Hoofdstuk 6

Het ‘Golden Gate’ hotel was ongetwijfeld het beste hotel van de stad. Het toonde een nette, goed geverfde voorzijde, en boven de ingang was een glazen dak dat rustte op twee zuilen. Vanuit de zeer ruime hal, die tevens gebruikt werd als saloon, leidden verschillende deuren naar de achterliggende vertrekken. In de hal bevond zich ook een brede trap die naar de kamers van de gasten leidde. Ook naar het privékantoor van mr Raven. Maar het was boven niet zo schoon en netjes als men had gedacht wanneer men voor de grote ingang van het hotel stond. Evenals June Hasting merkte Rex Abel dat ook met enige bevreemding op. Hij ging eerst naar de tapkast, bestelde een whisky en vroeg dan naar Dan Raven. Even later betrad een Mexicaan de vertrekken van Dan Raven op de bovenverdieping.

„Iemand vraagt u te spreken,” meldde hij. „Kan-ie binnenkomen?”

Dan Raven deed een kurk op een prachtig geslepen fles en nam vervolgens zijn sigaar uit de mondhoek. Hij leunde ver achterover in zijn protserige leren stoel, legde de gelaarsde voeten op het schrijfbureau voor hem en wierp een misprijzende blik op de man die hem kwam storen. „Wanneer je weer eens in mijn kantoor wilt komen, dan moet je aankloppen, verstaan? Wat zijn dat voor manieren?” „Oké,” zei Ramon op onderworpen toon. „Wat moet ik met de man doen?” „Wie is het?”

Ramon schokschouderde. Hij voelde zich nooit prettig in de nabijheid van zijn baas. Hij was bang voor diens plotselinge uitbarstingen van toorn. Nooit kon je van te voren zeggen, hoe Dan Raven zou reageren. Soms was hij heel voorkomend en heel vriendelijk, maar onmiddellijk daarop was hij een briesend paard gelijk.

„Ik ken ‘m niet. Het is niet iemand uit de stad. Een oude man met grijswit haar. Hij wil u spreken.”

„Laat ‘m dan maar binnenkomen en roep Reg. Ik heb wat met ‘m te bespreken.”

Raven zwaaide de benen van het bureaublad en richtte zich in zijn stoel op. Zijn gezet lichaam bewoog als een gummibal. „Ik denk niet dat het gaat, baas. Vijf minuten geleden is Reg naar de bergen vertrokken. Opdracht.” Dan Raven keek de Mexicaan verwonderd aan. „Opdracht van... hem?”

„Precies, baas. Ik heb niet gehoord wat ze tegen elkaar zeiden, maar hij kwam juist achter de schuur vandaan, toen ik een paard vreten gaf. Hij heeft me niet gezien, geloof ik. En Reg zei, dat-ie onmiddellijk moest opkrassen.” „Kijk eens aan,” zei Dan Raven verheugd. „Er is zeker wat in voorbereiding. Het zal tijd worden. Straks zullen we het er nog wel over hebben. Breng eerst die vreemdeling maar binnen. En jij blijft natuurlijk in de buurt, Ramon.” De Mexicaan sloop de donkere gang weer in en wenkte vervolgens Rex Abel die zich in de gelagkamer bevond. Er bevonden zich ongeveer twaalf tot vijftien gasten in de zaal. De meesten van hen zaten aan kleine ronde tafeltjes en onderhielden zich op nogal luidruchtige wijze met elkaar. Enigen speelden poker, maar zonder enthousiasme en slechts met kleine inzetten. Ze speelden waarschijnlijk uit verveling. „Tachtig cent,” zei de barkeeper tegen Rex Abel. „Bedankt, mister.”

Rex Abel gleed moeizaam van de barkruk, trok zijn vest glad, liep langs de lange bar en glipte langs de Mexicaan die een gordijn voor hem had opengetrokken.

„De baas wil u ontvangen. Deze kant uit. Daar die trap op. Die deur daar is het.”

Ramon wees naar een deur aan het einde van de trap. „Hij wilde weten wie u was,” zei Ramon nog. „Dat zal ik ‘m zelf wel vertellen,” bromde de oude man. „En voor luistervink spelen is er niet bij, hè? Wat ik met Raven te bespreken heb, is niet voor andere oren bestemd. Verdwijn!” Ramon, de Mexicaan, was even verbluft door de bevelende toon van de oude man. Maar toen deze in het privévertrek van Dan Raven was verdwenen, begaf hij zich naar een kamer die naast het privékantoor van Raven lag. In die kamer was een verbindingsdeur die toegang verleende tot Dan Raven’s kantoor. In geval van nood behoefde Ramon de sleutel slechts om te draaien en hij kon zijn baas te hulp snellen. Maar het leek hem niet waarschijnlijk dat zo’n oude kerel als die vreemdeling een gevaar voor Raven zou betekenen. Raven stond zijn mannetje. En met die oude kerel zou hij weinig moeite hebben, wanneer deze al te grappig wilde zijn. De hoteleigenaar knikte toen de vreemdeling zijn privékantoor binnenkwam en wees op een stoel, die voor zijn bureau stond. Wantrouwend nam hij de oude man op, die volstrekt niet onder de indruk scheen te zijn van de luxe die hier heerste. De oude vreemdeling trok de aangewezen stoel wat terzijde en nam plaats. Raven schatte de man op ongeveer zestig jaar of iets ouder. Hij kwam in ieder geval niet uit deze streek.

„U wilde me spreken, mister,” zei Raven met zijn slepende tongval.

„Wilt u wat drinken?”

„Zeker. En u kunt me ook een sigaar offreren, Raven.” „Hebben wij misschien al eens eerder kennis gemaakt?” „Dat kan zijn,” zei de oude man, en hij nam de doos met sigaren van Raven aan. Zorgvuldig zocht hij er een uit, sneed met een klein zakmesje de punt er af. Dan stak hij met overdreven bewegingen de sigaar aan. Hij blies een grote rookwolk uit en ging er nu gemakkelijk bij zitten. „U bent waarschijnlijk nog niet lang in Wickenburg, hè?” vroeg Raven ietwat ongeduldig. „Anders had ik u toch zeker moeten zien. Iedereen komt naar mijn saloon. Meestal wonen de vreemdelingen ook bij mij op kamers. U niet?” „Ik niet. Ik woon in het ‘Last Horse’ in de volgende zijstraat links en het bevalt me. Het is er netjes en schoon.” ,Ja, ja,” zei Raven ietwat nerveus. „Een goede kerel die Baggins. Houdt zijn hotelletje behoorlijk schoon. Maar tenslotte... ik kan niet alle vreemdelingen in mijn hotel opnemen. En er komen er heel wat naar Wickenburg. Ja, dat zou je zo niet zeggen. Vreemdelingen zoals u!” Hij lachte ietwat onzeker. „Maar wat komt u bij mij doen?” „Ik zoek een man in Wickenburg, Raven,” begon de oude vreemdeling kalm. „Ik meende dat ik er het best aan deed om direct maar bij u binnen te stappen en u te vragen of u hem kende. U kent de meeste vreemdelingen natuurlijk, zoals een goede hoteleigenaar betaamt.”

„Maar ik ben geen inlichtingenbureau,” bromde Dan Raven wantrouwend. „Waarom gaat u niet naar de sheriff? Ik geloof dat u dat het beste kunt doen, mister...” Hij keek de oude man loerend aan en verwachtte dat deze zich nu wel bekend zou maken. Maar blijkbaar vond Rex Abel dat helemaal niet nodig.

„Wanneer u detective of de een of andere geheimagent bent, dan bent u hier aan het verkeerde adres,” ging Raven voort. „Ik bemoei me nooit met zaken van anderen. Iedereen kan bij mij doen en laten wat-ie wil. Ik denk dat u hier niet moet zijn, mister...”

„Ja, ik ben wel waar ik wezen moet,” zei Abel gelaten. „En u gelooft toch niet werkelijk dat ik een geheimagent ben?” „Wel, als ik u zo bekijk, dan geloof ik dat u een tikkeltje te nieuwsgierig voor Wickenburg bent. Ik zal u een goede raad geven. Misschien trekt u zich er niets van aan. Maar dat is uw zaak. Verdwijnt u hier.”

Maar Rex Abel scheen niet onder de indruk. Hij begon te lachen, nestelde zich nog dieper in de gemakkelijke stoel, nipte af en toe aan zijn glas en deed een haaltje aan zijn sigaar. Hij was oud, deze man, maar zijn ogen fonkelden vol jeugdig vuur. Zijn ogen waren volkomen in tegenspraak met zijn oude gebogen en vermoeid aandoende gestalte. „Ik heb de tijd,” zei hij kalm.

„U verspilt uw tijd,” bromde Raven, „‘k Weet niet wat u van plan bent, maar met mensen van uw slag heb ik liever niks te maken. U vindt het zelfs niet nodig om uw naam te noemen, nietwaar? Wel, dan komt het niet in mijn hoofd op om u behulpzaam te zijn. Daar is de deur, vriend!” „Ik meende gezegd te hebben dat wij elkaar misschien kenden,” zei Rex Abel nu. „Niet persoonlijk misschien, maar via een verbindingsman. Door Daniël Abel.” Raven keek de man verrast aan. En dan merkte de oude man op dat de rechterhand van de hoteleigenaar begon te beven. De as van zijn sigaar viel over de rug van zijn hand in het whiskyglas. Zijn ademhaling ging plotseling gejaagd. „Daniël Abel,” herhaalde de bezoeker. „Een jonge, misschien wat lichtzinnige man. Misschien te jong nog om in te zien dat men niet altijd kan leven zoals men wel wil. Maar zo denken haast alle jonge mensen. Wij, die nu oud geworden zijn, dachten we er in onze jeugd niet precies eender over?”

Zijn stem begon haast schoolmeesterachtig te klinken. En het was net alsof hij hier voor de rechter zat om een jongeman die een fout had begaan te verontschuldigen. „Dan Abel?” fluisterde Dan Raven. En dan barstte hij los: „Duivels, wie ben jij, man?”

„Rex Abel... zijn vader. Ik wil met mijn zoon spreken. Kunt u dat niet begrijpen? En ik weet zeker dat hij zich in Wickenburg bevindt. Van hier kreeg ik het laatste bericht over hem. Maar dat is nu meer dan twee maanden geleden. Wel, ik ben niet zo jong meer, maar ik besloot toch naar Wickenburg te komen om mijn zoon te zoeken. Ja, ja, wanneer men de zestig is gepasseerd, dan willen de spieren niet zo goed meer werken. En men bekijkt het leven ook van een andere kant.” „Verdraaid en daarom bent u naar Wickenburg gekomen? Om Daniël te zoeken?”

„Precies. Weet u waar ik hem kan vinden?” „Nee, ik kan u niks vertellen,” antwoordde Dan Raven vlug. „Ik weet het niet. Wat gaat het mij aan? Ben ik misschien zijn voogd? Tenslotte is Dan groot genoeg om te weten wat hij kan doen of laten.”

„Hij is vijfentwintig,” zei Rex Abel. „Maar als je vijfentwintig bent, dan weet je nog niks van het leven. Dan wil men alleen de wereld veroveren en dan jaagt men nog allerlei droomfantasieën na. Ik hoop dat Daniël intussen zijn verstand gekregen heeft. Ik sta nooit toe dat mijn plannen worden doorkruist, weet u, Raven? Dat neem ik zelfs niet van mijn eigen zoon. Hij vertrekt samen met mij uit Wickenburg. Dat is het doel van mijn reis.” „En dan?” wilde Dan Raven weten. „Dat zien we wel. Dat is mijn zorg.”

Abel dronk zijn glas leeg, legde zijn sigaar op de rand van de zilveren asbak en rees moeizaam op uit zijn stoel. „Roep ‘m hier Raven!” „Wat heb ik met uw zoon te maken?” „Hij heeft bij u gewerkt. Hij heeft een baantje van u gekregen.”

„Zo? Dat weet u ook? Weet u misschien nog meer? Weet u misschien wat voor een baan hij bij mij gekregen heeft?” „Nee, maar ik kan me wel voorstellen wat voor één,” zei Rex Abel.

„Ik heb u nu ontmoet, Raven. Dat is voldoende voor mij.” „Verder.”

„Ik geloof dat dit voldoende is. Misschien weet ik nog wat meer. Iets over u en uw zaken. Maar, misschien kan ik dat vergeten. Het komt er maar helemaal op aan, wat uw houding verder zal zijn. Wanneer u moeilijkheden zou willen veroorzaken, Raven, dan kan ik u verzekeren dat mijn geheugen uitstekend is.”

Raven sloot zijn handen tot harde vuisten. Zijn gelaat was vertrokken van ingehouden woede. Zijn adem ging snel. Langzaam sloten zijn ogen zich tot spleetjes. Hij moest zich met geweld beheersen om zich niet op zijn bezoeker te storten en diens magere hals dicht te knijpen. Wat had hij dat graag gedaan. Maar hij deed het niet en hij wist niet precies waarom. Nog nooit had een vreemdeling in zijn eigen privévertrekken op zo’n manier tegen hem gesproken. Hij was gewoon dat anderen hem met respect behandelden, dat ze zonder voorwaarden te stellen zijn bevelen uitvoerden. De handelwijze van deze oude, magere man maakte hem onzeker. Hij wist niet hoe hij op diens in zekere zin raadselachtige woorden moest reageren. Er school gevaar in die woorden. Een ernstige waarschuwing. Hoeveel wist die man? Het beste was misschien dat hij afwachtte wat de man verder zou doen of zeggen. Misschien kreeg hij op een zeker ogenblik de kans om toch nog toe te slaan.

„Je woorden zijn evenzovele bedreigingen, Abel,” zei hij met schorre stem.

„O nee, dat is volstrekt niet mijn bedoeling. Waarom zou ik u dreigen? Ik wil niets meer of minder dan een gesprekje voeren met Daniël, mijn zoon, en dan samen met hem de stad verlaten. Ik verzoek u hem te roepen.” „Hij is niet meer bij mij in dienst,” zei Raven. „Zo? Dat verwondert me. En waar is hij nu dan wel?” „Twee maanden geleden heeft hij plotseling ontslag genomen. Hij kreeg zijn loon en is toen weggegaan. Sindsdien heb ik niets meer van hem vernomen. Misschien is hij naar het zuiden getrokken?” „Dat is iets nieuws...”

„Maar het is waar. U kunt in de stad vragen of men hem kent. Niemand heeft hem gezien en niemand weet iets van hem af.”

„Dat zal ik doen, Raven. Ik zal navraag doen in de stad. En ik zou haast wensen, dat u gelijk had...”

Hij schreed naar de deur, opende deze, maar draaide zich dan nog een keer om en wendde zich tot Raven.

„Een kleine raad wil ik u nog geven. Raven. Onderschat mij niet.”

Dan trok hij de deur hard achter zich in het slot. Raven bleef alleen achter. Hij bewoog zich niet. Zijn ogen waren als gloeiende kolen op de deur gericht waarachter de oude man met het witte haar zojuist was verdwenen. Dan gleed zijn hand werktuiglijk naar een lade in zijn bureau en woelde tussen de papieren. Even later trok hij zijn hand weer terug en nu bevond zich er een geladen revolver in. Hij bekeek het wapen en wierp het dan met een woedende uitroep op het bureaublad. Het wapen gleed er af en kwam op de grond voor het bureau te liggen.

Ramon opende nu de verbindingsdeur en kwam de kamer binnenstormen. Hij had de enorme klap van de revolver op het bureaublad gehoord en dacht dat er gevaar voor zijn heer dreigde.

„Waar is-ie, baas? Waar is-ie?”

Zijn donkere ogen vlogen door het vertrek. Hij had een grote Colt in de hand.

„Weg! Ik heb me laten overbluffen door een oude, dwaze kerel! Dan Abel’s ouwe heer!”

„Wat?” riep Ramon verbaasd uit. „Wat... wil die hier?” „Dat weet ik spoedig genoeg. Maar als-ie van plan is om in Wickenburg gekke dingen uit te halen en slapende honden wakker te maken, dan zal ik maatregelen moeten nemen. Wanneer sheriff Talbot er de lucht van krijgt dan zal hij proberen m’n nek te breken. Verdraaid, waarom moest die ouwe juist hier komen?”

„Ik begrijp er niks van,” zei Ramon. Hij schoof zijn wapen weer terug in de holster.

„Eerst die beroerde geschiedenis met Dick en nu duikt Dan’s vader in Wickenburg op,” bromde Dan Raven. „Daar kunnen moeilijkheden van komen.”

„Ja, en er is reeds een heleboel onrust in de stad, baas,” zei Ramon. „Overal wordt druk gesproken over die moord. De sheriff heeft doe Snyder geroepen. Hij wil weten wie die moord gepleegd heeft.”

„Talbot kan doen en laten wat hij wil. Ook doe Snyder kan ‘m niet helpen. Abel moet met dezelfde postkoets als Dick de stad binnengekomen zijn.”

„Dat klopt ook. Abel, het meisje en Mac Dickins. En dan nog Ellis Grant, maar die is onderweg ingestapt.” „Zou Dickins ‘m koud gemaakt hebben?” vroeg Raven onzeker.

„Misschien, hoewel ik het moeilijk kan geloven, baas. Nee, Dickins niet.”

„Maar wie heeft het dan wel gedaan?”

„Dat weet de duivel misschien,” mompelde de Mexicaan.

„In ieder geval is-ie nu dood. De chef zal dat niet erg leuk vinden. De laatste tijd hebben we wel pech.”

„Hm, tot nog toe heeft alles prachtig geklopt,” snauwde Dan Raven.

„Maar ik voel er toch niks voor om me door een nieuwsgierige ouwe kerel in de maling te laten nemen. Hij kan gevaarlijk worden ook. Ik geloof dat jij er maar wat aan moest doen, Ramon.”

Ramon fronste de wenkbrauwen en keek bedenkelijk. Zijn lange, slanke vingers speelden nerveus met de gesp van zijn patroongordel. Hij boog het hoofd en keek naar de punten van zijn laarzen.

Dan bromde hij: „Het zal niet makkelijk zijn, baas.” „Hij woont in de ‘Last Horse’ bij Baggins. Je kunt daar eens gaan kijken. Onopvallend natuurlijk. Misschien kom je wat aan de weet. En misschien is het mogelijk, Ramon, dat die oude Abel een ‘ongeluk’ overkomt. Hij is oud, snap je. Misschien zou hij van de trap kunnen vallen. Of misschien zou hij zich te ver uit het raam kunnen buigen en het evenwicht kunnen verliezen?”

„Wanneer ik ‘m voor m’n Coltloop heb, dan is het met ‘m gebeurd. Dat is veel zekerder. Een ongeval kan-ie altijd overleven.”

„Stommeling,” siste Dan Raven. „Onder geen voorwaarde mag je ‘m neerschieten. Dan krijg je Talbot op je nek. En die is wantrouwend, vooral door dat zaakje met Dick.” Ramon knikte.

„Ik zal zien wat ik kan doen,” bromde hij. Dan verliet het vertrek. Nee, Ramon was er niet zo zeker van dat hij zijn baas kon helpen om die oude Abel een dodelijk ongeluk te laten overkomen. Die oude kerel was misschien helemaal niet zo makkelijk. Zeker, hij was oud, maar in zijn ogen brandde een jeugdig vuur. En dan de manier waarop hij tegen Raven was opgetreden. Ramon had het gehele gesprek dat tussen Raven en Abel gevoerd was, kunnen afluisteren. En het was een feit dat die oude man Raven had overbluft. Bovendien, wie moest het vuile werk weer opknappen? Hij, Ramon. Dan Raven paste wel op dat hij zijn handen vuil maakte. Die speelde de fijne hoteleigenaar. Die gaf alleen maar bevelen en hij schold je de huid vol wanneer hij dacht, dat iets niet goed gedaan was. Een heel makkelijk baantje had Dan Raven eigenlijk. Nee, Ramon was somber gestemd. Het was ongelijk verdeeld in de wereld.