12
‘Jij viel wel met je neus in de boter,’ zei Ingrid Wagenaar. Aansluitend lachte ze aanstekelijk.
Dagmar schudde vol ongeloof haar hoofd.
‘Ik had van Marianne al wat verhalen gehoord… maar dit. Mijn god nog aan toe, hoe halen mensen het in hun hoofd!’ Hierna begon zij eveneens te schateren.
‘Joh, je moest eens weten wat ze allemaal uithalen om maar een stukje van de reissom terug te krijgen. Als er geld mee is gemoeid, kunnen ze als een blad aan een boom omdraaien.’
Het lag op haar lippen om ‘Ik weet het’ te antwoorden. Omdat deze opmerking wellicht de harmonie een deukje zou bezorgen, knikte ze slechts.
‘Verleden week haalde een oude man tijdens het bezoekuurtje zijn kunstgebit uit zijn mond. Er was een kies afgebroken. De schuld van het harde vlees dat tijdens de lunch werd geserveerd. Hij wilde een cash voorschot op de komende tandartskosten.’
Dagmar trok een vies gezicht. ‘Getverdemme, wat smerig.’
Ingrid grijnsde. ‘ Hij hield het bewijsstuk recht onder mijn neus.’
‘Néé!’
Deze reactie was koren op de molen van de reisleidster. Ze trad verder in detail terwijl Dagmar demonstratief beide handen voor haar oren hield. De onsmakelijke flarden die ze opving wist ze te verdringen door sterk aan de afgelopen uren te denken. Een relatief korte periode waarin ze veel lol had beleefd.
Toen ze die morgen door Ingrid in plaats van door Sanne werd gebeld, dacht ze er sterk over om het uitje af te zeggen. Omdat Ingrid sterk aandrong en veel losser dan eergisteren klonk, besloot ze toch op de uitnodiging in te gaan. Sanne was ziek en Ingrid nam haar taken over. Dit hield in dat Ingrid eerst langs het kantoor in Palma moest voor de papierwinkel die bij Sannes route hoorde. Ze spraken af om elkaar recht voor Hotel Ripoll te treffen. Vanaf dit punt kon zij bij Ingrid instappen, waarna ze gezamenlijk de bezoekjes in het Hollandse bolwerk Arenal zouden afleggen.
‘Hier links ligt appartementencomplex Ben Hur,’ zei Ingrid. ‘Daar worden we om halfzeven verwacht. Eerst gaan we naar hotel Neptunus.’
Dagmar keek naar het immense complex en vroeg zich af wat hen nog te wachten stond. Ze dacht terug aan hun eerste optreden in hotel Mediterrane. Omdat ze precies op tijd waren, kwam de aanzienlijke rij wachtenden haar vreemd voor. Ingrid meldde echter dat het heel normaal was. De mensen hadden de hele dag niets te doen, dus keken ze allemaal uit naar het moment waarop ze eens lekker op z’n Hollands konden klagen. Aangezien ze allemaal als eerste aan de beurt wilden zijn, kwam de hele horde al vroeg opdagen. Door Ingrids vanzelfsprekende en droge toon schoot ze in de lach. Tot haar verbazing vertrokken de wachtende toeristen geen spier. Wat later begreep zij pas waarom. De mensen die in de rij stonden focusten zich geheel op Ingrid. Hoewel zij naast Ingrid achter de houten tafel zat, leek het er sterk op dat ze voor de hotelgasten onzichtbaar was.
‘Zit je nu nog steeds aan die twee meiden te denken?’
Dagmars blik sprak voor zich. Na twee onbenullige klachten over de ligging van de kamers te hebben aangehoord, gaf Ingrid twee jonge vrouwen van rond de twintig te kennen dat ze plaats konden nemen. Degene die links van hen zat, had een schoenendoos in haar handen. Toen ze deze opende stak haar reisgenote van wal. In de doos lagen zeven dode kakkerlakken. Stuk voor stuk in hun kamer verdelgd met een spray en daarna als bewijsstuk in de schoenendoos gedeponeerd. Volgens de vrouw rechts van hen diende de touroperator de helft van de reissom terug te betalen als er binnen vierentwintig uur zeven of meer kakkerlakken in dezelfde hotelkamer werden aangetroffen. Deze informatie had ze via internet opgedaan, meldde ze met een zelfvoldane uitdrukking op haar gezicht.
Het getuigde van ervaring en inzicht hoe Ingrid het geval oploste. In eerste instantie keek ze het tweetal aan alsof het hier een reguliere en gefundeerde klacht betrof. Op een vertrouwelijke toon legde ze de vrouwen uit dat dit hotel juist bekendstond om zijn hygiëne. In het zomerseizoen waren overal op het eiland kakkerlakken, dus ook hier. Dat kon je gewoon niet voorblijven, zelfs niet als je dag en nacht verdelgingsmiddelen in de rondte spoot. Milieutechnisch gezien was dat trouwens een slechte optie, sprak zij met een gepijnigde uitdrukking waarop een Greenpeace-activist trots zou zijn.
De klagende dames werden met de seconde meegaander. Het laatste restje onverzettelijkheid verdween toen Ingrid hen vertelde over de mogelijkheid om na hun vakantie een klacht in te dienen bij het hoofdbureau van de reisorganisatie waar ze hadden geboekt. Een specialist zou hun geval bekijken en de uitkomst daarvan werd hun schriftelijk medegedeeld. Dit kon tussen de zes en twaalf maanden duren. Ingrid gaf ze weinig kans op enige teruggave, maar meldde daaropvolgend dat ze het natuurlijk altijd konden proberen. Met gezichten waarop gemengde gevoelens stonden af te lezen, stond het tweetal op en vertrok.
‘Denk jij dat zij nog een klacht over die kakkerlakken in gaan dienen?’ wilde Dagmar weten.
‘Ben je gek. Die komen een paar leuke jongens tegen, waarna het hele voorval…’ Twee indringende piepjes onderbraken haar antwoord. Ze graaide in haar tas, bekeek het bericht op het scherm van haar mobiele telefoon en gromde iets onverstaanbaars. Bij de volgende kruising sloeg ze rechtsaf.
‘Even een omweg, spoedgeval.’ Wat er precies aan de hand was liet ze verder onbesproken. Dagmar ging ervan uit dat het geen letterlijk spoedgeval betrof, aangezien haar metgezel geen haast maakte. Ingrid stopte wat later voor een groot appartementencomplex.
‘Ben zo terug.’ Ze stapte uit en liep naar de ingang van de toeristenfabriek.
Dagmar zakte wat onderuit en bekeek de omgeving die weinig verschilde van de rest van Arenal. Ruime straten en hoge gebouwen. Het meest in het oog springende was de kleur van het appartementencomplex waar Ingrid zojuist was binnengelopen. In tegenstelling tot de lichtere kleuren van de andere gigantische onderkomens in de nabije omgeving, was dit complex geheel in rode bakstenen opgetrokken. Als je de stad van boven bekeek, leek deze stenen mastodont net een pukkel in een huid van zandkleurig beton, flitste het door haar heen. Omdat de auto bijna naast het gebouw stond geparkeerd, kon ze nergens een naambord ontdekken. Niet dat het wat uitmaakte; dit gebouw week qua kleurstelling zo van de rest af dat ze het altijd terug zou vinden. Een volstrekt overbodige bespiegeling, dacht ze. Er was immers geen enkele reden te bedenken waarom ze ooit belangstelling voor dit foeilelijke complex zou hebben.
Ingrid was binnen vijf minuten terug.
‘Dat was letterlijk een spoedgeval,’ grapte Dagmar toen de reisleidster instapte. Ingrid haalde haar schouders op.
‘Een gast met kiespijn. Hij wilde met alle geweld door een Nederlandse tandarts worden geholpen. De receptionist had alleen de nummers van een Spaanse, Engelse en Duitse tandarts in zijn map staan, vandaar.’
‘En jij kwam met een Nederlander op de proppen?’
Ingrid knikte.
‘Ik heb het nummer ook aan die receptionist gegeven. Wie weet scheelt het in de toekomst een belletje.’
Het was geen belletje, maar een sms’je, dacht Dagmar. Omdat ze niet zeurderig over wilde komen en ze feitelijk een buitenstaander was, ging ze er echter verder niet op in. Voor de zoveelste maal die middag werd haar blik getrokken door de armband om Ingrids rechterpols. Een sieraad van opmerkelijke finesse. Onopvallend opvallend. In witgoud verwerkte robijnen, saffieren en briljanten. Om haar rechterringvinger droeg zij een bijpassend kleinood.
‘Wat een mooie combinatie is dat,’ zei Dagmar. Ze keek bewonderend naar de sieraden.
‘Verleden week gekocht,’ antwoordde Ingrid. ‘Ik had ze al een poosje op het oog maar hikte nogal tegen de prijs aan.’
Dagmar trok beide wenkbrauwen op.
‘Je wilt me toch niet vertellen dat ze echt zijn, hè?’ Ze realiseerde zich dat deze vraag als vrijpostig over kon komen. Zeker wanneer je bedacht dat ze elkaar nog maar sinds kort kenden. Ze kon haar nieuwsgierigheid echter met moeite bedwingen. Als de juwelen geen imitatie waren, dan had dit setje Ingrid een klein fortuin gekost. Zoveel wist ze wel van deze materie af.
Het antwoord op de vraag lag opgesloten in de brede glimlach die haar werd toegezonden.
‘Ik moest ze hebben, Dagmar. Ze lagen gewoon op mij te wachten. Ken je dat gevoel?’
Nou en of ik dat ken, dacht ze. Evenals het prijskaartje dat eraan hangt. Ze knikte slechts bevestigend en zei lachend: ‘Nooit geweten dat reisleiders zulke dikke salarissen verdienden.’
Ingrid maakte een kort wegwerpgebaar. De edelstenen rond haar pols en ringvinger leken nog venijniger te schitteren dan daarnet.
‘Wij werken voor een fooi. Heb jij enig idee wat ons basissalaris is?’
Dagmar overdacht snel de condities. Werken in het buitenland, zes dagen per week en om de drie weken vierentwintig uur per dag beschikbaar, waren de eerste feiten die haar te binnen schoten. Ze nam aan dat daar wel een aardige financiële compensatie tegenover moest staan.
‘Zeventienhonderd euro… eh… netto?’
Ingrid reageerde met een spottend lachje.
‘Wat dacht je van vijfhonderd euro?’
‘Je neemt me in de maling.’
‘Jammer genoeg niet.’ Aansluitend stak de reisleidster haar rechterhand omhoog.
‘Dat is het basissalaris. Daarnaast verdienen wij een percentage aan de dagtrips, entreebiljetten en cursussen die we aan onze gasten verkopen. Dat geld wordt samengevoegd en aan het eind van de maand onder de reisleiding verdeeld. Hiervan hebben wij gemiddeld vijfhonderd extra. Dus al met al komen wij aan duizend euro per maand. Appartement, auto en eten inbegrepen.’
De vanzelfsprekendheid in Ingrids laatste woorden bevreemdde Dagmar. Zoveel extra’s werd min of meer weggemoffeld in een achteloos toegevoegde zin.
‘Dus jouw werkgever betaalt het appartement, de auto en geeft een extra toelage waarvan je kunt eten en drinken?’
‘Dat van het appartement en de auto klopt. Eten en drinken doen we gratis in de hotels.’
Ze stopte voor een zebrapad waarna een aantal jongeren overstak.
‘Maar nu genoeg over mij,’ sprak Ingrid. Ze negeerde opzichtig de hitsige blikken die enkele opgeschoten knapen in hun richting zonden. ‘Ik heb van Marianne gehoord dat jij stewardess bent. Is dat wel een vetpot?’
Het persoonlijke aspect in deze directe vraag overviel Dagmar. Ondanks haar openheid van de afgelopen minuten, bleef Ingrid toch een bepaalde gereserveerdheid behouden. Er lag altijd een mate van afstandelijkheid in haar houding opgesloten. Of ze lachte, serieus sprak of in vertrouwen vertelde dat haar vriendje een geslachtsziekte bij de buurvrouw had opgelopen, maakte weinig uit. De imaginaire muur bleef intact.
‘Tja, ons basissalaris ligt stukken hoger. Dat heeft overigens ook weer te maken met het aantal dienstjaren. Onze extraatjes zijn daggeldvergoedingen. Die tikken lekker aan als je bijvoorbeeld een vlucht naar New York of Tokio hebt.’
‘Is die vergoeding voor eten en drinken?’ vroeg Ingrid.
‘Soms. Het komt ook voor dat we “all-inclusive” zitten.’
‘In dat geval dus geen dagvergoeding.’
Dagmar grijnsde. ‘Jawel, hoor. Die valt onder de standaardprocedures.’
‘Dan wordt het dus lekker shoppen,’ wist Ingrid.
‘Ach, met vijftig dollar per dag ben je in die wereldsteden gauw uitgewinkeld.’ Het was eruit voordat ze er erg in had. De hoogte van de dagvergoeding was een interne zaak waar nooit met mensen buiten de maatschappij over werd gesproken. Ze was in haar enthousiasme helemaal meegegaan in de luchtige wijze waarop Ingrid over haar eigen salaris sprak. Stom, stom, stom.
‘En jouw werktijden? Zijn die nog een beetje christelijk te noemen?’
‘Dat valt reuze mee. Ons rooster is gebaseerd op zeventig vlieguren per maand. De werktijden…’ Voordat ze ‘zijn heel flexibel’ kon toevoegen, sneden twee doordringende piepjes haar zin af.
Ingrid slaakte een diepe zucht. Ze pakte haar telefoon en las het bericht. Op het kruispunt sloeg ze tot Dagmars verwondering rechtsaf.
‘Daar ligt...’
‘Neptunus, ja. Jammer, dan. Dit gaat voor.’
Drie minuten later parkeerde Ingrid de gele Renault recht voor appartementencomplex Buena Vista. Ze omklemde haar handtas en stapte uit.
‘Ben zo terug.’
Dagmar zei ‘Oké’ en keek haar na. Toen Ingrid uit haar zicht verdween, haalde ze beide schouders op en keek wat om zich heen. Het meest opwindende was Ingrids telefoon die in een bakje naast het dashboardkastje lag. Omdat ze het mobieltje onverschillig had weggelegd, balanceerde het op de rand van het bakje waardoor het elk moment kon vallen. Dagmar pakte de mobiele telefoon en verschoof deze enkele centimeters. Toen ze haar hand terug wilde trekken, weigerden haar vingers dienst. Een stroom aan kortetermijnherinneringen kwam op in haar gedachten. Het vorige berichtje, het vreemde verhaal van de Nederlandse tandarts, de juwelen, het voorgaan van een zogenaamd spoedgeval terwijl er mensen zaten te wachten.
Ze trok de telefoon naar zich toe. Welke Nederlandse toerist stuurt een berichtje naar zijn reisleidster als het een spoedgeval betreft? Dan bel je toch? Of was zij nou gek?
Met een schuin oog keek ze naar de ingang van Buena Vista. Geen Ingrid. Hoewel een stem in haar hoofd fluisterde dat ze zich niet met iemand anders zijn zaken moest bemoeien, begon haar duim in rap tempo op knopjes te drukken. Het laatst ontvangen bericht verscheen in het beeldscherm.
Verde . Voor een vertaling van dit woord voldeed haar beperkte Spaans. Verde was groen, wist ze. Waar het bericht op sloeg, was haar echter een raadsel. Snel zocht ze naar het vorige bericht.
Rojo . Ook dit woord was geen probleem. Rojo was Spaans voor rood. Nadat Ingrid dit bericht had ontvangen was ze naar het complex met de rode bakstenen gereden. Zou het soms daarmee te maken hebben? Maar hoe viel dit te rijmen met een Nederlander die kiespijn had? Zond die soms een berichtje dat bestond uit het woord ‘rojo’? En waar stond ‘verde’ dan voor? Een blindedarmontsteking soms? Wat was dit voor flauwekul?!
Nummerherkenning, schoot het door haar hoofd. Ze drukte nogmaals en zag dat het laatste bericht door een Spaans nummer was verzonden. Geen toerist, dus. In elk geval geen Nederlander. Of hij moest een Spaans mobieltje hebben, en de kans daarop leek astronomisch klein. Ze legde de telefoon weer terug in het bakje. Alsof het van boven was geregeld, kwam Ingrid aangelopen. Nog sneller dan de eerste keer, dacht Dagmar. Erin en eruit. In een fractie van een seconde besloot ze om haar mond te houden. Als ze het ooit ter sprake zou brengen, was Marianne daarvoor de aangewezen persoon. Om Ingrid er hier en nu op aan te spreken leek haar geen sterk plan.
‘Gek word ik van die zeurkousen,’ zei Ingrid toen ze instapte. Ze startte de motor en reed weg. Ontstemd keek ze op haar horloge.
‘Ruim een kwartier te laat. Bereid je maar vast voor op een lastig halfuurtje, Dagmar. In hotel Neptunus zullen de gasten ons allerminst met open armen ontvangen.’