21 Mysteriën

 

De deur ging open.

Hoofdschuddend kwam Nakur binnen. 'Nee, nee, nee. Dat kan echt niet zo.'

Rupert Avery keek op van de bouwplannen die voor hem waren uitgerold. Hij stond op de pas herstelde vloer van wat eens Barrets Koffiehuis was geweest te kijken naar de arbeiders die werkten aan de muren en het dak. 'Wat kan echt niet zo, Nakur?' vroeg hij.

Nakur keek op, verrast te worden aangesproken. 'Wat? Wat kan echt niet zo?'

Ru schoot in de lach. 'Jij was degene die net liep te mompelen dat iets zo echt niet kon!'

'O ja?' vroeg Nakur met een verbaasd gezicht. 'Wat raar.'

Geamuseerd schudde Ru het hoofd. 'Jij, raar? Hoe kom je op het idee.'

'Laat maar zitten,' zei Nakur. 'Kan je iets voor me doen?'

'Wat dan?' vroeg Ru.

'Ik moet een bericht versturen.'

'Aan wie?'

'Puc.'

Ru beduidde Nakur een eindje mee te lopen, buiten gehoorsafstand van de arbeiders. 'Ik denk dat je maar eens aan het begin moest beginnen.'  

'Ik heb vannacht gedroomd,' zei Nakur. 'Zo vaak doe ik dat niet, dus wanneer het gebeurt, let ik op wat ik droom.'

'Goed,' reageerde Ru, 'tot dusver kan ik het nog volgen.'

Grijnzend keek Nakur hem aan. 'Volgens mij niet, maar dat geeft niks. Er is iets aan de hand. Er zijn drie stukken, alle drie schijnbaar apart, maar ze zijn alle drie hetzelfde ding. En ze lijken alle drie op iets anders, maar ze gaan over elkaar. En na dat rare wat er is gebeurd, moet ik met Puc praten.'

'Inmiddels kan ik je niet meer volgen,' merkte Ru op.

'Dat geeft niet.' Geruststellend kneep Nakur in Ru's bovenarm. 'Weet je trouwens waar Puc is?'

'Nee, maar dat kan ik vragen in het paleis. Misschien dat daar iemand het weet. Ken je niet een magisch... trucje om Pucs aandacht te trekken?'

'Misschien wel, maar ik weet niet of het de schade wel waard is.'

'Ik wil het niet weten,' zei Ru.

'Nee, dat wil je zeker niet,' beaamde Nakur. Hij keek rond, alsof hij het werk voor het eerst opmerkte. 'Wat gebeurt hier?'

'Sinds de val van de stad heeft niemand de oude eigenaar meer gezien, dus óf hij is dood, óf hij komt niet meer terug. En als hij zich toch laat zien, dan komen we er samen wel uit.' Ru liet zijn hand een boog beschrijven. 'Ik probeer het hier weer precies zo te maken als het voor de oorlog was. Deze plek is me erg dierbaar.'  

'En terecht,' grijnsde Nakur. 'Je hebt hier een hoop rijkdom verzameld.'  

Ru haalde zijn schouders op. 'Dat is het maar ten dele. Wat belangrijker is: hier heb ik mezelf gemaakt.'  

'Je hebt het een heel eind geschopt,' merkte Nakur op.

'Verder dan ik me had voorgesteld,' zei de man die eens gevangen had gezeten in de dodencel.

'Hoe gaat het met je vrouw?'

'Steeds ronder,' antwoordde hij met een glimlach, gebarend met zijn handen.

'Ik heb vernomen dat je de stad in bent gekomen met heer Vasarius uit Queg als je gevangene.'

'Nee, mijn gevangene was hij niet,' zei Ru.

'Is het een mooi verhaal?' vroeg Nakur.

'Een ontzettend mooi verhaal.'

'Prachtig, dan moet je me dat maar eens een keer vertellen, maar eerst moet ik naar Puc vragen.'

Ru legde zijn bouwplannen neer. 'Ik zal je wat vertellen. Ik zou best even de benen willen strekken, dus laten we een wandelingetje gaan maken naar de Nieuwmarktgevangenis om Dash Jameson een bezoekje te brengen.'

'Prima,' zei Nakur en ze verlieten het koffiehuis.

Overal waar ze keken keerde de stad langzaam terug tot het leven dat ze van voor de oorlog kenden. Dagelijks werd er weer een gebouw hersteld of een winkel geopend. Er kwamen meer goederen binnen via

de veerboot buiten Vis stad of langs de karavaanroutes. Er werd gezegd dat er deze week nog een grote karavaan uit Kesh zou komen, de eerste sinds de gevechten waren begonnen. Aangezien er officieel geen oorlog was verklaard, werd de handel tussen het Koninkrijk en Kesh hervat. Als het Bergersgilde zo doorging met het ophalen van de scheepswrakken, was de haven in het komende voorjaar weer bevaarbaar en binnen een jaar daarna weer volledig hersteld.

Lopend door de drukte op straat merkte Nakur op: 'Deze stad is net een mens, vind je niet?'

'Ze heeft een flink pak slaag gehad,' beaamde Ru, 'maar ze komt weer tot leven.'

'Sterker nog,' ging Nakur verder. 'Sommige steden hebben geen... Ik weet niet hoe ik het moet noemen, identiteit, misschien. Een gevoel dat je ergens anders bent. Veel steden in het keizerrijk hebben dat. Hele oude steden met een lange geschiedenis, maar de ene dag is net als de andere. In vergelijking daarmee is Krondor een erg levendige stad.'

Ru begon te lachen. 'In zekere zin.'

Aangekomen op het marktplein zagen ze de Nieuwmarktgevangenis, nu in een nieuw verfjasje en met tralies voor alle ramen. Binnen troffen ze een gekweld ogende klerk, die opkeek en vroeg: 'Ja?'

'We komen voor de schout,' zei Nakur.

'Die is ergens op de markt en komt straks terug. Het spijt me,' antwoordde hij, terugkerend tot zijn papierwerk. .  

Met een handgebaar nam Ru Nakur mee terug naar buiten, waar ze bleven staan op het bordes om te kijken naar de drukte op de markt. De venters hadden zich opgesteld langs bochtige gangpaden, en de buitenste rand van de markt werd gevormd door een schots en scheef patroon van dekens met waren erop uitgestald, handkarren volgestouwd met landbouwproducten, mannen met marsen vol snuisterijen, en lieden die wat minder wettige waren aan de man trachtten te brengen.  

'Hij kan overal zijn,' zei Ru.

Nakur grijnsde. 'Ik weet wel hoe ik zijn aandacht kan trekken.'

Nog voordat Nakur van het bordes kon stappen, hield Ru hem tegen met een hand op zijn schouder. 'Wacht!'

'Wat is er?'

'Ik ken jou, mijn vriend. Jij was van plan een rel te gaan schoppen zodat alle stadswachters op de markt zouden komen aanrennen. Verzin maar wat anders.'

'Ach, het zou wel doeltreffend zijn geweest, nietwaar?'

'Ken je dat oude gezegde nog?'

'Verscheidene. Welke had je in gedachten?'

'Die ene over een bijl gebruiken om een vlieg van de neus van je vriend te verjagen?'

Nakurs grijns werd nog breder en hij begon te lachen. 'Dat vind ik een hele originele.'

'Hoe dan ook, het punt is dat we Dash best kunnen vinden zonder een rel te trappen.'

'Nou, goed dan,' zei Nakur. 'Ga jij maar voor.'

Met Nakur op zijn hielen betrad Ru het gedrang van mensenlijven op het marktplein. Krondor telde nog steeds niet de helft van de vroegere bevolking, maar toch scheen het er drukker te zijn dan ooit, voornamelijk omdat het grootste deel van die bevolking zich verdrong op de markt. In alle buurten van de stad werd hard gewerkt, maar de dagelijkse boodschappen werden nog steeds voornamelijk op de markt gedaan.

Ze liepen langs de ene na de andere wagen vol met vroegzomerse oogst: pompoen, maïs, graan in zakken, en zelfs wat rijst uit de streek boven Nes. Fruit was er te koop, evenals wijn en bier. Eetkramen verspreidden zowel zoete als pikante geuren, en Nakur moest niezen toen ze langs een venter liepen met pakashka, een speciaal broodje met vlees, uien, pepers en peulen. 'Die kerel doet zo veel kruiden op dat vlees dat mijn ogen ervan uitpuilen!' zei hij, zich verder reppend.  

Ru begon te lachen. 'Sommige mensen houden van heet.'

'Al heel lang geleden heb ik geleerd dat het overmatige gebruik van kruiden vaak bedoeld is om de slechte kwaliteit van het vlees te verdoezelen,' verklaarde Nakur.  

'Of, zoals mijn vader zei,' voegde Ru eraan toe, 'als er genoeg kruiden op zitten, maakt het niet meer uit of het vlees bedorven is.'

Daar moest Nakur om lachen. Ze sloegen de hoek om en zagen een groep mannen staan voor een grote wagen die als taveerne werd gebruikt. Aan weerszijden van de wagen waren twee vaten geplaatst met een plank eroverheen om als tapkast te dienen. Zeker twintig mannen hingen er wat rond, lachend en drinkend. Toen Nakur en Ru dichterbij kwamen, werden ze kalmer en keken de twee langslopende mannen na.  

'Dat is raar,' zei Nakur toen ze een stukje verderop waren.

'Wat is raar?' vroeg Ru.

Hij gebaarde over zijn schouder. 'Die mannen.'

'Wat is daarmee?'

Nakur bleef staan. 'Draai eens om en vertel me wat je ziet.'

Ru deed wat hem was gevraagd. 'Ik zie een stel arbeiders wat drinken.'

'Kijk eens beter.'

'Ik zie niet...' Ru zweeg. 'Wat?'

Hij krabde aan zijn kin. 'Er is iets met hen, maar ik kan niet precies zeggen wat.'

'Kom mee,' zei Nakur en nam Ru mee verder de markt op. 'Om te beginnen zijn die lui geen arbeiders.'

'Hoe bedoel je?'

'Ze zijn gekleed als arbeiders, maar dat zijn het niet. Het zijn soldaten.'

'Soldaten?' vroeg Ru. 'Dat snap ik niet.'

'Jij hebt meer werk dan arbeiders, klopt dat?'

'Ja,' antwoordde Ru. 'Dat is waar.'

'Wat doen dan al die arbeiders op dit uur van de dag bij die bierkraam?'  

'Ik...' Ru bleef staan. 'Verdomd,' zei hij na een tijdje, 'ik dacht dat ze gewoon hun middagpauze hielden.'

'Dat is punt twee: de middagpauze is pas over een uur, Ru. En zag je dat ze ophielden met praten toen we te dichtbij kwamen? En dat iedereen bij hen uit de buurt blijft?'  

'Ja, nu je het zegt,' moest Ru toegeven. 'Dus de vraag is: waarom staan soldaten gekleed als arbeiders 's morgens bij een bierkraam dronken te worden?'

'Nee, dat is de vraag niet,' wierp Nakur tegen. 'Ze staan gekleed als arbeiders 's morgens bij een bierkraam dronken te worden zodat iedereen denkt dat het arbeiders zijn die 's morgens bij een bierkraam dronken staan te worden. De vraag is: waarom willen ze iedereen laten denken dat het arbeiders zijn die -'  

'Het is me al duidelijk,' onderbrak Ru. 'Laten we Dash gaan zoeken.' Enkele minuten later al vonden ze een groep mannen met rode armbanden, en Dash bleek de leiding te hebben. Hij stuurde zijn mannen weg op patrouille en zei: 'Nakur, Ru, wat kan ik voor jullie doen?'  

'Je overgrootvader zeggen dat ik hem moet spreken,' reageerde Nakur. 'Maar eerst dit: bij die bierkraam daar' - hij wees in de richting van de wagen die ze waren gepasseerd - 'staan mannen gekleed als arbeiders, maar dat zijn het niet.'  

Dash knikte. 'Weet ik. Dat is één van verscheidene groepjes die zo over de markt verspreid staan.'

'O?' merkte Ru op. 'Dus dat wist je al?'

'Wat voor een schout zou ik zijn als ik dat niet wist?'

'Van het gebruikelijke soort,' zei Nakur. 'Maar goed, als je het al weet over die mannen, dan kunnen we het over Puc hebben.'

'Wat is er met hem?'

'Ik moet hem spreken.'

Dash kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Wat wil je dan dat ik doe?'

'Jij bent zijn achterkleinzoon. Hoe leg je contact met hem?'

Dash schudde het hoofd. 'Niet. Als vader het kon, dan heeft hij het mij nooit verteld. En ook niet aan Jimmy, want dan zou ik het weten. Grootmoeder hoefde haar ogen maar dicht te doen.'

'Dat weet ik,' knikte Nakur. 'Gamina kon soms zelfs met hem praten als hij zich op een andere wereld bevond.'

'Ik dacht dat jij wist hoe,' zei Dash.

'Ik zie hem niet zo veel, behalve wanneer we allebei op het eiland zijn,' verduidelijkte Nakur. 'Misschien zit hij daar.' Hij draaide zich om naar Ru. 'Kan ik een schip van je lenen om naar het Tovenaarseiland te gaan?'

'Misschien is het je nog niet opgevallen, Nakur, maar er wordt daar een complete oorlog uitgevochten!' Ru wees in de richting van de zee. 'Misschien dat een Vrijsteeds schip daarheen kan zeilen zonder te worden lastig gevallen, maar een Koninkrijks schip komt ofwel Quegse piraten, ofwel Keshische piraten, ofwel Fadawahs piraten tegen, tenzij je met een hele vloot bent. En een schip zou ik je misschien nog wel willen lenen, maar een vloot zeker niet.'  

'Ik heb ook geen vloot nodig,' zei Nakur kalm. 'Eén schip is genoeg.'

'En de piraten dan?'

'Geen zorgen,' grijnsde Nakur. 'Ik ken trucjes.'

'Goed dan,' zwichtte Ru, 'maar wat is het probleem?'

'O, had ik je dat nog niet verteld?'

'Nee.' Ru keek naar Dash, die zijn schouders ophaalde.

'Dit moet je zien,' verzekerde Nakur hem en hij vertrok zonder de moeite te nemen om te zien of er wel iemand met hem mee liep.

Weer keek Ru naar Dash, die zei: 'Laten we dan maar gaan kijken wat er loos is.'

Ze renden achter Nakur aan om hem niet uit het zicht te verliezen, en het kleine mannetje liep met ferme pas helemaal naar de oostpoort die toegang gaf tot de Koningsheerbaan.

Tegen de tijd dat ze op de plek van bestemming waren, was Ru al bijna buiten adem. 'We hadden moeten gaan rijden,' zei hij tegen Nakur.

'Ik heb geen paard,' wierp Nakur tegen. 'Vroeger had ik een paard, een mooie zwarte hengst, maar die ging dood. Dat was toen ik nog Nakur de Blauwe Ruiter was.'

'Wat wil je ons nou laten zien?' vroeg Dash.

'Dat.' Nakur wees naar het standbeeld dat hij een week geleden had laten oprichten. Vlak ervoor stonden een stuk of tien mensen ernaar te kijken en te wijzen.

Dash en Ru verlieten de weg om te zien waar de reizigers naar keken.

'Wat is dat?' vroeg Ru.

Langs het gezicht, onder de ogen, ontsierden twee rode strepen het verder volmaakte gezicht.

Dash baande zich een weg tussen de toeschouwers door. 'Het lijkt wel bloed!'

'Dat is het ook,' zei Nakur. 'Het standbeeld van de Vrouwe huilt bloed.'

Vlug liep Ru ernaar toe. 'Dat is een trucje, hè?'

'Nee!' riep Nakur uit. 'Ik zou me nooit verlagen tot goedkope trucjes, in ieder geval niet met betrekking tot de Vrouwe. Dat is de Godin van het Goede en - wel, dat zou ik gewoon nooit doen.'

'Goed, goed,' zei Dash, 'daarin wil ik je wel op je woord geloven, maar hoe komt dit dan?'

'Weet ik niet,' antwoordde Nakur. 'Maar dit is nog niets. Moet je dat andere zien.' Hij repte zich weer weg.

Dash en Ru keken elkaar aan. 'Ik ben toch wel nieuwsgierig wat dat andere is,' merkte Dash op.

Weer renden ze het mannetje achterna. Ze gingen door de stadspoort weer de stad in, dwars door het oostelijke deel, terug naar het marktplein, maar ditmaal liepen ze eromheen in de richting van het Tempelplein.  

Lachend deed Ru zijn best Nakur bij te houden. 'Waarom kan hij niet gewoon twee wonderen tegenover elkaar aan dezelfde straat hebben?'

'Ik heb geen idee,' zei Dash.

De tocht eindigde op het lege bouwterrein tussen de tempels van Lims-Kragma en Guis-wan. Vlakbij stonden geestelijken van verscheidene andere tempels te staren naar de menigte die zich had verzameld voor een tent die op het terrein was opgezet.  

Waar Nakur die tent vandaan had gehaald, was Dash een raadsel. De ene dag was hij er nog niet geweest en de volgende had hij daar opeens gestaan, een enorm paviljoen met genoeg ruimte eronder om aan een paar honderd mensen ruimte te bieden. Resoluut baande Dash zich een weg door de menigte. Sommige mensen begonnen te protesteren, tot ze de rode armband zagen. Toen hij met Nakur en Ru op de hielen de ingang bereikte, bleef Dash staan en zijn mond viel open.

'Goden,' mompelde Ru.

Recht voor hen, met zijn rug naar hen toe, zat Sho Pi in meditatieve houding, samen met zes andere acolieten van deze nieuwe tempel. In het midden van de tent bevond zich de jonge vrouw, Aleta, maar ze stond noch zat. Haar houding was identiek aan die van Sho Pi: de benen gekruist, de handen in haar schoot. En ze was gehuld in een stralenkrans van puur wit licht dat van binnen uit haar scheen te komen en de tent verlichte. Ze zweefde zes voet boven de grond.

Ru legde een hand op Nakur schouder. 'Je krijgt een schip van me.'

'Waarom mijn overgrootvader?' fluisterde Dash. 'Waarom vraag je het de andere tempel-geestelijken niet?'

'Vanwege dat,' antwoordde Nakur.

Vlak onder de vrouw hing iets in de lucht. Toen ze pas binnenkwamen, hadden Dash en Ru het nog niet gezien vanwege de schok om de jonge vrouw te zien zweven. Maar nu zagen ze iets zwarts dobberen, een wolk van iets walgelijks en angstaanjagends. Dash en Ru werden op hetzelfde moment getroffen door de zekerheid dat het licht uit de jonge vrouw die zwarte wolk gevangen, opgesloten hield.  

'Wat is dat?' fluisterde Dash.

'Iets heel ergs,' antwoordde Nakur. 'Iets waarvan ik dacht het van mijn leven niet meer te zien. En Puc moet er zo gauw mogelijk over weten. De tempel-geestelijken komen er snel genoeg achter en zij spelen een belangrijke rol, maar Puc moet worden ingelicht.' Hij keek Dash in de ogen. 'Heel gauw.'

Ru greep Nakur bij de arm. 'Ik neem je zelf wel mee naar Visstad, nu meteen. Ik zet je aan boord van een schip, en dan zeg jij de kapitein maar waar je heen wilt.'

'Dank je.' Daarop riep Nakur naar Sho Pi: 'Hou de boel in de gaten. En zeg Dominicus dat hij de baas is tot ik terugkom.'

Als Sho Pi het hoorde, dan liet hij er niets van merken. Terwijl ze de tent verlieten, merkte Ru op: 'Ik dacht dat je nergens heen ging zonder Sho Pi?'

Nakur schokschouderde. 'Dat was vroeger inderdaad zo. Maar ik ben zijn meester niet meer.'

Ru schoot de straat op. 'Sinds wanneer?'

Met zijn wandelstok wees Nakur over zijn schouder. 'Sinds ze een paar uur geleden in de lucht begon te zweven.'

'Aha,' zei Ru.

'En dat bedoelde ik nou.'

'Wat bedoelde je waarmee?'

'Toen je me vroeg waar ik het over had.'

'Wanneer?' vroeg Ru. 'Volgens mij vraag ik je iedere keer dat we elkaar ontmoeten waar je het over hebt.'

'Toen ik het koffiehuis binnenkwam en ik zei: ''Dat kan echt niet zo," toen bedoelde ik dat. Die zwarte wolk.'

'Ik weet niet wat het is en ik denk ook niet dat ik dat wil weten, maar "dat kan echt niet zo" is maar een zwakke manier om het uit te drukken. Ik word er al bang van als ik er alleen maar naar kijk.'

'We lossen het wel op,' stelde Nakur hem gerust. 'Zodra ik Puc heb gevonden.'

Aangekomen in de haven kostte het Ru maar een paar minuten om een van zijn sloepen te vorderen. Hij liet hen naar een van zijn snelste schepen roeien. 'Wat doe je als Puc niet op het eiland is?'

'Maak je geen zorgen. Dan weet Gadhis hem wel voor me te vinden. Of iemand anders op het eiland.'

Terwijl Nakur langs een touwladder omhoog klom, riep Ru: 'Kapitein! Vaar meteen af en breng hem waar hij heen wil!'  

'Maar meneer Avery!' zei de kapitein stomverbaasd, 'we zijn nog maar half gelost.'

'Dat is dan maar zo, kapitein. Heb je voorraden voor nog twee weken op zee?'

'Ja, meneer, die hebben we.'

'Dan weet je wat je te doen staat, kapitein.'

'Tot uw orders, meneer,' zei de kapitein. 'Klaar om anker te lichten!' schreeuwde hij. 'Sjor de vracht weer vast!'

De matrozen schoten al her en der het want in om de gereefde zeilen los te maken. Ru liet de sloep keren om zich door de roeiers terug aan land te laten brengen. Voordat hij aan wal was gearriveerd, zag hij de zeilen van zijn schip al opbollen, en hij wenste Nakur in stilte een goede reis toe. Met gunstige wind zou het schip over hooguit een week het Tovenaarseiland bereiken en de 'trucjes' van het mannetje kennende, zou Nakur er vast wel voor zorgen dat hij op deze reis van een gunstige wind kon profiteren.

Terwijl hij de kade beklom kon Ru zich niet losmaken van het gevoel dat hetgeen nu in Krondor gebeurde, wat het ook mocht zijn, zijn plannen voor rijkdom en macht ver te boven ging. De strijd die gestreden ging worden zou zelfs te veel zijn voor de macht van de rijkste man van het Westelijke Rijk, en dat beangstigde hem.  

Hij besloot de arbeiders vanavond vroeg naar huis te sturen en terug te gaan naar zijn landgoed. Daar hield Karli het toezicht over de herbouw, en Ru voelde een krachtige wens om de avond door te brengen met zijn vrouwen kinderen. 

 

Jimmy had al de hele dag verslagen door zitten nemen, tot zijn ogen er scheel van werden. Hij stond op en zei: 'Ik moet even een frisse neus gaan halen.'

Duko keek op. 'Dat kan ik begrijpen. Je zit al sinds zonsopgang te lezen.'

Duko's beheersing van de geschreven Koninkrijkse taal verbeterde al zodanig dat hij nu kon meelezen wanneer Jimmy of iemand anders hardop voorlas, maar de berichten die ze kregen waren veel te belangrijk om erop te vertrouwen dat hij geen fouten maakte. Het resultaat hiervan was tweeledig. Ten eerste kon Jimmy op dit moment niet verder dan twee voet zien en ten tweede begon hij een totaalbeeld van de strategische situatie langs de zuidgrens van het Koninkrijk te ontwikkelen.  

Kesh had een plan. Hoe dit luidde wist Jimmy niet precies, maar hij was er vrijwel zeker van dat het te maken had met een grote concentratie van Koninkrijkse troepen op twee plaatsen: in Nes en nabij Shamata in het oosten. Soms kreeg hij het gevoel dat hij op het punt stond te begrijpen wat Kesh ging doen, maar hij wist het net niet helder genoeg voor de geest te krijgen.

Hij stapte net naar buiten, het bordes van het hoofdkwartier op, toen er een ruiter kwam aangegaloppeerd die zijn schuimende paard voor het bordes tot stilstand bracht. 'Heer!' zei de man, een pakje te voorschijn halend. 'Berichten uit Shamata!'

Jimmy stapte van het bordes, nam het pakketje aan van de koerier en liep ermee naar binnen.

'Dat was een kort ommetje,' merkte Duko op.

'Berichten uit Shamata.'

'Nog meer berichten,' bromde Duko. 'Lees jij ze maar.'

'De koerier had haast,' zei Jimmy, het pakketje openmakend. Hij las het enkele briefje dat erin zat en riep uit: 'Goden! Een van onze patrouilles heeft een Keshische colonne gesignaleerd die in hoog tempo door de Pas van Tahupset in noordoostelijke richting trekt.'

'Wat betekent dat?' vroeg Duko.

'Ik mag barsten als ik het weet,' zei Jimmy. Hij beduidde een van de bodes in de kamer een bepaalde landkaart te brengen. Nadat de bode terug was met het gevraagde, spreidde Jimmy de kaart voor de hertog uit. 'Die pas loopt langs de westkust van de Dromenzee. Hij maakt deel uit van de oude karavaanroute van Shamata naar Landreth.'

'Waarom zouden de Keshiërs Landreth bedreigen als we beschikken over een garnizoen in Shamata waarmee we hen van achteren kunnen aanvallen?'

Een tijdlang staarde Jimmy zwijgend in het luchtledige. 'Omdat ze niet naar Landreth gaan,' zei hij toen. 'Ze willen ons alleen maar in die waan brengen.'

'Waar gaan ze dan heen?'

Jimmy keek op de kaart. 'Ze zitten te ver naar het oosten om een aanval op Nes te steunen.' Zijn vinger volgde een lijn. 'Als ze hier naar het westen afslaan, kunnen ze in een rechte lijn op ons af komen, maar wij zijn veel te goed verdedigd, met alle steuntroepen voor Nes die hier gelegerd zijn.'

'Tenzij ze ons willen weglokken voordat ze oprukken naar Nes?'

Jimmy wreef in zijn vermoeide ogen. 'Misschien.'

'Ons isoleren van Nes zou best logisch zijn,' vond Duko.

'Als ze konden,' wierp Jimmy tegen, 'maar daar hebben ze meer voor nodig dan een enkele colonne cavalerie. Misschien als ze andere eenheden langs smokkelen... Ik heb een vermoeden, mijn heer, en het staat me helemaal niet aan.'  

'Wat dan?'

Met zijn vinger tekende Jimmy lijnen op de kaart. 'Wat als de colonne niet noord-oostwaarts naar Landreth gaat, maar pal noordwaarts trekt?'

'Dan komen ze hier uit,' zei Duko. 'Maar je zei dat ze ons niet weg wilden lokken.'

'Dat willen ze ook niet. Als ze hiervandaan recht naar het noorden gaan,' - hij prikte op de kaart - 'dan zitten ze vijftig mijl ten oosten van onze patrouilles.'

'Er is daar helemaal niets,' merkte Duko op.

'Om te verdedigen niet, nee,' verduidelijkte Jimmy, 'maar als ze verder noordwaarts trekken, kruisen ze hier een pad door de bergen. Dat is een stuk van een oude karavaanweg vanaf de dwergenmijnen te Dorgin en die loopt helemaal tot hier.' Met een plof belandde zijn vinger op de kaart.

'Krondor?'

'Juist,' zei Jimmy. 'Wat als ze daar al wekenlang colonnes en soldaten langs smokkelen? Dit is de enige die wij hebben gezien.' Hij herlas het rapport. 'Geen bericht over banieren of insignes. Die soldaten kunnen van overal in het keizerrijk zijn.'

'Ze houden ons hier vast met de eenheden die we inmiddels kennen en brengen dan andere eenheden van verder in het keizerrijk-'

'Om Krondor met een bliksemsnelle aanval te veroveren.'

Duko sprong overeind. Hij beende naar de deur van het hoofdkwartier en zodra de oude soldaat, Matak, hem opendeed, begon hij bevelen te brullen. 'Alle eenheden klaar om over een uur te vertrekken!' Hij draaide zich om naar Jimmy. 'Mijn functie gebiedt mij de Zuidelijke Marken te verdedigen en te beschermen, dus ik hou het garnizoen intact, maar als je gelijk hebt, heeft de prins iedere soldaat in Krondor nodig die we hier kunnen missen.'  

Ze liepen samen naar buiten. Met zijn uit jarenlange ervaring voortkomende doelmatigheid had Duko het hele garnizoen binnen enkele minuten op de been. 'Jimmy, jij gaat aan het hoofd van de stoet. Ik hoop dat je op tijd bent, want als je gelijk hebt kan Kesh nu ieder moment Krondor aanvallen, en als ze Krondor veroveren...'  

Waarschijnlijk wist Jimmy nog beter dan Duko wat dat zou betekenen. Het zou het Koninkrijk in tweeën splitsen. Grijsloks leger zat vast ten zuiden van Ylith, Duko's leger moest stand houden tegen de agressors bij Nes, en het garnizoen te Shamata diende stellingen in stand te houden om te voorkomen dat ze bij Landreth werden gepasseerd. Als Krondor in Keshische handen viel, was Grijslok alle steun vanuit het achterland kwijt, plus de mogelijkheid om zich terug te trekken. Hij zou klem komen te zitten tussen twee vijandelijke legers. En als de Legers van het Westen ten onder gingen...  

'Binnen het uur zijn we onderweg,' beloofde Jimmy.

'Mooi,' zei Duko, 'want als Krondor valt, is het Westen voorgoed verloren.'

De ironie van die opmerking uit de mond van een van de mannen die nog maar een jaar geleden het Westen omver trachtte te werpen, ontging Jimmy vanwege de drukte. Hij rende terug het hoofdkwartier in en riep tegen de dichtstbijzijnde bode: 'Pak al mijn spullen en haal mijn paard uit de stal!' Vervolgens greep hij een perkament en boog zich over de schrijftafel, waarbij hij de klerk bijna uit zijn stoel duwde. Hij kon moeilijk een bevel uitvaardigen aan de Ridder-Maarschalk van Krondor, en Duko al evenmin, maar hij kon wel een voorstel doen. Een krachtig verwoord voorstel. Hij schreef:

 

Verslagen wijzen op een grote kans op een massaal Keshisch offensief tegen Krondor, via een oude mijnweg vanuit Dorgin. Dringend verzoek om alle eenheden die kunnen worden gemist langs de snelste weg zuidwaarts te sturen. James Graaf van Vencar.

 

Hij greep een staaf zegelwas, maakte hem warm en drukte zijn zegelring erin. Daarop vouwde hij het perkament op en stak het in een koeriersbuidel. De klerk die hij opzij had geduwd zat nog steeds scheef in zijn stoel naar het hele gebeuren te kijken. Jimmy keek hem aan. 'Hoe heet je?'  

'Herbert, heer. Herbert van Rutherwold.'

'Kom mee.'

De klerk wierp een blik door de kamer naar de andere bodes en klerken, maar allen keken slechts met een verbaasde of neutrale blik terug.

Jimmy rende langs Duko, die nog steeds toezicht hield op het opstellen van zijn gehele troepenmacht, met uitzondering van het vaste garnizoen, dat zich opmaakte voor mobilisatie. Met de klerk op zijn hielen rende Jimmy naar de kade en volgde die naar de andere kant, waar een Koninkrijkse kustvaarder voor anker lag. Hij haastte zich de loopplank op en boven aangekomen riep hij: 'Kapitein!'  

'Hier, heer!' klonk een stem van het halfdek.

'Bevelen!' riep Jimmy. 'Breng deze man naar het noorden.'

De klerk stond achter Jimmy op de plank. Jimmy pakte hem bij zijn tuniek en sleurde hem naar voren en duwde hem de buidel in handen. 'Herbert, pak aan. Zeil naar het noorden, zoek ons leger en geef deze buidel aan heer Grijslok of kapitein Von Zwartheide. Heb je dat?'

Met grote ogen keek de klerk hem zwijgend aan, maar hij knikte. 'Kapitein, breng deze man naar heer Grijslok. Hij zit ergens ten zuiden van Queesters Panorama!'

'Tot uw orders, heer!' antwoordde de kapitein en hij draaide zich om. 'Klaarmaken voor vertrek!'

Jimmy liet de verblufte Herbert achter op het dek en rende van de kade terug door het stadje Vykorhaven naar de plek waar naar hij hoopte zijn spullen al waren gepakt. Hij wilde zo snel mogelijk Krondor bereiken. In Krondor bevond zich zijn enige broer, en als Grijslok zijn eenheden niet sneller zuidwaarts kon brengen dan Jimmy naar het noorden kon gaan, waren de paleiswacht, de burgerverdediging en een nauwelijks herstelde stadsmuur het enige wat stond tussen Dash en de ondergang. 

 

'Duik die bres in!' schreeuwde Erik.

Aan weerszijden van de linies werden met blijden keien en brandende hooibalen afgeschoten. Enorme katapultschichten flitsten door de lucht en overal klonk geschreeuw van gewonden en stervenden.

Er was al gevochten sinds de vroegste ochtend van de vorige dag en de nacht verleende het slagveld een hels aanzien. De vijand had een reeks loopgraven aangelegd aan de voet van een hoge muur, waarop krijgsmachines stonden opgesteld. Duizenden mensen waren gestorven om deze verdedigings-stelling te bouwen en de doden waren buiten de muur achtergelaten. Al mijlen voordat de eerste loopgraaf kon worden gezien, hadden ze de stank geroken. De loopgraven waren gevuld met water, waarop olie dreef. De olie was in brand gestoken, zodat er een deken van dikke zwarte rook over de grond trok.

Zodra graaf Richard de stelling had bekeken, had hij moeten beamen dat de enige aanpak een rechtstreekse aanval kon zijn. Erik had gezorgd voor de bouw van een serie stevige houten bruggen die over boomstammen uit de nabij gelegen bossen naar voren konden worden gerold. De voorste loopgraven waren het lastigst geweest, vanwege het boogvuur van bovenaf, maar eenmaal onderweg hadden zijn mannen ze al spoedig overbrugd. Als razenden schepten de soldaten zand op de olie om het vuur te smoren in de loopgraven waar de bruggen overheen waren gerold.  

Gelukkig voor de Koninkrijkse soldaten bleek de muur, toen ze die bereikten, een houten palissade te zijn. Het was een geniaal bouwwerk en zo stevig als maar enigszins mogelijk was, maar in hout konden gaten worden gekapt. Menig soldaat op een sleutelpositie was met een bijl in de handen gesneuveld. Toen het werk eindelijk was geklaard, hadden de mannen grote ijzeren balken, voorzien van kettingen, door de gaten naar binnen geschoven. De kettingen werden aangetrokken, waardoor de balken klem kwamen te zitten aan de andere kant van de palissade, en vervolgens aan trekpaarden bevestigd. De dieren, aangevuurd door hun menners, wierpen zich in hun tuig en trokken de balken naar voren, met medeneming van een stuk muur. Zo hadden ze een bres van twaalf voet breed gemaakt, waardoorheen nu de Koninkrijkse troepen stormden. Erik wachtte tot de enorme poortdeuren dwars over de heerbaan werden geopend, zodat hij zijn cavalerie naar binnen kon brengen.  

Plots begonnen de deuren te trillen en ineens zwaaiden ze open. Erik gaf het bevel tot oprukken. Hij gaf zijn paard de sporen en de grote kastanjebruine ruin sprong naar voren.

Eriks ogen traanden van de rook en de stank van bloed en dood, maar toch kon hij duidelijk zien wat er aan de andere kant van de poort lag. Meteen schreeuwde hij zo hard hij kon om zijn afdeling tot staan te brengen. Langzaam verder rijdend zag hij zijn voetsoldaten op het looppad langs de bovenkant van de palissade in felle strijd gewikkeld. 'Afstijgen!' schreeuwde hij tot zijn mannen. Zodra ze op hun eigen benen stonden, riep Erik: 'Voorwaarts!'  

Hij rende door de poort, en de mannen achter hem zagen wat hem de opmars had doen afbreken. Vlak achter de poort lag een tien voet diepe kuil, vol met scherpe houten staken. De poort was slechts zes voet breder dan de kuil, drie voet aan weerszijden, zodat de mannen erlangs konden, maar paarden beslist niet.

Erik voerde zijn mannen door de rook en knipperde de tranen uit zijn ogen. 'Waar komt al die rook vandaan?' riep hij.

'Daarzo,' klonk de bekende stem van Jadow Shati.

Erik keek waar zijn oude vriend wees. 'Verdomme.'

'Ja, man, verdomme en nog eens verdomme.'

Vierhonderd el verderop langs de heerbaan stonden duizenden mannen opgesteld in gelederen, met achter en naast hen bereden officiers en cavalerie. Ook katapulten en blijden waren te zien. Dit was geen verdedigingsstelling. Dit leger maakte zich op voor de aanval.  

Plotseling zag Erik wat er stond te gebeuren. De muur waar ze zich doorheen hadden gevochten, zou, indien van achteren omvergeworpen, een brug vormen over de loopgraaf voor de muur.

'Terug!' schreeuwde Erik en het bevel werd doorgegeven.

'Terugtrekken en opstellen!' bulderde Jadow;

Erik rende terug naar zijn paard en sprong in het zadel. Hoorngeschal en het geschreeuw van mannen op de heerbaan zeiden hem dat hij eindelijk tegenover generaal Fadawah op het slagveld zou staan. Maar het was niet de overwinning waar Erik zich nu op richtte. Zijn gedachten waren nu louter gericht op overleven.