10

 

 

Volgens Lien gingen de lagere milieus er tegenwoordig met reuzenschreden op vooruit. Haar nieuwe werkster heette mevrouw en kwam in een gloednieuwe Volkswagen voorrijden, terwijl de middenklassers, zoals Celia’s moeder, nog maar nauwelijks vast tapijt konden betalen.

Er had een discussie plaats tussen Boet en tante Neel. De langbenige teenager, die volgens haar oma leed aan een verlate puberteit - wat dat precies inhield wist Celia niet, maar het klonk vijandig genoeg -, zat weggezakt in een crapaud mee te luisteren, te lusteloos voor haar Engelse roman. Somber werd ze ook van de lage wolken boven de kale polders waar de bungalow een kamerbreed uitzicht op gaf. Een zinloze plak land, vooral in de winter. Een paar rechte stokken in de grond markeerden de toekomstige perken. Dan een groot niets tot aan de horizon, waar de lichtjes van Pernis al begonnen te twinkelen.

‘Wist je dat we in Amsterdam al vuilniszakken hebben?’ begon Neel. ‘Zó handig als je met je huisvuil twee trappen af moet.’ Boet hoefde niet lang na te denken. ‘Ja, reuze prettig dat jullie daarginds niet meer met emmers hoeven te sjouwen, maar het geeft natuurlijk wel problemen . . ‘Problemen?’ Neel stoof op. ‘Hoezo? Jij ziet ook overal problemen de laatste tijd. Terwijl ’t toch juist zo heerlijk makkelijk is, die zakken . . . Vooral voor ouwe mensen!’ ‘Luister nou, Neeltje, ik gun jou en iedereen z’n plastic vuilniszak, maar let nou even op, dat vuilnis moet ook nog een keer verbrand worden . . .’ ‘Ja. Nou en?’ ‘Juist, en daar zit ’m nou de kneep,’ doceerde hij. ‘Plastic is gemaakt van hele lange, ingewikkelde moleculen die bij verbranding in de atmosfeer terechtkomen.’ ‘Nou en?’ ‘Die moleculenketens zijn vrijwel onafbreekbaar. Daar krijgen we op den duur last mee, Neel, met die troep in het milieu.’ ‘Allemachtig, Boet, wat kan jij zaniken. Wat nou milieu?’

Boet ging ervoor zitten. ‘Het milieu, dat is zo’n beetje alles waarin en waardoor we leven. Het water, waar we drinkwater van maken.’ ‘Dat water hier bij jullie is trouwens heel wat smeriger dan in Amsterdam. Hier kun je niet eens drinkbare thee zetten.’

‘Luister nou, daar gaat het helemaal niet om. Het milieu is dus het water, de lucht die we inademen, de grond, waar we ons graan en onze groenten vandaan halen.’ ‘O, bedoel je ’t zo. Vooruit, jij je milieu, maar laat mij dan m’n vuilniszakken. Of heb je liever dat ik ’t aan m’n rug krijg?’

Van Boet werd nu verwacht dat hij het hierbij zou laten, maar hij was nog niet klaar. ‘Luister nou nog effe. Het is nu 1960. Ik schat dat het milieu in het jaar 2000 ernstig vervuild zal zijn.’

‘Hè, doe me een lol! Wie dan leeft wie dan zorgt. Zo is ’t toch altijd gegaan? Als er weer iets nieuws is uitgevonden, voorspellen ze altijd ’t einde van de wereld. Vroeger zeien ze toch ook dat de koeien wel geen melk meer zouden geven door de stoomtrein? Jeetje Boet, je praat al net als die jehova’s. Die willen ook per se dat ’t in het jaar 2000 misloopt met de wereld. Dat is het met jou ook: jij wilt gewoon je gelijk hebben.’

‘Ik hoop dat ik ongelijk krijg,’ zei Boet. ‘Ik hoop waarachtig dat ik ongelijk krijg! Maar als ik Pernis weer es in m’n neusgaten krijg met oostenwind, tja, dan ruik ik geld. Logisch, leuk verdiend wordt ’r wel. Maar weet jij wat er gebeurt als er morgen toevallig tien van die mammoettankers tegelijk zouden lekstoten?’ ‘Nee. En ik wil ’t niet weten ook!’

Celia wist het wel. Er zou zich over alle wereldzeeën een laagje - een film had Boet het genoemd - van een millimeter olie verspreiden. Daardoor zou alles wat onder de waterspiegel leefde en groeide verstikt raken.

‘Hoeveel kans is er dan dat d’r zoiets gebeurt, tien tegelijk lek?’ vroeg Lien die met de thee was binnengekomen.

‘Ach, nog geen honderdste van een procent, denk ik zo. Exacte cijfers heb ik niet.’

‘Nou, waar heb je ’t dan over! Probeer je dat kind soms ook nog op de kast te krijgen? Moet je nét doen. Die is toch al zo overgevoelig tegenwoordig. Jij, jij moest je schamen! Jij bent een ouwe vent en al bijna dood, maar zij heeft d’r leven nog voor zich. Wat kunnen haar die tankers nou schelen?’ ‘Van alles natuurlijk.

Maar misschien dat als zij volwassen is, dat we dan geen olie meer nodig hebben, dat we het dan met atoomenergie kunnen doen.’

‘Nou, zie je wel, dat bedoel ik nou,’ riep Neel. ‘Dat probeer ik je toch steeds te zeggen. In iedere generatie heb je wel een paar van die knappe koppen die weer iets heel nieuws verzinnen. Dat zal dan heus ook wel weer gebeuren.’