Hoofdstuk 5

Conny Coll bereikte een lage heuvel ten westen van Wickenburg. De ochtendzon wierp haar stralen over de rode daken van de kleine, vriendelijke stad. Duidelijk kon hij de plompe toren van de St. Laurenco-Kerk herkennen. Donkergrijs tekende het bouwerk zich tegen de blauwe hemel af. Conny greep zijn verrekijker, die hij altijd meenam op zijn tochten door het Midden-Westen. Wickenburg. Hij had van het stadje gehoord. Het was bekend door de vele goudmijnen die vroeger heel wat opleverden, maar die nu verlaten waren omdat de goudvoorraden waren uitgeput. Ofschoon het stadje niet zover van Prescott, het hoofdkwartier van kolonel Sinclair, was verwijderd, had Conny nog nooit in zijn leven een voet in het stadje gezet. Door zijn kijker zag hij de verschillende belangrijke gebouwen liggen. De kerk, het gebouw van de Wells Fargo Express, het standbeeld van Abraham Lincoln op een plein en voorts een reeks nette huisjes. Het scheen er niet erg druk te zijn, want hij zag zeer weinig mensen op straat. Conny deed de verrekijker weer in zijn zadeltas en reed vervolgens in de richting van het stadje. Een man stond, waarschijnlijk diep in gepeins verzonken, naar de bronzen letters op het gebouw van de Wells Fargo Express te staren. Conny Coll wierp een blik achterwaarts. Daar kwam de Zwarte reeds met een lome gang om de hoek van een huis. Toen hij zag dat zijn blonde kameraad belangstelling voor een man scheen te hebben, gluurden zijn ogen ook wantrouwend naar de gestalte voor het gebouw van de Wells Fargo Express. Maar de Zwarte rook niets dat op gevaar duidde.

Nee, het was een radeloze man, die daar midden op de straat in de verzengende zonnestralen stond. Conny Coll gleed uit het zadel, leidde Satan naar een schaduwrijk plekje achter de muur van een huis en begaf zich vervolgens naar de eenzame man. Natuurlijk volgde de Zwarte hem op de voet. Conny zag nu dat de man een sheriffster op de borst droeg. Nu wist hij wie die man was. Hoe hij heette. „Hello Talbot,” zo begroette hij de sheriff van Wickenburg met een vriendelijk lachje. De sheriff kromp in elkaar. Een kennis, die hem in zijn gedachten stoorde? Gedachten, die verre van prettig waren overigens. Hij keek in het vriendelijke gezicht van de grote blonde jongeman. Een gelaat dat onmiddellijk vertrouwen inboezemde.

„Ik ken je niet, Blonde,” zei hij zacht en schor. „Wie ben je?” „Ik zag je in de brandende zon stp.an,” zei Conny ontwijkend. „En toen dacht ik dat je niet lekker was.” „Niet lekker? Zeg maar gerust, dat ik me beroerd voel. Weet je, ik wou dat ik een vreemdeling hier was net als jij. Dan hoefde ik nu ook niet te proberen de noot te kraken die zo hard is als staal.”

„Nou... zö erg zal het toch niet zijn? Misschien kan ik je helpen?”

„O nee... niemand kan me helpen.”

„Toe, schiet op, Talbot. Natuurlijk kan ik je helpen.”

„Hoe ken je mij toch?”

„O, ik heb een hobby, sheriff,” lachte Conny. „In mijn notitieboekje staan de namen van meer dan honderd stadjes en naast die namen staat er nog een.”

Sheriff Talbot keek de blonde jongeman wantrouwend aan. Misdadigers pleegden de namen van stadjes met hun sheriffs te noteren. Mensen, die met de wet op voet van oorlog stonden. Maar deze jongeman zag er niet uit als een misdadiger. Hij schudde het hoofd. „Nee, je kunt me niet helpen, Blonde.” „Zit je in zak en as over Gil Lamo?”

Talbot kromp inieen. Die naam had hij nooit meer willen horen.

„Wat weet jij van Lamo?” wilde Talbot weten. „Ik zoek ‘m.”

„Dan moet je op de Black Hill zoeken. Aan de rand van het kerkhof. Een rustig plekje heeft-ie daar gekregen. Eigenlijk verdiende hij het niet... maar van de doden niets dan goeds...”

„Aha,” zei Conny Coll, terwijl zijn gelaat ernstig werd. „Dus hij is dood. Wel, dan kan mijn kogel in de loop van m’n Colt blijven.”

„Luister eens, Blonde, wat ben jij voor een kerel? Er is iets aan je dat me niet bevalt. Was jij misschien een vriend van Gil Lamo?”

„Als ik een vriend van ‘m was dan had ik toch niet gezegd dat m’n kogel nu in de loop van m’n Colt kon blijven? Gebruik je verstand, sheriff. Nee, Gil Lamo heeft in Phoenix en in New Mexico een paar bankovervallen op zijn geweten. Het is ‘m gelukt te ontkomen. Sinds acht weken is-ie spoorloos.”

„Hij was in Wickenburg,” bromde de sheriff.

„En hier wilde hij waarschijnlijk ook een bankoverval plegen, nietwaar?”

„Hoe weet je dat?”

„Dat is Gil Lamo’s hobby. Overal waar de kans hem geboden wordt, sluipt-ie een bank binnen. Maar nu is-ie toch aan het eind van z’n levensweg gekomen.”

Conny Coll had altijd een insigne bij zich waarmee hij zich legitimeren kon. Het gewone insigne van de grensruiters. Niet dat van de acht ‘groten’ uit Prescott. Hij liet het de sheriff zien.

„Aha,” zei Talbot. Nu begreep hij het. Een grensruiter van kolonel Sinclair. En dan vertelde hij in korte bewoordingen hoe Gil Lamo om het leven was gekomen. Perry Cortin had hem te pakken gekregen. Nog juist op tijd, want anders had de dappere postmeester en filiaalhouder van de bank aan het kortste eind getrokken. Lamo had pech gehad. Hij had zijn verdiende loon gekregen. Maar Conny Coll wilde meer weten. „Die Gil Lamo, had die vrienden?” vroeg hij. „Voor zover ik weet niet. Hij was vreemd in dit district.” „Is er nog een nader onderzoek ingesteld?” „Ik... geloof... nee, dat is niet gebeurd,” zei de sheriff aarzelend.

„De bandiet werd begraven en daarmee was de zaak afgesloten.

„Dan heb je niet juist gehandeld. Talbot. Acht weken is een lange tijd en in die tijd zijn natuurlijk alle sporen uitgewist. Gil Lamo kan zijn inbraken nooit helemaal alleen hebben gepleegd. Hij moet hulp gehad hebben. Nee, hij was volgens mijn gegevens slechts een lid van een grote bende. Hij heeft tijdelijk in Wickenburg een schuilplaats gezocht omdat de grond hem elders te heet onder de voeten werd. Hoogstwaarschijnlijk is de bende tot welke hij behoorde ook in de buurt van Wickenburg ondergedoken.” „Een... grote... bende?”

De mond van de sheriff ging wijd open van verbazing. Zijn ogen werden rond als knikkers. „Een... een echte... bende?” stamelde hij. „Precies, Talbot. Een echte bende.” „Maar... maar... dat kan niet waar zijn!” , Je weet er dus niks van. Wel een bewijs hoe goed die bende zich weet te verschuilen. Gil Lamo is nooit alleen geweest wanneer er een bankoverval op het programma stond. Meestal kwamen er vijf of zes mannen aan te pas. Gil Lamo had ook niet de leiding. Hij was een gewoon lid van die bende, behalve hier in Wickenburg. Hier heeft hij geprobeerd om zonder hulp een kraak te plegen. Maar dat is ‘m mislukt.

Het kostte hem dus het leven. Vreemd...”

„Ja, maar het is niet zo vreemd,” zei de sheriff. „Hij had slechts één man tegenover zich. Alleen Perry Cortin. Hij wilde die met een kogel uit een hinderlaag uit de weg ruimen. Perry was echter sneller.” „Dus die Perry Cortin is een goeie kerel?” „Hij is mijn beste vriend.”

„En de leden van de bende waartoe Gil Lamo ook behoorde, hebben die Cortin niets in de weg gelegd? Ze hebben Gil Lamo niet gewroken?” „Nee.”

„Merkwaardig,” zei Conny Coll zacht. „Heel merkwaardig.” ,Ja, er gebeuren hier nog meer merkwaardige dingen,” bromde de sheriff. „Zo?”

„Ja. Gisteren kwam de postkoets Wickenburg binnen met een dode...”

„Dat zal wel eens vaker voorkomen.”

„Niet vaak... maar het komt voor,” gaf Talbot toe. „Maar dat wat gisteren gebeurde, nee, dat komt beslist niet veel voor. Een onbekende stapte in Rowood in de postkoets. Hij was springlevend. Maar toen in Wickenburg de deur van de postkoets geopend werd, bleek die man dood te zijn. Hij was doodgestoken met een dolk.”

„Wat zeg je me daar?” zei Conny Coll verrast. „Maar... als die man dood was, viel-ie dan niet van de zitplaats in de postkoets?”

„Eén keer. Maar toen ving mr Abel hem op en duwde hem weer terug op zijn hoekplaatsje. De andere passagiers waren van mening dat de man zijn roes uitsliep.” „Zo, zo... wie is die mr Abel?”

„Een vreemdeling. Een oude, gebrekkige en hulpbehoevende man. Hij maakt het volgens mij niet lang meer. Hij zat overigens niet alleen in de koets. Er zat ook een veeopkoper in, een zekere Mac Dickins. En dan een meisje, een vreemdelinge. Niemand heeft haar ooit eerder in Wickenburg gezien. Ze worden allemaal van de moord verdacht en ik moet hen helaas onder arrest stellen.” ,Je hebt hen in de gevangenis gestopt?” „O nee,” zei de sheriff. „Ze mogen alleen de stad niet verlaten totdat ik deze moord tot een oplossing heb gebracht. In ieder geval kan Mac Dickins gevoeglijk als dader uitgeschakeld worden. Voor hem leg ik m’n hand in het vuur...” „Doe dat alsjeblieft niet, Talbot.”

„Jawel, wel voor Dickins, Blonde. Wanneer je kennis met hem hebt gemaakt, zul je ook tot de overtuiging komen, dat Dickins geen moordenaar is. Ook het meisje komt niet in aanmerking als de moordenares. Een meisje... zeker niet.” „Zeg dat niet hardop, Talbot. Er is dus maar één ding dat volkomen duidelijk is. Er is een man vermoord. Dat is alles.” , Ja... ja... natuurlijk,” gaf Talbot aarzelend toe. „Het meisje heb ik verhoord. Ze heet June Hasting en ze komt uit Sacramento. In haar koffertje bevond zich een geladen Colt.” „Daar kan niemand wat op tegen hebben.” „Maar ze heeft tegen me gelogen. Het was niet puur toeval dat ze in onze stad kwam en hier bleef hangen. Ze heeft een bepaald doel. Daar ben ik van overtuigd. Ze noemde ook de naam van Gil Lamo. Maar ik bezit niet de gave om een knap meisje uit te horen, Blonde. Vrouwen... ze zijn zo listig. Ik weet nooit wat ik aan ze heb. Nee, ik geloof dat ik niet voor deze post deug. Ik ben een slechte sheriff.” „Verder. Heb je Mac Dickins ook een verhoor afgenomen?” „Niet direct een verhoor afgenomen. Ik hoorde toevallig wat hij tegen Perry Cortin zei. Hij had drieduizend dollar bij de bank opgenomen om voor de Armour Cornpany vee op te kopen. Deze zaak moest hij zo spoedig mogelijk afwikkelen want anders geraakte hij in moeilijkheden. Ik heb hem laten vertrekken...”

„Zo... zo...”

„Je begint op m’n zenuwen te werken, Blonde. Voor Dickins sta ik borg. Die is morgenvroeg weer terug. De kassier van het bankfiliaal is met hem meegegaan.”

„Hm... dus Abel blijft over volgens jou. Waar komt die vandaan?”

„Ik weet het nog niet. Hij zal me een heleboel moeten vertellen. Weetje, je zou kunnen meegaan, mister... zeg, ik weet nog steeds niet hoe je heet...”

Maar Conny Coll gaf geen antwoord. Hij begaf zich reeds naar de schaduw aan de huizenkant, terwijl de sheriff hem nog verbaasd nakeek.

En nu zag hij de zwarte hengst. Verscheidene bewoners waren het prachtige dier reeds aan het bewonderen. Sommigen zouden hem gestreeld hebben of op de slanke hals hebben geklopt, wanneer... de reusachtige Zwarte het zou hebben toegestaan...

„Alle duivels!” bromde Talbot verbaasd. „Wat heeft-ie ook weer gezegd? Dat insigne? Een grensruiter... maar... nee, hij heeft niet gelogen. Maar waar heb ik mijn ogen gehad. De Blonde! Natuurlijk! Nummer Een! Nummer Een van de Sin-clairgroep. Niemand anders dan Trixi. Trixi met Satan en de Zwarte!

Plotseling was alle moedeloosheid uit het hart van de sheriff gebannen! Ha, nu zag de toekomst er weer veel beter uit. Trixi, de beroemde Trixi was in Wickenburg aangekomen!