Hoofdstuk 16

Aan de achterzijde van het ‘Golden Gate’ was geen sterveling. Alles was stil. Pat was voorzichtig. Hij liet niets aan het toeval over. Eerst verrichtte hij een grondig onderzoek in de tuin aan de achterkant. Hij zag dat in de vertrekken, die Raven had bewoond, licht brandde. Ja, dat zou Ellis Grant zijn. Ellis Grant die Dan Raven was opgevolgd. Hij was de nieuwe heer des huizes. Maar hoe lang? Totdat ze allen zouden vertrekken op bevel van de chef. Totdat ze alle plannen, die ze beraamd hadden, tot uitvoering hadden gebracht. En dat was op z’n laatst morgenmiddag. Dus Ellis was in feite slechts filiaalhouder voor een enkele nacht.

Ellis Grant moest hem in de rug dekken. De baas had dat bevolen.

Ja, de baas had zich weer met de plannen bemoeid. Hij had gezegd, dat ze moesten zien te redden wat er te redden viel na de vele doden, die gevallen waren. Eerst moest de koopsom in hun handen komen. De koopsom van tachtigduizend dollar, die mr Cunningham bij zich had. En dan zouden ze de bank beroven. Sheriff Talbot behoefde niet te worden koud gemaakt. Niemand had er enig nut van. En Perry Cortin mocht ook geen haar op het hoofd gekrenkt worden als hij zich verstandig gedroeg.

Toch was die Raven een gewiekste kerel. Het was een mooi plan van hem om de ‘Golden Gate’ zogenaamd te gaan verkopen, hoewel hij volstrekt niet de eigenaar was. Een sluwe zet. Ja, het was toch wel jammer dat Raven dood was. Een kerel die af en toe wist hoe aan geld te komen. Raven, de Ram. Wat had de chef vaak tegen hem gezegd? Dat z’n eigenmachtig optreden en zijn heerszucht hem op zekere dag wel eens de kop konden kosten.

Peinzend staarde Pat naar de sterren. Zou de baas werkelijk kunnen lezen wat daarin geschreven stond? Waren die sterren werkelijk van zo grote betekenis voor de mensen op aarde? Pat en ook Ellis Grant hadden dikwijls de spot gedreven met de vreemde hobby van hun baas. Nog nooit echter was een voorspelling van hem zo precies uitgekomen als bij Raven. De chef waarschuwde altijd. Maar hoe zou het met de volgende plannen gaan? De roof van die tachtigduizend dollar en de overval op de bank?

Pat had de baas gevraagd hoe zijn sterren er voor stonden en de baas had geen ongunstig antwoord gegeven. „Voor jou, Pat,” zo was zijn antwoord geweest, „komen er nog wel een paar harde slagen die je moet incasseren, maar daarna zul je een ongekende rust krijgen.” Wel, dat was bepaald geen slechte voorspelling. Pat wilde niets liever dan gedurende de rest van zijn leven op een gemakkelijke manier doorbrengen ergens in Californië. En Californië, dat was de staat waar ze heen zouden trekken wanneer hun plannen slaagden. Daar zouden de overgeblevenen van de Sterrenbende een nieuw operatieterrein uitzoeken. Pat’s hand gleed naar zijn gordel en... bijna had hij een luide vloek uitgestoten. Waar was zijn mes nu? Hij meende zeker te weten dat hij het bij zich had gestoken. Maar het bevond zich niet meer op de vertrouwde plaats. Zou hij het verloren hebben? Wat zou hij doen? Omkeren en een nieuw mes halen? Nee, dat was niet nodig. Hij had sterke vuisten. Vuisten, sterk genoeg om een jonge stier bij de horens te grijpen en het dier in het stof te doen bijten. Was hij niet de sterkste man van de Sterrenbende?

Nu bevond hij zich op het balkon, dat aan één zijde langs de eerste verdieping liep. Hij zag reeds het raam met de bloempot ervoor. Ha, dat was de kamer van mr Cunningham. Nu...hé, wat was dat? Wie gromde daar? Een hond? Maar er waren toch geen honden in het gebouw? En ook niet in de tuin. Of zou mr Cunningham af en toe zo verschrikkelijk snurken?

Pat wierp nogmaals een blik naar beneden, in de tuin. Nee, niets te zien. Hm, hij zou zich wel vergist hebben. Speelden de zenuwen hem misschien parten? Nee, natuurlijk niet. Hij was zo zeker van zichzelf als hij zich maar wensen kon. Pat gluurde om een hoekje door het raam naar binnen. Ja, daar lag hij. In bed. En naast het bed stond de zwarte tas, die hij hebben moést. De zwarte tas met de waardevolle inhoud. Pat’s ogen begonnen te glinsteren. Hm, die kerel was wel erg groot. Hij kon diens figuur onder de dunne deken duidelijk zien. Pat had van Ellis Grant een heel andere beschrijving van mr Cunningham gekregen. Een oude man, die wel lang was, maar die toch niet als buitengewoon krachtig kon worden beschouwd. Maar de man onder die deken... Wel, wie kon er op tegen Pat’s harde vuisten?

Het raam stond zover open dat Pat er makkelijk onderdoor kon. Op de tenen sloop Pat door het vertrek. Hij maakte geen enkel geluid. Als hij vlak bij het bed was dan zou hij mr Cunningham een Colt voor het gezicht houden. Wat zou die kerel schrikken. Hij had nu bijna de slapende man bereikt. Hij wilde naar zijn Colt grijpen... hé, wat is dat? Met een bliksemsnelle beweging had de slapende man zich opgericht. Twee fonkelende, spottende ogen keken hem aan. Hé, dat was niet het gezicht van een oude man. O nee. Het was het gelaat van een jonge kerel. „Hello, Dikke. Kwam je voor de tas?” „Ik... ik...”

Meer kon Pat onmogelijk zeggen. Hy was stomverbaasd. „Daar staat-ie,” wees de grote blonde jongeman en een spottend glimlachje krulde zijn lippen. „Er zitten een paar groeten in aan de ‘Grote’. Hij zal blij zijn wanneer hy ze leest.” Aan ‘De Grote’? Pat stond daar als verlamd. Maar niet lang. Zijn enorme spieren spanden zich. Hij maakte zich gereed tot de aanval.

En daar... klonk het gegrom weer.

Het kwam uit de hoek. Maar Pat maakte zich daarover geen zorgen. Hij wist dat hij onmiddellijk moest handelen. Zijn enorme vuist moest hij met alle kracht in dat spottend lachende gezicht plaatsen. Dan was de kerel bewusteloos. Zo had Pat al zo dikwijls gehandeld en altyd met succes. Het was een vuistslag die een os kon hebben geveld. Maar Pat’s vuist trof niet het gewenste doel. Niet het spottend gelaat met de twee fonkelende ogen. Nee, zijn vuist schoot langs dat hoofd en kwam met vreselijke kracht tegen de muur. Pat kreunde van de pijn.

Heel gemakkelijk was mr Cunningham voor de vuistslag uitgeweken. En voordat hy zich hersteld had, ontving hij zelf een klap. Een klap zoals hij nog nooit had gekregen. Zo verschrikkelijk hard kwam die aan, dat hij strompelde, enige passen achteruit tuimelde en dan heel hard tegen de muur terechtkwam. In het hoekje, waar de Zwarte zich een rust-plaatsje had gekozen. Het grote dier kon nog juist opspringen en uitwijken, anders had het zware lichaam van de bandiet . hem onzacht geraakt.

Nog nooit had Pat de sterren zo duidelijk gezien. Nee, geen echte sterren. Maar honderden sterretjes flikkerden voor zijn ogen. Heel langzaam verdwenen die sterren. Mr Cunningham zat heel kalm op de rand van het bed. „Wel, Dikke, dat was een verrassing, hè? In plaats van een zacht stapeltje bankbiljetten kreeg je harde ducaten. De kunst van ‘De Grote’ deugt niet, jongetje. Heeft-ie je niet gewaarschuwd? Stonden die harde slagen dan niet in de sterren?”

„De... harde... slagen?” mompelde Pat. Dat waren dezelfde woorden die de chef ook had gebruikt.

Slechts een paar... en dan veel rust. In Californië? Of had de chef het zo niet bedoeld?

„Dat was een poging tot moord, Dikke,” klonk de spottende stem weer. „En daarvoor staat levenslang.” Pat antwoordde niet. Hij voelde zich weer krachtiger worden. Duivels, wat had die kerel harde vuisten. Hij wilde zich weer oprichten, zich opnieuw op mr Cunningham werpen, maar hij bleef zitten. Want nu kreeg hij plotseling de Zwarte in het oog, wiens groengele ogen hem aanstaarden. En het dier liet zijn vreselijk en angstwekkend roofdiergebit zien. De Zwarte stond vlak bij hem. Pat sidderde van angst. Zouden die scherpe tanden zich direct om zijn keel sluiten? „Laat ‘m maar. Zwarte. Hij is nu rustig.” „Ooh!” kreunde Pat. Nu wist hij plotseling alles. Nu wist hij wie die man was. Dat was mr Cunningham niet. O nee, dat was niemand anders dan Conny Coll. De gevreesde Sinclairman. Maar wist de chef dat dan niet? Had hij dat niet in de sterren gelezen? Dat een Sinclairman zich in Wickenburg bevond?

„Tja, dat valt je tegen, nietwaar, Dikke? ‘De Grote is niet alwetend. Zag hij niet in de sterren door wie Ramon, de Mexicaan, werd gedood? Ik stond achter Abel en kon zijn leven nog iets verlengen. Maar hij wilde me geen blik in zijn hart gunnen. Had-ie dat gedaan dan was hij nu nog niet dood geweest.” „Duivel...”

„Twee andere vriendjes van je... ook leden van de Sterrenbende kreeg ik in de mijn te pakken. Eén van hen verborg zich achter de rokken van een vrouw. Zeg, er schiet me ineens wat te binnen. Er werd toch in de bergen een moord gepleegd op een zekere Mac Dickins? Omdat die een drieduizend dollar bij zich had? Als ik naar jouw gezicht kijk, dan kon jij dat wel eens hebben gedaan...”

„Duivel!” snauwde Pat weer. Wat bleef hem anders over dan opnieuw tot de aanval over te gaan? Een wanhopige poging te doen om zich van de Sinclairman te bevrijden? Als hij zich overgaf dan kreeg hij de strop of levenslang. , Je baas heeft zichzelf een mooie rol toebedacht,” klonk het spottend verder. „Hij is klerk geworden. Wel, hij is nooit anders geweest. Hij verbeeldde zich een goede bandietenleider te zijn, maar hij is een armzalig kereltje gebleven. Morgen om ongeveer negen uur wil-ie nog een slag slaan, nietwaar? De stumper.”

„Negen uur,” flitste het Pat door het brein. Was deze blonde duivel dan alwetend? Wist hij alles? Bleef geen hunner plannen voor hem verborgen? Om negen uur kwam de koets met de dollars...

Pat begreep dat hij niet langer in dit hoekje kon blijven zitten. Hij moest handelen. Hij moest weg. De chef waarschuwen. Als een stalen veer, die plotseling ontspant schoot Pat naar voren. Maar deze keer week Conny Coll niet uit. Hij ving de kerel op met zijn harde vuisten. Onbarmhartig beukten ze op de kerel los. Pat begreep dat hij hier tegenover een man stond, die ook in het vuistgevecht zijn meerdere was. Hij moest zijn toevlucht nemen tot een list. Maar welke list? Waar bleef Ellis Grant toch? Die zou hem toch in de rug dekken? Een nieuwe, vreselijke vuistslag trof hem. Het was alsof hij een klap van een paardenhoef kreeg. Hij ging door de knieën, zijn bovenlichaam kromde zich. Nu vloog zijn hand naar de holster op zijn heup. Dat hij daar niet eerder aan gedacht had. Zijn trouwe Colt. Die kon de beslissing brengen. Maar... de holster was... leeg...

„Zoek je deze?” vroeg Conny Coll lachend, en hij liet Pat een Colt zien.

„Ja, jongetje, sommige kinderen moet je hun speelgoed afnemen. Kom Dikke, laten we nog een ronde boksen. Dan is het uit. Dan ben je knock-out en dan ga je heerlijk rusten.” Maar Pat wilde niet meer. Hij wist dat hij tegenover een man stond, die hij nooit zou overwinnen. Hij voelde zich zo ellendig zwak door de keiharde vuistslagen van Conny Coll. Hij wankelde op zijn benen... daar kwam hulp opdagen! Maar te laat!

De deur werd opengerukt en Ellis Grant stond in de deuropening. Hij hield een Colt in de rechterhand. Maar een andere Colt brulde. Een luide gil ontviel aan de mond van Ellis Grant. Hij staarde met afschuw naar zijn gewonde rechterhand.

„Ja, ja, die had ook in je oog kunnen terechtkomen, meneer de hoteleigenaar,” zei Conny Coll spottend glimlachend. „Hé... stop! Blijf staan!”

Maar Ellis Grant had zich reeds omgedraaid en snelde weg in een panische angst. Conny Coll aarzelde geen moment. Ja, hij had de kerel een kogel in de rug kunnen schieten, maar dat was iets wat hij ongaarne deed. Het was tenslotte nog niet bewezen dat die Ellis Grant ook tot de Sterrenbende behoorde. Maar hij mocht niet ontkomen.

Dus rukte Conny Coll de dikke Pat met één hand omhoog en gaf de man dan zo’n daverende vuistslag op de kin dat de bandiet onmiddellijk het land der dromen binnenreisde. Het schot echter had overal alarm gemaakt. Deuren werden opengerukt, gasten in nachtgewaad verschenen in de gangen en schreeuwden om hulp.

Ellis Grant snelde de trap af en kwam in de saloon. Hij wilde door de draaideur de straat op, maar voordat hij die bereikte, kwam er reeds een man naar binnen stormen. Hij had een Colt in de vuist. Het was sheriff Talbot, die bulderde: „Steek ze op, Grant... vooruit! Heb je de wolf vergeten? Je kunt niet ontsnappen! Kijk maar eens achter je!”

Ellis Grant wierp een vlugge blik over zijn schouder en... zag het zwarte dier. „De... wolf...,” stamelde hij. „Ik arresteer je, ‘Grant,” snauwde de sheriff. „Goed zo, Talbot,” klonk de stem van Conny Coll. „Hierboven ligt ook nog een bandiet. Sluit ze allebei in een cel. Laat ze niet ontsnappen! Ze worden belangrijke getuigen.”

„Zo, daar zijn jullie dus weer,” klonk de stem van de baas vol verwijt. „Waarom zijn jullie gekomen? Omdat jullie aan het einde van je latijn bent? Dan Raven had kunnen blijven leven als hij naar mijn raad had willen luisteren. En Gil Lamo en de Tweeling ook. Maar het mocht niet zo zijn. Dat komt omdat jullie je aan mijn leiding hebt onttrokken. Ik weet heel goed wat ik zeg. Alles staat in de sterren. Ik heb gewaarschuwd...”

„Het spijt ons, chef.”

„Met spijtbetuigingen brengen we onze makkers niet meer tot leven.”

„Er is nog niets verloren,” zei de Boogschutter nu. Hij was de kalmste van allemaal. De Kreeft staarde door het raam naar buiten.

„Kijk niet zo alsof de wereld vergaat, Joe,” zei de Steenbok tegen hem.

„Ik voel me niet goed, Bob.” „Hoe komt dat? Zit je in de put?”

„Ik vind het erg dat Gil Lamo dood is. Hij was mijn beste vriend.”

„Wees blij dat jij nog leeft.”

„Houden jullie allemaal je mond,” siste de chef. „Ik wil de hele zaak nog eens met jullie doornemen. Dan Raven is begonnen met een opstand tegen mij. Hij wilde zelf de baas spelen. Wel, jullie hebben de resultaten gezien. Ik zeg het je nogmaals, wat ik al eerder heb gezegd, de sterren staan niet gunstig voor ons. Er dreigt gevaar. Ik weet nu precies van welke kant het gevaar dreigt. Dat dreigt van de zijde van Prescott. Het ligt niet zo ver van hier. Maar we waren veilig in Wickenburg. Toch maakten we een fout. We hebben de naam van Gil Lamo te veel op de voorgrond geschoven en toen begonnen ze in Prescott verdenking te koesteren. Ze hebben toen de beste Sinclairman op ons afgestuurd. En hij is er in geslaagd om ons aanzienlijke verhezen toe te brengen. Ramon was de eerste. En dan kwamen Gil Lamo en de arme Loy aan de beurt. Waarom hebben ze niet aan mij om raad gevraagd? Waarom moesten ze dat meisje ontvoeren? Wegslepen? De wolf van de Sinclairman heeft haar spoor natuurlijk gevolgd...”

„We hebben allemaal stom gehandeld,” gaf Reg Stilham, de Scorpioen toe.

„Ennu zijn we rode Pat en Ellis Grant ook nog kwijt,” mopperde ‘De Grote’. „Die zitten nu in de gevangenis.” „Maar niet lang,” snauwde Sid. „We hebben alle tijd om hen te bevrijden. Of zijn de sterren er misschien tegen?” Hij keek ‘De Grote’ vragend aan.

Maar ‘De Grote’ gaf geen rechtstreeks antwoord op zijn vraag.

„We moeten van nu af ons verstand gebruiken,” zei hij koud. „We zullen moeten handelen. We moeten heel goed overwegen wat we gaan doen. Eén vraag stel ik aan jullie. Zou de Sinclairman weten dat wij van plan zijn om morgenvroeg een overval op de postkoets te doen? Dat het ons te doen is om het vele geld, dat morgen binnenkomt?” „Nee, beslist niet!” riepen de mannen uit. „Goed. En nu wat de gevangenen Ellis Grant en rode Pat betreft... we moeten hen natuurlijk bevrijden. Ze staan er slecht voor...”

„Dat gaan we direct doen,” riep Reg Stilham uit. „Nee, dat doen we niet!” brulde de chef. „Vannacht niet meer. Luister vrienden, we doen het zo. Morgenvroeg om negen uur komt de postkoets met het geld in Wickenburg aan. We wachten totdat de postmeester het geld in zijn kantoor heeft. Ik weet hoe het gaat. Het geld zit in een zak. Een gewone postzak. Twee man zijn voldoende om de overval tot een succes te maken. Reg en Sid doen dat. Maar tegelijkertijd gian we nog iets anders doen. Bob en Brandy gaan het kantoor van de sheriff bestormen en bevrijden de gevangenen.” „Maar ze hebben een paar mensen op wacht gezet.” „Alleen ‘s nachts. Misschien zal er slechts één bewaker zijn. Om negen uur is Talbot daar zeker niet. Die is dan bij de postkoets. Dat doet hij altijd, als er geld binnenkomt.” „En de Sinclairman?”

„Die is dan reeds weer onderweg naar Prescott.” De mannen keken hun leider verbaasd aan. , Ja, ja, ik vergis me niet,” zei de chef lachend. „Ik heb het in de sterren gelezen. De sterren staan voor morgenvroeg gunstig. Jullie zullen mij morgen natuurlijk ook op m’n post vinden.”

„Goed chef. En waar gaat de reis dan heen?”

„Naar het Westen.” „Californië?” vroeg Joe.

„Misschien wel,” antwoordde T)e Grote’ peinzend. Hij scheen reeds weer in de wereld van de sterren te vertoeven, want zijn ogen staarden naar de tekeningen en cijfers op de vele vellen papier, die voor hem lagen. Perry Cortin voelde zich de gelukkigste man van de wereld. Hij wist nu dat June voor hem bestemd was. Hij had haar een logeerkamer in zijn grote huis gegeven. Cortin wilde zich juist naar zijn slaapkamer begeven, toen er geklopt werd. Hij fronste zijn wenkbrauwen, maar deed toch open. Het was sheriff Leslie Talbot. De beide mannen gingen terug naar Cortin’s gezellige huiskamer.

„Ik kan niet slapen, Perry,” zei Talbot klagend. „Ik moet met iemand praten. En met wie kan ik beter praten dan met jou?”

„Het gaat mij net zo, Leslie,” antwoordde Perry Cortin. „Ik kan evenmin slapen. Ik begrijp het niet. De opwinding...” „Nee, bij jou is de liefde de schuld van je slapeloosheid,” zei de sheriff grinnikend. „Zeg, ga je gauw trouwen?” „Ik hoop het,” zei Perry. „In ieder geval mag jij getuigen.” „Graag, Perry. Zeg, waarom duurt deze nacht zo verschrikkelijk lang? En er is reeds zoveel gebeurd. Wat een drukte, wat een drukte.”

„Gisteren beklaagde je je er nog over, dat hier nooit iets te doen was. Weet je nog, Leslie?”

„Ja, gisteren. Toen had de Sinclairman zijn neus nog niet in dit wespennest gestoken. Hoe kon ik weten dat Wickenburg in feite een wespennest was? Nee, ik ben geen goede sheriff. Ik ben een zeer slechte.”

„Je bent de beste die er in Wickenburg te vinden is. Wie had ook kunnen denken dat een gevaarlijke bende ondergedoken is? Niemand had daar toch het geringste vermoeden van? , Ja, dat is zo. Conny Coll zegt dat het de Sterrenbende is. Een gevaarlijke bende die in Amarillo heel wat misdaden heeft gepleegd. En de leider daarvan is ‘De Grote’. Volgens Conny Coll moet die ook al geruime tijd in Wickenburg ondergedoken zijn. En ik wist er niets van. ‘De Grote’. De beruchte leider van de beruchte Sterrenbende. Hier, in Wickenburg, een groot aantal bandieten.”

„Worden de beide gevangenen streng bewaakt?”

„Natuurlijk.”

„Morgen ook?”

„Morgen? Nou... is dat nodig? Op klaarlichte dag? Nee, dan zullen die kerels het toch niet wagen om...” „Waarom niet? ‘De Grote’ is een sluwe kerel. En hij heeft mensen genoeg om een aanval op de gevangenis te ondernemen. ‘De Grote’ zal zeker elke kans aangrijpen om zijn bendeleden uit de gevangenis te halen, Leslie. Daarvan ben ik overtuigd.”

„Hm... wel, ik zal er zijn. Misschien heb je gelijk, Perry. Ja, waarom zouden ze het niet doen? Ze weten dat ik morgenvroeg niet öp m’n kantoor ben misschien... omdat ik dan altijd naar de postkoets ga. Hé, wacht eens eventjes... komt er morgen niet een grote geldzending, Perry?” Cortin knikte.

„Ja. Ik voel me niet gerust. Vooral niet omdat het geld de hele dag hier blijft. Eerst tegen de avond wordt het weggehaald.”

„Ik zal er voor zorgen, dat je een paar mannetjes krijgt voor de bewaking, Perry.” „Dat is niet nodig. Mr Coll is er.” „Ben je morgen alleen op kantoor?” „Nee, Howard is er natuurlijk ook.” „Ach, wat heb je daar nu aan? En Poema?” „Die is ergens aan het spioneren. Ik weet nu waarom hij bij me gekomen is. Kolonel Sinclair heeft ‘m gestuurd. Leslie, de Indiaan weet meer dan jij en ik. Die Ogallala is een duivels-kerel, Leslie. Die heeft Conny natuurlijk verteld van die hut waar June gevangen werd gehouden. En hij was er natuurlijk ook achtergekomen dat de bandieten zich in Wickenburg ophielden. Dat heeft hij natuurlijk aan Prescott laten weten.” Sheriff Talbot schudde zijn hoofd.

„Die kolonel Sinclair heeft een prachtige organisatie, Perry. Wel, ik wil proberen of ik nog wat kan slapen. Perry, hou morgen de ogen wijd open. En wanneer er geschoten moet worden, schiet dan eerst. Laat je niet overbluffen.” „Reken maar, Leslie,” antwoordde Perry Cortin grimmig. „De bandieten zullen geen gemakkelijke in mij vinden.”