9

 

 

Langzaam afstand doen, soms met flinke tussenpozen waarin het leven zijn normale gang lijkt te hebben hernomen. De kinderen verlieten het huis, kregen de nieuwe status van logé. Toen het eerste kleinkind vier jaar was hing Boet zijn jachtgeweer aan de wilgen. Een paar maanden later stierf zijn hond Herta. Toen kwam, weer enkele jaren later, het moment dat hij ‘De Buizerd’ wegens gebrek aan bemanning moest wegdoen. Aan Lien had hij niks, die had last van een onoverwinnelijke watervrees, en Celia was een wel erg lichte lichtmatroos.

Maar hij liet zich zelden echt ontmoedigen door het verstrijken van de tijd. Hij kocht een polyester roeibootje dat hij op het imperiaal van zijn auto naar elk gewenst viswater kon vervoeren. Voorwaarde was wel dat zijn visvriend Murk Daats het weekend vrij had, want alleen kon hij de boot niet tillen.

Toen kwam ook de tijd dat hij zijn levenswerk, zijn praktijk met huis en al, aan een opvolger zou moeten overdoen. Dit wist hij tot na zijn veertigjarig jubileum uit te stellen. Hij was al zeventig en met een assistent werken lag niet in zijn aard. Nu zou het er dan toch van moeten komen. Lien vond het geen ramp. Hulp in de huishouding was duur en eigengereid, het huis werd haar te groot.

Met dezelfde gretigheid waarmee ze zich ieder jaar op de nieuw uitgekomen reisgidsen van Porta Mundi en Hotelplan wierp, verdiepte ze zich in stapels kleurige folders met foto’s van pas verrezen torenflats met veel moderne lucht en modern licht. Ze had te lang in het duister van ‘die ouwe kast’ gezeten, was haar nieuwe mening. Een weids uitzicht stond hoog op haar verlanglijst, evenals een balkon, een lift en de nabijheid van een winkelcentrum.

Eén foto had haar voorkeur: een flatgebouw dat, tien verdiepingen hoog, stond te pronken in een zee van jonge aanplant tegen de inktblauwe hemel van Vlaardingen-Oost. De bovenste etage was nog vrij, en wat een luxe! Vijf zonnige kamers, ruime badkamer met aparte douchegelegenheid, een balkon over de hele breedte van de woning en, zo vertrouwde ze haar nieuwsgierige vriendinnen toe, zo heerlijk dicht bij het station. Drie plantsoenen op loopafstand en niet te vergeten een gloednieuw winkelcentrum vlak naast de deur.

De flat leek al haast gekocht. Celia kreeg het benauwd van het op commando mee-loftrompetteren – dacht oma nou echt dat het nooit eens regende in Vlaardingen-Oost? - toen Boet dwars ging liggen. ‘Ik verdom ’t! Ik verdom ’t te enen male,’ zei hij met vaste stem. ‘Heb ik me daar meer dan veertig jaar voor uitgesloofd, om me in zo’n kippenhok te gaan zitten opvreten . . . Geen denken aan!’

Hij vond de brandende kwesties die Liens leven beheersten meestal van zo weinig belang dat hij haar voetstoots haar zin gaf of haar bij ruzies zonder omhaal van woorden in het gelijk stelde. Lien schrok van zijn plotselinge felheid. Zo kende ze hem niet. ‘Maar wat wil je dan, vader?’ vroeg ze kleintjes.

Hij bleek zich ook terdege op de hoogte te hebben gesteld. Niet met folders maar met het blote oog. Aan de Boonervliet waren een paar mooie, diepe stukken grond bouwrijp gemaakt, met uitzicht over een, de komende twintig jaar gegarandeerd niet vol te bouwen, beschermd poldergebied van hier tot gunder. Hier zou hij een bungalow neerzetten met een flinke garage annex werkplaats. Een ruime woonkamer met ramen zo groot als Lien zich maar wensen kon en openslaande deuren naar een tuin op het zuidoosten.

Hijzelf zou zich, naast een halve baan als bedrijfsarts, in zijn lang wegens tijdgebrek verwaarloosde tuinier-hobby gaan uitleven. Het door Lien zo begeerde winkelcentrum was al in aanbouw, een kippeëindje lopen.

Daar had ze niet van terug. Financiële bezwaren wuifde hij weg: ‘Hoor es, arm zijn we niet. Tenzij we allebei honderd worden, ja, dan komt de bodem in zicht.’

Hij kreeg blanco volmacht. Hij kocht het land, zette zich met een bevriend architect achter de tekentafel. Nog geen twee maanden later werd de fundering gestort.

In de kerstvakantie nam hij zijn kleindochter mee naar de bouwplaats, trots als een aap. De ijzige wind deerde hem minder dan het meisje in houtje-touwtje-jas en knielange oranje-blauw gestreepte das van de roeivereniging. Glunderend stapte hij over de tussen paaltjes strak gespannen draden heen over het beton en gaf met passen aan hoeveel meter lang en breed de woonkamer, zijn kleine spreekkamer voor spoedgevallen, de hal, de keuken, de garage, de keuken en bijkeuken voor Liens wasmachine zouden worden. En dan hetzelfde oppervlak er nog eens bovenop, moest Celia zich voorstellen. Het leek haar onvoorstelbaar klein toe, maar ze moest toegeven dat ze niet zo goed was in ruimtelijk denken.

Tenslotte nam ze zijn geestdrift onwillekeurig over en liepen ze samen, druk bedisselend wat er zoal aan heesters en vaste planten besteld moest worden, over de kluitige grond naar de Boonervliet.

‘Als je goed kijkt, kun je nog net de Blauwe Brug zien,’ wees Boet. Celia wist het nog. Hier had hij haar in een koude zomer baar eerste zwemlessen gegeven. Een eeuwigheid geleden voor haar. Eergisteren voor hem.