen, of ze hem morgen niet wilde verlaten. Wat moest hij alleen? Hij had haar nodig. Mopperend zocht hij naar z’n pantoffels, stootte z’n grote teen tegen de rand van het bed en uitte een ferme verwensing. Namopperend liep hij over de overloop, de trap af, naar de keuken. De scherven op de vloer kraakten onder zijn pantoffels. Hij had geen zin gehad om het op te ruimen. Misschien deed Wieke dat morgen wel voor ze weg zou gaan. Die gedachte kneep hem de keel dicht. Wieke, die weg zou gaan en hij wist niet of ze ooit terug zou komen.
Ze was kwaad op hem. Hij had de verkeerde dingen gezegd. Gedachten, woede en onmacht die allang door zijn hoofd speelden, hadden een uitweg gezocht, omdat Emma zo heel erg ziek was en God blijkbaar niet van plan was om haar te doen herstellen.
Hij had zich lam gebeden. Het gebed speelde steeds door zijn hoofd. „God, maak Emma beter. Ze is nog zo jong. Neem mij weg, want ik kan het niet verdragen als zij sterven moet.”
Hij liet het water stromen en vergat er een glas onder te houden. Doelloos zocht de straal zich een weg naar het putje in het aanrecht. In het felle licht van de keukenlamp zag hij zichzelf weerspiegeld in het raam. Een kleine man in een gestreepte flanellen pyjama. Z’n kale hoofd glansde in het schijnsel van de lamp.
Toen hij jong was, had hij blonde krullen gehad waar Wieke toentertijd zo heerlijk met haar handen doorheen kroelde. Het was een leugen van Wieke dat hij haar getrouwd had om haar geld. Uiteraard kwam haar spaargeld hem goed van pas, toen hij de kleine boerderij van zijn vader overnam. Hij had kunnen uitbreiden en het was hem spoedig voor de wind gegaan, zodat hij haar spaarcenten allang en breed terugverdiend had.
Hij kende Wieke al zo lang. Samen hadden ze op catechisatie gezeten. Hij vond haar een aardige meid, een beetje sloom soms, maar ze kon zo lief naar hem lachen en ze konden samen urenlang met elkaar praten. Daarom was hij met haar getrouwd. Het was niet eerlijk van haar om te doen alsof er andere redenen aan ten grondslag lagen. Na hun huwelijk was er veel veranderd. Hij was druk op de boerderij. Wieke was al snel zwanger van Teun en ze klaagde dikwijls over misselijkheid en pijn in haar rug. Hij had gemeend dat ze zich aanstelde. Zijn moeder had twaalf kinderen gekregen en ze had altijd doorgewerkt tot de eerste weeën zich aandienden, terwijl ze, voor zijn gevoel, vlak na de bevalling alweer op het land te vinden was.
Wieke had nooit te klagen gehad. Ze kon alles kopen wat haar hartje begeerde, alleen gaf hij weleens commentaar als ze keer kleding had gekocht. Ze had zo’n uitgesproken chique smaak en hij vond dat overdreven, bovendien hield hij er niet van als ze in dat soort dingen te veel tijd en geld stak. Mocht hij, alsjeblieft? Hij zorgde toch dat het geld binnenkwam. Voor haar was er alleen het huishouden en de opvoeding van de kinderen. In vergelijking met zijn moeder had ze een leven als een prinses.
Hij merkte ineens de verspilling van water op, hield het glas onder de straal en draaide de kraan dicht. Met grote, gretige slokken dronk hij van het water, vulde het glas nog eens en deed daarna het licht in de keuken weer uit. Langzaam liep hij weer naar boven.
In de logeerkamer heerste een doodse stilte. Misschien sliep Wieke al. Misschien miste ze hem helemaal niet. Ze verweet hem wel dat hij niet van haar hield, maar misschien was het juist andersom. Wieke was het type niet om hem eens lekker aan te halen. Ze was nooit toeschietelijk geweest. Was het gek dat hij weleens naar andere, mooiere vrouwen keek en daarbij dan zo zijn eigen fantasieën had? Daar stak toch geen kwaad in. ‘Buiten honger krijgen en thuis komen eten’ was een gezegde waar hij zich altijd aan gehouden had.
Zuchtend schoof hij weer tussen de koele, witte, gladgestreken lakens. Wieke streek ze altijd helemaal. Hij had een hekel aan vouwen, het was alsof ze in zijn huid drukten en hij kon er niet van slapen.
Hij nam nog een slok van het koude water en ging op zijn rug liggen, zijn ogen op het plafond gericht. Hij trok aan het koordje van de lamp, waarna de duisternis opnieuw bezit nam van de slaapkamer. Z’n voeten waren koud geworden, ondanks de pantoffels. Hij wreef ze tegen elkaar, maar het leek alsof ze niet warm wilden worden. Hij kneep z’n ogen stijf dicht alsof hij zo z’n gedachten kon verjagen, maar die lieten zich niet wegdringen. Steeds weer hoorde hij Emma’s stem, die tegen hem schreeuwde: „Je knijpt de kat in het donker...”
Hij was geschrokken van de haat die in haar stem had doorgeklonken. Juist van haar kon hij deze beschuldigingen niet verdragen. Emma was zijn oogappel, zijn prinsesje, het beste was nog niet goed genoeg voor haar. Waarom begreep ze hem niet? Ze had alles van hem kunnen krijgen, maar dat wilde ze nooit.
Hij herkende soms zijn eigen trots in haar; de manier waarop ze haar hoofd achterover gooide, het trekken van haar mond, hoewel iedereen beweerde dat ze sprekend op Wieke leek. Hij zag dat anders. Uiterlijk leek ze op Wieke, maar innerlijk had ze het meest van hem weg. Zelf leek ze dat ook niet te zien. Ze zette zich tegen hem af.
Nu, vanavond had hij het helemaal verkeerd gedaan, maar hij mocht Boudewijn nu eenmaal met. Omwille van Emma was hij bij het sluiten van hun huwelijk aanwezig geweest, maar hij had het gehuichel gevonden. Boudewijn, die voor in de kerk stond en niet eens in God geloofde. Hij begreep niet dat die Hansma daaraan mee wilde werken, maar Hansma was ook een ‘lichte’ dominee. Hij praatte alles goed, wat in zijn, Teuns ogen glad verkeerd was. Zo kon je van ieder mens een christen maken.
Hij draaide zich om. Opnieuw spookten Emma’s beschuldigingen door zijn hoofd, haar laatste woorden: „God ziet alles wat de mensen niet hebben gezien, en daar word je toch op aangesproken als het zover is.”
Angst welde hem naar de keel. Emma had gelijk... Zij was nog jong en nu al werd zij met het sterven geconfronteerd, maar hij was een man op leeftijd. Hij zou er ook bij stil moeten staan dat het leven eindig was.
Altijd had hij het naar de achtergrond geschoven. Hij kon wel tachtig worden, of negentig. Zijn vader was drieënnegentig jaar oud geworden, maar voor hem kon het net zo goed morgen afgelopen zijn. De leeftijd van zijn vader was geen garantie dat hij ook negentig zou worden. Hij had zichzelf altijd als een goede christen beschouwd, maar was hij dat wel?
Hij zweette. De duisternis in de kamer benauwde hem. Hij trok opnieuw aan het lampkoordje. De plek naast hem was akelig leeg. Hij miste Wieke. Hij zou haar nu alles willen vertellen wat hem bezighield. Zij zou hem geruststellen. Zij zou tegen hem zeggen dat geen mens onberispelijk was. Zij...
Maar ze lag niet naast hem. Ze lag in de kamer naast de zijne, maar ze leek onbereikbaar ver weg.
De volgende morgen merkte hij bij het wakker worden dat het licht nog aan was. Beneden hoorde hij Wieke lopen. De nacht en avond ervoor leken hem ineens onwezenlijk toe, alsof hij een benauwde droom had gehad.
Langzaam stapte hij uit bed. Had Wieke echt gezegd dat ze vandaag weg zou gaan? Wellicht zou ze er nu anders over denken, ’s Morgens leek alles anders. In de badkamer waste hij zich zo snel mogelijk, schoot in z’n kleren en haastte zich naar beneden.
Het was of er niets veranderd was. De scherven waren opgeveegd, de ontbijttafel stond gedekt en de geur van versgezette koffie kwam hem tegemoet. Alleen Wiekes houding was anders dan normaal. Ze stond voor het keukenraam naar buiten te kijken, waar de ochtendschemering veel te lang leek te blijven hangen. Haar rug drukte onwil uit, maar ze beantwoordde toch zijn groet.
Hij ging aan tafel zitten, en constateerde dat Wieke al gegeten had. Op haar ontbijtbord lagen kruimels, haar koffiekopje was nog halfvol. Hij wachtte, maar ze kwam niet om hem koffie in te schenken en even later liep ze, zonder ook maar even naar hem te kijken, de kamer uit. Hij hoorde haar voeten op de trap, zuchtte en stond op om zichzelf van koffie te voorzien.
Terwijl hij alleen aan tafel zat, hoorde hij Wieke boven lopen. Kastdeuren werden open- en dichtgeschoven. Traag smeerde hij een boterham, belegde die met een dikke plak kaas en at gedachteloos, terwijl hij feilloos elk geluid van boven registreerde.
Het leek erop dat Wieke aanstalten maakte om weg te gaan. Had ze het niet over Hannes en Samantha gehad? Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat die twee er blij mee zouden zijn als ze onverwacht voor hun neus zou staan met de mededeling dat ze bleef logeren. Samantha en Hannes werkten allebei en daarnaast waren er nog de kinderen. Hoe haalde Wieke het in haar hoofd? Zou ze dan helemaal niet nadenken?
Hij sneed z’n boterham in steeds kleinere stukjes, prikte er lusteloos met z’n vork in. Vanavond zou ze natuurlijk weer met hangende pootjes voor hem staan. Hannes was haar lieveling. Uiteraard zou ze het eerst daar proberen; als het daar niet lukte, waren de dochters er nog, maar die zouden ook niet staan te springen om hun moeder op te vangen. Nee, hij gaf haar de tijd tot vanavond. Dan was ze weer terug.
Ze kwam naar beneden en hij wilde blijven zitten, alsof het hem niet aanging, maar toen hij hoorde hoe ze de buitendeur opende, hield hij het niet langer uit. Hij zag hoe ze een koffer naar de auto sleepte. De koffer die ze meenamen als ze er met z’n tweeën een paar dagen tussenuit gingen. Het ding zag er nog als nieuw uit.
„Hoe lang ben je van plan weg te gaan?”
Hij had niets willen zeggen. Hij had haar zwijgend willen laten gaan, alsof het hem niet interesseerde, maar haar vastbesloten houding verwarde hem en gaf hem een gevoel van angst en onzekerheid.
Ze haalde onwillig haar schouders op. „Zodra ik met mezelf weer enigszins in het reine ben, kan ik een beslissing nemen.”
„Maar hoe lang kan dat duren?” hield hij aan.
Ze sloot het kofferdeksel van de auto met een klap, draaide zich om en keek hem onbewogen aan. „Dat kan ik met geen mogelijkheid zeggen. Dwing me niet tot beslissingen die ik nog niet wil nemen. Gun me die tijd. Gun me alsjeblieft voor één keer de tijd.”
„Hoe denk je dat te doen? Hannes en Samantha hebben een eigen gezin. Ze hebben hun werk. Je zult ze vandaag niet eens thuis treffen.”
Opnieuw een nonchalant schouderophalen. „Daar maak ik me op dit moment weinig zorgen over. Ik ga weg en ik weet niet waar ik terechtkom. Misschien is het goed dat jij ook eens over de dingen na gaat denken. Hoe denk je dat Emma zich op dit moment voelt? Emma en Boudewijn? Daar zou je je op dit moment zorgen over moeten maken, niet over mij. Deze adempauze is niet alleen goed voor mij, maar zal misschien nog beter voor jou zijn.
Ik heb altijd voor je klaargestaan en je vond het heel vanzelfsprekend. Je hebt je hele leven alles vanzelfsprekend gevonden, zag alles altijd zwart-wit. Wat niet aan jouw kant stond, dat was de verkeerde kant. Er zijn ook tussenwegen, Teun. Probeer die wegen eens te vinden en denk erover na als ik weg ben.”
Hij wilde nog iets zeggen, maar ze schudde haar hoofd. „Elk woord is op dit moment te veel. Laat me gaan, dan kan ik je voor de eerste keer in m’n leven ergens dankbaar voor zijn.”
Ze wachtte zijn antwoord niet af. Met besliste passen liep ze om de auto heen en opende het portier. Ze keek nog één keer om, zag zijn ongelukkige gezicht en beet op haar lippen. Dit keer mocht hij niet winnen. Deze slag was voor haar.
Ze startte de motor en langzaam reed ze het tuinpad af, de weg op. In de achteruitkijkspiegel zag ze hem staan, een beetje gebogen, alsof de sterke Teun Broekhuizen voor het eerst in z’n leven gebroken was. Het gaf haar een gevoel van intense voldoening.
Drie dagen hield Teun Broekhuizen het zonder zijn vrouw uit. De eerste avond had ze hem opgebeld met de mededeling dat ze bij Hannes en Samantha logeerde en geen enkele behoefte aan contact met hem had.
Ze zou zelf bellen als ze de tijd daarvoor rijp achtte.
Voor hem was diezelfde avond de tijd al rijp geweest, maar hij had zich weten te verzetten tegen het heftige verlangen dat hem overviel als hij aan Wieke dacht.
Hij miste haar aanwezigheid, het zachte tikken van de breipennen, haar vertrouwde figuur in de stoel tegenover de zijne. Hij miste haar in bed. ’s Avonds nam hij een glas water mee naar boven, zodat hij niet nog eens zijn bed uit hoefde. Hij miste haar meer dan hij zichzelf bekennen wilde.
Teun, zijn oudste zoon, had hem bezworen dat ze vanzelf terug zou komen, dat hij haar moest laten zitten waar ze zat en zich vooral niet moest vernederen door haar te bellen.
Na drie dagen vond hij dat hij genoeg had gewacht. Met bevende vingers toetste hij het nummer van zijn jongste zoon in en hoorde de zangerige stem van Samantha. Hij wist zich geen houding te geven, en vroeg kortaf naar Wieke, die niet echt vriendelijk was toen ze de hoorn van Samantha had overgenomen.
„Ik heb je toch gezegd dat ik zelf zou bellen,” hoorde hij haar verwijtend zeggen.
„Ik mis je,” was het enige dat hij op dat moment nog uit kon brengen.
„Je zult me nog langer moeten missen.” Zo kende hij haar niet.
„Ik zou graag willen dat je thuiskwam,” probeerde hij. „Ik begrijp dat je boos bent, maar misschien kunnen we erover praten.”
„Praten...? dat is met jou niet mogelijk.” De schampere toon van haar stem bezeerde hem.
„Moet dat nou zo?” vroeg hij. „De kinderen, Hannes en Samantha... ze zitten natuurlijk allemaal bij je in de kamer. Moeten ze dat echt allemaal horen?”
„Ze weten precies hoe je bent.”
Hij stelde zich voor hoe ze nu aan de telefoon zou zitten. Als ze boos was, klemde ze haar lippen op elkaar en er verscheen een diepe rimpel in haar voorhoofd. Vijftig jaar waren ze bij elkaar geweest. Hij kende haar door en door, tenminste, dat had hij tot voor kort gemeend. Nu twijfelde hij, nu hij de vastberaden toon in haar stem hoorde. Als ze weigerde om terug te komen? Hij kon haar niet dwingen.
„Wat moet ik doen om je te overtuigen dat het beter is dat je thuiskomt?” vroeg hij zacht. „Moet ik op m’n knieën, is het dat wat je wilt? Zeg het maar. Ik doe alles voor je, als je maar weer terugkomt.”
Aan de andere kant van de lijn hoorde hij haar aarzelen. „Misschien wil ik dat inderdaad wel,” zei ze. „Eindelijk, na al die jaren jou eens horen smeken. Laten we er maar over praten hier bij Hannes en Samantha thuis.”
„Wil je de hele familie erbij betrekken?” Hij hoorde haar lachen.
„Misschien zou dat niet eens zo’n slecht idee zijn... Maar goed, daar gaat het niet om. Ik wil dat je hierheen komt, zodat ik nog altijd kan besluiten te blijven als het gesprek me niet bevalt.” Hij kon nauwelijks een zucht onderdrukken. Het idee dat hij zich tegenover zijn jongste zoon zo zou moeten vernederen, stond hem tegen, maar hij besefte dat er geen andere weg was. Hij ging.
Tot zijn onuitsprekelijke opluchting waren Hannes en Samantha zo tactvol geweest om er met de kinderen tussenuit te gaan.
Wieke stond voor het raam naar hem uit te kijken, maar draaide zich om toen hij de auto achter haar eigen kleine wagentje parkeerde en wachtte tot hij had aangebeld. Het was vreemd om tegenover haar te zitten in het huis van zijn zoon, om koffie te drinken uit vreemde kopjes.
„Ik weet dat ik een eigenzinnige oude man ben,” begon hij, toen de stilte tussen hen ongemakkelijk begon te worden. „Ik ken mijn fouten en ik zou er graag wat aan willen doen, maar...”
„Daar kun je helemaal niets meer aan doen,” viel ze hem in de rede. „Vijftig jaar lang heb ik je je gang laten gaan en als je laatst die stompzinnige opmerkingen tegenover Boudewijn niet had gemaakt, dan was alles bij het oude gebleven. Juist op die avond gingen mijn ogen los en zag ik voor het eerst hoe je werkelijk bent. Een vervelende oude man die meent dat hij de wijsheid in pacht heeft en alleen naar zichzelf luistert.
Je hebt de meest afschuwelijke verdenkingen tegen Boudewijn geuit, die een mens maar kan bedenken en je weet net zo goed als ik dat het een onterechte beschuldiging was. Boudewijn houdt oprecht van Emma, waarschijnlijk meer dan jij ooit van mij hebt gedaan.
Ik heb haar de volgende dag gebeld, en voor het eerst in mijn leven heb ik jouw woorden niet vergoelijkt. Voor het eerst heb ik niet gezegd dat je het niet zo meende, maar je volledig verantwoordelijk gesteld voor je eigen daden. Ik moest het doen, omdat ik me realiseerde dat ik anders de liefde van mijn dochter voorgoed verspeeld zou hebben.
„Jij beseft niets van hun narigheid. Terwijl anderen volop van hun eerste huwelijksjaar genieten, zijn er voor Boudewijn en Emma alleen maar zorgen. Samen verlangden ze naar kinderen. Ze hadden plannen zoals alle andere verliefde mensen die hebben. Ik heb respect voor de manier waarop Emma met haar ziekte omgaat, daarin gesteund door Boudewijn. Jij hebt nooit op kunnen brengen om me zo tot steun te zijn.”
„Dat weet je niet,” verweerde hij zich.
„Dat weet ik wél. Dat heb ik gezien toen ik borstkanker had; en als ik een paar dagen met griep liep, mopperde je ook al, terwijl ik dan nog gewoon voor het eten zorgde en jij helemaal geen hand hoefde uit te steken.”
„Toen jouw borst is afgezet, leek het allemaal niet zo ernstig als nu bij Emma.”
„Die discussie wil ik vandaag niet met je voeren. Ik wil dat je naar Emma en Boudewijn toegaat.”
„Gezellig,” zei hij sarcastisch. „Moet ik koffie bij ze drinken?”
„Spot er niet mee,” zei ze heftig. „Ik meen het. Ik wil dat je naar Emma en Boudewijn gaat om daar je excuses aan te bieden voor je ongefundeerde beschuldigingen en voor je gedrag vanaf het moment dat je Boudewijn hebt leren kennen. Je hebt je nu niet direct van je meest christelijke kant laten zien.”
„Ga je daarna weer mee terug?” vroeg hij argwanend.
„Dan ga ik weer met je terug,” zei ze beslist.
„Nou ja, als jij daarop staat, zit er niets anders op.” Hij wilde haar alles beloven, als ze maar mee terugging. Als ze eenmaal weer thuis was, zou hij wel verder zien.
Excuus aanbieden aan Boudewijn... Hij zou het nog wel een poosje uit weten te stellen en als hij er niet onderuit kon komen, dan deed hij het voor Wieke en voor Emma, ja, voor Emma ook.
„Laten we dan maar gaan.” Opgelucht stond hij op in de hoop dat hij Hannes en Samantha zou kunnen ontlopen.
„Het is wel raar om zomaar weg te gaan,” aarzelde Wieke nog. „Ze zijn deze dagen zo aardig voor me geweest, maar ik heb natuurlijk ook niet stilgezeten. Samantha hoefde niet voor het eten te zorgen, ik heb de kamer een grote beurt gegeven en dat was ook wel nodig, en daarnaast ben ik met sokken voor Hannes bezig. Hij wilde rode sokken. Stel je eens voor Teun, rode sokken. Daar loopt een man toch niet mee?”
„Hannes wel,” zei z’n vader beslist. „Hannes doet alles wat een normaal mens niet doet en ga nou maar mee.”
„Ik leg wel een briefje op tafel. Haal jij m’n koffer van boven? Die heb ik deze dagen ingepakt laten staan. Ik was ervan overtuigd dat je gauw zou komen.”
Ze genoot van het feit dat hij de koffer naar haar auto sjouwde en even later reed ze achter zijn grijze Mercedes in haar kleine, rode Fiat.
Even nog twijfelde ze of het echt niet vreselijk onfatsoenlijk was om zomaar weg te gaan. Ze wist niet dat Hannes en Samantha aan het einde van de middag een zucht van opluchting slaakten, toen de kleine Fiat niet meer voor hun deur stond en ze weer gewoon hun eigen leven konden leiden, zonder daarbij gehinderd te worden door een moeder, die de hele dag poetste en zich overal mee bemoeide.