30
Dagmar liep naar de overkant van de straat om een beter overzicht te krijgen. Ook vanaf dit punt bleef het huis een degelijke uitstraling behouden. Een onderkomen waar zij zich over een tijdje misschien wel thuis zou kunnen voelen. Amstelveen, twee onder één kap, rustige buurt. Het kon slechter.
De tip kwam van een kennis van haar ouders. Deze weduwnaar kende weer een weduwe die met de dag meer twijfels kreeg over haar woonsituatie. Het ging hier om een welgestelde vrouw van begin zestig die na de dood van haar man, drie jaar geleden, letterlijk alleen in het leven stond. Ze had geen kinderen en, op een paar verre neven na, geen familie. Ondanks haar kranige pogingen om haar eigen leven te leiden, werd het huis meer en meer een probleem. Althans, de afmetingen ervan. Ze bewoonde slechts een klein gedeelte van het huis, waardoor er in de ruimtes waar zij zich vrijwel nooit bevond achterstallig onderhoud op de loer lag. Tevens kwam de eenzaamheid steeds nadrukkelijker om de hoek kijken.
Ze had zo haar twijfels gehad over deze tip. Hoe comfortabel het ook was: je woonde toch in het huis van een ander. Voeg daarbij de levensomstandigheden van met name de eigenaresse en het werd al stukken onaantrekkelijker. Toch besloot ze om kennis te gaan maken. Een kijkje nemen kon tenslotte nooit kwaad, nietwaar?
Uiteindelijk was het haar meegevallen. Hilde van Rijn leek zo op het eerste gezicht een vriendelijke vrouw. Kwieker dan de kennis van haar ouders hen voorspiegelde. Ze gaf wel meteen toe dat ze soms het idee kreeg weg te kwijnen, maar meldde direct dat het haar niet om een veredelde verzorgster te doen was. Die kon ze namelijk bij bosjes inhuren. Nee, ze wilde niet de hele dag iemand om haar heen. Het ging haar voornamelijk om het idee dat ze af en toe geluiden in het huis hoorde. Ze wilde dat een aantal kamers werd bewoond voordat de tand des tijds vat op het interieur kreeg. Degene die hier in huis kwam kon rekenen op een zelfstandig leven, meldde zij gedecideerd.
Het is echt een goede optie, wist Dagmar. In gedachte zette ze de voordelen op een rijtje. Amstelveen lag vlak bij Schiphol. Zowel met de trein als met de auto was het hooguit een kwartiertje. Hilde had haar twee kamers en een eigen toiletruimte met ligbad aangeboden. Ook niet gek. Tel daarbij op dat ze slechts driehonderd euro huur vroeg en een groot gedeelte van de winter in haar appartement in Marbella verbleef, en de deal werd steeds aantrekkelijker.
Terwijl ze het hele plaatje nog eens overdacht, knikte ze nadrukkelijk. Ja, het klonk heel aanlokkelijk. Het werd de hoogste tijd om de deur van het ouderlijk huis achter zich dicht te slaan. Pa en ma waren schatten die een eigen leven verdienden. Zolang als zij thuis woonde kwam het daar niet van. Trouwens, als het haar niet beviel kon ze…
Het geluid van haar mobiele telefoon onderbrak haar gedachtegang. Ze opende haar handtas en keek naar het nummer dat in de display verscheen. De schrikreactie die volgde mocht niet tekenend voor haar geestestoestand zijn, hield ze zichzelf direct voor. Zij was een sterke vrouw die in een kort tijdsbestek meer had doorgemaakt dan menig mens in zijn hele leven mee zou maken. Voor een simpel telefoongesprek liep zij niet weg. Ook niet als het een gesprek met Ruben betrof.
Ze drukte de knop met het groene telefoonsymbooltje in en zei zo nonchalant mogelijk: ‘Ja?’
‘Hallo Dagmar. Ik ben het.’
Ze liet bewust geen stilte vallen. Met een snelle reactie gaf ze aan sterk in haar schoenen te staan.
‘Zeg het eens.’
Ze voelde de twijfel aan de andere kant van de lijn. In stilte telde ze de seconden tot zijn antwoord. Het werden er vier.
‘Dagmar luister eens. Ik… Jezus… dit is echt moeilijk. Ik wil je nogmaals duidelijk maken dat ik spijt heb. Ik heb stomme dingen gedaan, zaken die niet meer terug zijn te draaien. Geloof me, als dat kon dan deed ik het meteen. Ik heb oprecht spijt, Dag.’
‘Noem me nooit meer zo,’ beet ze hem toe. Hij was de laatste man op aarde die haar koosnaam mocht gebruiken. Alleen al bij het idee werd ze misselijk. Ze sloot even haar ogen en verdreef het resoluut uit haar gedachten.
‘Volgens mij val jij in herhaling,’ sprak
ze cynisch. Hierna liet ze ex-
pres een stilte vallen. Op dit moment beviel de uitdagende rol haar
prima.
‘Sorry, sorry, sorry, maar ik wil gewoon alles op alles zetten om jou van mijn spijt te overtuigen.’
Zijn gedienstige intonatie in combinatie met het nederige woordgebruik zorgde dat zij op haar hoede was. Ruben belde niet om spijt te betuigen, wist ze zeker. Dat lag niet in zijn aard. Ze sloot haar ogen en draaide in een paar seconden de film af van Timmers analyse over Ruben. Daarop stond zowel het antwoord als de oplossing.
‘Dagmar?’
‘Wil je zo vriendelijk zijn om me niet meer te bellen?’ vroeg ze op een zoet toontje dat in contrast was met haar bitterheid.
‘Wacht even. Hang alsjeblieft niet op!’
Bingo, dacht ze. Hij hapt. God, wat laat die zak zich kennen. Ze zoog haar longen vol voor een offensief dat hem hopelijk compleet zou overdonderen.
‘Ik wil dat jij nu heel goed naar mij luistert, Ruben.’
Op wat licht geruis na, hoorde ze niets. Prima. Vanwege de spanning hield hij dus zijn adem in.
‘Ik weet wat jij mij hebt geflikt en hoe je het hebt uitgevoerd. Elke handeling van jouw kant is bewust gedaan met de intentie om mij te beschadigen. Kom dus niet aan met huilverhalen over spijt. Dit is trouwens een verkeerd woord. Jij moet je diep en diep schamen, maar dit terzijde.’
Ze gaf hem geen kans om te reageren.
‘Jij zit klem, Ruben. Jij bent een doodsbang muisje dat in een hoekje is gekropen. Boven jouw hoofd cirkelt een grote roofvogel die zich elk moment naar beneden kan storten. Op het lichaam van die hongerige rover staat een naam: justitie. En dat is dus de reden waarom jij mij belt, klein mannetje. Op de dag dat ik besluit om naar de rechter te stappen is het voor jou over. Niet zozeer mijn aanklacht, maar die van mijn werkgever gaat je nekken. Mocht ik daarentegen besluiten om daarvan af te zien, dan bestaat er een kans dat het bedrijf hetzelfde doet. In dat geval ontspring je waarschijnlijk de dans.’
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Haar uitval was als een bom ingeslagen. Wacht maar, ging het door haar heen. De grote klap moet nog vallen.
‘Ik ga je één kans geven, Ruben. Realiseer je dat jij nu op een uiterst dun koord balanceert. Als jij een antwoord geeft waarover ik twijfel, is het afgelopen. Dan verbreek ik de verbinding en neem direct contact op met mijn raadslieden die op hun beurt een aanklacht tegen jou gaan voorbereiden. Of meerdere, het juridische gedeelte laat ik liever aan anderen over.’
Ze haalde diep adem, waardoor Ruben de kans kreeg om snel te reageren.
‘Ik zal eerlijk tegen je zijn.’ In zijn stem klonk een mengeling van zowel angst als hoop.
‘Dat lijkt me heel verstandig,’ antwoordde Dagmar. ‘Dan heb je kans dat je er zonder al te veel kleerscheuren van afkomt.’
‘Zeg het maar. Ik zal op al jouw vragen antwoorden.’
Zijn reactie werkte als doping. In gedachten zag ze hem door een verlaten straat lopen. Zijn handen trilden. Hij was eenzaam. Zijn wereld was ineengestort. Déjà vu, maar dan anders.
‘Waar ben je nu?’
‘In Engeland. Een dorpje onder de rook van Birmingham. Ik logeer bij een oud maatje van me.’
‘Je bent dus gevlucht. Strookt helemaal met je karakter. Altijd de weg van de minste weerstand kiezen.’
De stoot onder de gordel kwam hard aan. Zijn luidruchtige ademhaling was daarvan het beste bewijs.
‘Zo zou je het kunnen uitleggen,’ klonk het nogal timide. ‘Nadat ik mijn ontslag had genomen raakte ik in paniek. Zo snel mogelijk uit Nederland vertrekken leek mij toen de enige mogelijkheid. Nu weet ik beter. Het was een stomme actie die voortkwam uit angst. Als ze me echt willen grijpen, dan pakken ze me net zo makkelijk hier in Engeland op. De Europese Unie heeft dus ook z’n nadelen.’ Een kort, schamper lachje volgde.
‘Met hoeveel vrouwen heb jij tijdens onze relatie geslapen?’
Het bleef stil. De blokkade van gêne en verbijstering was bijna voelbaar.
‘Dagmar… alsjeblieft…’
‘Dat vroeg ik niet.’
‘Eh… ik denk acht. Nee… negen.’
‘Vuile schoft.’
‘Maar dat was niet tijdens het begin van onze relatie.’ In zijn haast om dit te melden, struikelde Ruben over zijn woorden.
‘Wanneer is het begonnen?’
‘Toen we ongeveer een halfjaar bij elkaar waren. Het ging hand in hand met dat andere…’
De golf van misselijkheid bestond uit twee lagen. Bovenop dreef de walging, terwijl in de onderste stroming jaloezie resideerde. Ze slikte om van het bizarre gevoel af te komen. Hou je hoofd koel, beval ze zichzelf. Schakel je gevoelens zo veel mogelijk uit. Zorg dat je nu te weten komt wat er echt toe doet. Daarna is er een zee van tijd om je emoties in te laten zwemmen.
‘Wanneer ben je met die chantagepraktijken begonnen?’
Er klonk een protesterend geluid.
‘Ik heb nog nooit iemand gechanteerd. Het waren zakelijke overeenkomsten waar beide partijen beter van werden.’
Dagmar lachte gemelijk.
‘Dus jij hebt nog nooit iemand gechanteerd, Ruben? Goh, ik denk dat Johan Tervoort of Robert Dolstra jouw mening niet deelt. Wat eveneens voor kroegtijger Diederik van Overschie geldt.’
Weer was daar die zware ademhaling. Ruben stond hoorbaar onder druk en kreeg het met de minuut zwaarder. Het telefoongesprek waarin hij lastige plooien glad had willen strijken, was uitgemond in een ware nachtmerrie.
‘Dat stond los van het zakelijke,’ sprak hij zonder een greintje overtuiging in zijn stem.
‘Dat zal wel,’ antwoordde Dagmar. Van het ene op het andere moment was ze het zat. Ineens zag ze het doelloze van deze conversatie in. Ruben had haar met slechts één doel voor ogen gebeld: zorg dat ze je niet aanklaagt. Om dit te bereiken zou hij alles uit de kast halen. Liegen, smeken, huilen; het maakte niet uit. Het doel heiligde tenslotte alle middelen. Daarom was het verstandig om al zijn antwoorden met een paar kilo’s zout te nemen. Het was nu nog te vroeg om te concluderen of hij dan wel of niet de waarheid sprak.
‘Ik ga ervandoor,’ zei ze streng. ‘Bel me niet meer.’
Ruben reageerde geschrokken.
‘Wacht! Wacht, alsjeblieft heel even, Dagmar. Geef me nog één minuutje.’
In een flits besloot ze zijn slotpleidooi aan te horen. Ze rechtvaardigde deze beslissing voor zichzelf door te stellen dat het ene minuutje er na een periode van twee jaar nog wel bij kon.
‘Ik heb een strop om mijn nek en sta op een kistje. Jij hebt het volste recht om dat kistje onder mijn voeten vandaan te schoppen, Dagmar. Ik kan alleen hopen dat je het niet doet, maar als je besluit om mij wel op te hangen kan ik daar begrip voor opbrengen. Ik heb me gedragen als een eersteklas hufter. De enige verdediging die ik kan bedenken is dat ik in een roes heb gehandeld. En dat is een verdediging van lik m’n vestje. Ik ben schuldig, klaar.
Wat je ook besluit, ik wil dat jij weet dat ik oprecht spijt heb van de dingen die ik jou heb aangedaan. Elk uur, elke minuut realiseer ik me meer wat een ongelofelijke klootzak ik ben geweest. Ik zag mezelf als een soort van koning die over zijn rijk reageerde. Grootheidswaanzin, een ander woord kan ik zo snel niet bedenken. Ik zit nu op het platteland, en geloof me, als je ergens over na wilt denken is dit er een uitgesproken plek voor. Ik ben fout geweest. Zó ontegenzeglijk fout dat ik regelmatig kotsneigingen krijg als ik in gedachten de afgelopen twee jaar laat passeren.’
Hetzelfde geruis op de lijn van daarnet klonk nu onevenredig hard.
‘Ik bied je mijn oprechte excuses aan, Dagmar. Het minste wat ik kan doen. Sorry, dat ik zo’n ontzettende hufter ben geweest. Ik zal je vanaf nu niet meer bellen en wens je al het geluk in de wereld toe. Jij bent een fantastische vrouw en ik een eikel die te stom was om dat te zien. Misschien dat we elkaar ooit nog eens in betere omstandigheden tegenkomen.’
Dagmar was geenszins onder de indruk van zijn monoloog die eerder wanhopig dan oprecht overkwam. Ze kreeg echter geen kans om hem dit in weinig subtiele bewoordingen te melden. Ruben had de verbinding verbroken.
Ze haalde haar schouders op, stopte de mobiele telefoon weer terug in haar handtas en liep in de richting van haar auto. Voor zichzelf was ze er zo goed als uit; het telefoontje van Ruben stond daar los van. De komende weken ging ze voor zichzelf een punt achter deze nare periode zetten. Een aanklacht tegen Ruben zou verre van helend werken. Daarmee zou ze oude wonden openrijten die nu juist langzamerhand begonnen te helen. Verder…
Uit haar tas klonk het bekende, mechanische deuntje.
‘Dat is nog eens je belofte nakomen,’ reageerde ze cynisch. Ze pakte haar telefoon en keek automatisch naar de nummerherkenning. Ze bleef staan. Het nummer van Sanne stond sinds kort in haar geheugen gegrift.
Ze nam op met: ‘Hoi Sanne, hoe is het ermee?’ De gespeelde vrolijkheid kwam voort uit schaamte. Nadat ze Sanne op Mallorca had gesproken, was er geen contact meer tussen hen geweest. Een slordigheid die Dagmar zichzelf aanrekende. Sanne werkte dag en nacht. Die had wel iets anders aan haar hoofd dan naar Holland bellen, wist ze.
‘Met mij gaat het wel redelijk,’ sprak Sanne timide. ‘Maar… eh… dat is niet de reden waarom ik bel.’
Dagmars adem stokte. De reden van Sannes belletje liet zich eenvoudig raden. Haar gezicht verstrakte toen de reisleidster de onvermijdelijke woorden sprak.
‘Ingrid is vanmorgen overleden.’
Dagmar beet op haar lip. De tranen kwamen uit het niets. Ze liet ze lopen. Ertegen vechten was zinloos.
‘O, nee,’ stamelde ze. Hierna sloeg ze dicht. Tegen dit soort informatie was geen woordenschat opgewassen.
‘Vanmorgen heeft haar lichaam het opgegeven. Precies waar de artsen al zo bang voor waren.’
Sannes stem klonk zakelijk en afstandelijk. Als die van een nieuwslezer tijdens het achtuurjournaal. Dagmar kon zich daar wel iets bij voorstellen. Sanne werd dagelijks met de situatie geconfronteerd en had zich voor kunnen bereiden op het naderende onheil. Dat lag beduidend anders dan een mobiel gesprek waarin je over een sterfgeval op de hoogte werd gebracht.
‘Haar ouders… ik bedoel, zijn die er nog? Wanneer wordt ze in Nederland begraven?’
Sanne antwoordde op dezelfde toon.
‘Haar ouders zijn helemaal kapot. Lijkt me logisch. Wat die mensen hebben doorgemaakt… Zoals het er nu uitziet wordt Ingrid overmorgen naar Nederland gevlogen. Ik weet niet wanneer de begrafenis is. Dit…’
Even dacht Dagmar dat de verbinding was verbroken. Drie seconden later meldde Sanne zich echter weer. Haar stem klonk nu anders. Opgewonden, misschien verschrikt. Vanwege het telefonisch contact was het lastig om die nuances te onderscheiden.
‘Ik moet ophangen, Dagmar. Krijg net een berichtje binnen. Spreek je snel.’
Voordat ze de kans kreeg te reageren, werd de verbinding verbroken. Dagmar borg haar telefoontje weer op en liep langzaam naar haar auto. Ze was verbaasd en bezorgd tegelijk. Het daaropvolgende uur speelden de zinnen ‘Ik moet ophangen, Dagmar. Krijg net een berichtje binnen’ constant door haar hoofd.