4

‘Doe rustig aan, oké?’ Iris van der Heide drukte een vluchtige kus op haar rechterwang en liep daarna op een drafje naar de uitgang. Ze draaide zich in haar loop nog eenmaal om en maakte met haar linkerhand het universele gebaar voor telefoneren. ‘We bellen,’ riep ze vluchtig en vervolgde haar weg.

‘Bedankt,’ zei Dagmar. Om haar mondhoeken verscheen een voorzichtige glimlach. De eerste maal in tien dagen dat ze niet deed alsof. Het was een vreemd gevoel om weer spontaan te kunnen glimlachen, dacht ze. De afgelopen anderhalve week was het haar in elk geval niet gelukt. Een vreselijke periode waarin ze voor de buitenwereld een masker droeg. Goedlachs en immer behulpzaam. De vriendelijke en schijnbaar zorgeloze stewardess die altijd voor haar passagiers klaarstond. Dat zij het vanbinnen uitschreeuwde van verdriet, ging volledig langs hen heen. Zo hoorde het ook, wist ze. Buitenstaanders zaten niet op de ellende van een onbekende te wachten. Men verwachtte prima service van een goedgeluimde professional. En dat was precies wat ze van haar kregen.

Toch was het vandaag bijna misgegaan. Tijdens de vlucht van Stockholm naar Schiphol voelde ze zich ineens onwel worden. Van het ene op het andere moment tolde ze op haar benen. Aangezien ze zich in het gangpad bevond om de passagiers van verfrissingen te voorzien, had het een gênante situatie kunnen worden. Gelukkig reageerde haar collega Iris adequaat. Ze leidde haar direct naar achteren waar ze samen gingen zitten. Johan, de purser die met een bezorgde blik vroeg wat er aan de hand was, nam hun werk over. Voordat hij naar de wachtende passagiers ging, drong hij erop aan om vooral kalm te blijven. Het extra werk was voor hem geen enkel probleem. Er zat trouwens een heel leuke jongeman op 16 A, wist hij in het voorbijgaan nog te vertellen.

Toen ze zich eenmaal ontspande, ging het beter. Zo goed, dat ze meteen weer aan het werk wilde gaan. Iris dacht er echter anders over. Haar collega wilde geen risico’s nemen. Aangezien Iris daarnet zo doortastend optrad, leek het haar verstandiger om protest achterwege te laten.

Het was onvermijdelijk dat ze in gesprek raakten. Een fase waar ze eigenlijk helemaal niet in wilde belanden. Ze kende Iris nauwelijks. Van de keren dat ze samen een dienst hadden gedraaid wist ze nog dat het een vriendelijke meid en prettige collega was. Iemand met wie je lekker samenwerkte en tegen wie je na afloop van de vlucht oprecht gemeend zei ‘Tot de volgende keer’. Geen vriendin of vertrouwenspersoon, gewoon een leuke collega. Wat haar betrof bleef het hier ook bij.

Ze merkte nu dat ze Iris als de personificatie van de buitenwereld zag. Ze projecteerde haar defensieve houding op een collega die het goed met haar voorhad. Omdat ze met niemand over haar breuk met Ruben kon spreken. Ook niet met haar ouders, bij wie ze zolang was ingetrokken. Omdat ze weigerde deze schatten van mensen met haar problemen op te zadelen, had ze hun een leugentje om bestwil over haar relatie verteld. Ruben en zij waren als goede vrienden uit elkaar gegaan. Hun relatie werkte eenvoudigweg niet. No hard feelings. Totdat ze een appartement had gevonden, bleef ze bij haar ouders in Utrecht wonen. Dat laatste klopte overigens wel.

Terwijl ze boven het noorden van Duitsland vlogen, voelde ze hoe de tentakels van een geestelijke ineenstorting meer en meer vat op haar kregen. Door met Iris te praten wist ze de aanval te pareren. Tijdens dit gesprek, dat meer een monoloog was, had ze wel de tegenwoordigheid van geest om de handrem te hanteren. Ze beperkte haar verhaal tot een opsomming van feiten. Relatie stuk, weer thuiswonend, weinig mensen om mee te praten. Over de werkelijke dieptepunten repte ze met geen woord.

Iris verstond de kunst van het luisteren. De vragen die ze af en toe stelde waren merendeels van algemene aard. Vorder je al met het zoeken van een appartement? Heb je vaker last van duizelingen? Ben je al bij je huisarts geweest? Hiermee meed Iris bewust de heikele punten die bij elke relatiebreuk aan de orde waren en zorgde ze dat Dagmar zich steeds meer op haar gemak voelde.

Al met al vloog de tijd voorbij. Johan voorzag zijn extra taken van de nodige kwinkslagen en wist en passant het telefoonnummer te bemachtigen van de leuke jongeman die op stoel 16 a zat. Een ludieke actie die Iris op een soortgelijk idee bracht. Na alle moeite die haar collega voor haar had gedaan, stemde ze direct toe. Ze wisselden onderling hun telefoonnummer uit en gingen gezamenlijk weer aan het werk.

Dagmar liep op haar gemak naar het bemanningscentrum. In tegenstelling tot Iris had ze geen haast. Ze was van plan om eerst een douche te nemen en zich daarna om te kleden. Dan de trein naar Utrecht. Hoe laat ze thuis zou komen was haar om het even.

Met haar ouders had ze meteen de afspraak gemaakt dat ieder zijn eigen leven bleef leven. Dat ze voor een periode bij hen inwoonde, wilde nog niet zeggen dat zij inbreuk op hun levenswijze maakte. Haar ouders gingen er schoorvoetend mee akkoord om geen rekening met elkaar houden. Wat inhield dat zij bij het plannen van hun uitjes niet stiekem een blik op haar rooster wierpen. Hoewel de uitstapjes sinds haar komst ineens verminderden, hielden zij zich op hun manier aan de afspraak.

De afgelopen dagen was het meerdere malen voorgekomen dat vrienden van haar ouders ineens hun wekelijkse bioscoopbezoek of kaartavondje afzegden. Ook gebeurde het dat haar ouders ‘toevallig’ laat naar bed gingen als zij terugkwam van een avondvlucht. Dat zij tien minuten na thuiskomst een bord eten kreeg aangereikt berustte eveneens op ‘toeval’. Precies op die dag bleek hun avondeten verlaat en was er genoeg overgebleven om een half weeshuis van dikke buikjes te voorzien. Het opwarmen ervan was een fluitje van een cent, meldde haar moeder met die speciale gezichtsuitdrukking waarop alleen moeders patent hebben.

De liefdevolle pogingen van beide ouders om het haar zo goed mogelijk naar de zin te maken, konden echter niet voorkomen dat zij er met haar gedachten nauwelijks bij was. Overdag en in de avonduren ging het nog wel. Dan lukte het haar om datgene wat haar werkelijk bezighield in een speciaal compartiment van haar geest weg te stoppen. De sleutel van deze wachtruimte was echter onvindbaar, waardoor pijnlijke herinneringen haar buiten de voorgenomen uren regelmatig bezochten.

De nacht was gereserveerd voor een mengelmoes van zelfkastijding en haatgevoelens waarvan onmacht de voedingsbodem was. Ook zelfmedelijden kwam regelmatig als een ongenode gast voorbij. Meestal beleefde ze de nachtmerrie met geopende ogen. Tranen hadden een dubbelrol. Vijand en bondgenoot. Onweerlegbaar bewijs van verraad; essentieel onderdeel van haar eigen inborst. Tegen het ochtendgloren dommelde ze in slaap.

De klap die Ruben had uitgedeeld verloor met de dag aan importantie. Een vreemde gewaarwording, aangezien zij op die bewuste avond ernstig had overwogen om aangifte te doen. Het ging hier tenslotte wel om mishandeling. En met een man die een vrouw sloeg wisten de meeste agenten wel raad. Daar hadden ze vanzelfsprekend een bloedhekel aan.

Met die overheersende gedachte vulde ze twee koffers met kleding om tien minuten later in haar auto te stappen. Andere spullen die haar eigendom waren liet ze staan. Dat kwam later wel. Ze wilde zo snel mogelijk vertrekken.

Op weg naar het politiebureau dienden de eerste twijfels zich aan. Wat haalde ze zich allemaal op haar nek als ze aangifte deed? Sowieso meer ellende van Rubens kant. Die zou het niet bepaald waarderen als de politie hem op dit tijdstip kwam arresteren, toch? Aansluitend vroeg ze zich af of haar kijk op de zaak wel een waarheidsgetrouw scenario was. Lichtte de politie een man van zijn bed die zijn vriendin in een opwelling een klap in haar gezicht had gegeven? Voor zover ze helder kon denken, leek dit inderdaad geen reële optie. De kans was groter dat ze een stapel formulieren in moest vullen om een paar uur later te horen te krijgen dat men nog contact met haar op zou nemen. ‘We zijn onderbezet en hebben het erg druk, mevrouw,’ hoorde ze in gedachten de een of andere besnorde brigadier verveeld mompelen.

Toen de lichtgevende letters op het politiebureau in zicht kwamen, besloot ze ervan af te zien om aangifte tegen Ruben te doen. Vastbesloten hem op andere wijze aan de schandpaal te nagelen, zette ze koers naar een hotel. Om op dit tijdstip met een gezwollen wang bij haar ouders binnen te vallen was geen goed idee.

Ze pakte de sleutel van haar postvakje. Toen deze in haar rechterhand lag, suisde het even in haar hoofd. Vanwege de lichte duizeling sloot ze haar ogen. Meteen trokken de afgelopen dagen in een flits aan haar voorbij. Onsamenhangende beelden die na enkele seconden abrupt stopten; alsof iemand op een pauzeknop had gedrukt. Op haar netvlies verschenen een glimlachende Iris en Johan. Een opname van het moment dat ze op het punt stonden om weer gezamenlijk aan het werk te gaan, wist ze.

Dagmar knipperde een paar keer met haar oogleden. Het beeld loste op. Ze vroeg zich af of ze dit als symboliek moest interpreteren. Een voorzichtige start ter afsluiting van een nare periode, wellicht? Of draaide ze nu helemaal door en ging ze zich dingen verbeelden?

Ze fronste haar wenkbrauwen en knikte langzaam. Waarom niet? Waarom kon ze dit niet als een aanwijzing opvatten? Er moest toch eens een eind aan deze narigheid komen? Waarom niet hier en nu?! Of stond er soms een bepaalde tijd voor waarin je tegenslagen als deze diende te verwerken? Een afgebakende rouwperiode voor een dom blondje dat er met open ogen was ingetrapt?

Onbewust rechtte ze haar schouders. Ja, dit moest ze als een aanwijzing zien. Niet als een teken, dat klonk zo zwaar op de hand. Dat haar ouders fervente kijkers waren van de serie Touched by an angel , was geen garantie voor het verschijnen van een door de Evangelische Omroep gezonden engel die haar pardoes de juiste weg wees. Een aanwijzing, dus. Eentje om heel serieus te nemen en er direct naar te handelen.

Ze haalde diep adem en sprak zichzelf in gedachten vermanend toe. Oké, Dagmar, jij bent er lelijk ingetuind. Uiteindelijk bleek Ruben een schuinsmarcheerder met dubieuze contacten en losse handjes, in plaats van de ideale man die jij in hem zag. Probeer de gevoelens van vernedering, woede en desolaatheid een plaatsje te geven. Gun hem niet de overwinningslol die hij ongetwijfeld voelt als jij nog verder in je schulp kruipt. Hij heeft eergisteren jouw spulletjes door een verhuisbedrijf in de tuin van je ouders laten zetten. Mocht er ergens in dat vreemd functionerende brein van je een klont hersenen in stilte nog op verzoening hopen, dan kan ik je hierbij melden dat dit uitgesloten is. Jij wilt dit niet en jij doet dat niet. Wat hij denkt zal jou een rotzorg zijn. Het is over en uit. Punt. Jij bent 27 jaar, hebt een prima baan en ziet er volgens menigeen goed uit. Laat Ruben de la Porte naar de hel lopen en pak je leven weer op!

Ze slaakte een zucht. Er was een loden last van haar afgevallen. Het zoveelste bewijs dat de gevechten die je met jezelf voerde de zwaarste waren. Daar kon geen hoogoplopende ruzie aan tippen.

Met het sleuteltje opende ze haar postvakje. Er lag een briefje in met daarop de mededeling dat er bij de administratie post voor haar was. Lichtelijk verbaasd door dit kattebelletje keek ze op haar horloge. Kwart voor vier. Het stond haar vaag bij dat het kantoorpersoneel sinds kort tot vier uur werkte. Ze besloot om eerst haar post op te gaan halen en dan pas te douchen. Ze zou het nog net halen.

‘Goedemiddag, ik ben Dagmar Vredeling. Dit lag in mijn postvak.’ Ze zwaaide met het briefje naar de vrouw die het dichtst bij haar stond. Met een verveelde uitdrukking op haar gezicht liep de administratief medewerkster haar kant op. Ze wierp een lome blik op de schriftelijke mededeling in Dagmars hand, wandelde in een slakkentempo naar een bureau, trok een lade open en keerde terug met een dunne multomap. Ze legde deze op de balie en sloeg de rode voorkant om. Met de nagel van haar linkerwijsvinger tikte ze op het papier en schoof dit naar Dagmar toe.

‘Hier tekenen voor ontvangst.’

Een ‘alsjeblieft’ kan er op dit tijdstip blijkbaar niet meer af, dacht Dagmar. Ze zei echter niets en krabbelde routinematig haar handtekening op het papier.

De brief die zij kreeg aangereikt kwam van personeelszaken. Op de voorkant stond in keurig getypte letters de naam van de afzender: H. Aalberts, directeur Personeelszaken. Wat Herman Aalberts van haar wilde was haar een raadsel. Promotie? Nee, dat was pas op z’n vroegst over drie jaar aan de orde. Dan was ze acht jaar in dienst en werd normaal gesproken de eerste band op haar uniform genaaid. Verder speculerend over de inhoud liep ze terug naar het bemanningscentrum. Daar aangekomen opende ze de enveloppe en begon te lezen. Na anderhalve minuut viel haar mond letterlijk open van verbazing. Toen ze het schrijven nogmaals las, knarste ze van ongenoegen met haar tanden. Na de derde maal moest ze meerdere malen slikken om zowel het prikkende gevoel van haar ogen als de aanwakkerende storm van woede in haar hoofd te bedwingen.