26 Ontdekking

 

Pucs arm schoot naar voren.

De energie die uit zijn hand stroomde, vormde een muur van golvende krachten die de lucht in het voorbijgaan deed rimpelen. De boogschutters die hun pijlen zojuist hadden afgeschoten, zagen ze in een oogwenk versplinteren voordat ze zelf door de muur werden getroffen.  

Alsof een reusachtige hand een tafel vol speelgoed schoonveegde, zo werden de soldaten achteruit gesmeten. Ruiters stierven toen hun rijdieren schijnbaar moeiteloos werden opgetild om enkele ellen verderop te worden neergesmakt, belandend op hun berijders. De paarden gilden in doodsangst en de enkele dieren die op hun hoeven neerkwamen, vluchtten bokkend en schoppend.  

Puc, Tomas, Miranda en Nakur liepen door de baan die Pucs magie had schoongeveegd, langs mannen die op de grond lagen te kreunen. Een wat flinkere krijger kwam overeind, met zijn zwaard in de hand, en stormde op hen af. Geluidloos gleed Tomas' zwaard uit de schede en de man was dood voordat hij een stap had gezet.

Ze liepen naar de poorten van Ylith.

De wacht bij de poort had de aanval gezien en in paniek opdracht gegeven de poortdeuren laten sluiten. Ze waren er nog mee bezig toen Tomas ze bereikte en ze zwaaiden log op hem toe, maar hij plaatste zijn schild tegen de linker poortdeur en zijn zwaard tegen de rechter en na één machtige duw zwaaiden de deuren binnenwaarts, tientallen mannen opzij vegend.

'Ik wou dat hij Elvandar eerder had verlaten,' merkte Nakur op.

Puc knikte. 'Maar een eed is een eed. Hij kon de dreiging voor zijn woonstee niet eerder inzien.'

'Het hebben van macht vrijwaart niemand tegen kortzichtigheid,' zei Miranda.

'Geen kortzichtigheid,' corrigeerde Puc, 'maar gewoon een andere kijk op de situatie.'

'Waar nu heen?' vroeg Miranda.

'Als ik me de plattegrond van Ylith goed herinner,' peinsde Nakur, 'is het hier rechtdoor naar de Hoogstraat en dan rechtsaf naar de burcht.' Vanaf de muren losten boogschutters hun pijlen en Puc trok een beschermings-barrière op. 'Laat hen maar,' zei hij tegen Tomas. 'We hebben belangrijker dingen aan ons hoofd.'  

Glimlachend keek Tomas zijn jeugdvriend aan. 'Akkoord.'

Ze liepen door Ylith, waar de verwoesting door de bezetting overal te zien was. Sommige gebouwen waren herbouwd, maar andere stonden nog steeds verlaten, de deuren uit de scharnieren en de ramen ingeslagen, als tandeloze monden in een hologig gezicht.  

Iedereen sloeg op de vlucht bij het zien van de vier mensen in een bol van flikkerende blauwe energie. Pijlen die vanuit de dwarsstraten en -stegen op hen werden afgeschoten, kaatsten zonder schade aan te richten af op het magische schild.

Om de hoek naar de burcht bleek een compagnie boogschutters op hen te wachten. Tientallen pijlen troffen de barrière en ketsten af, en toen Tomas het voorste schuttersgelid tot op tien passen afstand was genaderd, zetten ze het op een lopen.

'Zolang we op hen letten, zijn deze mensen niet gevaarlijk voor ons,' zei Nakur, 'maar ergens verderop bevindt zich iemand die wel degelijk gevaarlijk is.'

'Weet je dat zeker,' vroeg Tomas, 'of is dat een vermoeden?'

'Een vermoeden,' antwoordde Nakur.

'Maar wel ergens op gebaseerd,' bracht Miranda naar voren.

'Wat dan?' vroeg Puc.

'Daar wil ik nu nog niet over praten,' zei Nakur, 'maar, ja, dat vermoeden is ergens op gebaseerd.'

'Door de jaren heen ben ik die vermoedens erg serieus gaan nemen,' zei Puc. 'Heb je een voorstel?'

Ze naderden een groot kruispunt waar wagens tot een barricade over de weg werden geduwd. 'Voorlopig alleen maar voorzichtig zijn,' antwoordde Nakur.  

Het regende pijlen op hen neer en ondanks het schild krompen Miranda en Nakur ineen. 'Knap irritant,' merkte Nakur op.

'Vind ik ook,' zei Puc. 'En zoals je al liet merken, nog gevaarlijk ook als ik mijn concentratie verlies. Blijf even staan.'

Dat deden ze en Puc bracht zijn hand omhoog, wijzend in de lucht. Buiten het beschermingsschild, recht boven zijn vinger, verscheen een vonk van wit licht. Even maakte Puc een wervelende beweging met zijn vinger, waarop het withete lichtpuntje begon te tollen. 'Scherm je ogen af!' waarschuwde Puc.

In een oogwenk stond de hele omgeving afgetekend in een scherp contrast van wit en zwart toen het lichtpuntje aanzwol tot de helderheid van de middagzon en vervolgens nog feller werd. De lichtstoot duurde slechts even, maar had een letterlijk verblindende uitwerking.

Puc en zijn metgezellen deden hun ogen open en zagen overal mannen rondlopen, schreeuwend van paniek en doodsangst, sommigen rondtastend terwijl anderen zich op de knieën lieten vallen, de handen voor de ogen geslagen.  

'Ik ben blind!' werd er aan alle kanten door panische soldaten herhaald. 

Tomas liep door een gat tussen twee wagens van de barricade, nu vergeten door de blind geworden mannen.

'Hoe lang blijft dat duren?' vroeg Miranda.

'Hooguit een dag voor de een, een paar uur voor de ander,' antwoordde Puc. 'Maar van dit groepje hier hebben we geen last meer.'  

Langs de laatste wagen lopend volgden ze de straat naar het kasteel. De soldaten die het gezichtsvermogen hadden behouden, vluchtten bij de aanblik van de vier machtige wezens die doelbewust de straat door liepen.

Toen ze tot op honderd el van de slotbrug waren genaderd, zagen ze hem omhooggaan. Een doodsbenauwde schildwacht had het bevel gegeven de brug op te halen. Tomas zette een moeiteloze draf in, zijn zwaard getrokken, en Puc besefte dat hij het beschermingsschild had verlaten. Puc liet het schild zakken, want al vereiste de bezwering maar weinig concentratie, de energie die het hem kostte kon hij later nodig hebben.  

Tomas sprong op de brug toen die een hoogte van zes voet boven de weg had bereikt. Met een snelle zwaai van zijn zwaard hakte hij de dikke ijzeren ketting aan de rechterkant doormidden, schakels ter grootte van het hoofd van een volwassene klievend, met een regen van vonken en een oorverdovend gekletter. Vervolgens hakte hij de linkerketting door en de brug stortte terug op zijn plaats.

Vlug sneden de soldaten in de burcht de touwen door waarmee het valhek was opgetrokken en het zware ijzeren vlechtwerk viel vlak voor hen met een harde klap dicht. 'Als ik hem optil, kunnen jullie eronderdoor,' zei Tomas.  

'Nee, laat mij maar.' Met haar handen maakte Miranda een reeks gebaren, waarna ze haar rechterhand met de palm naar boven uitstrekte naar de poort. Rond haar hand vormde zich een bol fonkelend zilverwit licht, dat opvloog als een weggeworpen bal en met een sierlijk boogje terechtkwam op het midden van het valhek. Vonkend en knetterend verspreidde de energie zich langs de tralies en het ijzer begon te roken. Vervolgens werd het heet, eerst roodgloeiend en toen wit. Van enkele ellen afstand konden ze de verzengende hitte voelen waarmee het metaal voor hun ogen begon te smelten en te verschrompelen. Schreeuwend begonnen de soldaten boven het valhek het poortgebouw te ontvluchten vanwege de enorme hitte die van het smeulende ijzerwerk opsteeg.  

Waar het gesmolten metaal het hout van de poort trof, verschenen vlammen en rook. Na enkele minuten was er een gat in het valhek gesmolten waar ze ruim doorheen konden.

'Kijk uit waar je loopt, Nakur,' waarschuwde Miranda.

'Pas jij ook maar op,' zei Nakur terug.

'Ik ben niet op sandalen,' wierp ze tegen.

Ze betraden de binnenplaats, waar niemand te zien was. Alle vechtlust die het garnizoen nog mocht hebben bezeten, was vervlogen bij de verwoesting van het valhek. De kleine voorhof overstekend bereikten ze de veste.  

Jarenlang had er een enkele toren uitgekeken op de haven van Ylith, aangezien de oorspronkelijke heersers weinig meer dan piraten en handelaars waren geweest en hun haven hun enige bezit was. Maar nadat het Koninkrijk Yabon had geannexeerd, had de nieuwe baron besloten deze burcht in het noorden van de stad te bouwen om de stad te beschermen tegen gnomen en Broeders van het Onzalige Pad uit het Noordland die Yabon binnenvielen. Reeds vijf generaties lang werd hiervandaan de baronie bestuurd.  

Via een brede trap kwamen ze bij een intimiderende dubbele eikenhouten deur. Tomas duwde ze open en met een hevig gekraak weken de deurhelften vaneen toen de dikke dwarsbalk achter de deuren aan splinters brak.  

Voordat ze over de drempel stapten, waarschuwde Nakur: 'Wees op je hoede. Hier zetelt macht.'

'Ik voel het,' reageerde Tomas, 'iets vreemds, iets wat geen Valheru ooit is tegengekomen.'

'Dat zegt wel iets,' vond Puc. 'Als geen Drakenheerser ooit is tegengekomen wat er aan de andere kant van die deur is...' Hij sloot zijn ogen en stuurde zijn zintuigen vooruit. In het portaal was een afweer-bezwering aangebracht. Als ze zomaar naar binnen waren gestapt, zouden ze tot as zijn verbrand. Vlug bepaalde Puc de aard van de afweer en neutraliseerde hem. 'We kunnen veilig naar binnen,' zei hij.  

Met zijn zwaard in de aanslag en het schild voor zijn borst betrad Tomas als eerste de ruimte. Puc volgde, met achter zich Miranda en Nakur.

Zodra ze de grote zaal van de oude baron binnengingen, was het alsof ze in een andere wereld stapten. Het stonk in de zaal naar de dood en de vloer zat onder de bloedvlekken. Overal verspreid lagen schedels en beenderen en er hing een vage, duistere nevel in de lucht. De fakkels die in hun houders stonden te branden, verspreidden een onheilspellend rood schijnsel, alsof het licht aan de vlammen was onttrokken.

Mensen die niet langer mensen waren stonden aan weerszijden van de ridderzaal, hun ogen als roodgloeiende juwelen, hun spieren onnatuurlijk vergroot onder een strak gespannen huid. Hun gezichten waren getekend door littekens en waanzin. Sommigen stuiptrekten en anderen kwijlden, en bij allen zat het bovenlijf onder de tatoeages. De een hield een dubbelbladige strijdbijl in de handen, de ander een zwaard en beukelaarschild. Ze leken op het punt van aanvallen, alleen wachtend op een teken.  

De grote gewelfde vensters van de zaal waren rood en zwart beschilderd, zodat slechts een vaag schijnsel van buiten naar binnen viel. De runen erop waren vreemd en afstotelijk om te zien.  

'Die kloppen niet,' fluisterde Nakur, kijkend van het ene naar het andere raam.

'Hoe bedoel je?' vroeg Miranda.

'Degene die ze heeft geschilderd, heeft iets... iets heel ergs geprobeerd te doen. Maar hij heeft het... onjuist gedaan.'  

'Hoe weet je dat?' vroeg Tomas, met zijn zwaard in de aanslag en links en rechts kijkend langzaam naar het midden van de zaal lopend.

'Na jaren te hebben geslapen op de Codex van Wodar-Hospur... kan ik me nu dingen herinneren als ik ze moet weten. Als ik daar te veel over nadenk, kan ik er wel eens door van mijn stuk raken.'

Lopend door de ridderzaal zagen ze een gedaante aan de linkerzijde van de troon die hen allen de pas deed inhouden. Het was duidelijk geen mens. Wel had hij een mensachtige gedaante, maar de huid had een bleekblauwe tint. Aan zijn rug ontsproten grote vleugels van helder witte veren. Aan de rechterzijde van de troon stond een man, gekleed in een zwart gewaad met runen erop. Rond zijn hals zat een zilveren kraag. Op de troon zelf zat een oude krijger, met ondanks zijn leeftijd een nog krachtig uiterlijk. Zijn grijzende haar was kort, met uitzondering van de lange staart die gebruikelijk was bij lieden die zich hadden geschaard onder de banier van duistere krachten. En op zijn wangen waren de rituele littekens duidelijk zichtbaar.

Met behoedzame blik nam hij de vier indringers in ogenschouw. 'Een van jullie moet de magiër Puc zijn.'

Puc stapte naar voren. 'Ik ben Puc.'

'Ik ben gewaarschuwd dat je me uiteindelijk zou komen lastigvallen.'

'Jij bent generaal Fadawah,' zei Puc.

'Koning Fadawah!' brieste de man met een woede die zijn vrees niet kon maskeren.

'Jouw aanspraak op die titel schijnt aan ons geschil ten grondslag te liggen,' merkte Nakur op.

Fadawahs blik zwierf naar Tomas. 'Wat is dat?'

'Ik ben Tomas, Krijgsleider van Elvandar.'

Het wezen links van Fadawah glimlachte. Zijn gelaatstrekken waren wreed en slecht, ondanks de verbijsterende schoonheid ervan, en juist vanwege die schoonheid des te angstwekkender: een hoog voorhoofd onder gouden krullen, een rechte, vorstelijke neus. De lippen waren vol, sensueel, en de ogen lichtblauw: Zijn lijf oogde sterk en zwaar gespierd en er hing een aura van gevaar om hem heen, ook al verroerde hij zich niet. Toen hij sprak, gonsde er met ieder woord een bittere wanhoop door de zaal. 'De Valheru!' zei hij en stapte naar voren. 'Opzij, Majesteit.'

Fadawah stond op en ging achter de andere man staan, die de uitwisseling zwijgend gadesloeg.

Het wezen liep de zaal door en bleef staan voor Tomas. De twee waren van gelijk postuur. Het wezen liet een bulderende lach horen. 'Lang heb ik ernaar gesmacht tegenover iemand van de Drakenhorde te staan.' Ineens haalde hij uit en sloeg met zijn blote vuist op Tomas' schild. Tomas vloog achterover door de zaal, en de tientallen wachters die roerloos waren blijven staan, kwamen plotseling in actie.

Miranda reageerde eerder dan Nakur en Puc. Met de palm van haar ene hand omlaag gericht draaide ze een volle cirkel en sprak een woord van macht. Uit haar hand schoot een ruitvormige energie die gierend door de lucht achter een van de krijgers tegen de muur sloeg, terugkaatste en een andere krijger in de rug trof. Als een heet mes door boter sneed de ruitvorm de man in tweeën en vloog verder door de zaal.

'Liggen!' schreeuwde Miranda naar Tomas.

Zonder acht te slaan op Miranda's vernietigende energiekling stortte Puc zich op het monster. Hij maakte een enkele beweging met beide handen in een cirkel, als een open-handen-vechtende monnik. Maar in plaats van door te slaan, trok hij zijn beide handen terug tot voor zijn borst en schreeuwde een woord. Vanuit zijn handen kwam een enkele energiestoot, onzichtbaar, doch de lucht klievend als een duizendtal vuisten. Het gevleugelde wezen werd letterlijk opgetild en tegen de troon gekwakt. Fadawah en de man met de zilveren kraag sprongen allebei weg om niet door de vleugels te worden getroffen.

Nakur rende naar voren alsof hij wilde aanvallen, maar in plaats van met zijn staf te slaan, sprak hij het wezen toe. 'Wie ben je?' vroeg hij eisend.

Lachend kwam het wezen overeind, Nakur opzij duwend alsof hij te onbeduidend was om geweld te rechtvaardigen. 'Ik ben de Geroepene!'

'Wie ben je?' herhaalde Nakur, zittend op de vloer.

Zich voorover buigend tot zijn gezicht dat van Nakur bijna raakte, zei hij: 'Ik ben Zaltais van de Eeuwige Wanhoop.'

'Tomas!' riep Nakur. 'Je moet hem verslaan!'

Met een gebaar van zijn vinger, zo scheen het, tilde Zaltais de oude Isalanese gokker op en smeet hem in een boog door de zaal tegen de muur, waar Nakur op de vloer in elkaar zakte.

Ondertussen scheerde de flitsende mystieke kling die Miranda had gemaakt nog steeds door de zaal, kaatsend van muur tot muur, snijdend door de nog staande krijgers.

Puc hief zijn hand op, de palm naar Zaltais gericht, en het gevleugelde wezen werd getroffen door een explosie van energie die hem andermaal achterwaarts tegen de troon sloeg.  

Het mystieke wapen dat Miranda had gewrocht verdween plotseling in het niets en Tomas, die al die tijd was blijven liggen om het wapen te ontwijken, sprong overeind. De twaalf nog overgebleven krijgers omsingelden hem en lieten hun zwaarden flitsen, maar met zijn bovenmenselijke zintuigen wist hij iedere slag te ontwijken. Zijn eigen gouden zwaard, sinds de Oorlog van de Grote Scheuring niet meer in de strijd gebruikt, schoot heen en weer en deed met iedere klap een arm, been of hoofd rollen.  

Miranda rende langs het strijdgewoel in het midden van de zaal om te zien hoe het met Nakur was. De oude gokker was bewusteloos blijven liggen en Miranda kon niet zien hoe ernstig hij gewond was.

Intussen ging Puc af op Zaltais, die knipperend met de ogen als versuft was blijven zitten. Maar toen zijn blik zich weer richtte, grijnsde hij en bij het zien van die grijns ervoer Puc een diepe radeloosheid.

'Ik heb je onderschat, Puc van Schreiborg, Milamber van de Assemblee! Macros de Zwarte ben je niet, maar wel een macht! Jammer dat je je mentors erfenis niet waardig bent!'  

Even aarzelde Puc, plots onzeker van zijn volgende daad. Die aarzeling kwam hem duur te staan toen Zaltais met een pols beweging zwarte kronkelende energiedraden naar Puc toe zond. Telkens wanneer Puc erdoor werd getroffen, voelde hij een pijn zoals hij nimmer had gekend, heviger dan de pijn van wrede slagtanden in vlees, en iedere beet deed hem twijfelen aan zijn eigen vermogens. Hij aarzelde en trok zich toen terug.  

'Puc!' riep Miranda toen ze zag dat haar man terugdeinsde.

Met een zwaai van zijn gouden zwaard doodde Tomas de laatste der krijgers en op dat moment kwam Nakur bij.

Terwijl Puc achteruit liep, sprong Tomas langs hem heen en liet het gouden zwaard meedogenloos neerdalen. Zaltais hief echter zijn arm op en ving de kling op met een gouden beschermplaat op zijn pols. De vonken schoten van de gouden kling en Tomas overstrekte zich, waardoor hij kwetsbaar werd voor een slag van het gevleugelde wezen. Met de rug van zijn rechtervuist gaf Zaltais een klap in Tomas' gezicht en de krijger in het wit-en-goud wankelde achteruit.  

In geen dertig jaar had Tomas zo'n machtig wezen meer gezien, en sinds hij had gevochten tegen de gecombineerde geest van de Valheru had hij zulke twijfels niet meer gekend. Zelfs Jakan de demon scheen een onbeduidende proeve van bekwaamheid vergeleken bij dit monster. Hij viel op de vloer en proefde bloed op zijn lippen. 'Wie ben jij?'

'Ik?' zei Zaltais. 'Ik ben een Engel uit de Zevende Cirkel! Ik ben een boodschapper van de goden!'

Nakur stond op en riep: 'Achteruit! Schijn bedriegt hier! Het is een wezen van leugens en misleiding!' Miranda's ondersteunende hand van zich afschuddend rende het oude mannetje naar de bloedige lijken die verspreid lagen over de vloer. 'Zij zijn dood omdat dat monster hen ervan heeft overtuigd dat het hun enige hoop was te doen wat hij zei, en dit is hoe hij hen heeft behandeld. Hij bedriegt en misleidt, hij zaait twijfels tot in de kern van je wezen. Als je naar hem luistert, krijgt hij je uiteindelijk zover dat je hem dient.'

Tomas kwam half overeind en het bloed viel van zijn lip op zijn borstplaat, waar het wegvloeide zonder een vlek achter te laten. 'Nooit zal ik dat monster dienen.'

'Eerst laat hij je twijfelen aan je kunnen,' riep Nakur. 'Dan laat hij je twijfelen aan je bedoelingen. Vervolgens laat hij je twijfelen aan jouw plaats in het heelal en uiteindelijk weet hij je ervan te overtuigen waar die plaats is!'

'Je praat te veel, ouwe!' zei het wezen dat zichzelf had uitgeroepen tot een Engel uit de Hel. Hij trok de zwarte draden terug waarmee hij Puc had getroffen en wees naar Nakur. Er vlamde een oogverblindende flits van withete energie op en Nakur sprong opzij toen de bundel door de zaal schoot en door de deuropening verdween, langs Miranda die ook opzij was gedoken.

Tomas sprong overeind, hief zijn zwaard en sloeg naar de kroon op Zaltais' hoofd. Het wezen deinsde terug, zodat de punt van de kling hem in het gezicht trof. Krijsend van razernij en pijn wankelde hij achteruit. Van kroon tot kin liep een rode snee. Alsof de spieren onder zijn huid zich naar buiten drongen, werd de spleet in zijn gezicht breder, tot die via zijn keel doorliep over zijn borst en buik. Onderwijl krijste hij, een onmenselijk geluid, zo schel dat het dwars door Pucs beenmerg scheen te snijden. Puc zag de rode gapende wond Zaltais van kroon tot kruis in tweeën splijten en als een openbarstende peul vielen Zaltais' huid en vleugels af.

Het wezen dat vanuit die huls opdook, zag eruit als een reusachtige bidsprinkhaan met een zwart chitinepantser en grote transparante vleugels.  

'Dit is net zo min zijn ware vorm als de vorige!' riep Nakur, zittend op de vloer. 'Je kunt hem niet doden. Je kunt hem alleen maar gevangennemen. Sluit hem in en breng hem terug naar die put buiten.'  

'Dat krijgen jullie nooit voor elkaar,' zei het wezen dat nu Zaltais was. Hij maakte een woest zoemend geluid en met sidderende vleugels steeg hij op van de verhoging. Weer hieuw Tomas met zijn zwaard en doorkliefde een van de vleugels.  

Met een smak belandde Zaltais op de stenen en Nakur stond op, teruglopend, terwijl Miranda spreuken mompelend aankwam. Ook Puc was bezig met een bezwering.

Om niet in de weg te lopen, repte Nakur zich rond de confrontatie, die zich had verplaatst naar het midden van de zaal, en keek waar generaal Fadawah was gebleven. Die stond paraat, zijn zwaard in de aanslag, alsof hij wilde meevechten aan de zijde van zijn helse dienaar. De andere man zat ineengedoken naast de troon. Nakur ging op hen af, zijn staf klaar voor het geval hij zich moest verdedigen.  

Luttele seconden na elkaar waren Miranda's en Pucs bezweringen voltooid. Eerst verschenen er bloedrode banden rond het insect, zich eromheen klemmend. Het wezen krijste van pijn en razernij. Vervolgens werd Pucs bezwering manifest in een stralenkrans van wit licht waarin Zaltais verslapte en tegen de stenen sloeg.

'Vlug!' schreeuwde Nakur. 'Breng hem terug naar de put en gooi hem erin. En sluit dan de put af.'

'Hoe?' vroeg Miranda.

'Verzin maar een manier!' Zich omdraaiend naar Fadawah en zijn metgezel riep Nakur: 'Ik zorg wel voor deze twee.'

Terwijl Puc een blik over zijn schouder naar Nakur wierp, pakte Tomas het geknevelde wezen op. 'Vlug, nou!' drong Miranda aan.

Ondertussen ging Nakur op Fadawah af, zijn staf voor zich gehouden, terwijl de generaal zijn zwaard in de aanslag bracht. 'Ik heb geen demonen uit de hel nodig om een ouwe gek als jij te verslaan,' hoonde de leider van het invasieleger. 'Ik heb als kind al betere mannen gedood.'  

'Ongetwijfeld,' zei Nakur, 'maar je zult merken dat ik ondanks mijn tekortkomingen toch erg lastig te doden ben.' Hij wierp een blik op de man naast Fadawah. 'Vraag het je maatje daar maar, die weet het.'

'Wat?' vroeg Fadawah, een blik werpend op Kahil, links van hem. Die kleine afleiding was al wat Nakur nodig had. Bliksemsnel schoot zijn staf naar voren, en met een klap trof de knop Fadawahs zwaardhand, de knokkels verbrijzelend. Het zwaard viel uit gevoelloze vingers en de generaal deinsde terug, Kahil omverlopend. Met zijn linkerhand trachtte Fadawah een dolk uit zijn gordel te trekken, maar ook die hand werd door Nakurs staf kapotgeslagen, en de generaal schreeuwde het uit van de pijn, twee onbruikbare handen omhoog houdend. Ten derden male flitste Nakurs staf en de knieschijf van de generaal versplinterde. Jankend van de pijn zakte hij ineen.

Nakur zei: 'Voor de talloze misdaden die je hebt begaan, buiten hetgeen waartoe de Smaragden Koningin en de demon Jakan je hebben gedwongen, heb je het verdiend te sterven. Ik zal genadig zijn en je het lijden besparen dat je toekomt.' De staf schoot weer naar voren en trof de nu hulpeloze Fadawah midden op het voorhoofd. De ogen van de man die zich had uitgegeven voor de Koning van de Bitterzee rolden omhoog in hun kassen en hij stierf.

Langs Fadawahs lijk lopend knielde Nakur neer naast de man die naast de troon hurkte. Hij was mager en zijn jukbeenderen waren het opvallendste kenmerk in zijn gezicht. 'Hallo, mijn lief,' zei Nakur.

'Je hebt me herkend?' fluisterde hij.

'Altijd. Wie ben je in dit lichaam?'

'Ik ben Kahil, kapitein van de Inlichtingendienst.'

'De macht achter de troon, hè? Dus daar ben je heen gegaan toen de demon je plaats innam?'

'Nee, al eerder,' antwoordde Kahil. 'Toen ik de Smaragden Kroon droeg, voelde ik dat er iets mis was met dat lichaam. Mijn krachten werden ondermijnd... Maar hoe dan ook, Kahil was al heel lang bij Fadawah en werd door hem vertrouwd. Hij was slim, maar hij wilde veel te veel. Het kostte me maar weinig moeite om dit lichaam over te nemen. Een tijdlang was de Smaragden Koningin bijna hersenloos, maar daar scheen niemand iets van te merken. Toen kwam die verdomde demon en vrat haar op.' Kahil haalde zijn schouders op. 'Ik was de enige die de illusie kon doorzien en wist dat er een demon in mijn plaats regeerde. Ik beidde mijn tijd, aangezien ik wist dat ik uiteindelijk een kans zou krijgen om de scepter weer te zwaaien.'

'Er zijn hier dingen aan de hand die zelfs jouw stoutste dromen te boven gaan. Besef je nu wat voor een gevaarlijk spelletje je hebt gespeeld?'  

'Ja, Nakur,' zei de man zachtjes. Toen verscheen er een lichtje in zijn ogen. 'Maar ik kan het nu eenmaal niet helpen.'

Nakur stond op en trok Kahil overeind. 'En Fadawah?'

'Gek. Helemaal niets meer over van zijn verstand. Ik dacht een wapen te bouwen, een magische machine voor het creëren van een leger van doden - er lagen er zo veel in het rond - en dat is gelukt, maar het bracht ook Zaltais uit de put. Daar had ik niet op gerekend. Fadawah wist hem in de hand te houden, een tijdje tenminste, en ik niet. Ik zat, zoals dat geloof ik heet, gevangen tussen hamer en aambeeld. Ik wilde me van Fadawah ontdoen als het Koninkrijk eenmaal was verslagen en ik heel Yabon in handen had, maar met Zaltais erbij kon ik niet echt tot dat punt komen.'

'Je bent er nooit de persoon naar geweest om alle consequenties te overzien, Jorna.'

'Kahil, alsjeblieft.'

'Hoe vind je het om deze keer een man te zijn?'

'Zo nu en dan erg nuttig. Maar ik mis mijn vorige lichaam. Dat was veruit het mooiste.' Het wezen, eens Nakurs vrouw, vrouwe Anaïs en de Smaragden Koningin, keek Nakur aan. 'Jij gebruikt dat lichaam nu al een hele lange tijd.'

'Ik vind het een prettig lichaam,' verklaarde Nakur. 'Ik ben ermee geboren. Ik verander zo nu en dan alleen van naam.' Hij wees naar de deuropening waardoor zijn metgezellen waren vertrokken. 'Heb je je dochter gezien?'

'Was dat Miranda?' zei Kahil. 'Mijn goden!'

Nakur grijnsde. 'En die andere was haar man.'

'Heb ik kleinkinderen?'

'Nog niet.' Nakurs grijns verdween. 'Weet je, je bent zo ver langs een kwalijk pad gegaan dat ik me nog maar nauwelijks kan herinneren hoe je vroeger was. Een ijdel kind, maar niet erger dan de meesten. Inmiddels heb je echter veel te veel tijd met duistere krachten doorgebracht. Je weet niet eens precies wat je gedaan hebt, wel? Je hebt geen idee wie jouw lot nu werkelijk in handen heeft.'

'Ik heb mijn eigen lot in handen!'

'Ach, jij ijdel mens. Je bent niets meer dan een armzalig werktuig van een kracht die veel meer is dan je je mogelijkerwijs kunt voorstellen. Hij heeft je ziel al zo lang geleden in bezit genomen dat je niet meer kunt worden gered. Je kunt alleen nog maar naar hem toe gaan voor de kwellingen die hij voor zijn mislukte gunstelinge in petto heeft. Je weet wat ik doen moet?'

'Ik weet wat je moet proberen,' zei Kahil, achteruit stappend.

'Jouw ijdelheid is bijna de ondergang van deze wereld geworden. In jouw zucht naar eeuwige jeugd en schoonheid heb je hele landen verwoest. Zo mag je niet langer doorgaan.'  

'Dus eindelijk ga je me proberen te doden? Er is wel iets meer nodig dan een tik op dit hoofd om dit universum van mij te bevrijden.'

'Nee, ik zal je doden.'  

Kahil begon met een bezwering, maar voordat hij die kon voltooien, sloeg Nakur hem met de knop van zijn staf in het gezicht. De vroegere Smaragden Koningin, nu in het lichaam van een man, wankelde achteruit, zijn concentratie verbroken en zijn bezwering onvoltooid. Nakur richtte zijn staf en er schoot een straal wit licht uit, op Kahil af. Hij versteende, als aan de grond genageld, en aan zijn mond ontsnapte een triest geluid, dat ieder ogenblik zwakker werd naarmate het lichaam verschoot, steeds bleker wordend tot het op het laatst zelfs doorschijnend was. Toen hij uiteindelijk uit het zicht verdween, hield het geluid op en was Kahil opgelost in het niets.  

'Dat had ik honderd jaar geleden al moeten doen,' zei Nakur droevig, 'maar ja, toen wist ik nog niet hoe.' Hij gunde zich een moment om alles te overpeinzen en ging toen vlug de anderen inhalen. Pas wanneer Zaltais weer in de put zat en die boven hem werd afgesloten, was deze strijd gestreden. 

 

Miranda zwaaide met een hand en uit de palm schoot een regen van felle vonken naar de twaalf soldaten bij de poorten van de stad. Nauwelijks begonnen ze te steken of ze vluchtten weg.

'Niet erg gevaarlijk,' verklaarde ze, 'maar wel spectaculair.' Omkijkend zag ze dat Tomas ondanks zijn aanzienlijke kracht de grootste moeite had om Zaltais op zijn schouder te houden, terwijl Puc weinig meer kon doen dan in de buurt blijven.  

Buiten de stadspoort gekomen, het gebouw rondom de put in zicht, wist Zaltais Tomas uit evenwicht te brengen en tuimelde van zijn schouder, hard op de grond terecht komend. Daar bleef het wezen liggen spartelen, en Miranda zei: 'Mijn bezwering houdt het niet!'  

Plotseling spatten de rode banden uiteen en de stukken vlogen alle kanten op, uit het zicht verdwijnend. Het insectachtige monster sprong overeind en haalde uit met een messcherpe voorpoot. Tomas ving de klap op met zijn zwaard en het geluid was van staal op staal. Badend in fel oranje licht trok Zaltais zich terug om nogmaals toe te slaan.

'Hij doet een bezwering!' waarschuwde Miranda.

Meteen sprak Puc een woord van macht, waarmee hij de magie van het monster zou moeten kunnen waarnemen. In plaats daarvan kreeg hij een verblindende pijnscheut in zijn hoofd en hij viel op zijn knieën. Pucs handen gingen naar zijn hoofd. Tranen biggelden over zijn gezicht en hij snakte naar adem. De beelden en gewaarwordingen die door zijn hoofd schoten waren zo vreemdsoortig dat ze hem pijn bezorgden. De bezwering die hij had uitgesproken was bedoeld om de aard van de te gebruiken bezwering vast te stellen en indien mogelijk te neutraliseren, maar zelfs de uitstralingen van de opperdrocht die onder Sethanon was verschenen en die van de demonen-koningen Jakan en Maarg waren betrekkelijk vertrouwd vergeleken bij wat hij nu ervoer. Wankelend op zijn knieën kneep hij zijn ogen stijf dicht en drukte zijn vuisten tegen zijn slapen.

Miranda koos voor een meer directe aanpak en trachtte het wezen met haar krachtigste vlammen-bezwering domweg in brand te steken, en de withete energiestraal die ze uitzond was genoeg om eenieder die in de

vlam keek te verblinden. Te midden van die vlam kronkelde Zaltais, zijn eigen magie vergeten, gevangen in het hart van een ster.

Rondom het brandende wezen rennend ging Tomas naar zijn vriend en hielp hem overeind.

Ineens verdween het vuur en kwam Nakur aangerend. 'Vlug! Draag hem naar de put!'

Het monster was opgezwollen en scheen te koken in zijn eigen sappen. Het pantser was op verscheidene plaatsen gebarsten. Tomas greep een van de voorpoten en probeerde hem mee te slepen. Het ging slechts langzaam, maar ze slaagden erin Zaltais door de grote deuren van het gebouw in de richting van de put te sleuren.  

Toen, met een luid gekraak, barstte het chitineschild open en binnen in het lichaam zagen ze iets kronkelen. Het schild week vaneen en iets wat leek op een reusachtige witte worm begon naar buiten te kruipen. 'Ik heb de kracht niet om hem nog een keer in brand te steken,' zei Miranda.

'Dat hoeft ook niet,' riep Nakur. 'Stop hem in de put!'

Tomas viel het wezen aan, dat al halverwege uit het rokende insectenschild was. Zo hard hij kon gaf hij hem een dreun met zijn schild en Zaltais schoot achterover, het insectenkarkas met zich meeslepend aangezien zijn onderlijf nog in het schild stak.  

Het monster krijste, zo schel dat het als een mes door de schedel sneed, wat Tomas deed wankelen, maar hij kwam het geluid te boven en sloeg het wezen nogmaals in de richting van de gapende opening van de put, nu nog maar zo'n tien voet verderop.

Verwoed sloeg Zaltais met zijn staart in een poging zich te bevrijden van het insectenlijk. Tomas gaf een schop tegen het borststuk en het wezen tolde rond, glijdend naar de put.

Wrijvend met zijn handen door zijn ogen was Puc inmiddels redelijk bij kennis gekomen, en hij uitte een eenvoudige spreuk waarmee hij lucht verplaatste, zij het wel zo hard dat het iemand de ribben kon breken. Andermaal werd het monster achteruit geslagen en ineens verloor het zijn evenwicht.  

Voor hun ogen begonnen er armen uit het wormenlijf te steken, verwoed zwaaiend.

'Genoeg geweest!' zei Nakur. Met zijn staf schuin over zijn schouder rende hij naar voren en sloeg het beest zo hard hij kon op het bovenlijf.

Met een gil die hun trommelvliezen dreigde te scheuren viel Zaltais in de put.

Miranda zonk op haar knieën en ook Puc ging weer neer. Tomas moest al zijn wilskracht aanwenden om overeind te blijven en Nakur greep zich vast aan. zijn staf alsof dat het enige was wat hem in leven kon houden.

Toen was het geluid verdwenen. 'We moeten die put afsluiten!' zei Nakur.

'Hoe dan?' vroeg Puc. 'Ik heb zoiets nog nooit gezien.'

'Toch wel,' wierp Nakur tegen, 'je herkent het alleen niet!'

Puc haalde diep adem en met het beetje energie dat hem nog restte, nam hij de put in ogenschouw. 'Het is een scheuring!' zei hij tenslotte.

'Ja,' bevestigde Nakur, 'maar niet van het soort dat je kent.'

'Hoe wist je dat?' vroeg Miranda.

'Dat leg ik later allemaal wel uit,' beloofde Nakur, 'maar nu moeten jullie hem sluiten.'

Er stak een zwak briesje op en Miranda vroeg: 'Voelden jullie dat?'

'Ja,' zei Tomas. 'En gewoonlijk voel ik geen wind in een gebouw.'

'Er probeert iets door te komen!' schreeuwde Nakur.

'Ik heb hulp nodig!' riep Puc dringend.

'Wat moeten we doen?' vroeg Miranda.

'Geef me alle kracht die je hebt!' schreeuwde Puc. Hij sloot zijn ogen en liet zijn geest de put in gaan. Daar voelde hij de energieën en werd hij opnieuw belaagd door een overweldigend gevoel van buitengewone vreemdheid. Niettemin bestond er een patroon en hoe vreemd het ook was, toen hij het eenmaal had ontdekt kon hij het bestuderen, en met de studie begon de structuur zich te ontvouwen. 'Ik heb het!' zei hij uiteindelijk.

Hij riep de kennis op die hij als Grootheid op Kelewan had verkregen, waar hij scheuringen en hun karakteristieken had bestudeerd. Bij deze scheuring had hij twee keuzes: ofwel meer kracht aanwenden dan er nodig was geweest om hem te openen, ofwel de kracht om hem open te houden ontwrichten. Hij koos voor het laatste, aangezien zijn energie zodanig was uitgeput dat hij het eerste wel kon vergeten. Trouwens, ook wanneer hij zich op zijn best had gevoeld, zou die keus mogelijk buiten zijn vermogens hebben gelegen. Hij zond een kronkelend koord van energie in de richting van de bron van de scheuring.  

Plots verscheen er een entiteit aan de andere kant, groter en sterker dan hij voor mogelijk had gehouden, en het was niets anders dan een distillaat van haat en onheil, zo puur dat het het menselijk begrip te boven ging. Een deel van Pucs geest deinsde terug en wilde niets liever dan op de grond gaan liggen jammeren. Maar Pucs mentale discipline deed zich gelden en hij hield stand tegen deze gruwel van de geest.

Wat het ook was, het zocht hem. Het wist dat Puc in de buurt was, maar niet precies waar. Haastig trachtte Puc de machtsmatrix die de scheuring openhield te ontrafelen, want als dit wezen hem vond was hij voor altijd verloren.

Er bereikte hem een flauwe stuwing van macht en hij begreep dat Miranda erin was geslaagd haar macht aan de zijne te verbinden. Het was een geruststellend gevoel toen ze hem aanraakte, en het deel van zijn geest dat haar kon ontvangen zond een dankwoord.

Met de seconde werd het zoekend bewustzijn aan de andere kant van de scheuring zich meer van Puc gewaar. Zelf had Puc zijn bezwering al achter de hand.

Hij deed zijn ogen open en even was het alsof hij twee verschillende beelden door elkaar heen zag. Voor hem stond Tomas, zwaard in de aanslag, met naast hem Miranda en Nakur. Daaroverheen lag het beeld van een kapotgescheurd stuk ruimte en tijd, waardoorheen een gruwelijke verschrikking zijn kant op tuurde. De vergelijking die zich aan Puc opdrong was van een enorm oog dat door een sleutelgat gluurde.  

Puc rukte zijn machtsdraad terug, de schragende energiematrix ontwrichtend. Van de andere kant van de scheuring voelde hij een verschrikkelijke razernij komen.  

'Naar buiten!' schreeuwde hij. Toen hij zich omdraaide merkte hij dat hij nauwelijks kon lopen. Tomas slingerde zijn schild over zijn rug, sloeg zijn linkerarm rond Puc en tilde hem bijna van de grond.

Op het moment dat ze het gebouw uit renden, streek Ryana neer. 'Ik heb haar geroepen,' verduidelijkte Tomas. Terwijl ze de draak bestegen, begon de grond te schudden en toen ze ten hemel sprong, kwam er vanuit het gebouw een ontzettende donderslag.

Klapwiekend won de draak aan hoogte en Puc keek naar het tafereel in de diepte. Er woei een enorme wind naar het gebouw, dat begon te trillen en te schudden. Krakend hout wees erop dat het dak het ging begeven en het gebouw stortte naar binnen toe in.

'Alles wordt de scheuring in gezogen!' zag Miranda.

'Ik hoop niet alles,' zei Puc.

'Het vlakt wel weer af,' stelde Nakur hem gerust, 'maar als het over is, zit er daar wel een heel erg groot gat in de grond.'

Er klonk een donderend gerommel en zoals Nakur had voorspeld, verscheen er een enorm gat in de grond, waar de restanten van het gebouw in stortten. Terwijl er een reusachtige stofwolk de hemel in schoot, viel er nog meer grond weg in het gat. Toen hield het gerommel op.

'Is het nu voorbij?' vroeg Miranda.

Puc deed zijn ogen dicht en leunde met zijn hoofd tegen Tomas' rug. 'Voorbij is het nooit,' zei hij.

 

Een haveloos ogend joch dook onder de uitgestrekte armen door van een bewaker, die uitriep: 'Hé!'

'Ik mot de schout spreken!' riep het joch, verder hollend.

Dash keek om en zag de jongen de trap op klauteren. Hij stond op de transen boven de stadspoort in de ochtendschemering te kijken naar de Keshische troepenplaatsing.

'Wat moet je?' vroeg hij.

'Trina zegt: naar de zuidelijke paleispoort! Nu meteen!' Onmiddellijk besefte Dash dat dit spionnen in het paleis betrof die hij over het hoofd had gezien. De zuidelijke paleispoort was de ingang die door handelslieden werd gebruikt om bestellingen direct bij het paleis af te leveren. Ze kwam uit op de grote verzamelplaats waar Caelis' Vlammende Adelaars waren opgeleid en bood tevens directe toegang tot het enige deel van het paleis dat niet door muren en poorten werd beschermd. Als de Keshiërs door die ingang binnenkwamen, zaten ze niet alleen in de stad, maar ook nog in het paleis. En dan bevonden de meeste verdedigers van de stad zich op de verkeerde plaats.

'Zuidelijke paleispoort!' riep Dash naar Gustaf.

Gustaf had een vliegende brigade, een compagnie mannen die klaar stond om ter versterking zo snel mogelijk naar ieder willekeurig punt in de stad te gaan, en zodra Dash de bestemming had genoemd waren ze op weg.

'Hou de boel hier in de gaten,' zei Dash tegen een vlakbij staande officier. 'Totdat ze van hun spionnen te horen hebben gekregen dat de poort is geopend, komen ze met die poppenkast om ons nog eenmaal om overgave te vragen.' Daarop holde hij de trap af en stormde achter Gustaf en zijn mannen aan. Hij rende door de straten tot hij hoorde dat er werd gevochten. 'Waar is de paleiswacht?' vroeg hij.

'Die is weggeroepen om de hoofdpoort te ondersteunen,' antwoordde Gustaf.  

'Wie heeft daartoe het bevel gegeven?'

'Ik dacht dat jij dat had gedaan,' antwoordde de stadswachter.

'Als we erachter komen wie het is geweest, hebben we meteen onze gifmenger.'

Samen met zijn stadswachters rende Dash verder door de straat naar de meest noordelijke ingang van het paleis en trof de poort onbewaakt aan. Hij beduidde de mannen naar links te gaan, rond de stallen, en vanuit het noorden naar de verzamelplaats. Aan de overkant van het terrein werd er gevochten voor de zuidpoort. Schijnbaar jaren geleden, welhaast in een ander leven, toen hij voor Ru Avery werkte, had hij zelf wagens door die poort gereden, maar nog nooit was de verzamelplaats hem zo reusachtig voorgekomen.

Halverwege het open terrein zag hij dat de slag al bijna was beslist. Oude mannen, jonge jongens en een paar mannen van weerbare leeftijd stonden tegenover gewapende huurlingen, goed opgeleide strijders, door wie ze met koelbloedige doelmatigheid werden uitgeschakeld.

De brede balk waarmee de poort was afgesloten, werd bewaakt door Trina, een zwaard in de ene hand en een dolk in de andere. De man die bloedend aan haar voeten lag zei Dash dat hij de prijs reeds had betaald voor zijn poging voorbij deze vastberaden vrouw te komen.

Een voor een werden de dieven bij de poort door de huurlingen gedood en Dash zette alles op alles om zo mogelijk nog harder te rennen. Hij was nog maar op twintig el afstand toen hij een potige kerel met een baard de genadeslag zag geven aan een jonge dief - eigenlijk nog een kind - en vervolgens naar zijn metgezel stappen om hem te helpen tegen Trina. De man die al bij haar stond, leverde een bovenhandse slag, die ze hoog blokkeerde, haar verdediging prijsgevend. De potige kerel stapte in en stak de punt van zijn zwaard in haar buik.  

'Nee!' schreeuwde Dash en zonder vaart te minderen rende hij vierkant tegen de twee mannen aan, hen opzij beukend en tegen de grond smijtend. Uithalend met zijn zwaard doodde hij de kerel met de baard terwijl hij op de grond lag, rolde overeind en stelde zich op tegenover de man die naar Trina had geslagen.  

De man deed een combinatieaanval, een slag naar het hoofd voorwendend en vlug zijn pols draaiend om naar Dash' zij te maaien. Behendig stapte Dash achteruit en weer naar voren terwijl 's mans zwaardpunt langs hem heen suisde, en voordat hij de richting van zijn slag kon keren, doodde Dash de man met een steek in de keel.

Terwijl de stadswachters de aanvallers bij de poort overweldigden, begonnen de dieven hun gewonden weg te dragen. De Keshische spionnen vochten tot de laatste man, maar uiteindelijk waren ze allemaal  

gedood of ontwapend. Dash keek rond en toen hij zag dat alles onder controle was, wendde hij zich tot Trina. De poort was nog steeds gesloten.  

Neerknielend nam hij haar in zijn armen en zag dat haar huid bleek en klam was. Het bloed stroomde overvloedig uit haar buik en Dash begreep dat ze niet lang meer te leven had. 'Haal een genezer!' schreeuwde hij.  

Een van de stadswachters rende weg terwijl Dash Trina in zijn armen wiegde. Hij probeerde de bloedstroom te stelpen door de wond dicht te drukken, maar de pijn werd Trina haast te veel.

Haar ogen naar hem opslaand zei ze zwak: 'Ik hou van je, schout Knul.'

Zijn tranen stroomden ongeremd. 'Deugniet,' zei hij. 'Ik heb je toch gezegd dat je moest zorgen dat je niets zou overkomen!' Hij drukte haar tegen zich aan.

Ze kreunde en fluisterde toen: 'Je hebt het beloofd.'

Dash hield de dode vrouw nog steeds in zijn armen toen de priester bij de poort kwam. Gustaf legde zijn handen op Dash' schouders en trok hem mee. 'We hebben werk te doen, schout.'

Dash keek op en zag dat de hemel al lichter werd. De omstandigheden vereisten dat hij zijn persoonlijke smart en het verbijsterende gevoel van verlies van zich afzette. Weldra zou de Keshische heraut naar de stadspoort komen om zijn laatste verzoek om overgave te doen, want als de Keshiërs zagen dat de zuidpoort niet was geopend, wisten ze dat de enige mogelijkheid een rechtstreekse aanval was - en komen zouden ze.