6

Herman Aalberts stond op en schudde haar de hand. Zijn glimlach was innemend.

‘Hallo Dagmar, neem plaats.’

Ze ging recht tegenover de directeur Personeelszaken zitten. Het was onvermijdelijk dat haar blik direct naar zijn bureaublad werd getrokken. Zelden had ze zo veel verschillende artikelen op een bureau zien liggen. De fotolijsten, paperclips, vier multomappen, drie mobiele telefoons en een vuurrode lunchbox werden omringd door koffiebekertjes, pakjes kauwgom, losliggende vellen en tientallen pennen.

‘Wat een bende, hè?’ sprak Aalberts op luchtige toon.

‘Ik functioneer echter het best als ik zoveel troep om me heen heb verzameld. Heeft waarschijnlijk met de situatie thuis te maken. Mijn vrouw is een echte perfectionist die elk kruimeltje opspoort en vernietigt.’

Hij haalde zijn schouders op en grijnsde.

‘Ach, iedere gek heeft tenslotte zijn gebrek. Ik vorm daarop geen uitzondering.’

Door deze merkwaardige, bijna familiaire ontvangst, viel er een last van haar schouders. De verhalen die over Herman Aalberts de ronde deden mochten dan zonder uitzondering positief zijn, hij bleef wel directeur Personeelszaken. En de reden waarvoor zij hier zat, was er een waarvan je niet vrolijk werd.

Blijkbaar had Aalberts een andere visie op deze zaak, want hij glimlachte. Dit correspondeerde overigens weer wel met hetgeen zij in de wandelgangen over hem had opgevangen. Herman Aalberts had Nijenrode gedaan. Na de afronding van zijn studie was hij in het bankwezen beland. Geheel tegen de verwachting in sjeesde deze briljante student in de wereld die strak werd geregeerd door werkweken van honderd uur, louche deals en heel veel geld. Aalberts crashte en kwam zelfs in een psychiatrische inrichting terecht. Via wat omwegen belandde hij bij de vliegtuigmaatschappij, waar hij sinds vijf jaar de functie van directeur Personeelszaken bekleedde. De mensen uit zijn directe werkomgeving liepen met hem weg. Hij was een man met een sociaal gezicht die altijd zijn uiterste best deed om werknemers van dienst te zijn en hij sprong regelmatig voor hen in de bres.

‘Sorry dat het een week duurde voordat we met elkaar aan tafel konden,’ verontschuldigde Aalberts zich. Hij grijnsde breeduit.

‘Het was zo druk, dat ik zelfs geen tijd had om mijn bureau op te ruimen.’

Er verscheen een voorzichtige glimlach rond Dagmars lippen. Ze voelde zich al wat meer relaxed.

‘Dagmar, we hebben een serieus probleem,’ sprak hij op rustige toon. De glimlach had plaatsgemaakt voor een neutrale gezichtsuitdrukking.

‘Daarvoor zit ik hier,’ antwoordde ze. ‘Die beschuldiging van seksuele toespelingen is het meest belachelijke wat ik ooit heb gehoord. Tijdens mijn werk heb ik mij nooit aan dat soort zaken schuldig gemaakt.’ Ze liet een stilte vallen. ‘En daarbuiten evenmin. Dat zit gewoon niet in mijn karakter.’

Aalberts knikte begrijpend.

‘Ik heb jouw staat van dienst bekeken. Die is echt uitstekend te noemen. Daarom verbazen deze akkefietjes mij ook zo. In een kort tijdsbestek zijn ze bij wijze van spreken zomaar uit de lucht komen vallen. Daarbij druist het helemaal tegen jouw carrièreloop in. Nooit is er iets op jouw functioneren aan te merken geweest.’

Dagmar fronste haar wenkbrauwen.

‘Wat bedoelt u met akkefietjes? We hebben het toch over één vermeende klacht van seksuele toenadering?’

Aalberts zuchtte diep. Aan de pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht las ze af dat hij met haar meeleefde. Als reactie hierop gingen de haartjes op haar armen spontaan overeind staan.

‘Gisteren hebben wij een tweede klacht over jou ontvangen. Om het nog erger te maken, ging het ditmaal gepaard met bewijs.’ Terwijl hij het laatste woord uitsprak, maakte Aalberts met de wijs- en middelvinger van beide handen het ‘tussen haakjes’-gebaar. Uit de rechterla van zijn bureau haalde hij een doorzichtige map waarin een papiertje zat.

‘Dit is jouw handschrift. Dat hebben we gecheckt op de administratie. Eerder door jou ingevulde formulieren getuigen van een identiek handschrift.’

Dagmar was te verbouwereerd om een woord uit te brengen. Ik droom, ging het door haar heen. Ik zit midden in een nachtmerrie en word zometeen wakker. Hopelijk kan ik er straks om lachen.

‘Ter ondersteuning van zijn klacht, liet de klant dit briefje bij ons achter. Tevens meldde hij dat de stewardess in kwestie hem de prijzen voor haar seksuele diensten had ingefluisterd. Haar opgespelde reversbordje vermeldde de naam D. Vredeling.’

‘Wát?! Zijn jullie soms helemaal gek geworden?! Dat briefje heb ik tijdens de vlucht Stockholm-Amsterdam aan mijn collega Iris van der Heide gegeven. We wisselden telefoonnummers uit.’

De wenkbrauwen van Aalberts schoten omhoog.

‘Kunnen naast Iris nog anderen dit bevestigen?’

‘Zeker weten. Johan de purser… eh… Johan Tervoort. Hij heeft precies hetzelfde briefje ontvangen.’

Terwijl Aalberts de informatie op een rondslingerend velletje noteerde, graaide Dagmar met de vingers van haar linkerhand in haar tas. Ze haalde haar opschrijfboekje tevoorschijn en slaakte een triomfkreet van opluchting.

‘Alsjeblieft. Precies dezelfde papiertjes met daarop de nummers van Iris en Johan.’ Ze trok de twee briefjes tussen de pagina’s vandaan en wapperde er opgetogen mee.

Aalberts had aan een snelle oogopslag genoeg om te concluderen dat zij de waarheid sprak.

‘Perfect,’ mompelde hij. ‘Daar kan ik wat mee.’

Hij vouwde het papiertje op, pakte de twee blaadjes uit Dagmars vingers en stopte het minipakketje zorgvuldig in de binnenzak van zijn colbert. Hierna legde hij beide handen op het bureau en keek Dagmar doordringend aan.

‘De discrepantie tussen de twee dingen die ik je nu ga zeggen is gigantisch. Aan de ene kant heb ik een bijzonder teleurstellende mededeling voor je, terwijl ik je dringend vraag mij te vertrouwen.’

Dagmar trok een verwonderd gezicht.

‘Wat bedoelt u? Alles is nu toch duidelijk? Men probeert mij zwart te maken en het bewijs daarvan hebt u in uw binnenzak.’

Aalberts schudde van nee.

‘Zo simpel ligt het helaas niet, Dagmar. Ik ben onderdeel van de directie, maar heb in dit soort aangelegenheden geen individuele bevoegdheid. Waarmee ik aan wil geven dat ik persoonlijk geen directiebesluit ongedaan kan maken.’

Zijn rechterhand schoot omhoog. Een bezwerend gebaar volgde.

‘Nog niet, begrijp me goed. Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt om jouw onschuld aan te tonen. Daarom vroeg ik daarnet of jij mij wilde vertrouwen.’

Door zijn gereserveerde manier van spreken en dito lichaamstaal rees bij haar het vermoeden dat er meer aan de hand was. Verbale schermutselingen die langzamerhand toewerkten naar het moment waarop een vervelende boodschap werd gebracht.

Uit de linkerla van zijn bureau haalde Aalberts een brief. Met samengeperste lippen schoof hij deze naar haar toe.

‘Naar aanleiding van de klachten heeft de directie besloten om jou met ingang van vandaag twee weken te schorsen. De exacte beweegredenen staan hierin omschreven.’

Hij beet met zijn voortanden op zijn onderlip.

‘Het spijt me, Dagmar.’

Ze legde haar rechterhand op de brief en bleef onbeweeglijk voor zich uit staren. In haar hoofd woedde een oorlog. Adviezen, scenario’s en beschuldigingen vochten tegen de totale ontreddering. Een kansloze strijd. Op het slagveld van haar eigen geest verloor ze van zichzelf. Ze boog haar hoofd. In drie weken tijd was haar relatie op de klippen gelopen, hadden zogenaamde vrienden haar tot sociale paria gedegradeerd, werd ze beschuldigd van seksuele toespelingen en stond haar baan op het spel. Het was teveel. Elk vertrouwen in een goede afloop glipte door haar poriën naar buiten. Op zoek naar iemand met een heuse toekomst. Een vrouw wier abonnement niet door God was opgezegd, bijvoorbeeld.

‘Jezus, meisje. Rustig maar.’ Herman Aalberts was om zijn bureau heengelopen en legde een arm om haar schouders.

‘Ik beloof je dat ik alles zal doen om je te helpen, Dagmar. Ik geloof, nee, ik weet dat jij het slachtoffer van een heel gemeen spelletje bent.’

Ze knikte afwezig.