Hoofdstuk 14

Gil Lamo kreeg hem het eerst in het oog. Hij hield de arm van zijn zuster stevig omklemd.

„Kom June, dan zal ik je alles vertellen. Je hoeft niet bang voor me te zijn.” „Waarheen, Gil?”

„Naar de mijn. Daar zijn we veilig.”

„Veilig? Maar wat bedoel je? Wie hebben we dan te vrezen? De wet? De sheriff? Toe Gil, zeg het. Ben je het verkeerde pad opgegaan? Het pad van de Misdaad? Ik begrijp het niet... ik begryp het niet.”

„Laat haar ophouden met haar geklep!” riep Loy Hitchins verbolgen uit. „We worden achtervolgd. Het is gelukkig maar een man.”

„Dan blijf jy hier en je probeert ‘m tegen te houden,” bromde Gil Lamo. , Je ziet dat ik moeite genoeg met haar heb.”

„Vrouwen... bah!”

Loy Hitchins spuugde verachtelijk op de grond. „Met vrouwen krijg je altijd geduvel. Wel, ik zal die kerel opvangen en ‘m op ‘n portie lood trakteren.”

Hij klom op een hoger gelegen rotsblok en liet zijn blik over het landschap gaan. In het spookachtige licht van de maan lag het bos. Ja, de achtervolger was reeds uit het bos gekomen. Maar de afstand was nog veel te groot om een schot te kunnen wagen. Je moest zo’n kerel met één schot vellen, want anders liep je kans zelf getroffen te worden. Als je misschoot dan wist je achtervolger waar je je verborg. Loy boog zich verder voorover. Hé, wat was dat? Wat liep daar voor de ruiter uit? Een wolf? Maar dat was toch niet mogelijk? Loy had in deze streek nog nooit wolven opgemerkt en hij had ook niet gehoord dat die verscheurende dieren hier leefden. Wel, geen wonder. De afgelopen drie maanden was hij praktisch nooit verder gekomen dan de kroeg. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat had hij er poker gespeeld en whisky gedronken.

Ja, de achtervolger kwam steeds dichterbij. Hij naderde voorzichtig en keek scherp alle kanten uit. Voor hem uit liep de wolf... nee, het was geen wolf. Wat dan? Een speurhond misschien? Volgde die het spoor dat hij en Gil hadden achtergelaten? Nu gromde het dier. Jawel, hij kon het horen. Loy Hitchins trok beide Colts. Hij vroeg zich af wat hij zou doen. Hij kon hier de strijd met de achtervolger aanbinden, maar kon deze ook aan zich voorbij laten trekken en rustig naar de mijn laten gaan. Dan kon hij de kerel van achteren naderen en dan zat hij zeker in de val. Maar... in de mijn was het meisje en het was beter dat er geen ooggetuigen waren wanneer hij iemand neerschoot. Ooggetuigen waren nooit goed. Tegenwoordig kon je niemand vertrouwen. Niet dat hijzelf zo’n betrouwbaar persoon was. O nee, verre van dat.

Dat werd een moeilijke kwestie met dat meisje. Gil zou natuurlijk niet toelaten dat haar maar een haar op het hoofd werd gekrenkt. Tenslotte was ze zijn zuster. Loy Hitchins vroeg zich af hoe hij zou handelen wanneer hij zich in Gil’s plaats bevond. Zou hij in staat zijn om zijn zuster koud te maken?

Wel, waarom zou hij daar verder over nadenken? De baas was natuurlijk in de mijn en die zou wel raad weten. Die zou de sterren wel raadplegen. Maar nu moest hij toch al zijn aandacht op die kerel richten die hen gevolgd was. Nu zag hij hem heel duidelijk. Hé, hij was van zijn paard gegleden. Het paard zag hij niet meer. Had hij dat achtergelaten? Maar waarom? Hé, had hij argwaan gekregen? Misschien had die hond hem gewaarschuwd? Nu was de man tussen het struikgewas verdwenen. Daar, lager op de helling. Waar was hij nu? En waar was de hond? Daar... daar bewogen zich een paar takjes. Loy Hitchins richtte zijn beide Colts op die plaats. Jawel, daar bevond zich hun achtervolger. Zo en nu afdrukken. Een aantal snelle schoten uit zijn Colts en dan... Hé, vreemd, een schot... maar het schot werd niet afgevuurd uit een van zijn Colts. Hij wilde afdrukken, schieten, maar er was geen kracht in zijn vingers. Hoe was dat mogelijk?

Dat was de laatste gedachte die door het reeds trage brein van Loy Hitchins spookte. Het was alsof de maan plotseling geen licht meer gaf. Alles was donker...

„Smerige sluipschutter,” bromde Conny Coll, terwijl hij uit zijn dekking kwam. Hij hoefde niet bang te zijn dat er nog mger sluipschutters waren, want de Zwarte gaf geen tekenen van gevaar meer. Hij was heel kalm geworden. „Kom, Zwarte,” fluisterde hij, „we moeten verder. Zoek het spoor weer op. Ze hebben het meisje meegesleept, die bandieten. We zullen hen een lesje geven dat hen zal heugen.”

Het was pikdonker in de mijngang, waarin Gil Lamo zijn zuster wilde trekken. Maar het meisje verzette zich opnieuw. „Nee, ik wil niet in die gangen, Gil. Waarom gaan we niet in een van die hutten?”

Gil zag in dat zijn zuster gelijk had. De chef bevond zich ook niet in het vertrek in de gang waar ze altijd bijeenkwamen, want anders had de carbidlamp wel gebrand. Dus sleepte hij haar mee naar een hut. Toen ze binnen waren, zei het meisje: „Kun je geen licht maken, Gil? Ik wil je zien, begrijp je dat niet?”

„Nee, licht hebben we niet nodig. Het licht van de maan is voldoende. Je ogen wennen gauw genoeg.” Buiten klonk plotseling een schot. Het meisje gilde. „O!” riep ze. „Er werd geschoten. Wat is dat, Gil? Heeft je vriend misschien... op iemand geschoten? O ja, ik zie het aan je gezicht. Je bent opgelucht. Er werd een mens doodgeschoten. Weer één. Eerst Raven, toen mr Abel en nu... wie is het, Gil? Waarom...”

„O, dat was gewoon een strijd tussen twee mannen. Twee mannen die het niet met elkaar eens zijn. Dan gaan ze schieten. Dat is hier te lande gebruikelijk.” „Gil, vertel me, waarom worden wij achtervolgd? En wie achtervolgt ons?”

Een vreselijke gedachte was door haar brein geflitst. Stel dat het Perry was die hun was gevolgd. Perry Cortin. , Je moet me niets wijsmaken, Gil. Je vriend bleef achter... was het Cortin? Perry Cortin?” „Wat betekent Perry Cortin voor jou?” bromde hij. „O... een heleboel... een heleboel... je moet het begrijpen...”

„Ja, ik begrijp het. Dan zal ik je de waarheid zeggen, June.” Het was stil buiten. Geen zuchtje wind was te horen. Angst - wekkend stil was het.

„Ik zal je de waarheid zeggen,” vervolgde Gil Lamo, „als je me belooft de stad onmiddellijk te zullen verlaten.” „Zonder Perry?”

„Wanneer je hier blijft, dan moet hij er aan geloven.” „Nee, nee!”

„Neem dan een beslissing. Drie van onze beste Coltmannen zijn op weg om hem onschadelijk te maken. Alleen ik kan hem redden. Of beter gezegd... jij...” „Dan moet je hem redden, Gil! Ik zal direct de stad verlaten. Ik beloof het je. Ik zweer het je. Vertel nu, Gil. Waarom heb je gedaan of je dood was?”

„Och, dat was een toevallige samenloop van omstandigheden. In de buurt van Amarillo vielen een paar doden en toen kwamen de sheriffs er achter dat een zekere Gil Lamo verantwoordelijk was voor hun dood. Daarom bedachten we een persoonsverwisseling. Dat ging prachtig omdat een zekere Daniël Abel, die heel veel op mij leek, ons in de kaart wilde spelen. Zo leek het alsof Gil Lamo en niet Daniël Abel in Wickenburg door die Cortin werd neergeschoten. Dus Gil Lamo was dood. Ha, ha.”

„O, Gil,” snikte June. , Je behoort tot een bandietenbende. Verschrikkelijk. Hoe kon je dat toch doen? Er kleeft bloed aan je handen. Je bent een moordenaar. O, het was beter geweest als Cortin jou had getroffen. Het was beter geweest als jij dood...”

„Stil!” siste Gil Lamo. Hij meende iets gehoord te hebben. Sluipende voetstappen. Instinctief sloeg hij een arm om zijn zuster heen. Wie was het? Loy Hitchins? Of... een andere? Nee, natuurlijk niet. Waarom maakte hij zich zorgen? Natuurlijk was het Loy. Die had met de achtervolger afgerekend. Maar toch hield hij het meisje nog vast en... Wat was dat? Wie was dat? Daar, op de drempel stond een grote, blonde jongeman. Zeker geen gewone inwoner uit Wickenburg. Deze man droeg de kleding van de Texaanse cowboys.

„Laat het meisje los, schurk!” snauwde de grote man met een ijskoude stem. „Het is uit met je smerige streken!” „Gil! Gil!” riep het meisje uit. „Doe wat hij zegt. Hij is van de Rangers, Gil...”

„Aha,” zei Conny Coll. „Gil Lamo persoonlijk dus. Jou moet ik juist hebben. Laat dat meisje los, zei ik je. Ze kan toch niet verhinderen dat je de strop ontgaat. Buiten ligt je maat, een armzalige sluipschutter. Nu ben jij aan de beurt. Jullie allemaal gaan er trouwens aan. Stuk voor stuk en het laatst de baas van de Sterrenbende.”

„Geef je over, Gil,” smeekte het meisje. „Dan heb je nog een kans. Je kunt een advocaat...”

„Overgeven?” stootte Gil Lamo met rauwe stem uit. „Ik me overgeven? Laat me niet lachen.”

Hij voelde zich veilig. Nog steeds hield hij met de linkerhand zijn zuster omklemd. De Ranger zou niet durven schieten. Zijn hand gleed naar zijn Colt.

„Geen beweging, vreemdeling. Al is ze honderdmaal m’n zuster... als je schiet, raak je haar!”

„Idioot!” snauwde Conny Coll. De Zwarte begon te grommen. Gil Lamo schrok. Waar kwam dat geluid vandaan? Gil Lamo kromp onwillekeurig in elkaar toen hij het dreigende, lugubere grommen hoorde. Het kwam van de kant van het raam. Plotseling schoot iets zwarts en harigs door het open raam naar binnen. Gil Lamo deed een stap zijwaarts, zijn zuster met zich meesleurend. De Colt hield hij nu in zijn handen. Hij wilde schieten. Maar zijn hoofd werd even zichtbaar achter de rug van het meisje en dat was voor Conny Coll voldoende. Het was een ongelooflijke snelle beweging die zijn rechterhand maakte. De linkerarm, die Gil Lamo om het meisje heen had geslagen, verslapte en gleed omlaag. En Ju-ne? Ze stond stil, heel stil. Ze bewoog zich niet. Ze moest horen hoe haar broer achter haar ineenzonk. Maar ze keek niet om. Ze voelde plotseling niets meer voor hem. Het was alsof ze nooit een broer gehad had. Alsof de man, die thans achter haar voeten in een vreemd verwrongen houding lag, slechts een vreemdeling was.

Conny keek haar met een medelijdend licht in zijn ogen aan. Nu kwam ze naar hem toe. Wat wilde ze? Oppassen was de boodschap. Vrouwen waren soms onberekenbaar, dacht hij. Ze handelen volgens hun gevoelens. Maar ze bleef voor hem staan, knikte slechts en sprak dan zacht: „Het was beter zo.” Ze liep hem voorbij, de donkere nacht in. Ze begon te rennen alsof haar leven er van afhing. Ze wilde zo snel mogelijk ver weg van die verschrikkelijke plaats, waar haar broer de dood had gevonden. Waar haar broer zijn verdiende loon had gekregen voor zijn schurkenstreken.

Er was nog iemand, die door de donkere nacht snelde. Dat was Perry Cortin. Hij zocht geen dekking ofschoon hij heel goed wist wie zich in een van de hutten hadden verschanst. Hij was koud van afgrijzen geworden toen hij het schot had gehoord dat in een van die hutten was afgevuurd. Sheriff Talbot en zijn mannen renden hem achterna. Ook zij zochten geen dekking. Perry Cortin had maar één gedachte. Het meisje redden uit de handen van die schurken. Hij zou die kerels vernietigen. Hij zou hen stuk voor stuk als dolle honden neerschieten. Het was donker, maar plotseling zag hij een meisje achter een bos struikgewas vandaan komen. Wie was dat? O... maar dat was ze. Dat was Junel Ze was er in geslaagd aan de wrede handen van haar ontvoerders te ontkomen. Hij ving haar op in zijn armen. Talbot en de mannen van de pos-se snelden hen voorbij. Ze wilden in een stormloop de hut met de bandieten nemen. Cortin had daarvoor echter geen belangstelling meer.

„Nu laat ik je nooit meer alleen, June,” zei hij blij. „NooitI” June Lamo zei niets. Als een slaapwandelaarster liet ze zich door hem wegleiden. Het kon haar niet schelen waar hij haar bracht. Ze wilde alleen weg van die hut... zover mogelijk weg...

Conny Coll had, nog voordat de sheriff en zijn mannen haar konden bereiken, de hut weer verlaten. Ze zouden een dode Gil Lamo vinden. Wel, ze hadden wat te doen wanneer ze dat probleem tot een oplossing wilden brengen. Het oprollen van de Sterrenbende was begonnen. Nu moest hij verder gaan. De Sinclairman wist ook wie de leider van deze bloeddorstige bende was. Een uiterst sluwe kerel, die ‘De Grote’ werd genoemd.

De Onafscheidelijken hadden in de buurt van Amarillo deze bende opgespoord, maar ze waren er niet in geslaagd om haar in de pan te hakken. En nu was Conny Coll de bende op het spoor gekomen. Hij dacht er niet aan om de ‘Grote’ te laten ontsnappen. Er moest nu voor altijd een einde aan diens misdaden worden gemaakt. Het was een brutaal stukje van deze bendeleider, om zijn hoofdkwartier in de buurt van Wickenburg, niet zo heel ver van Prescott, te vestigen. Het gerucht van de dood van een zekere Gil Lamo had kolonel Sinclair op het idee gebracht dat de Sterrenbende zich wel eens in de buurt van Wickenburg kon ophouden. Poema was een waardevolle helper gebleken. Hij had ontdekt waar de bende haar plaats van samenkomst had. In de verlaten goudmijn van Henry Globster. Aan de rand van de stad wachtte de Indiaan op Conny Coll.

„Het verheugt mij,” zo sprak Poema, „dat ik Bliksemhand weerzie. Ik heb hem veel te vertellen.”

„Laten we gaan zitten, Poema. Dan praten we makkelijker.”

Conny gleed van zijn trouwe hengst en de Indiaan volgde zijn voorbeeld.

„Wel, wat voor nieuws heb je, Poema?” „De zoon van de Ogallala’s beheerst de taal van de bleekge-zichten als zijn eigen taal. Zijn oren zijn scherp. Zij horen beter dan die van de blanke man. Bliksemhand kan vragen stellen.”

„Is een zekere mr Cunningham in Wickenburg aangekomen?”

„Ja. Hij heeft een kamer gehuurd in het ‘Golden Gate’ Hotel. Maar Raven is dood. Er is reeds een opvolger voor hem aangewezen. Een zekere Ellis Grant.” „Wie is dat?”

„Een lid van de Sterrenbende uit Amarillo. Rode Pat is ook in de stad. Samen met nog drie vrienden.”

„Verder?”

„Morgenvroeg wordt met de postkoets een geldzending naar Wickenburg gebracht. Overal in de stad wordt er over gesproken.” „Verder?” „Dat is alles.”

„Je wou dus opmerken dat er een aanval op die geldzending te verwachten is van de zijde van de Sterrenbende?” zei Conny Coll.

„Dat wilde ik zeggen,” bevestigde de Indiaan. De Sinclairman staarde peinzend voor zich heen. „De sheriff en Cortin bevinden zich op het ogenblik niet in gevaar,” prevelde Conny Coll. „De aanval op de geldzending zal morgenvroeg plaatsvinden. Om een uur of negen, dacht ik zo. Rex Abel is dood. We hoeven op hem dus niet meer te letten. Maar wel op Cunningham. Die is in gevaar.” „Mag Poema een gedachte uitspreken, Bliksemhand?” „Ik ken je gedachte, Poema,” zei Conny Coll glimlachend. „Dus de dode Dan Raven heeft een opvolger, hè? Ja, ja, ‘De Grote’ is een sluwe jongen. Het is natuurlijk de bedoeling dat Cunningham het geld, dat hij bij zich heeft voor de koop van de ‘Golden Gate’, wordt afgenomen. En als ik het goed heb, is jouw gedachte, dat ik ga doen alsof ik Cunningham ben, nietwaar?”

„Ja!” riep Poema uit. „Bliksemhand kan gedachten lezen.” „Het heeft met gedachten lezen niks te maken, Poema. Jij hebt je verstand laten werken en ik ook. Ja, ja, het is zeker dat de Sterrenbende vannacht een aanval doet op Cunningham. Hij is in gevaar. We moeten hem waarschuwen...” „Dat is reeds gebeurd,” zei de Indiaan, en hij keek naar de grond.

„Reeds gebeurd? Wie...”

„Ik deed het, Bliksemhand. Ik waarschuwde mr Cunningham. Hij is reeds in het sheriffkantoor en niet meer in het hotel, waar zijn leven gevaar loopt.” , Je bent een verstandige kerel, Poema. Kom, we gaan!”