15 Verraad
Jimmy hield halt.
Het escorte stopte achter hem. De kapitein van de compagnie van Patricks paleiswacht zei: 'Verder mogen we niet met u mee, mijn heer.' Hij keek rond. 'Echt iets voor die hondenzonen om niet op tijd op een afspraak te verschijnen.'
'Kapitein?'
'Met alle respect voor heer Duko, mijn heer, maar we hebben per slot van rekening vorig jaar nog tegen hem en die ellendelingen die hij soldaten noemt gevochten.' Toen hij Jimmy's afkeurende blik zag, zei hij: 'Ze hadden al hier moeten zijn om kamp op te slaan voordat ze teruggaan op hun patrouille.'
'Misschien zijn ze in problemen geraakt.'
'Mogelijk, mijn heer.'
Ze stonden bij een tweesprong, de overeengekomen zuidelijke grens voor Krondoriaanse patrouilles. Alles ten zuiden van die grens viel onder Duko's verantwoordelijkheid. De zuidwestelijk lopende tak van de weg ging naar Vykorhaven en de zuidoostelijke tak liep rond de Baai van Shandon verder naar Nes.
'We redden ons wel, kapitein,' zei Jimmy. 'We zijn al halverwege Vykorhaven, dus we zullen heer Duko's patrouille straks wel tegenkomen. Als we hen vandaag niet zien, komen ze beslist morgen.'
'Ik zou me toch beter voelen als u hier bleef wachten tot ze arriveren, mijn heer. We kunnen nog wel zo'n anderhalve dag blijven.'
'Nee, bedankt, kapitein. Hoe eerder ik in Vykorhaven ben, des te sneller kan ik voor de prins aan de slag. We volgen de zuidwestelijke weg tot zonsondergang en slaan dan kamp op. Als Duko's patrouille er morgen nog niet is om ons te begeleiden, dan vinden we de weg naar Vykorhaven zelf wel.'
'Goed, mijn heer. Mogen de goden over u waken.'
'En over u, kapitein.'
Ze namen afscheid van de Krondoriaanse patrouille, die noordwaarts wegreed terwijl Jimmy en Malar verder gingen naar het zuiden. Ze reden door stil landelijk gebied, weidevelden en land dat eens akkers waren geweest, doch te vaak was betreden door de laarzen van veroveraars. In de afgelopen honderd jaar hadden Keshiërs op weg naar het Koninkrijk en Koninkrijkse soldaten onderweg naar Kesh deze glooiende heuvels met schaarse bebossing veranderd in een niemandsland. Vanwege de vruchtbare aarde van het Dromendal in het oosten bleven daar de boerenfamilies ploeteren, ondanks de voortdurende oorlogsdreiging tussen belde landen. De streek waardoorheen Jimmy en Malar reden, beloofde zulke hoge opbrengsten niet. Mogelijk waren zij de enige twee mensen in een omtrek van vijftig mijl.
Toen de zon laag aan de westelijke hemel stond, vroeg Malar: 'Wat zullen we doen, mijn heer?'
Jimmy keek rond en wees naar een kleine vallei langs een heldere beek. 'Kamp opslaan voor de nacht. Morgen rijden we verder naar Vykorhaven.'
Malar haalde de zadels van de paarden en borstelde de dieren af. Inmiddels had Jimmy ontdekt dat de man ook nog een redelijk bekwaam stalknecht was. 'Geef jij de paarden te eten, dan ga ik brandhout sprokkelen,' zei hij.
'Ja, mijn heer,' antwoordde Malar.
Rond het kamp lopend vond Jimmy genoeg kleine takken om een aardig vuurtje van te maken, en toen hij het brandende had begon Malar aan de voorbereidingen van een redelijk maal: warme reis koeken, een mengsel van gedroogd rundvlees en groenten, fijn gehakt en vermengd met een pot rijst, waaraan hij kruiden had toegevoegd die het bijzonder smakelijk maakten. Ook haalde Malar een kruik wijn uit Zwartheide te voorschijn en hij had zelfs twee bekers.
'Vykorhaven is een beetje om voor je,' zei Jimmy tijdens het eten. 'Als je het aandurft, mag je dat paard wel hebben om naar het oosten te rijden. Je zit nog steeds ten noorden van het front, dus moet je het dal veilig kunnen bereiken.'
Malar haalde zijn schouders op. 'Uiteindelijk kom ik toch wel in het dal, mijn heer. Mijn meester is vrijwel zeker dood, maar misschien heeft zijn familie zijn zaken draaiende weten te houden en kan ik hun tot nut zijn. Ik zou echter graag nog wat tijd in uw gezelschap doorbrengen. Vanwege de felheid van uw zwaard voel ik mij beter op mijn gemak dan wanneer ik alleen onderweg zou zijn.'
'Je hebt je anders aardig weten te redden in die wintermaanden dat je door de wildernis hebt gezworven.'
'Uit noodzaak, niet uit vrije wil. En die tijd was grotendeels doorgebracht met honger lijden en me verborgen houden.'
Jimmy knikte, at van zijn maaltijd en nam een slok van zijn wijn. 'Is hij bedorven?' vroeg hij.
Malar dronk van de zijne. 'Niet dat ik kan zeggen, jonge heer.'
Jimmy haalde zijn schouders op. 'Het is iets vreemds voor dit type wijn. Iets metaalachtigs.'
Nogmaals proefde Malar. 'Ik merk er anders niets van, mijn heer. Misschien krijgt u een vreemde nasmaak van het eten. Misschien smaakt de volgende slok weer anders.'
Jimmy probeerde het nogmaals en slikte door. 'Nee, hij is beslist bedorven.' Hij zette de beker weg. 'Wat water zou beter zijn, denk ik.' Malar kwam al overeind, maar Jimmy zei: 'Ik haal zelf wel.' Na de eerste paar stappen naar de beek werd hij ineens duizelig. Hij keek om en zag de paarden. Die leken bij hem vandaan te zweven en plots was het alsof hij in een gat was gestapt, want ineens bevond hij zich een stuk dichter bij de grond dan eerst. Omlaag kijkend merkte hij dat hij op zijn knieën zat en toen hij overeind probeerde te komen, begon zijn hoofd te tollen. Met een smak sloeg hij tegen de grond en rolde op zijn rug. Het gezicht van Malar Enares verscheen in zijn blikveld en van grote afstand zei hij: 'Ik geloof dat de wijn toch bedorven was, jonge heer James.'
De man verdween uit zicht en Jimmy probeerde hem te volgen. Hij rolde zich op zijn zij en liggend met zijn hoofd op zijn arm zag hij Malar naar Jimmy's paard gaan, de buidels openmaken en al zijn berichten aan hertog Duko te voorschijn halen. Verscheidene bekeek hij, waarna hij knikte en ze terug in de buidel stopte.
Jimmy's benen werden koud en als van verre voelde hij een steek van paniek. Zijn denken werd beneveld en hij kon zich niet herinneren wat hij eigenlijk moest doen. Zijn keel verstrakte en het ademen viel hem zwaar. Met moeite wrikte hij zijn mond open met zijn linkerhand, die nu aanvoelde alsof hij een dikke handschoen aanhad. Vage gewaarwordingen bereikten zijn brein en plots stikte hij in zijn eigen vingers, zodat het braaksel door zijn mond en keel naar buiten stroomde. Hij snakte naar adem, verslikte zich, spuugde en kreunde hardop. Zijn lichaam leed onder helse pijnen en zijn maag draaide zich weer om.
Van grote afstand klonk Malars stem: 'Ontzettend zonde dat zo'n knappe jonge heer als u aan zo'n lelijk en onwaardig einde komt, maar dat zijn nu eenmaal de onvermijdelijkheden van een oorlog.' Ergens in een vage schemering hoorde Jimmy een paard weg galopperen en toen hij nogmaals door kwellende krampen werd getroffen, verdween alles uit het zicht.
Dash bekeek de gezichten van de mannen die hij had gerekruteerd. Sommigen waren soldaat geweest, grijsharige mannen die nog wisten hoe ze met een zwaard om moesten gaan. Anderen waren straatvechters, mannen die net zo makkelijk ruzie zochten in een kroeg als de vrede in de stad wensten te handhaven. Enkelen waren huurlingen, op zoek naar vast werk, mannen die duidelijk Koninkrijkse burgers waren en niet als misdadigers bekend stonden.
'Op het moment is in Krondor de krijgswet van kracht,' zei hij, 'wat betekent dat je voor vrijwel iedere overtreding wordt opgehangen.'
De mannen keken elkaar aan en sommigen knikten.
Dash vervolgde: 'Vanaf vandaag komt daar verandering in. Jullie zijn de eerste compagnie van de stadswacht. De praktijk zal jullie leermeester moeten zijn, want helaas hebben we geen tijd jullie onderricht te geven voor we beginnen. Daarom zal ik jullie eerst een paar dingen duidelijk maken.' Hij hield een rode armband omhoog waarop een primitief wapen was geborduurd dat leek op het wapen van de prins. 'In wachttijd dragen jullie te allen tijde dit ding. Daarmee zijn jullie herkenbaar als mannen van de prins. Geef iemand een dreun terwijl je dit om hebt en je bent de orde aan het handhaven. Geef iemand een dreun zonder dit ding om en je bent een oproerkraaier die ik achter de tralies zet. Is dat duidelijk?'
De mannen knikten en gromden instemmend.
'Ik zal het simpel houden. Deze armband geeft je niet het recht om iemand te koeioneren, om oude geschillen op te lossen of om de vrouwen in de stad lastig te vallen. Ieder van jullie die met dit ding om wordt gepakt wegens mishandeling, verkrachting of diefstal, wordt opgehangen. Is dat duidelijk?'
Een tijdlang bleef het stil. Slechts een paar mannen knikten dat ze het hadden begrepen. 'Is dat duidelijk?' herhaalde Dash, en ditmaal antwoordden de mannen wat luider.
'Nu dan, tot we een voltallige stadswacht kunnen rekruteren, is het dienstschema een halve dag op en een halve dag af. Iedere vijfde dag werk je de klok rond terwijl de andere helft de dag vrij heeft. Als je iemand kent die oud genoeg is om wapens te dragen, die kan worden gerekruteerd en die te vertrouwen is, stuur je hem maar naar mij.' Hij splitste de groep van veertig mannen in tweeën. 'Jullie zijn de dagwacht,' zei hij tegen de mannen rechts van hem, 'en jullie zijn de nachtwacht. Zorg voor nog eens twintig geschikte kerels en we maken er drie wachten van.'
De mannen knikten.
'Nu dan,' zei Dash, 'het hoofdkwartier is hier in het paleis tot we de stadsrechtbank en de gevangenis hebben herbouwd. De cellen hier zijn de enige die we hebben. Veel ruimte is het niet, dus die wil ik niet gevuld hebben met dronkaards en onruststokers. Als je een knokpartij moet opbreken, stuur je ze naar huis met een schop onder hun hol, maar als je je genoodzaakt ziet iemand in te rekenen, wees dan niet bang dat te doen. Iemand die stom genoeg is om de kans er met een waarschuwlllg van af te komen niet aan te grijpen, dient zich tegenover een rechter te verantwoorden. Op de Oude Stads markt wordt de avondklok opgeheven. De mensen gebruiken die plek nu om handel te drijven terwijl de rest van de stad wordt herbouwd en het begint daar een onrusthaard te worden, maar als we problemen krijgen, wil ik die op één plek en niet verspreid over de hele stad. Dus zegt het voort: de markt is tegenwoordig ook open van zonsondergang tot middernacht. Voor de rest van de stad geldt nog steeds de avondklok, tenzij de persoon in kwestie van de markt op weg is naar huis. En dan kan hij maar beter zijn goederen of goud laten zien waarmee is gehandeld. Als iemand het je lastig maakt, dan los je het zelf op. We hebben geen troepen om jullie te komen ontzetten als je tot over je oren in de narigheid verzeild raakt.' Hij keek de zaal rond naar de gezichten van de mannen over wie hij nu het bevel had. 'Als je wordt omgebracht, beloof ik dat we je zullen wreken.'
'Een hele troost,' zei een van de mannen en de anderen schoten in de lach.
'Ik neem de eerste groep mee naar de markt. De mannen van de nachtploeg duiken hun bed in. Jullie patrouilleren door de hele stad en als je na het donker iemand buiten de markt ziet, neem je hem mee voor verhoor. Als iemand vraagt waarom, zeg je gewoon dat je de wet vertegenwoordigt. We gaan ze laten weten dat de orde in Krondor wordt hersteld, dus kom mee.'
De twintig mannen van de dagploeg stonden op en volgden Dash de zaal uit. Hij liep over de grote binnenplaats van het paleis naar de pas herstelde ophaalbrug over de nog droge slotgracht. Het waterstelsel was gedeeltelijk nog steeds in reparatie en het paleis zou de komende weken nog niet door een gracht van de stad worden gescheiden. Terwijl ze de ophaalbrug overstaken, zei Dash: 'Zolang niemand overlast veroorzaakt en je ze niet naar de gevangenis hoeft te slepen, blijven jullie lopen. Ik wil dat jullie overal komen. Die rode armbanden moeten in de hele stad te zien zijn. Laat iedereen maar denken dat we over veel meer mensen beschikken dan we hebben. Als iemand het vraagt, weet je niet hoeveel stadswachters er zijn, maar wel een heleboel.'
De mannen knikten en terwijl ze verder naar het marktplein liepen, stuurde Dash de wachters twee aan twee langs verschillende routes weg. Meer dan eens vervloekte hij Patrick in stilte om diens besluit Dash tot schout aan te stellen.
Hij had nog maar vier man bij zich toen hij het marktplein van Krondor bereikte. Kort nadat de oorspronkelijke veste van het kasteel was gebouwd, toen de eerste Prins van Krondor deze stad had uitgeroepen tot de hoofdstad van het Westelijke Rijk van het Koninkrijk der Eilanden, begonnen de handelaars en plaatselijke vissers en boeren uit de omgeving zich te verzamelen op deze markt om hun waren aan de man te brengen. Met het verstrijken der jaren was de stad dusdanig gegroeid en had de handel zich zo sterk ontwikkeld dat er nu in alle delen van de stad commercie werd bedreven, maar het oude marktplein was gebleven en Krondors financiële hart geworden. Het wemelde er van de mannen en vrouwen van allerlei slag: kooplieden, edellieden, vissers, boeren, handelaars, straatventers, hoeren, bedelaars, dieven en vagebonden.
Verscheidene mensen wierpen behoedzame blikken op de vijf mannen, want al waren er hier en daar nog zwaarddragers te zien, de meerderheid van de soldaten waren met Duko naar het zuiden getrokken of anders met de Legers van het Westen in noordelijke richting. Alleen de Prinselijke Wacht van het Koninklijk Huis was er nog en die bleef in het paleis.
Korte tijd nadat ze de markt hadden betreden, ontwaarde Dash een bekend gezicht. Een van de wagens werd uitgeladen door Luis de Savona, geholpen door een vrouw die tot Dash' verrassing Ru Avery's vrouw Karli bleek te zijn.
'Begeef je onder de menigte,' zei Dash tegen zijn mannen, 'maar zolang er niemand wordt vermoord, kijk je alleen maar rond.'
De mannen verspreidden zich en Dash liep naar de wagen van Luis en Karli. Een plaatselijke handelaar stond naast de wagen en keek toe terwijl Luis vrachtkisten aan de handelaarsjongen gaf.
'Mevrouw Avery! Luis!' riep Dash. 'Hoe gaat het?'
Luis keek op en glimlachte. 'Dash! Wat leuk om je te zien.'
'Sinds wanneer zijn jullie in Krondor?'
'Sinds heel vroeg vanochtend,' antwoordde Luis.
Ze schudden elkaar de hand en Karli zei: 'Het spijt me ontzettend van je vader. Ik weet nog dat ik hem voor het eerst ontmoette, in ons huis.' Ze wierp een blik in de richting van de plek waar hun herenhuis eens had gestaan, schuin tegenover Barrets Koffiehuis, nu een uitgebrande ruïne. 'Hij was erg vriendelijk voor Ru en mij.'
'Bedankt,' zei Dash. 'Het is erg moeilijk, maar... nou ja, u hebt zelf uw vader verloren, dus u weet hoe het is.' Ze knikte.
Luis frunnikte aan de rode armband. 'Wat is dit?'
'Ik ben de nieuwe schout van Krondor en het is mij toegevallen om de vrede in de prinsestad te handhaven.'
Luis glimlachte. 'Je zou een stuk beter af zijn wanneer je weer voor Ru kwam werken. Je zou je eervolle functie kwijt zijn, maar een hoop meer geld verdienen· met veel minder werk.'
Dash begon te lachen. 'Daar heb je waarschijnlijk groot gelijk in, maar voorlopig komen we erg veel mensen te kort en prins Patrick heeft ons allemaal hard nodig.' Hij wierp een blik op de vracht. 'Goederen uit Zwartheide?'
'Nee,' antwoordde Luis. 'We hebben de lading uit Zwartheide vanmorgen vroeg al uitgeladen. Dit komt van de Verre Kust. De schepen kunnen nog steeds de haven niet in, maar ze gaan voor anker voor Visstad en we brengen de goederen met vissersboten aan land.'
'Hoe is het met je broer?' vroeg Karli.
'Uitstekend. Hij is op pad voor Patrick. Hij zal nu ongeveer halverwege Vykorhaven zijn.'
Luis draaide zich om naar de laatste kisten. 'Geef ons nog even, dan koop ik een biertje voor ons.'
'Dat sla ik niet af, Luis.'
Karli telde het goud dat de koopman hun gaf, onder het waakzaam oog van 's koopmans lijfwacht, en zei toen: 'Luis, we kunnen onze Dash niet dronken voeren, dus misschien moeten we hem ook wat te eten geven.' Ze keek Dash aan. 'Honger?'
'In feite wel,' antwoordde Dash.
Ze liepen over de markt naar een openluchtkeuken, waar warme vleespasteitjes werden bereid. Karli kocht er drie en even verderop, bij een bierwagen, bes telde Luis drie kroezen van het gekoelde brouwsel voor hen. Net als de meeste anderen op de markt aten ze staande, onderwijl uit de weg blijvend van de mensen die door het gangpad liepen.
'Het was eigenlijk niet helemaal een grapje toen ik daarnet zei dat je beter voor Ru kon gaan werken,' zei Luis. 'Ik zou iemand met jouw talenten goed kunnen gebruiken. De handel begint weer op gang te komen en talentrijke lieden worden daar rijk van.' Hij gebaarde met het hete pasteitje. 'Nadat Helen en ik waren getrouwd, heeft Ru mij voor de duur van zijn afwezigheid aangesteld als beheerder van alle bedrijven van Avery & Jacoby.'
'Het is nu Avery & De Savona,' bracht Karli tussenbeide. 'Helen stond erop dat de zaak ook onze naam kreeg.'
Luis produceerde een glimlachje. 'Het was niet mijn idee.' Hij zette het pasteitje neer, pakte de tinnen bierkroes op en nam een teug. 'Ik heb het zo druk dat ik niet eens weet wat ik straks als eerste moet doen. Nu er weer wagenmakers in Zwartheide zijn komt ons vervoersbedrijf weer terug op het niveau van voor de verwoesting van de stad, en de vrachtbestellingen beginnen al binnen te komen.'
'En de andere bedrijven die Ru had?'
Luis haalde zijn schouders op. 'Ik heb de leiding over de zaken van Avery & De Savona. De meeste andere bedrijven waren van De Bitterzee Maatschappij. Ru heeft er niet veel over gezegd. Ik heb het idee dat de meeste ervan samen met de stad in de as zijn gelegd. Ik weet dat hij wat vastgoed in het Oosten had, maar volgens mij heeft hij erg veel geleend om deze onderneming op poten te zetten. Ik weet behoorlijk veel over zijn zaak, maar er is nog veel meer dat ik niet weet.' Hij keek Karli aan. .
'Ru heeft me vrijwel alles verteld over zijn zakelijke belangen,' vertelde Karli. 'Behalve wat dingen die te maken hebben met de kroon. Ik geloof dat het Koninkrijk Ru een groot bedrag schuldig is.'
'Ongetwijfeld,' zei Dash. 'Mijn grootvader heeft verscheidene zeer omvangrijke leningen van De Bitterzee Maatschappij gekregen.' Hij keek rond. 'En al vermoed ik dat die uiteindelijk allemaal worden terugbetaald, het Koninkrijk heeft hier nog een hoop te herstellen voordat er schulden kunnen worden afgelost.' Hij at zijn pasteitje op en leegde met een diepe teug de bierkroes. 'Bedankt voor de maaltijd.'
Voordat hij nog iets kon zeggen, deed een kreet uit het volgende gangpad hem omkijken. 'Houdt de dief!'
Meteen was hij weg, rennend naar de bron van onrust. Toen hij een hoek omsloeg zag hij een man recht op hem af komen, over zijn schouder kijkend of hij werd achtervolgd. Dash zette zich schrap en net toen de man weer voor zich keek, gaf Dash hem met gestrekte arm een harde klap op de borst. De benen van de man werden finaal onder hem vandaan geslagen en met een smak belandde hij ruggelings op de grond.
Dash knielde neer, zijn zwaard al op de keel van de man voordat die bij zijn positieven kon komen. 'Heb je haast?'
De man kwam in beweging, maar de zachte druk van het zwaard op zijn keel bracht hem op andere gedachten. 'Nu niet meer,' antwoordde hij met een grimas.
Twee van Dash' stadswachters verschenen en Dash zei: 'Breng hem naar het paleis.'
Terwijl ze de dief overeind hesen en afvoerden, stond Dash op en liep terug naar Luis en Karli, die net klaar waren met hun maaltijd. 'Ik leen je wagen even,' zei Dash. Hij ging naar de plek waar de wagen van Avery & De Savona stond vastgebonden en klom erop. 'Mijn naam is Dashel Jameson!' schreeuwde hij, staande op de bok. 'Ik ben de nieuwe schout van Krondor! De mannen met een rode armband als de mijne zijn mijn stadswachters. Zegt het voort dat de wet terug is in Krondor!'
Enkele kooplieden lieten een halfslachtig gejuich horen, maar de meeste mensen op het plein reageerden onverschillig of openlijk minachtend.
Dash sprong van de wagen af en liep terug naar Karli en Luis. 'Nou, dat ging wel aardig, vinden jullie niet?'
Karli begon te lachen en Luis zei: 'Ik denk dat veel mensen helemaal niet zo blij zijn met de terugkeer van de wet in de stad.'
'Ik geloof dat ik zojuist een van die mensen heb 'gezien,' zei Dash. 'Neem me niet kwalijk.' Hij schoot de menigte in, achter een jongen aan die hij een sieraad had zien stelen van een koopman wiens aandacht was afgeleid.
Karli en Luis keken hem na tot hij in het gedrang was verdwenen. 'Ik heb die jongen altijd gemogen,' zei Karli.
'Hij heeft veel weg van zijn grootvader,' merkte Luis op. 'Het is een charmante schurk.'
'Zo mag je hem niet noemen,' vond Karli. 'Hij heeft een veel te groot plichtsbesef om een schurk te zijn.'
'Goed dat je me even op de vingers tikt. Je hebt natuurlijk gelijk.' Karli lachte. 'Helen heeft je goed afgericht, hè?'
Luis lachte terug. 'Dat was niet zo moeilijk. Ik zou haar nooit ongelukkig willen maken.'
'Weinig kans op,' zei Karli. 'Nou, er wacht nog een vracht op ons in de haven. Laten we die maar gaan halen.'
Terwijl Luis de wagen beklom, legde Karli een hand op haar onderrug om die te strekken. 'Ik krijg een beetje genoeg van al dat gesjouw; Ik hoop dat Ru zijn zaken in het noorden gauw afrondt en terugkomt.'
Luis knikte instemmend, en toen ze op de wagen was geklommen, zwaaide hij met de teugels om de paarden in beweging te zetten in de richting van de haven.
Heer Vasarius keek op. 'Kom je me bespotten, Avery?'
'Niet in het minst, mijn heer Vasarius. Ik kwam even genieten van de frisse nachtlucht, net als u.'
De verslagen Quegse edelman keek naar zijn voormalige zakenrelatie en tegenwoordige vijand. 'Het was bijna hoffelijk van je kapitein om me toe te staan even de hut te verlaten.'
'Hetgeen past bij uw rang. Was de situatie omgekeerd geweest, dan zou ik nu in het ruim van een Quegs schip aan een roeibank gekluisterd zitten.'
'Hetgeen past bij je rang,' kaatste Vasarius terug.
Ru begon te lachen. 'U bent uw gevoel voor humor nog niet helemaal kwijt, merk ik.'
'Ik maakte geen grap,' reageerde Vasarius op vlakke toon.
Ru's glimlach verdween. 'Wel, het ziet ernaar uit dat je een beduidend minder ijselijk lot tegemoet gaat dan ik in jouw geval.'
'Ik zou je hebben laten terechtstellen,' zei Vasarius.
'Ongetwijfeld.' Een tijdlang was Ru stil. 'Mijn prins stuurt je vrijwel zeker terug naar Queg op het eerste Vrijsteedse schip dat die kant op gaat, aangezien hij geen zin heeft je keizer nog verder tegen zich in het harnas te jagen. Het lijkt me dat we deze gelegenheid kunnen aangrijpen om tot een schikking te komen.'
Vasarius keek Ru aan. 'Een schikking? Met welk doel? Jij hebt gewonnen. Ik ben zo goed als geruïneerd. Mijn laatste koperstuk is gestoken in de schepen met de lading die we aan Fadawah hebben verkocht. En de betaling ligt nu op de bodem van de zee en ik zou niet weten hoe jij me zou kunnen helpen, aangezien jij degene bent die mijn schat tot zinken heeft gebracht!'
Ru haalde zijn schouders op. 'Strikt genomen heb jij die schat laten zinken. Ik wilde hem alleen maar stelen. Maar hoe dan ook, die rijkdommen zijn geplunderd van de burgers van het Koninkrijk en misschien ook nog van de mensen van overzee. Ik kan niet veel medelijden voor je opbrengen voor het verlies van dat fortuin, als je het vanuit mijn standpunt zou kunnen zien.'
'Nauwelijks. Maar dat doet er niet meer toe, wel?'
'Misschien toch wel,' zei Ru.
'Als je me een voorstel wilt doen, kom er dan mee voor de dag.'
'Ik had niets te maken met jouw hebzucht, Vasanus. Als jij wat voorzichtiger was geweest, zou je niet je hele vloot naar de Straat der Duisternis hebben gestuurd op grond van een gerucht.'
'Dat was een gerucht dat jij hebt verspreid.'
'Natuurlijk,' beaamde Ru, 'maar als je een beetje navraag had gedaan zou je je plannen hebben herzien.'
'Jullie heer Robert was daar veel te slim voor. Als ik die verhalen had gecontroleerd, zou ik vast en zeker nog meer geruchten hebben vernomen die bevestigden dat er een enorme goudvloot van over de Eindeloze Zee kwam.'
'Dat is zo,' gaf Ru toe. 'Robert was het meest geslepen brein dat ik ooit ben tegengekomen. Maar dat is het punt niet. Het punt is dat jij net zo goed iets te winnen hebt als ik, en daar moeten we het over eens worden voordat we Krondor binnenlopen.'
'Wat is dat dan?'
'De prijs op mijn hoofd.'
Geruime tijd keek Vasarius hem aan. 'Ga door.' .
'Ik wilde dat goudschip van jou naar Krondor varen. Ik zou het schip naar je hebben teruggestuurd, want ik wens niet als piraat te worden beschouwd, maar het goud was gestolen van het Koninkrijk en zou worden teruggegeven aan het Koninkrijk.' Hij glimlachte. 'Toevallig staat de kroon bij mij in de schuld, voor een aanzienlijk bedrag zelfs, en ik vermoed dat ik een groot deel van die schat tot die schuld zou hebben gerekend, dus in zekere zin was het meer mijn schat dan de jouwe.'
'Avery, je logica verbaast me,' zei Vasarius.
'Dank je.'
'Dat was geen compliment. Trouwens, de schat bevindt zich momenteel onder een ruime hoeveelheid zee.'
'Ja, maar ik weet hoe ik erbij kan komen,' zei Ru.
Vasarius kneep zijn ogen tot spleetjes. 'En daar heb je mij bij nodig.'
'Nee, want eigenlijk heb ik je helemaal nergens bij nodig. In feite ben je me van geen enkel nut, tenzij je de beschikking hebt over bepaalde magiërs. Op dit moment zijn leden van het Bergersgilde van Krondor druk bezig met het vrijmaken van de haven, maar voor een geringe provisie mag ik er wel wat lenen van de prins.'
'Maar waarom vertel je me dit dan?'
'Omdat dit mijn aanbod is. Ik hou wat ik van de zeebodem ophaal. Ik moet er een tiende van afstaan aan de kroon voor het onderbreken van de havenactiviteiten. En ik zal de rest moeten verrekenen met de schuld die de kroon bij mij heeft uitstaan. En dan moet ik het honorarium van het gilde nog betalen. Maar ik ben bereid om wat er overblijft in tweeën te delen en de helft naar Queg te verschepen.'
'In ruil waarvoor?'
'Dat jij niet de diensten inhuurt van een hoog opgeleide moordenaar zodra je in Queg terug bent.'
'Is dat alles?'
'Bovendien de gezworen eed dat je nooit een poging zal ondernemen om mij of mijn familie kwaad te doen, noch werkloos toe zal zien dat iemand op wie jij in Queg invloed hebt ons in problemen brengt.'
Lange tijd bleef Vasarius zwijgen. Ru weerstond de neiging zijn mond open te doen. Eindelijk zei de Quegse edelman: 'Als jij mij de helft stuurt van het geld dat je overhoudt na aftrek van het deel van de prins en het honorarium van het gilde, zal ik afzien van verdere vergeldingsmaatregelen tegen jou of je familie.'
De avond werd al koeler en Ru sloeg zijn armen om zich heen. 'Dat is een pak van mijn hart.'
'Was er verder nog iets?' vroeg Vasarius.
'Een suggestie.'
'Wat?'
'Bedenk dat er zich veel mooie kansen zullen voordoen als deze oorlog met Fadawahs indringers is afgelopen. Maar niet als er oorlog uitbreekt tussen Queg en het Koninkrijk. Beide partijen hebben zware verliezen geleden, en een nieuwe oorlog zal ons aan de rand van de afgrond brengen.'
'Akkoord,' zei Vasarius. 'We zijn niet toegerust voor een nieuwe oorlog.'
'Dat is het punt niet. Ook als je wel toegerust was voor een nieuwe oorlog, dan nog zouden beide partijen er niets mee opschieten.'
'Dat maken we zelf wel uit,' sprak de Quegaan.
'Best, maar mocht je je krijgszuchtig gaan voelen, bedenk dan in ieder geval dit: als de oorlog met Fadawah is afgelopen, valt er een hoop geld te verdienen met de wederopbouw van de Bitterzee, maar alleen als er niet wordt gevochten kan die winst worden binnengehaald. Ik heb grote plannen, en daarbij zou ik compagnons goed kunnen gebruiken.'
'Heb jij de brutaliteit om mij een voorstel tot samenwerking te doen nadat ik die verschrikkelijke fout al eenmaal heb begaan?'
'Nee, maar mocht je op een dag toch voordelen zien in een partnerschap, dan ben ik bereid naar je te luisteren.'
'Ik heb genoeg gehoord,' zei Vasarius. 'Ik ga terug naar mijn hut.'
'Denk hier dan eens over na, mijn heer,' riep Ru hem na toen de Quegaan wegliep. 'Na de oorlog zal er grote behoefte zijn aan vervoer over de oceaan naar Novindus, en het aantal schepen dat voor dergelijk transport beschikbaar is zal gering zijn. Ik laat het aan jou over om uit te rekenen wat dat zal betekenen voor de winsten op vervoer.'
Heel even bleef Vasarius staan, toen liep hij verder tot hij verdween via de trap naar het hoofddek en de hutten eronder.
Ru draaide zich om en keek naar de sterrenrijke hemel en de schuimkoppen op het water. 'Hij heeft gehapt!' fluisterde hij bij zichzelf.
Jimmy had het gevoel alsof hij een schop tegen zijn ribbenkast had gekregen, zo'n pijn deed het ademen. Iemand trok aan zijn kraag. 'Drink op,' sprak een stem van veraf.
Hij voelde iets nats op zijn lippen en toen liep er koel water in zijn mond. Hij slikte werktuiglijk. Ineens verkrampte zijn maag en hij spuwde het water uit, wild spartelend, terwijl hij door sterke handen werd vastgehouden.
Zijn ogen zaten dichtgeplakt. Het dreunde in zijn hoofd en hij had het gevoel alsof zijn ruggengraat met een goedendàg was bewerkt. Zijn broek was vuil van zijn eigen ontlasting. Weer werd er water tussen zijn lippen gegoten en een stem zei in zijn oor: 'Langzaam en met kleine slokjes.'
Jimmy liet het water langzaam door zijn keel sijpelen, met een paar druppels tegelijk, en deze keer accepteerde zijn maag het vocht.
Door andere handen werd hij opgepakt en verplaatst. Hij verloor het bewustzijn.
Enige tijd later kwam hij weer bij en merkte dat er zes gewapende mannen kamp bij hem hadden opgeslagen. Een van hen zat vlakbij en vroeg: 'Bent u al toe aan nog wat water?'
Jimmy knikte en de man bracht hem een beker. Na de eerste slok kreeg hij ineens vreselijke dorst. Hij dronk nog meer en na de derde beker borg de man zijn waterzak op met de woorden: 'Meer niet. Voorlopig, tenminste.'
'Wie bent u?' vroeg Jimmy. Zijn stem klonk droog en van verre alsof hij van een vreemde was.'
'Mijn naam is kapitein Songti. Ik weet wie u bent. U wordt baron James genoemd.'
Jimmy werkte zich overeind naar een zittende positie. 'Graaf James tegenwoordig.' Hij keek om zich heen en zag de Zon in het oosten opkomen. 'Hoe lang?'
'We vonden u een uur na zonsondergang. Op korte afstand hiervandaan waren we kamp aan het opzetten en zoals ik gewend ben, liet ik een ruiter de omgeving verkennen. Hij zag uw kampvuur. Toen we poolshoogte kwamen nemen, zagen we u hier liggen. Er was geen bloed, dus dachten we dat u verkeerd voedsel had gegeten.'
'Ik ben vergiftigd,' zei Jimmy. 'Met wijn. Ze smaakte me niet, dus ik heb maar weinig gedronken.'
De kapitein, een man met een rond gezicht en een korte baard, zei: 'Uw goede smaak heeft uw leven gered.'
'Malar deed niet erg zijn best om mij te vermoorden. Hij had me makkelijk genoeg mijn keel af kunnen snijden.'
'Misschien,' reageerde de kapitein. 'Maar hij kan ook zijn gevlucht voor onze komst. Misschien was hij nog maar net weg toen wij kwamen. Hij kan ons hebben gehoord voordat we hem zagen. Ik weet het niet.'
James knikte en had er meteen spijt van. Zijn hoofd tolde. 'Mijn paard?'
'We hebben hier geen paarden aangetroffen. U, uw bedrol, een laag brandend vuurtje en die lege beker in uw hand, dat was alles.'
Jimmy stak een hand uit. 'Help me overeind.'
'U moet rusten.'
'Kapitein,' commandeerde Jimmy, 'help me met opstaan.'
Kapitein Songti deed was hem was bevolen. Toen Jimmy stond, vroeg hij: 'Kunnen Jullie wat kleren missen?'
'Helaas niet,' antwoordde de kapitein, 'maar we zijn op slechts drie dagen rijden van Vykorhaven en klaar voor de terugweg.'
'Drie dagen,' zei Jirnmy peinzend. Een tijdlang was hij stil. 'Help me naar de beek te lopen.'
'Mag ik vragen waarom?'
'Omdat ik in bad moet. En mijn kleren moet wassen.'
'Dat begrijp ik,' zei de kapitein, 'maar we zouden er goed aan doen zo snel mogelijk naar Vykorhaven te gaan, opdat u in alle rust kunt herstellen.'
'Nee, want als ik in bad ben geweest heb ik andere dingen te doen.'
'Heer?'
'Ik moet naar iemand op zoek,' zei Jimmy, de zuidoostelijke weg af kijkend. 'En als ik hem heb gevonden, moet ik hem doden.'