Er hangt een waas voor mijn ogen. Alleen als ik een paar maal knipper lost het op. Voor even zie ik de omgeving scherp; een sprookjeslandschap. Die handvol heldere seconden bewonder ik de details en verafschuw ze gelijktijdig.
Vanaf de rots waarop ik lig is het uitzicht adembenemend. Een vaal maanschijnsel bezorgt de opperhuid van de zee een extra tint. Staalblauw is echter een schutkleur die contrasteert met een substantieel deel van het leven dat het herbergt. Het suggereert een glasheldere habitat, gedecoreerd met springende dolfijnen. Een wereld waarin koddige wezens met hun lichaamstaal de grauwheid van het dagelijkse bestaan bespotten.
Diepzwart zou waarheidsgetrouwer zijn geweest. De donkere tegenpool als synoniem voor de dood, een essentieel onderdeel van het leven zelf. Blauwe golven zijn immers verkenners van ontoegankelijke dieptes waarin de enige lichtpuntjes fluorescerende zeemonsters zijn.
Laat ik vooral de gekartelde driehoeken niet vergeten. Symbool voor bloeddorst, belichaming van onze angst. In deze zee heb ik ze echter nog nooit gezien. Wel op het aangrenzende stuk land.
Aan mijn linkerkant blinkt de nacht uit in glitter. Smakeloos neonlicht attendeert in duizendvoud op vertier. Om dit te benadrukken knippert het onophoudelijk. De boodschap wordt op een niet mis te verstane wijze gebracht; hier is wat je zoekt. In deze wereld worden al jouw verlangens en fantasieën werkelijkheid. Cruciaal is hoe goed je zoekt en hoe graag je wilt. Over de prijs worden we het wel eens. Later.
Alle kleuren van het spectrum zijn vertegenwoordigd. Rood en wit overheersen. Liefde en onschuld. Een meer flagrante schending van goed fatsoen is nauwelijks voor te stellen. Mij lukt het in elk geval niet. Ik ben er dan ook geweest. Geloof me, dat scheelt enorm.
Een zwoel briesje glijdt langs mijn wang. In de verte brengen krekels een serenade aan iedereen die daarvoor openstaat. Onder mijn voeten zingt de branding een oneindig couplet.
Ondanks mijn verwondingen beleef ik de details intens. Ervan genieten is wat anders, dat staat mijn geest niet toe. Ik observeer en sluit geen mogelijkheid meer uit. De wonderschone omgeving heeft namelijk onderdak geboden aan bedrog, hebzucht… en moord.
Het briesje kan de voorbode zijn van een orkaan, een nest adders kan het stemgeluid van de krekels nabootsen en het aritmische geluid van de zee zou zomaar tot de ouverture van een tsunami kunnen behoren. Niets is wat het lijkt. Wat dat betreft heb ik mijn lesje wel geleerd.
Zelfs in dit zogenaamde paradijs tikt de klok door. Het subtropische decor vervaagt. De pijn in mijn lichaam verhevigt. Het bloed dat uit mijn armen en benen stroomt is donkerrood. Althans, zo lijkt het. Het kan ook bruin of roze zijn. Ik vertrouw niets of niemand meer. Zelfs mijn eigen lichaam niet.
Ik denk dat ik adem. Mijn op- en neergaande borstkas zou daarvan het bewijs kunnen zijn.
Ik leef. Tenminste, daar lijkt het op.
Of ik het overleef is een tweede.