Hoofdstuk 11
„Wat wilt u?” stamelde de man verbaasd en hij zette een fles whisky achter zich op een plank neer.
„Nu nog? Midden in de nacht? Maar dat gaat toch niet? Er is geen postkoets. Waarom...”
„Ik heb er honderd dollar voor over,” zei June Lamo vastbesloten. Het was druk in de saloon. De lucht was slecht en dik van de rook. In een hoek jengelde een muziekautomaat. Een bezoeker aan het andere eind van de bar wenkte dat hij zijn glas nog eens vol wilde hebben. Maar de buffetknecht trok zich er niets van aan.
„Ik denk niet dat sheriff Talbot het zou toestaan, miss... hoewel het mijn zaken niet zijn. Voor mijn part verdwijnt u stilletjes. Maar de man die u naar Mayhill moet brengen, die kan de grootste moeilijkheden krijgen...” „Hoeveel verlang je dan?” vroeg het meisje. „Nee, zo bedoel ik het niet,” antwoordde Joe Hutter. Maar hij stopte toch snel het tien dollarbiljet dat het meisje hem gegeven had, in zijn zak.
„Ik help een dame graag wanneer dat mogelijk is. Weet u wat? Gaat u even naar de baas. Die trap op en de eerste deur links. Hij is wel in zijn kantoor.” „Dank je.”
„Ik wil u wel de stad uit brengen, miss,” klonk plotseling een zachte stem naast haar. June draaide zich met een ruk om en keek in een knap, gebruind gelaat. De man was blond en zeer groot. Hij had geen onvriendelijk gezicht. Integendeel, hij maakte direct een uitstekende indruk op haar. Maar wie was die man? Hij had natuurlijk het gesprek afgeluisterd dat ze met Joe Hutter had gevoerd. Dit was een kerel uit één stuk, dat zag ze onmiddellijk. Maar waarom wilde hij haar helpen? Hij moest toch ook weten dat de sheriff haar verboden had om de stad te verlaten? En als hij haar hielp, dan kwam hij toch in moeilijkheden? Hij was knap ook, deze blonde man. Ja, veel knapper nog dan Perry Cortin. En wat groot en breed gebouwd. Ze had gedacht dat Perry Cortin er goed uitzag, maar in vergelijking met deze man...
Hij knipoogde en zei: „Kom, laten we even aan een tafeltje gaan zitten en de zaak met elkaar bespreken.” Ofschoon ze aarzelde, volgde ze hem toch. Toen ze zaten, zei ze verbaasd: „U wilt me dus helpen?” „Zeker. Er zijn reeds een heleboel doden in deze stad te betreuren. Waarom moeten er nog meer komen? Ik vind dat uw frisse wangen u verrukkelijk staan. Waarom moeten ze vaal en bleek worden?” „Hoe... hoe bedoelt u... dat?”
„In deze stad zijn op het ogenblik twee mensen in doodsgevaar. Een zekere Rex Abel, een oude man, en u... Ik heb zojuist Abel van een wisse dood kunnen redden...” „Ik... ik ben in doodsgevaar?” „Waarom wilde u weg?” „Omdat... omdat...”
„Omdat u voelt dat de lucht hier niet goed voor u is. U houdt het hier niet meer uit. U hoeft me niets te vertellen, miss. Ik weet waarom u hier bent. U zoekt uw broer...” „Hij werd in deze stad vermoord.”
„Dat is nog niet zo zeker. Ik heb nog een paar gegevens nodig en dan heb ik waarschijnlijk een grote verrassing voor u.” „Wie... wie bent u eigenlijk?” fluisterde ze. „Noem me voorlopig maar, Blondy. En doe verder nu precies wat ik u zeg. Dan kunt u dit nest verlaten.” „Ik wil ook weg. Ik wil hier geen moment langer blijven.” „Ik ben hier om een bandietenbende op te ruimen, miss. Maar tot nog toe spelen ze schuilhokje. Ik heb echter uw hulp nodig. U hebt een bedrag van achtduizend dollar overgemaakt aan Gil, nietwaar? Met dat geld is iets gebeurd... wat weet ik nog niet precies. Maar hoe harder u om wraak schreeuwt des te meer zullen enige bandieten proberen uw mondje te sluiten. Voor altijd, als ik het wel heb.” „Ik... ik begrijp er niets van.”
„Dat hoeft ook niet. Er is een oude kerel, een zekere Rex Abel in Wickenburg aangekomen. Die man heeft ongeveer hetzelfde doel als u. Hij zoekt zijn zoon, die ongeveer acht weken geleden naar Wickenburg kwam en hier spoorloos verdween. Zegt u dat iets?” „Nee... ik begrijp er nog steeds niets van.” „Er is gezegd, dat de man die de bank acht weken geleden overviel, Gil Lamo was. Maar waarom zou het niet... Daniël Abel geweest kunnen zijn?”
„Wat zegt u? O... maar... maar dan is Gil misschien... niet dood?”
„Misschien. Ik kan nog niets met zekerheid zeggen. Of de dode in het bankfiliaal van Cortin was Gil Lamo of hij was Daniël Abel. We zullen het echter spoedig weten. Dan de dode in de postkoets. De sheriff weet het nog niet, maar ik ken hem. Ik heb zijn foto en een bevel tot aanhouding in mijn zak. Het is een zekere Dick Simpson. Voor zover ik weet was deze kerel een goede vriend van de eigenaar van het ‘Golden Gate’ Hotel, Dan Raven. De ring wordt steeds kleiner. Waarom werd Dick Simpson vermoord? Door iemand die op wraak belust was? Door niemand anders dan door Rex Abel.” „Abel? Dus hij heeft het toch gedaan?” „Natuurlijk. Hij moet begrepen hebben hoe de zaak in elkaar zit. We moeten hem voor zijn. Mr Abel weet meer dan hij kan toegeven en daarom zal ik een ernstig gesprekje met hem moeten voeren. U moet bij me blijven, miss June. Dan alleen kan ik u beschermen.”
„Maar dan... dan is mr Cortin onschuldig, nietwaar?” Conny Coll knikte en glimlachte.
„Zeker is hij onschuldig. Hij heeft gedaan wat hij doen moest. De smart om het verlies van uw broer en misschien ook om het geld heeft u blind gemaakt. U kunt hem volkomen vertrouwen. Overigens... daar is hij!”
Perry Cortin stond in de ingang van de saloon. Conny wenkte hem en nu kwam hij aarzelend naderbij. „Perry!” klonk het als een zucht uit de mond van het meisje. „O... Perry!”
Perry Cortin stond voor haar als een op heterdaad betrapte zakkenroller. Hij friemelde zenuwachtig met zijn handen. Zijn lippen bewogen zich, maar er wilde geen woord uit zijn mond komen.
„Ik heb haar het een en ander uitgelegd,” zei Conny lachend. Hij was blij dat hij nu June Lamo aan de hoede van de jonge postmeester kon toevertrouwen. Hij had nog een heleboel te doen en het zou hem in zijn werkzaamheden hebben geremd, wanneer hij ook nog op het meisje zou moeten letten. Ja, Rex Abel en Dan Raven, dat waren twee mensen die zijn belangstelling in grote mate hadden gewekt.
Om de eenzame mijn was het stil. Het dichte coniferenwoud in het noorden ruiste in de wind, maar voorts bestond de omgeving uit steppeland. In de kleine corral stonden de paarden van de ruiters die uit alle richtingen waren gekomen. De chef had hen geroepen. En wanneer ‘De Grote’ riep, dan ging het gewoonlijk niet om een kleinigheid. Was het voorbij met de wachtperiode? Een pauze die was ingelegd omdat het noodzakelijk was geweest gras over verschillende misdaden te laten groeien? ‘De Grote’ was een verstandige kerel. Dat wist ieder lid van zijn bende en iedereen had het grootste vertrouwen in zijn leiding. Wanneer hij van mening was dat er ‘geslapen’ moest worden dan verdwenen de leden naar hun respectievelijke schuilplaatsen of reden de grens over om ‘betere lucht’ in te ademen. Ook dat was af en toe noodzakelijk. Het was nu vijfmaanden geleden, sinds de laatste overval van enige betekenis had plaatsgevonden. Het werd tijd dat er weer eens flinke slagen uitgedeeld werden, want het makkelijk verdiende geld raakte op. Maar natuurlijk was niemand beter op de hoogte dan ‘De Grote’.
Twaalf mannen schaarden zich om hem heen. Het waren allen kerels die hun mannetje stonden. Kerels die royaal met gloeiend lood waren, wanneer het nodig was om daarop te trakteren. Waarom precies twaalf mannen? ‘De Grote’ was nogal bijgelovig. Hij had het volste vertrouwen in de stand van de sterren. Niemand wist iets van sterrenkunde af, maar ‘De Grote’ blijkbaar wel. Daaruit verklaarde hij ook de successen die hij steeds behaalde. ‘De Grote’ scheen een man van de wetenschap te zijn, die met de sterren aan het uitspansel op goede voet stond. Zijn berekeningen, via de sterren tot stand gekomen, waren verbluffend. Dat moesten de twaalf mannen steeds weer toegeven. De chef kon in de sterren kijken.
Voor hem op de wankele houten tafel onder de primitieve mijnlamp lagen papieren met berekeningen en aantekeningen. Hij riep nu de namen van zijn getrouwen om er zeker van te zijn dat ze allen waren gekomen. Hij deed dit met gesloten ogen. „Ram?”
„Present.”
„Scorpioen?”
„Aanwezig.”
„Waterman?”
„Hier.”
„Weegschaal?”
„Present.”
„Kreeft?”
„Present.”
„Maagd?”
„Ik ben er.”
„Boogschutter?”
„Jawel.”
„Steenbok?”
„Hier.”
„Leeuw?”
„Ja.”
„Tweeling?” „Present.” „Vis?” , Jawel.” „Stier?”
Er kwam geen antwoord. Een doodse stilte heerste er in het vertrek. ‘De Grote’ opende de ogen. Verbaasd gluurden ze over de aanwezige mannen. „Waar is de Stier?” vroeg hij opnieuw. „Dood,” zei de Ram. „Ik gaf hem de opdracht om een ‘snuffelaar’ tot zwijgen te brengen, maar hij beging een fout.” „Zo?”
Meer zei de bendeleider niet. Dan liet hij zijn ogen gaan over zijn aantekeningen.
„Het klopt,” zei hij eindelijk. „Zijn dood staat hier aangetekend. Alleen heb ik me een dag vergist. Duivels, en ik had hem nog wel willen waarschuwen. Vertel Ram hoe het gebeurd is.”
„Mag ik namen noemen?” „Bij wijze van uitzondering dan, Dan Raven.” „Toen ik vijfmaanden geleden naar Wickenburg kwam, gelukte het mij om het ‘Golden Gate’ Hotel te pachten. Maar de zaak floreerde niet. Ik had spoedig geen geld meer om me staande te houden. Toen heb ik een zekere Daniël Abel, een jongen die uit Texas was gevlucht, voor een bankoverval gespannen. Maar de jongen faalde en dat bracht vanzelfsprekend geen dollars op.”
„Ik weet het,” zei ‘De Grote’. „Ik ken de zaak en ik heb er ook mijn toestemming voor gegeven. Daniël Abel heeft gehandeld als een idioot. Dertigduizend dollar waren toender-tijd in kas. Ik weet het precies. Maar Cortin was sneller. We wisten niet dat hij in zijn kantoor was. Een kleine fout in de berekening. Wel, vergissen is menselijk. Verder...”
„Nu is de vader van Daniël Abel, Rex Abel, naar Wickenburg gekomen om naar zijn zoon te zoeken. Ik heb de Stier toen opdracht gegeven om hem te verwijderen. De Stier heeft gefaald.”
„Ik heb jullie gewaarschuwd om de oude Abel niet te onderschatten. Die grijskop heeft een beruchte naam in Texas. Hij leeft van overvallen en tot nog toe heeft geen sheriff hem op heterdaad kunnen betrappen. Maar hem zal geen lang leven beschoren zijn. Dick Simpson, ja, we hebben hem uit Texas laten komen. Hij heeft met Abel samengewerkt, maar hij was niet bijzonder gelukkig. Wel, wat is er nog meer gebeurd?” „Perry Cortin is er nog...”
‘De Gróte’ antwoordde niet onmiddellijk. Hij sloot de ogen weer en het was alsof hij diep nadacht. Eindelijk zei hij zacht: „Cortin heb ik nog nodig. Morgen komt er met de postkoets een zak bankbiljetten voor Wickenburg. Die is bestemd voor de districtshoofdstad. Wij kunnen dat geld goed gebruiken en daarom heb ik jullie allen hier laten komen. De zaak moet goed voorbereid zijn alvorens we toeslaan. Maar voordat ik jullie de instructies geef, wil ik eerst nog een paar woorden tot Gil Lamo zeggen. Hé, Maagd!”
Een grote, goed gebouwde man met pikzwart haar, deed een paar stappen naar voren.
„Er is bezoek voor jou in Wickenburg aangekomen,” ging ‘De Grote’ voort. „Ongewenst bezoek is altijd lastig.” „Ik begrijp u niet.”
Een sluw licht verscheen in de ogen van de bendeleider. ,Je laatste overvallen hebben weinig resultaat afgeworpen, Lamo, en daarom zijn wij op de gedachte gekomen om jou voor de buitenwereld dood te verklaren. We hebben die mis- lukte overval van Daniël Abel op de bank te Wickenburg op jouw naam gezet. Voor iedereen daar was Gil Lamo de bankrover, die door Perry Cortin werd neergeschoten. Gil Lamo leeft dus niet meer en kan dus ook zijn zuster niet ontvangen.” „Mijn zuster?” sprak de ‘dode’ Gil Lamo verbaasd. , Ja. Ze zal gekomen zijn om eens te kijken wat er van die achtduizend dollar is geworden. Geef haar die terug. We hebben ze niet meer nodig.”
„Ja... natuurlijk... maar ik heb zoveel... niet meer...”
„Dat heb ik al begrepen. Je bent te royaal met geld. Je hebt te veel gepokerd en verloren. Maar morgen als we het geld uit de postkoets hebben gehaald, krijg jij je aandeel en dan heb je genoeg om je zuster die achtduizend dollar terug te geven. Ze wordt lastig, begrijp je.”
„Maar... maar... ik ben ‘dood’... ik kan haar toch niet...”
„Dat maakt Dan Raven in orde.”
„Ja... dat kan natuurlijk. Ik zal ook bij Raven blijven, want niemand in de stad kent me. Men houdt de dode Daniël voor Gil Lamo.”
„En wat verder nog?” vroeg ‘De Grote’.
De Scorpioen, in het dagelijks leven Reg Stilham, kwam naar voren.
„De sheriff kan gevaarlijk worden, chef.”
„Zijn naam staat reeds vermeld op de lijst van de toekomstige doden,” zei ‘De Grote’ kalm.
„En Cortin?” vroeg de Leeuw, die Pat Horby heette en vuurrood haar had. „Hij heeft de Indiaan uitgehoord en deze heeft hem verteld dat hij de tas met geld, die wij van de veeopkoper afnamen, in onze handen heeft gezien.” „De Ogallala staat ook op de lijst. We zullen schoon schip maken zodat elke verdenking tegen ons vernietigd wordt. Deze keer zullen we een grote slag slaan, vrienden.” De ogen van de bandieten begonnen te glinsteren. „Wat moeten we doen, chef,” riep de Waterman uit. Hij was niemand anders dan Ellis Grant, de verzekeringsagent. „Dat zal ik jullie vertellen. Eerst echter nog één ding. Waar is het geld dat jullie van Mac Dickins afgenomen hebben?” „Dat is bij Raven. We hebben het maar meteen gedeeld. Het was niet veel.”
„Desondanks, dat moet niet weer voorkomen. Al is de buit nog zo gering, al het geld dat wij in onze handen krijgen, wordt voortaan hier, in de mijn, gedeeld. Is dat goed begrepen?”
„Begrepen, chef,” mompelden ze allemaal. „Goed zo. En dan gaan we nu een blik in de toekomst werpen hoe onze sterren staan. Daar hangt alles van af. Als ze nog niet gunstig mochten staan, doen we voorlopig nog niets. Hij boog zich over de papieren met de cijfers en tekeningen. „De zon komt spoedig in de Kreeft te staan,” prevelde ‘De Grote’. „De Kreeft... dat is niet zo gunstig. Te onzeker, te angstig. En daar bevindt zich de Tweeling die zich tegenover Neptunus bevindt...”
Geen van de omstanders was verbaasd. Ze kenden de grote voorliefde van hun chef om de toekomst uit de sterren te voorspellen. Alleen in de sterren was zekerheid te vinden, zo sprak hij altijd. Wel, waarom niet? Tot nog toe waren alle operaties, die ze hadden ondernomen, gunstig uitgevallen. Natuurlijk, niet altijd was de buit zo vet geweest als de chef volgens de sterren had voorspeld. Maar zekerheid was er nooit. En ‘De Grote’ had zelf gezegd, dat hij als sterrenkundige nog heel wat moest leren. De raadsels van de sterren waren nog lang niet allemaal tot een oplossing gebracht. Maar de sterren brachten geluk, daar waren allen nu vast van overtuigd. Ze lieten ‘De Grote’ maar scharrelen met zijn cijfers en cirkels en lijntjes. Hij wist het wel.
Ongeveer vijf maanden geleden was het nodig geweest om van hoofdkwartier te veranderen. De talrijke sheriffs in de omgeving van Amarillo en ook de sterren hadden ‘verandering van lucht’ dringend aangeraden. De Sterrenbende had een heleboel misdaden gepleegd. Maar eerst toen Sinclair-mannen in de buurt waren gesignaleerd, had ‘De Grote’ het bevel gegeven om te verhuizen. Urenlang had hij over zijn kaarten en tekeningen gebogen gezeten en tenslotte had hij uit de sterren opgemaakt dat Wickenburg de stad was, in de buurt waarvan ze hun nieuwe hoofdkwartier moesten vestigen. Maar het was nog niet genoeg. De sterren verlangden ook een tijdelijke stilstand in de operaties. En de bendeleden hadden de bevelen van ‘De Grote’ precies opgevolgd. Dat deden ze altijd en het was hun goed gegaan in tegenstelling met andere benden.
Raven moest hoteleigenaar worden, zo hadden de sterren bevolen, Ellis Grant verzekeringsagent, hoewel hij van verzekeringen geen snars verstand had. Zelfs ‘De Grote’ had zich aan de wil van de sterren onderworpen en een baantje in Wickenburg aangenomen, dat wel zeer ongewoon was. Raven staarde met duistere ogen naar ‘De Grote’ en Reg Stilham bevochtigde met de punt van zijn tong telkens zijn droge lippen.
Eindelijk verbrak ‘De Grote’ het stilzwijgen. „Ik zie gevaar... van een zekere zijde dreigt ons groot gevaar. Het is beter dat we een gunstiger stand van de sterren afwachten.”
„Maar we willen en we kunnen niet langer wachten,” bromde Raven. „Ik stel dan voor dat we het hotel verkopen. We moeten toch geld hebben?”
„We hebben het hotel slechts gepacht, niet gekocht,” verbeterde ‘De Grote’ hem.
„Onzin. Iedereen denkt dat het hotel van mij is,” zei Raven. „Niemand weet dat de werkelijke eigenaar in Phoenix woont.”
„De sterren zeggen dat het verkeerd is.”
„Dan gaan we een overval plegen op de bank. Volgens onze informatie liggen er morgen drieënveertigduizend dollar in.
Een vette hap.”
„De sterren zijn er tegen.”
„Dan is er met de sterren iets niet in orde,” bromde Raven kwaad. Het was een moedige daad. Nog nooit had iemand ‘De Grote’ durven tegenspreken.
„De Kreeft en de Stier staan ongelukkig volgens jou, chef.
Wel, dan doen ze niet mee. Maar de anderen?”
„De Leeuw is er nog het best aan toe.”
„Nou, dan is toch alles goed? Pat dringt met een Colt het kantoor binnen...”
„Nee,” zei ‘De Grote’. „Er hangt een zwarte schaduw boven alle sterren. We moeten wachten. Als we nu toeslaan, loopt het verkeerd met ons af.”
„Maar ik wil niet langer wachten,” schreeuwde Raven. „Ik ga het hotel verkopen. Ik heb een koper. Tachtigduizend dollar heeft-ie geboden. En hij betaalt in contanten.” „En ik ga dat geld uit die kluis van Cortin halen,” bromde Pat Horby. „Mijn sterren staan gunstig, chef. Je hebt het ze!: gezegd.”
„Sheriff Talbot en Perry Cortin zullen extra oppassen, bromde Ellis Grant. „Het is te gevaarlijk voor één man.” Gil Lamo staarde van de een naar de ander. ‘De Grote’ bleef kalm.
„Dit lijkt wel een revolutie,” stelde hij zakelijk vast. „Het heeft niets met revolutie te maken,” schreeuwde Raven. „Maar we hebben geld nodig. En ik ben geen hotelman. Ik werk met verlies. En Joe Hutter is geen goeie barman. Geen wonder.”
„En ik heb nog geen enkele verzekering afgesloten,” merkte Ellis Grant op. „Ik snap niks van dat gedoe.” „En nu is de oude Abel ook nog gekomen en heeft de Stier koud gemaakt. De Stier moet gewroken worden. Hij was mijn beste vriend!”
„En het meisje moet er ook aan geloven!” bromde Raven. „Ze kan gevaarlijk worden.”
„Wie bedoel je?” riep Gil Lamo. „Mijn zuster misschien?” „Wie anders? Die is aan het spioneren.” , Je laat het meisje met rust!” schreeuwde Gil Lamo. , June krijgt haar geld en dan vertrekt ze met de eerstvolgende postkoets. Van haar hebben we dan niets meer te vrezen.” „Ze gaat niet weg met de postkoets,” snauwde Raven. „En waarom dan niet?”
„Omdat ze van de postmeester is gaan houden.” „In de sterren staat dat deze nacht iemand van ons zal sterven!” riep hij uit.
„Zo?” schalde Dan Raven’s lach. „En wie dan wel? Weet je dat soms ook?”
„Ja, dat weet ik! Jij!”
Opnieuw trad er een spookachtige stilte in. Zo duidelijk had de chef nog nooit een voorspelling gedaan. Dan Raven zou vannacht sterven?
„Ik?” zei deze echter verachtelijk lachend. „Nee, je vergist je, ‘Grote’. Ik kan wel op mezelf passen. Wie doet vannacht nog met me mee, jongens? Ik en Gil Lamo gaan Cunningham van zijn geld afhelpen. We plukken hem kaal zonder dat mijn handtekening onder het verkoopbriefje staat. En jij, Pat, jij gaat met Reg Stilham samen naar de bank van Cortin en je zorgt er voor dat je die dollars te pakken krijgt. Ellis Grant kent Rex Abel. Jij gaat met de Kreeft op ‘m af en dan maak je ‘m koud. Cortin heeft geen kans. De Steenbok kan ook meegaan. Dan blijft Talbot nog over.”
„Die komt voor mijn rekening,” zei de Vis. „En de Weegschaal helpt me.”
„Goed zo. Precies om tien uur morgenvroeg slaan we toe en om kwart over tien rijden we samen de stad uit. Niemand zal ons volgen. Om tien uur heb ik het geld binnen van Cunningham.”
„En ik?” vroeg de Tweeling. „Wat moet ik doen?” „Jij kunt met mij meegaan.”
„Goed.”
En dan verlieten allen de mijn, zonder ‘De Grote’ nog een blik waardig te keuren. ‘De Grote’ was niet gevaarlijk. Die kon niet eens met een revolver omgaan. Nee, niet allen waren weggegaan. De Boogschutter stond er nog. Hij werd ook vaak Brandy genoemd ofschoon hij nooit een druppel alcohol dronk.
„Waarom ga jij niet met die dwazen mee, Brandy?” vroeg ‘De Grote’.
„Omdat ik geloof wat je zegt, ‘Grote’. Dat Raven vannacht aan z’n eind komt.”
„Hm...”
„Je hebt me eens, in Amarillo, een voorspelling gedaan. Ik wilde toen met Danny naar een goudmijn. Jij zei toen, dat we het niet moesten doen. Danny stoorde zich echter niet aan je woorden en ze kregen hem te pakken. Hij kreeg zelfs geen bloemen op z’n graf. Daarom blijf ik hier. Maar wat doen wij nou verder, ‘Grote’?”
„Dat kan ik je nu nog niet zeggen. Later... om tien uur.”