6

 

 

Tegen de jaarwisseling was Lien altijd weer het zenuwcentrum van een groots opgezet familiespektakel. Con en Let, haar studerende zoon Leo, diens nieuwe verloofde Etty, haar zussen Neel en Alida, het vooralsnog enige kleinkind Celia plus wat er nog aan zogeheten aanhang van de dochters voor een dagje overkwam.

Ze bloeide op als een kerstroos in het wintergrauw van het stadje dat het lot haar als standplaats voor het leven had toebedeeld. Ze arrangeerde, intrigeerde en stampedeerde door het huis, de keuken, de verlichte winkelstraten voor het vergaren van passend voedsel voor oud en nieuw. De spanning was te snijden. Celia had geleerd haar in deze koortsige dagen niet voor de voeten te lopen, maar zich wel beschikbaar te houden voor spoedklussen als zilver poetsen of het snel doen van een vergeetboodschap.

 

Etty had in haar zes maanden verloving met Leo een invloed op Lien verworven die Celia weinig aanstond. De kleine, donkere kleuterleidster, van wie gefluisterd werd dat ze weleens ‘een pietsje Indisch bloed’ zou kunnen hebben, wist met langzame, articulerende spraak althans het einde van haar zinnen te halen, wat anderen maar zelden lukte: Lien sneed je in tijden van hoogspanning bij de eerste de beste adempauze of hapering de pas af. Maar de dwingende monotonie van Etty was nieuw voor haar.

 

Die kerstvakantie was Celia tien jaar geworden. Onvolgroeid, graatmager, maar aan haar hoge benen, in de familiekring als stelten aangeduid, meende men te kunnen zien dat ze binnen niet te lange tijd het vrouwvolk en misschien ook nog wel de mannen boven het hoofd zou groeien. Dat ze bezig was tante Neel, ‘dat lange end’, achterna te gaan, verontrustte haar. Tante Neel was de meest goedlachse tante, maar men zei dat ze door haar lengte geen man had kunnen vinden. Celia was overgevoelig geworden op dit punt. Een opmerking van Leo bij het nachtzoenen geven als ‘Trusten, langpootmug’ had ze beantwoord met een eenzame opsluiting op de wc, woedend om de algemene hilariteit.

De nieuwkoomster Etty wist zich onmisbaar te maken bij de jaarlijkse verdeling van de logeerbedden. ‘Nou had ik ’t zó gedacht, moeder, Con en Let bij elkaar, dat geeft geen problemen, toch? Nou, en dan Leo en ik op de studeerkamer. Wij kunnen best op luchtbedden, hoor, wij hebben jonge ruggen. En dan tante Neel bij jou in het lits-jumeaux . . .’

Lien leek het met haar eens: ‘Ja. Blijven over Alida en Celia. Ach, Alida kan best voor die twee nachtjes in het kamertje naast vaders laboratorium. En dan Celia maar bij vader op de kamer.’ ‘Celia? Bij vader! Maar zou je dat nou wel doen, moeder? Celia wordt al een hele vrouw, hè? Die wordt binnenkort al ongesteld. Dat gaat zo gauw tegenwoordig.’

Achter de kierende keukendeur stond het kind dat zojuist lukraak tot ‘al een hele vrouw’ was gebombardeerd, verbijsterd af te luisteren. Waar bemoeide die Etty zich mee? Bij eerdere topdrukte hadden Boet en zij altijd op één kamer geslapen. De bedden stonden minstens drie meter van elkaar. En wat betekende ongesteld nu weer?

Tot haar schaamte kreeg ze een rood hoofd van verontwaardiging. Het liefst was ze de keuken binnengerend om te roepen dat ze hun koppen moesten houden, maar wist zich te beheersen om verder te kunnen luisteren.

‘Maar moe-der,’ vervolgde Etty lijzig. ‘Als jij en vader nou voor die paar nachtjes bij elkaar sliepen, dan zouden Celia en tante Neel op vaders kamer . . .’ ‘Geen sprake van!’ Lien was nog altijd kapitein op het schip. ‘Die man, die slaapt zo onrustig, dan doe ik weer geen oog dicht. Dan ben ik met oud en nieuw niks waard.’

Er rolde een bizarre indeling uit de koker. Tante Alida en tante Neel moesten ruilen, god wist waarom, Boet en Leo zouden Boets kamer delen en Celia en Etty kregen de luchtbedden op de studeerkamer.

 

Nu ze ook nog kamergenoten zouden worden, zette Etty alle zeilen bij om Celia in te palmen. Ze mocht het ‘tante’ voortaan weglaten, want Etty vond tante zo oud klinken. ‘En als we in mei gaan trouwen, dan mag jij bruidsmeisje zijn met een hele mooie jurk.’

Zo betrok ze Celia in allerlei privé-aangelegenheden. Op welk feest ze Leo had leren kennen, hoe ze zijn studentenhok zoveel gezelliger had gemaakt, dat ze van plan waren drie kinderen te krijgen, liefst binnen vijf jaar zodat de kinderen nog iets aan elkaar hadden. Dat zijzelf als meisje het lelijke jonge eendje was geweest waar geen jongen naar omkeek. En natuurlijk vele details over haar kleuters op school.

Celia aarzelde tussen een vereerd gevoel over de nieuwe vriendschap en wrok jegens de kleuterleidster die Boet en haar ruwweg uit elkaar had gezet.

Op oudejaarsmiddag, vlak voor winkelsluitingstijd, kwam Etty zich nog even tussen hen inwringen met haar lage, overredende stem. Celia was op het plaatsje bezig Boet in stukken gezaagde dode takken van de pereboom aan te reiken die hij met een bijl in blokken en houtjes voor de open haard kliefde. De spaanders van het goed ruikende, kurkdroge perehout vlogen haar om de oren, ze bewonderde zijn rake hand van hakken. En daar stond Etty met een rijksdaalder in haar hand. ‘Celia, zou jij zo lief willen zijn om even naar de drogist te lopen? Ik moet me nog helemaal verkleden voor vanavond, zie je.’ ‘O, best. Wat moet ik dan kopen?’ ‘Zeg maar een pak damesverband, dan weten ze ’t wel.’

Een kwartier later kwam ze thuis met een pak dat veel te licht aanvoelde voor zijn formaat. Het zat bij de aanschaf al in bruin papier verpakt, maar de drogist had erop gestaan er ook nog een kerstpapiertje om te doen.

Met het cadeau in beide handen liep ze naar de logeerkamer waar Etty in zwarte onderjurk en een hoofd vol krulspelden uitvoerig bedankte omdat Celia haar zo heerlijk uit de brand had geholpen.

Vreemd, als Etty verbonden moest worden, kon ze toch bij Boet terecht?