25 Confrontatie

 

Mannen gilden.

Amper aangekleed rende Erik zijn tent uit, zijn zwaard in de hand. Doorgewinterde soldaten vluchtten in doodsangst weg terwijl anderen zwoegden aan het front. 'Wat gebeurt er?' schreeuwde hij, iemand vastgrijpend.

De ogen van de man waren groot van afschuw en hij kon alleen maar wijzen naar het voorste gelid, waarna hij zich losrukte uit Eriks greep en verder vluchtte. Erik stormde naar het front en even begreep hij niet wat hij zag. Zijn mannen vochten een felle strijd tegen de indringers. Hij sprong naar voren. 'Alle eenheden naar het front!'

Toen zag hij een van zijn mannen in strijd verwikkeld met een soldaat die de tuniek van een andere Koninkrijkse eenheid droeg. Even vroeg hij zich af of het leger was geïnfiltreerd door de vijand, maar toen zag hij het gezicht van de man en het haar achter in Eriks nek en op zijn armen ging recht overeind staan. Een grotere walging had hij in zijn korte leven niet ervaren.  

De soldaat die zijn vroegere kameraad trachtte te verslaan, was dood. Zijn levenloze ogen keken omhoog in zijn hoofd en het vlees op zijn gezicht was flets en slap. Maar de bewegingen waarmee hij met zijn zwaard zwaaide waren doelbewust.

Erik sprong naar voren en scheidde met een enkele slag het hoofd van de dode van de romp. Het hoofd rolde weg, maar het lichaam bleef zwaaien met het zwaard. Nogmaals sloeg Erik toe en hakte een arm af, maar de dode liet zich er niet door tegenhouden.

Op dat moment sprong Jadow Shati langs Erik heen en maaide de benen onder de dode vandaan. Het lijk viel om.

'Man, ze zijn niet te stoppen.'

Erik begreep het gevaar. Behalve de gruwel om tegenover reeds dode soldaten te staan, wat al een kwart van de mannen uit angst had doen vluchten, waren de doden ook niets ontziend. Ze konden niet worden

tegengehouden, tenzij ze aan stukken werden gehakt. Toen zag Erik een zojuist gesneuvelde Koninkrijker opstaan, de ogen omhoog gerold in de kassen, zich omdraaiend om zijn voormalige kameraden aan te vallen.  

'Hoe vechten we daartegen?' schreeuwde Jadow:

'Vuur!' riep Erik. 'Hou ze hier tegen!' schreeuwde hij tot zijn mannen en rende naar achteren. Er kwamen troepen aangerend om zich te mengen in de strijd en Erik hief zijn handen op, een twintigtal van hen tegenhoudend. 'Ga naar achteren en haal al het hooi dat de cavalerie heeft achtergelaten.' Hij wees naar een plek waar de weg versmalde. 'Leg alles van daar tot daar, dwars op de weg.' Vervolgens rende hij verder naar een volgende eenheid die op weg was naar het front. 'Breek de tenten af! Haal alles wat branden wil en stapel het op het hooi.'

'Welk hooi, kapitein?' vroeg een van de soldaten.

'Als je terugkomt met de tenten, zie je dat vanzelf.' Erik rende verder naar de genietroepen die hadden liggen slapen onder hun gedeeltelijk voltooide katapulten. Ze waren al op en bezig hun wapens om te gespen, klaar om hun krijgsmachines te verdedigen als dat nodig was.

'Is er al eentje klaar?' vroeg Erik.  

De kapitein van de genie, een lijvige man met een grijze baard, antwoordde: 'Deze is al af, kapitein, en die andere daar is bijna klaar voor gebruik. Wat is er aan de hand?'

Erik greep de man bij de arm. 'Ga naar het front. Kijk waar onze voorste posities zijn. Kom dan hier terug om je katapulten op die plekken te richten.'

De geniekapitein rende weg en Erik wendde zich tot diens bemanning. 'Hoeveel man hebben jullie nodig om die andere katapult te voltooien?'

'Twee maar, kapitein,' antwoordde een van de geniesoldaten. 'We hoeven alleen nog maar de slotbeugels op de arm te zetten. Dat hadden we gisteravond eigenlijk al kunnen doen, maar we wilden gaan eten.'

'Ga hem afmaken. De rest van jullie: met mij mee.' Hij ging hun voor naar de voorraad-karavaan en riep naar de daar op wacht staande soldaten: 'Ga naar het front om stand te houden!'

De wachten holden weg. Erik wees naar een tweetal wagens langs de kant van de weg. 'Kan een van jullie die paarden inspannen?' vroeg hij de geniesoldaten.

Dat bleken ze allemaal te kunnen, dus zei Erik: 'Breng de helft van die olie naar het front, waar een barricade wordt gebouwd, en de andere helft naar de katapulten.'

Daarop rende hij terug naar het front. Het plan had alleen kans van slagen als ze de dode soldaten buiten de barricade konden houden. En tot die taak was voltooid, deed Erik er het beste aan om iedere dode soldaat die langs de ruiten trachtte te komen aan mootjes te hakken. 

 

'We moeten Puc en Tomas halen!' zei Miranda.

Hoog op de heuvel tussen de bomen zagen ze de Koninkrijkse troepen aanstormen om de eerste golf ondode soldaten af te slaan. Plots hoorde Nakur hoorngeschal van achter in Fadawahs leger en achter het strijdgewoel bij de ruiten verzamelden zich gewapende krijgers in het gelid. 'Ja,' zei Nakur. 'Ga Puc en Tomas halen. En Ryana ook als ze er nog is.'

Miranda verdween.

Weer hoorde Nakur een trompetstoot en de Koninkrijkse troepen bij de ruiten trokken zich terug tot aan een barricade die in allerijl achter hen was opgeworpen. Ze sprongen eroverheen en de gewonden werden door hun kameraden geholpen. Niemand was bereid dood achter te blijven om zich tegen zijn kameraden te keren.

Er werd een vuur ontstoken en even verderop nog een. Plotseling stond de hele barricade in lichterlaaie. Von Zwartheide, dacht Nakur. Die jongen was snel aan het improviseren.

De doden strompelden de vlammen in en geluidloos maaiden ze om zich heen tot ze neervielen op de grond. De enkeling die door de brandende barrière heen wist te komen, werd met speren en lansen teruggeduwd.  

Toen hoorde Nakur een krijgsmachine afgaan en in het donker zag hij iets over het kamp heen vliegen en neerkomen bij de ruiten. Een ogenblik later vloog er een tweede projectiel door de lucht dat dichter bij de barricade insloeg. Nakur zag het vat op de grond uiteenspatten, zodat de olie die erin zat alle kanten op vloog en vlam vatte zodra de barricade werd geraakt. De poel van vuur verzwolg de naar de barricade strompelende lijken en weldra begonnen ze neer te vallen.

Ineens verschenen Puc, Tomas, Ryana en Miranda naast hem.

'Goden!' riep Puc uit.

'Die lijken zijn het probleem niet, Puc,' verduidelijkte Nakur. 'Daar zorgt Von Zwartheide afdoende voor, maar dat is de plek waar je heen moet!' Hij wees richting noorden. 'Zoek de herkomst van die energie en je vindt degene die je moet vernietigen.'

Er werden krijgstrompetten gestoken en Fadawahs leger kwam in beweging en begon op te marcheren naar de barricade, waar de vlammenzee begon af te nemen.

'Waar kan ik me het beste nuttig maken?' vroeg Tomas.

'Die soldaten doden heeft geen zin,' zei Nakur, 'maar als er daarginds een einde aan het probleem wordt gemaakt, kan het Westen nog worden gered.'

Ryana veranderde van gedaante en plots torende de enorme draak hoog boven hen uit. 'Ik zal jullie dragen.'

Ze klommen op haar rug en ze schoot de hemel in. De soldaten die toevallig omhoog naar de bomen keken toen Ryana met haar machtige vleugels sloeg om hoogte te winnen waren stomverbaasd. Velen bleven staan kijken, roepend en wijzend, maar aangezien de veldslag in hevigheid toenam nu het oprukkende leger van Fadawah op de verlaten ruiten af marcheerde, hadden de meesten het te druk met overleven om de draak op te merken.

Ze cirkelde eenmaal rond en vloog naar het noorden.

 

Dash hoorde de trommen van de Keshiërs in het veld. Pas later zou hij zien wat ze in petto hadden. Voorlopig werd de troepenopstelling van de Keshiërs verborgen door de duisternis, aangezien het nog uren voor zonsopgang was. Voor zover de uitkijkposten op de muren het in het donker konden bepalen, betrof het slechts cavalerie en bereden infanterie, zonder zware infanterie en krijgsmachines. Dash ging ervan uit dat ze al weken lang bezig waren geweest de snel verplaats bare compagnieën de stad binnen te smokkelen en dat de tragere eenheden nu pas de stad hadden bereikt. Er was dus zowel goed als slecht nieuws: het waren alleen maar zwaardvechters en boogschutters, maar het waren er wel een heleboel.  

Zelfs met de helft van een normaal bezettingsleger ter plaatse zou Kesh normaal gesproken nooit het risico nemen van een aanval op deze schaal, maar dat waren ze nu wel van plan. Naar Dash vermoedde hield dat in dat de ontsnapte Keshische officier waarover Duko in zijn bericht aan Patrick had geschreven zijn leger had weten te bereiken met het nieuws over Krondors zwakte. Het enige goede nieuws in de boodschap was dat Jimmy leefde en Malar dood was.

De berichten uit het paleis waren eveneens verdeeld. Patrick, Francie en haar vader zouden herstellen, al kon heer Brian blijvende gevolgen van het vergif ondervinden. Heer Rufio was dood, evenals verscheidene andere edellieden. Twee officieren waren voldoende hersteld om posities op de muren in te nemen, maar Dash wist dat ze jammerlijk onderbemand waren om het tegen het Keshische leger langer vol te houden dan verscheidene uren - een dag of twee op zijn allerbest.

Er waren nog steeds veel te veel zwakke plekken in de verdediging van de stad. En je hoefde niet eens een Snaak te zijn om een weg de stad in te vinden. In het droge aquaduct langs de noordmuur zaten zeker vijf ingangen voor eenieder die de tijd nam om te zoeken. Dash wou dat hij de sluisdeuren had kunnen repareren om het aquaduct vol te laten lopen, maar dan zou hij ook een stuk of honderd kelders onder water hebben gezet. Ineens viel hem een idee in. 'Gustaf!'

De huurling verscheen. 'Ja, schout?'  

'Ga met twee man naar het stadsarsenaal om te kijken of we nog Quegse petroleum hebben. Zo ja, doe er dan het volgende mee.' In het kort schetste Dash zijn plan en riep vervolgens Macky. 'Hou de boel in de gaten terwijl ik weg ben. Ik kom zo snel mogelijk terug.'

Hij haastte zich de muur af en rende via de Hoogstraat naar de kruising met de Noordpoortweg. De weg afsnijdend dwars door afgebrande gebouwen ging hij verder tot hij bij de steeg kwam en rende erdoorheen, ondanks de nachtelijke duisternis. Over hekken springend en onder obstakels door duikend riskeerde hij verwondingen om zo spoedig mogelijk op zijn plek van bestemming te geraken. Hij vond de deur die hij zocht, schijnbaar de ingang van een voorraadkelder maar in werkelijkheid een schuilplaats met een directe verbinding naar het hoofdkwartier van de Snaken.

Vlug ging hij de trap af, zo zachtjes als hij kon met een zo hoog mogelijk tempo. Zich vastgrijpend aan een steen in de hoek van de muur zwaaide hij naar binnen.

Er stond een man die zich met een geschrokken gezicht omdraaide.

Zonder zijn pas in te houden, sloeg Dash hem zo hard als hij kon en liet hem geluidloos op de stenen vloer zakken. Door een brede wandelgang ging hij verder, boven een waterloop waar een smal stroompje doorheen sijpelde. Daar zou snel verandering in komen als Gustaf de petroleum had gevonden en gedaan had wat hij moest doen.

Hij bleef staan bij een stuk muur dat er precies zo uitzag als de aangrenzende delen, maar toen hij drukte, gaven de stenen gemakkelijk mee, volmaakt in evenwicht opendraaiend en toegang gevend tot een tunneL Hij rende verder door de tunnel en bereikte een vlakke, gladde deur. Hier liep hij het grootste gevaar te worden gedood voordat hij zijn mond kon opendoen.

Hij maakte de sloten vanaf zijn kant los, maar in plaats van de deur te openen, deed hij een stap achteruit. De hoorbare klikjes hadden iemand gewaarschuwd, want even later ging de deur open en tuurde een nieuwsgierig gezicht naar buiten. Dash greep de dief beet en trok hem naar zich toe, draaide hem om en duwde hem terug door de deur. De man tuimelde tegen twee anderen aan die vlak bij de deur stonden en gedrieën belandden ze in een hoop op de grond.  

Dash stapte over de drempel en hield zijn handen omhoog zodat iedereen kon zien dat hij geen wapens droeg en riep: 'Ik ben ongewapend! Ik kom om te praten!'

Alle aanwezigen in Moeders, het hoofdkwartier van de Snaken, keken verbaasd naar de schout van Krondor, wiens zwaard nog aan zijn zij hing.

'Wel, wel, schout Knul,' zei Trina vanaf de andere kant van de ruimte. 'Waar hebben we de eer aan te danken?'

Dash liet zijn blik over de gezichten glijden en zag dat bij de meeste verrassing plaats maakte voor verontwaardiging. Hij zei: 'Ik kom jullie waarschuwen.'

'Waarvoor?' vroeg iemand. 'Keshiërs in de tunnels?'  

'Keshiërs in de tunnels zijn jullie probleem,' antwoordde Dash. 'Mijn probleem is de Keshiërs buiten de poort. Nee. Ik kom jullie waarschuwen dat deze hele kamer en de rest van Moeders binnen het uur onder water komt te staan.'  

'Wat?' riep iemand uit.

'Je liegt het!' beschuldigde een ander.

'Nee, ik lieg niet,' zei Dash. 'Ik ga het noordelijke aquaduct en het omloop kanaal onder de Stinkstraat vol laten lopen. De buizen boven de hoofdtunnel' - hij wees naar de deur waardoor hij zojuist binnen was gekomen en de gang erachter - 'zijn stuk en al dat water loopt hiernaar toe. Dit hele stuk staat voor de middag blank.'

Trina liep op hem toe, geflankeerd door twee zeer grote, dreigend kijkende mannen. 'Dat zeg je toch niet om ons uit onze schuilplaatsen te jagen, of wel soms, schout Knul? Het zou best nuttig kunnen zijn als wij rennend door het riool slaags raakten met wat Keshiërs die jij nog niet had weten te vinden.'  

'Misschien wel, maar dat is het niet.'

'Of misschien wil je ons op straat hebben om door de Keshiërs onder de voet te worden gelopen als ze de poort in rammen?' vroeg een andere man, zijn dolk trekkend.  

'Welnee,' antwoordde Dash. 'Er zitten zo al genoeg bulten in de weg. Meer heb ik er niet nodig.'

'Ik zou je best willen geloven,' zei Trina, 'als ik niet wist dat de noordsluis in de oorlog kapot is gegaan en pas weer open kan als hij is gemaakt.'

'Ik ga hem ook niet maken,' wierp Dash tegen. 'Ik ga hem in brand steken.'

Verscheidene mannen begonnen te lachen. 'Hij gaat een sluisdeur in brand steken die half onder water staat!' schaterde een van hen. 'Hoe wou je dat gaan doen?'

'Met Quegs vuur.'

'Dat brandt onder water!' riep een van de anderen plotseling uit.

Trina draaide zich om en begon bevelen te roepen. De mannen grepen naar pakketten, bundels en zakken. Trina kwam vlak voor Dash staan. 'Vanwaar de waarschuwing?'

Hij pakte haar bij de arm en keek haar in de ogen. 'Ik ben erg gesteld geraakt op zekere dieven.' Hij kuste haar. 'Zeg maar dat ik gek ben,' zei hij nadat ze een stap achteruit had gedaan. 'Trouwens, jullie mogen dan een zooitje haveloze nietsnutten zijn, maar dan toch wel mijn haveloze nietsnutten.'  

'Waar moeten we heen?' vroeg ze en Dash begreep dat ze niet doelde op de Snaken in het algemeen.

'Breng onze ouwe maar naar Barrets Koffiehuis. Dat is bijna helemaal herbouwd en Ru Avery heeft er al wat voedsel opgeslagen. Er loopt een tunnel vanuit het riool onder de Prins Aruthabaan rechtstreeks naar een overloop vlak bij zijn kelder. Daar kun je onderduiken.'

Ze keek hem in de ogen. 'Voordat we klaar zijn krijg ik nog veel meer last met je dan je waard bent, schout Knul, maar voorlopig sta ik bij je in het krijt.'

Hij wilde weglopen, maar ze greep hem vast en kuste hem. 'Zorg dat je niets overkomt, verdomme,' fluisterde ze hem in het oor.

'Jij ook,' fluisterde hij terug, draaide zich om en rende terug door de tunnel. Even hield hij halt om de man bij te brengen die hij buiten westen had geslagen, blij dat hij niet gedwongen was geweest ongenood Moeders binnen te vallen toen de Snaken nog op het hoogtepunt van hun macht verkeerden, want dan zouden er tien bewakers in die tunnel hebben gestaan in plaats van één.  

Van suffigheid kon de man niet goed begrijpen wat Dash hem duidelijk probeerde te maken, maar hij wist genoeg stukjes van de boodschap in elkaar te passen om te weten dat hij rap moest maken dat hij bovengronds kwam.

Verder rennend langs de grote waterweg langs Moeders kwam Dash op een plek waar de buizen aan de bovenkant waren bezweken. Met een sprong greep hij zich vast aan de rafelige rand van een dikke pijp van hardgebakken klei die boven zijn hoofd uit de muur stak. Hij hees zich op en klom verder langs een scheur in de muur, nauwelijks groot genoeg om hem door te laten. Voorzichtig, om niet klem te raken, wurmde hij zich door de scheur naar een plek waar zich een groot gat in het plafond bevond. Hij trok zich door het gat omhoog en stond buiten in de bedding van de noordelijke waterloop. Hij keek rond in de vroege schemering, zag niemand en rende in oostelijke richting.

Aangekomen bij het einde van het aquaduct zag hij Gustaf en zijn mannen voor de grote houten sluisdeur staan. Twee van hen hakten al met bijlen in de steunbalken aan weerszijden van de beknelde deur. 'Hoe gaat het?' vroeg Dash.

Gustaf liet een meewarige glimlach zien. 'Als die steunbalken niet voortijdig instorten, zodat we allemaal verdrinken, kan het lukken.'

'Hoeveel petroleum heb je gevonden?'

'Verscheidene vaten. Ik heb een paar jongens aan het werk gezet om het spul over te gieten in aardewerken kruiken, zoals je had gezegd.'

Dash rende naar de plek die Gustaf aangaf, waar twee mannen het kleverige, onwelriekende nafta uit kleine vaten overschonken in grote aardewerken kruiken. 'Maar voor een derde vol,' zei Dash. 'En laat de stoppen eraf. Er moet lucht bij kunnen.'

De mannen knikten en Dash ging terug naar Gustaf. 'En jullie moeten zo ver mogelijk uit de buurt van vuur blijven totdat je dat spul van je handen hebt gewassen. Veel zeep gebruiken. Denk eraan, het brandt onder water.'

De twee mannen met de bijlen sprongen achteruit toen er een luid gekraak klonk, gepaard gaand met het buigen van de houten sluisdeur. Er spoten straaltjes water door spleten in het hout en er spoelde wat zand en gruis langs de oever.

'Zo te zien bezwijkt hij onder het gewicht van het water,' zei Gustaf.

'Uiteindelijk wel, maar we kunnen niet wachten op de volgende grote regenbui. Heb je de vodden meegebracht?'

'Daar,' wees Gustaf naar een man die bij een kist op de oever stond.

'Mooi.' Dash ging de schade bekijken. 'Geef die balk hier nog maar een houw,' zei hij tegen een van de mannen met de bijlen.

Het was een enorme balk, een voet breed in het vierkant, vastgezet tussen funderingsstenen om de rechterzijde van de sluisdeur te schragen. De man hief zijn grote bijl en sloeg hem in het hout, dat bijna zo hard was als steen van ouderdom. Maar telkens als hij hakte, versplinterde het hout wat verder.

Dash wuifde zijn mannen uit de weg en gaf aan dat de vodden en de rest van het nafta dat nog in de vaten zat moesten worden gebracht. De kruiken werden op de oever neergezet. De mannen klommen tegen de stenen rand van het aquaduct omhoog. 'Zorg dat je daarboven komt,' zei Dash tegen de man met de bijl. Hij zette twee kruiken neer op de stenen en pakte een derde op. Zorgvuldig legde hij een lange rij vodden neer, bond ze tot een bonkig koord en goot er nafta op. Daarop stak hij het ene eind van de vodden in een kruik en zette de derde boven op de andere twee in een kleine piramide onder de plek waar de balk door de bijl was gehavend. Daarna rende hij naar het andere eind van het lappenkoord en haalde een stuk vuursteen uit zijn zak. Met het lemmet van zijn mes sloeg hij vonken, tot er een terechtkwam op het met nafta doordrenkte koord.

Hij wist niet helemaal wat hij kon verwachten. Wel kende hij de verhalen van zijn grootvader, maar hij had de resultaten van het gebruik van dit oliedistillaat alleen gezien wanneer het was vermengd met verpulverd kalksteen en zwavel.

Met een diep whoeshhh vloog het koord in brand. Dash zette het op een lopen.  

Terwijl hij op de oever van het aquaduct klom, verspreidde het vuur zich snel langs de vodden. Hij ging naast Gustaf staan. 'Als het net zo heet brandt als wordt beweerd, is de rest van dat hout binnen de kortste keren verteerd. Door de waterdruk moet de -'

De vlammen bereikten de kruiken. Die ontploften.

De kracht van de klap was veel groter dan Dash had verwacht, want die had gerekend op een immens vuur. In plaats daarvan werden de mannen tegen de grond geslagen, sommigen getroffen door houtsplinters.

'Goden!' riep Gustaf, overeind krabbelend. 'Wat was dat?'

'Weet ik niet precies,' antwoordde Dash. 'Mijn grootvader heeft me iets verteld over wat er gebeurt als er te veel lucht bij dat spul komt, en ik denk dat hij dit bedoelde.'

'Kijk!' zei een van de stadswachters.

Door de klap was de dikke balk bijna helemaal doormidden geknakt en hij werd nu weggedrukt door de miljoent:n liters rivierwater die erdoor werden tegengehouden. Met een luid gekreun kwam de hele sluisdeur in beweging en het water begon tI: stromen door verscheidene spleten in het hout. Naarmate de kracht van het water toenam, ging het houtwerk sneller bewegen. De piepende en kreunende geluiden maakten plaats voor gekraak, de balk schaarde in tweeën en ineens werd de hele sluisdeur door een muur van water weggevaagd.  

Dash ging zitten op de oever, kijkend naar de watermassa die zich door het aquaduct voortbewoog. Toen het water aankwam bij de scheur in de stenen waarlangs het in het riool zou lopen, zag hij de stroming nauwelijks onderbroken verder kolken.

'Nou, daar zullen best wat ratten in verdrinken,' merkte Gustaf op.

'Laten we het hopen,' zei Dash, de uitgestoken hand van een van de stadswachters pakkend om zich overeind te hijsen. Denkend aan de Snaken voegde hij eraan toe: 'Zolang het onze eigen ratten maar niet zijn.'

'Wat wilt u dat we met die kruiken gaan doen, schout?' vroeg een van de stadswachters.

'Het was eigenlijk de bedoeling dat jullie die gooiden op het lieve kleine vuurtje dat ik daar had verwacht,' antwoordde Dash. 'Neem ze maar mee. Ik denk dat we ze nog wel kunnen gebruiken.' Terwijl de man zich bukte om de kruiken op te pakken, waarschuwde Dash: 'En spring er voorzichtig mee om.' Hij gebaarde naar het water dat door de verwoeste sluis kolkte.

Ze renden terug door de stad. Toen ze de hoek om sloegen naar de Hoogstraat riep Dash naar Gustaf: 'Maak wat barricades daar.' Vervolgens wees hij naar een straat terug. 'En daar ook. Als ze doorbreken, wil ik hen tegenhouden voordat hun cavalerie de markt bereikt. Zodra de poort valt, zet je boogschutters op de daken daar, daar en daar.' Hij wees naar drie hoeken van de kruising.

Gustaf knikte. 'Het valt me op dat je niet zei: ais de poort valt.'  

'Dat is alleen een kwestie van wanneer en of er eerder hulp komt dan dat zij er zijn. Ik denk dat we wat lastige dagen voor de boeg hebben.'

Gustaf haalde zijn schouders op. 'Ik ben een huurling, schout. Ik krijg juist betaald voor lastige dagen.'

Dash knikte en Gustaf repte zich weg om zijn bevelen uit te voeren terwijl de rest van de stadswachters de kruiken nafta naar de poort brachten. Dash keek om zich heen en zag dat de straten verlaten waren, nu de mensen zich hadden opgesloten in hun huizen, tegen beter weten in hopend dat hun een soortgelijke verwoesting als van vorig jaar zou worden bespaard. Dash schudde zijn hoofd. Huurlingen, soldaten en stadswachters mochten dan betaald worden om zoiets te doorstaan, maar burgers niet. Dat waren degenen die eronder leden, en in zijn tijd als schout had hij een band met de Krondoriaanse bevolking gesmeed die hij voorheen niet voor mogelijk had gehouden. Nu begon hij te begrijpen waarom zijn grootvader zo veel van deze stad had gehouden, zowel van de adel als van het volk, van de verhevenen en van de laaggeborenen. Het was zijn stad. En Dash zou branden in de laagste hel voordat hij haar nogmaals door een indringer liet afpakken.  

Hij rende naar de poort toen hij hoorngeschal hoorde, de aankondiging dat er een Keshische heraut naderde met een witte vlag om aan te kondigen onder welke voorwaarden zijn generaal de overgave van de stad zou accepteren. Via de trappen in het poortgebouw kwam Dash op de kantelen en zag de Keshische heraut aan komen rijden in het schijnsel van de achter hem boven de bergen te voorschijn komende zon. Het was een woestijnman en aan weerszijden van hem reed een hondsoldaat met een banier. Op de ene banier prijkte de Leeuw van het Keizerrijk, maar wat er op de andere stond kon Dash niet thuisbrengen, en hij bedacht dat zowel zijn grootvader als zijn vader wel het een en ander te zeggen zouden hebben gehad over het feit dat hij die vlag niet onmiddellijk herkende.

'Ze willen praten,' zei sergeant Macky.

'Wel, het zou erg onbeleefd van ons zijn om niet te luisteren,' merkte Dash op. Misschien zou hij in de verleiding komen om een kruik met nafta op de heraut te laten vallen voordat de man was uitgesproken, maar met iedere minuut die verstreek voordat de aanval werd ingezet, kregen ze meer tijd om zich voor te bereiden.

Vlak voor de poort bracht de heraut zijn paard tot staan en schreeuwde: 'In naam van het Keizerrijk Groot Kesh en zijn generaal Asham ibin Al-tuk, open de poort en geef u over!'

Dash keek rond en zag dat iedereen op de muur naar hem keek. Zich tussen twee kantelen op de muur voorover buigend riep hij terug: 'Met welk recht komt u een stad opeisen die niet de uwe is?' Hij wierp een blik op Macky. 'Laten we maar gewoon de formaliteiten in acht nemen.'

'Wij maken aanspraak op dit gebied als oude Keshische grond! Wie spreekt voor de stad?'

'Ik, DashelJameson, Schout van Krondor!'  

'Waar is uw prins, O cipier van bedelaars?' schreeuwde de heraut met  

minachting in ieder woord. 'Zich aan het verstoppen onder zijn bed?'

'Hij slaapt nog, denk ik,' antwoordde Dash, aangezien hij er weinig voor voelde om deze man iets te vertellen over de vergiftiging. 'Als u zo beleefd zou willen zijn om te wachten, komt hij later op de dag wel even kijken.'

'Laat maar zitten,' klonk het achter Dash.

Hij keek om en zag een bleke Patrick staan, overeind gehouden door een soldaat. Patrick had zijn galawapenrusting aangetrokken, een met goud afgezette borstplaat, een helm met open vizier en een met gouddraad af gebiesde purperen ambtssjerp over zijn schouder. 'Als ik buiten bewustzijn raak, zeg dan maar dat ik kwaad ben weggelopen,' fluisterde hij tegen Dash in het voorbijgaan.

Bij de muur rechtte hij zijn rug en Dash kon zien hoeveel moeite het hem kostte om te blijven staan, zelfs met de steun van de sterke soldaat in zijn rug. Niettemin vond Patrick in zichzelf de kracht om met gezagvolle stem te schreeuwen: 'Hier ben ik, honden van Kesh. Zeg wat u te zeggen hebt!'

De heraut wist zijn verrassing amper te verbergen bij het zien van de Prins van Krondor op de muur. Hij was duidelijk in de veronderstelling geweest dat de vergiftiging was geslaagd. 'Mijn... meester gebiedt u de poort te openen en u terug te trekken. Hij zal u met uw gevolg escorteren naar de grenzen van uw land.'  

'Net aan deze kant van Salador,' mompelde Dash.

'De grenzen van mijn land?' schreeuwde Patrick. 'Ik sta op de muur van de hoofdstad van het Westelijke Rijk!'

'Deze gebieden behoorden vroeger tot Kesh en worden nu teruggeëist.'  

'Ik weet best dat we tijd aan het rekken zijn,' fluisterde Dash, 'maar waarom zouden we de moeite nemen?'

Patrick snakte naar adem en knikte. Met zijn laatste krachten riep hij: 'Kom dan maar op en laat zien wat jullie kunnen! Wij verwerpen uw aanspraak en verachten uw meester!'

'Wees niet te snel, schone prins,' sprak de heraut. 'Mijn meester is goedmoedig. Hij zal dit aanbod driemaal doen. Vanavond met zonsondergang komen we terug om uw tweede antwoord te horen. Mocht u nogmaals weigeren, dan komen we nog één keer met zonsopgang morgenvroeg. En dat zal dan de laatste keer zijn.' Hij keerde zijn paard en gaf het de sporen.  

Dash keek om en zag dat Patrick nog maar amper bij bewustzijn was, nog steeds overeind gehouden door de soldaat. 'Dapper gedaan, schone prins,' zei Dash zonder een spoor van sarcasme. 'Breng hem terug naar zijn kamers en zorg dat hij rust,' droeg hij de soldaat op. Vervolgens wendde hij zich tot Macky. 'Haal de mannen van de muren en geef hun te eten. Laat er een paar op wacht staan, al zullen de Keshiërs zich vast wel aan hun woord houden en niet aanvallen voor zonsopgang morgenvroeg.' Dash ging zitten en voelde zich ineens doodmoe. 'In ieder geval weten we nu wanneer hun spionnen in de stad tot de aanval overgaan.' Hij keek de oude sergeant aan. 'Ze zullen vannacht proberen de poort te openen.' 

 

De draak snelde door de hemel terwijl in het oosten de zon boven de heuvels steeg. De mystieke energie langs de kust wees hun de weg. Met behulp van Tomas' kunsten, zijn erfgoed van de Valheru, konden ze zonder te vallen op Ryana's rug blijven zitten.

'Weet je,' zei Nakur, hard pratend om boven het geluid van de wind uit te komen, zittend achter Miranda bij de schouders van de draak, 'behalve gewoon een instrument des doods is deze vertoning opgezet om ons tot een soort treffen te verlokken.'

Puc, die direct achter Tomas zat, zei: 'Ik verwacht niet anders.'

'Daar,' riep Tomas, links omlaag wijzend.

Onder hen lag de kust, zichtbaar van Queesters Panorama tot aan Ylith. In de haven van Ylith wemelde het van de schepen, waarvan de meeste het anker hesen om uit te varen.

'Die scheepskapiteins zijn niet blij met wat ze vannacht hebben gezien en vertrekken op het ochtendtij,' begreep Nakur.

'Ryana, daar beneden.' Tomas wees op de oostpoort van de stad, waarbuiten een groot gebouw was neergezet, en het was dat gebouw waarvandaan de energie langs de kust vloeide, als voeding voor de kwalijke magie die de lijken had bezield.

Toen de draak neerstreek, renden er gewapende mannen alle kanten op, niet zeker van wat te doen. 'Laat mij maar eerst,' zei Tomas.

'Laten we geen bloed vergieten als het niet per se nodig is,' verzocht Puc.

'We zullen wel moeten, wierp Miranda tegen.

'Maar tot het zover is...' Puc gebaarde naar de grond vlak voordat Ryana landde. Ze zagen een rimpeling, als van een steen in water, door de aarde golven. Er klonk een zwaar gerommel en de omtrek van de zich vlug verwijdende cirkel werd gevolgd door opwaaiend stof. Toen ze de grond raakten, was de cirkel al zo groot dat de draak er makkelijk in paste en onder hun voeten was de aarde roerloos. Maar waar de cirkel verder golfde, was het alsof er een aardbeving woedde, want iedere oprukkende soldaat die zich op de rimpeling bevond, werd op de grond gegooid en vervolgens verscheidene malen genadeloos de lucht in geworpen. Velen keerden zich om en vluchtten, tot alleen de dappersten der indringers nog tegenover de draak en haar berijders stonden.

Toen brulde Ryana dat hun oren ervan suisden, en bij het zien van de vlammen die ze ten hemel spuwde, zette de rest van de soldaten het op een lopen. Niemand die bij zijn volle verstand was nam het op tegen een gouden draak.

Terwijl ze gevieren afstegen, zei Miranda: 'Bedankt, dat scheelt ons flink wat tijd.'

'Graag gedaan,' reageerde Ryana en ze wendde zich tot Tomas. 'Als het gevaar is geweken ga ik weg, maar tot die tijd kan je me roepen als je me nodig hebt. Ik blijf in de buurt.' Daarop steeg de draak weer op en met machtige slagen van haar vleugels was ze verdwenen, wegsnellend in noordelijke richting.

Doelbewust liep Tomas naar het gebouw. Puc, Miranda en Nakur volgden.

Nu de draak was vertrokken, kwamen de wat moediger krijgers bij de stadspoort aangerend om het viertal te onderscheppen. De beweging waarmee Tomas het schild van zijn rug haalde en zijn zwaard trok verliep zo vloeiend en natuurlijk dat het Puc bijna onmogelijk voorkwam. Geen sterveling zou dat hebben kunnen nadoen. Zijn zwaard was al getrokken voordat de eerste krijger was genaderd.

Het was een enorme man met een groot zwaard in zijn beide handen.

Een onverstaanbare strijdkreet slakend rende hij op Tomas af, maar die bleef gewoon in zijn normale tempo doorlopen. De man liet zijn zwaard krachtig neersuizen en Tomas bewoog zijn schild een stukje, waardoor de kling afketste op het oppervlak, zodat de vonken ervan sprongen. Maar op het schild was geen spoor van de klap te zien. Tomas maakte een beweging met zijn arm alsof hij een vlieg van zijn schouder verjoeg en de man stierf voordat hij de grond raakte.

De twee mannen achter hem aarzelden. Toen viel een van hen schreeuwend aan terwijl de ander zich angstig omdraaide en vluchtte. De soldaat die aanviel, sneuvelde als de man voor hem en weer leek het alsof Tomas zich slechts ontdeed van een ergerlijk insect in plaats van in de strijd geharde krijgers.

Ongehinderd bereikte Tomas het gebouw; gemaakt van zwarte stenen en houten gevels. Als een verschrikkelijke Zwarte pestbuil stond het in het landschap, op geen enkele wijze aangenaam voor het oog of harmoniërend met de omgeving. Het stonk naar kwaad.  

Tomas liep naar de grote zwarte houten deuren en bleef staan. Hij bracht zijn rechtervuist naar achteren en sloeg tegen de rechterdeur. Die ontplofte naar binnen toe.

Terwijl ze naar binnen liepen, keek Nakur naar de verbrijzelde ijzeren scharnieren. 'Indrukwekkend.'

'Help me herinneren dat ik hem nooit kwaad maak,' merkte Miranda op.

'Hij is niet kwaad,' zei Nakur. 'Alleen maar vastberaden. Als hij kwaad was, zou hij de muren omvergetrokken hebben.'

Het gebouw was een reusachtig vierkant met twee rijen stoelen langs de muren. Er waren twee deuren, de ene waardoor ze gekomen waren en een andere ertegenover.

In het midden van de ruimte gaapte hun een vierkante put toe en van diep daarin kwam een rode gloed. Erboven hing een metalen platform.

'Goden!' riep Miranda uit. 'Wat een stank.'

'Kijk,' zei Nakur, wijzend naar de vloer.

Voor elke zitplaats lag een lijk op de grond. Het waren krijgers, mannen met littekens op de wangen, en allen lagen met de mond en ogen wijd geopend, alsof ze krijsend van afschuw waren gestorven.

Nakur holde naar de put en keek erin. Meteen stapte hij achteruit. 'Er zit iets in.'

Kijkend naar het platform zei Puc: 'Dat lijkt me de weg omlaag.' Miranda wees hem op het geronnen bloed dat aan het platform kleefde. 'En nu de weg omhoog.'

'En de aanstichter van die dodenbezwering van vannacht zit daar beneden,' concludeerde Tomas.

'Nee,' zei Nakur hoofdschuddend, 'dat is een werktuig, net als al die dode idioten.'

'Waar is Fadawah?' vroeg Miranda.

'In de stad, denk ik,' antwoordde Nakur. 'Waarschijnlijk in het kasteel van de baron.'

Van diep in de put klonk een vreemd en schel geluid. De haren achter in Pucs nek gingen recht overeind staan. 'Dit kunnen we zo niet achterlaten.'

'We kunnen altijd nog terugkomen,' opperde Nakur.

'Mooi,' zei Miranda meteen. 'Laten we hier weggaan.' Ze liep naar de dichte deur, tegenover de opening waardoor ze binnen waren gekomen, en duwde hem open.

Zodra ze dat deed, zag ze de soldaten aan de andere kant in het gelid staan, de schilden opgesteld als een muur, de bogen gespannen en de pijlen gericht. Erachter stond cavalerie.

Op het moment dat het tafereel tot hen doordrong, hoorden ze het bevel tot vuren.

 

Dash vloekte. 'We hebben twaalf tot achttien uur om de rest van de infiltranten op te scharrelen of een bres te riskeren.'

Thomas Calhern, een jonker uit hertog Rufio's hofhouding, was voldoende van het vergif hersteld om te dienen en Dash had hem tot waarnemend kapitein benoemd. Ze zaten in de vergaderzaal van de prins. 'Wat maakt het uit?' vroeg hij. 'Goden, man, je hebt het leger buiten de poort toch gezien?'

'Zeker nooit eerder in de strijd gestaan?'

'Nee,' antwoordde de jongeman, die ongeveer dezelfde leeftijd had als Dash.

'Als de muren zijn afgesloten, moeten ze buiten tien man sturen voor iedere soldaat die wij erop hebben staan. Zo kunnen we hen best een paar dagen tegenhouden, misschien zelfs een week, en als mijn broer zo slim is als ik weet dat hij is, verschijnt er over een paar dagen hier een troepenmacht uit Vykorhaven. Maar als een stelletje Keshische zware jongens erin slaagt een poort te openen en de Keshiërs binnen de muren weten te komen, is deze slag al beslist voordat hij begint.' Dash keek Mackyaan. 'Stuur een boodschap naar de jongens in de Nieuwmarktgevangenis: laat de stadswachters gaan rondsnuffelen op straat.'  

'Dat wat betreft de straten,' zei Macky. 'Maar wat dacht u van eronder?'

'Daar zorg ik wel voor,' antwoordde Dash.

 

Dash glipte door een deur, en plots lag er een dolk op zijn keel. 'Doe dat ding weg,' siste hij.

'Schout Knul,' zei een blij klinkende Trina. 'Ik zou toch erg teleurgesteld zijn geweest als ik jou had doodgemaakt.'  

'Lang niet zo als ik,' kaatste Dash terug. 'Hoe is het met hem?'

Ze knikte naar een hoek van de kelder, waar twintig dieven bijeen zaten. Dash rook koffie en eten. 'Zo, de keuken geplunderd?'

'Dit is een koffiehuis,' bracht Trina hem in herinnering. 'We hadden honger en boven was te eten. Wat had je dan gedacht?'

Dash schudde zijn hoofd. 'Ik weet niet meer wat ik moet denken de laatste tijd.'

Trina nam hem mee naar de oude man. Hij lag nog op de brancard waarop ze hem naar Barret hadden gedragen. 'Hij gaat achteruit,' fluisterde ze.

Dash knielde neer naast de oude man, die hem aankeek maar niets zei. Uiteindelijk bracht hij een hand omhoog en Dash pakte hem. 'Oom,' zei hij zacht.

De oude man kneep zachtjes en liet los. Zijn ene oog ging dicht.

Ze boog zich over hem heen. 'Hij slaapt weer. Soms praat hij, soms kan hij zelfs dat niet.'

Dash stond op en ze gingen naar een stille hoek van de kelder, tussen stapels kratten. 'Hoe lang nog?' vroeg Dash.

'Een paar dagen, hooguit. Toen hij herstelde van zijn brandwonden zei de priester dat hij uitsluitend door een krachtige wens of het geschenk van een god kon worden gered. Sindsdien heeft hij altijd geweten dat deze dag zou komen.'

Dash keek naar deze merkwaardige vrouw die zijn aandacht had weten op te eisen. 'Met hoeveel zijn jullie nog?'

Ze begon met een schimpscheut, maar zei toen: 'Weet ik niet. Misschien nog zo'n tweehonderd verspreid door de stad. Waarom?'

'Laat iedereen het weten. We zitten te springen om alle zwaarden die we kunnen vinden. De Keshiërs verkopen jullie allemaal als slaven, dat weet je.'  

'Als ze ons vinden,' wierp Trina tegen.

'Als ze de stad innemen en langer dan een week in handen houden, vinden ze jullie.'

'Misschien.'

'Ja, maar iedereen die zich laat zien met een zwaard om te vechten krijgt gratie voor zijn misdaden.'

'Gegarandeerd?' vroeg ze.

'Mijn woord erop.'

'Ik zal het doorgeven,' beloofde ze.

'Ik heb nu nog dringender zaken aan mijn hoofd. De Keshiërs hebben ons tot morgenochtend vroeg gegeven om ons over te geven en anders vallen ze aan. We gaan ervan uit dat dat betekent dat ze tussen nu en morgenochtend een van de poorten zullen proberen open te maken.'  

'En jij wilt dat wij de poorten in het oog houden en jou informeren?'

'Zoiets, ja.' Hij deed een stap naar haar toe en keek haar diepin de ogen. 'Jullie moeten hen bezighouden.'  

Ze begon te lachen. 'Je bedoelt de poort verdedigen totdat jij komt.'

Hij glimlachte. 'Zoiets, ja,' herhaalde hij.

'Dat kan ik niet van mijn broeders en zusters verlangen. We zijn geen krijgers. Tuurlijk, er zijn zware jongens onder de Snaken, maar de meesten van ons weten niet eens welk uiteinde van een zwaard het scherp is.'

'Dat zou ik dan maar vlug leren,' opperde Dash.

'Ik kan het hun niet vragen.'

'Nee, maar wel bevelen.'

Ze zweeg.

'De ouwe is al een tijdje niet meer in staat de zaken te leiden,' zei Dash. 'Ik durf er mijn erfenis onder te verwedden dat jij tegenwoordig Dagmeester bent.'

Ze bleef stil.

'Ik vraag niets van jullie zonder er iets tegenover te stellen.'

'Wat is je voorstel?'

'Verdedig de poort, welke ze ook aanvallen. Hou ze op afstand tot ik een vliegende brigade heb gestuurd en iedereen krijgt gratie.'

'Een generaal pardon?'

'Dezelfde afspraak die ik eerst met de oude man heb gemaakt.'

'Niet genoeg.'

'Wat wil je dan nog meer?' vroeg Dash.

Ze gebaarde de kelder rond. 'Weet je hoe we zijn ontstaan, de Snaken van Krondor?'

'Al sinds ik klein was heb ik verhalen over de Snaken van mijn grootvader gehoord,' zei Dash.

'Ja, maar heeft hij je ooit verteld hoe het gilde is ontstaan?'

'Nee,' gaf Dash toe.

'De eerste leider van het gilde heette de Eerlijke Man. Dat was een heler die geschillen suste tussen de verschillende bendes in de stad. We knokten meer tegen elkaar dan tegen de burgers. We stalen ook net zo vaak van elkaar als van de burgers. En we werden ervoor opgehangen. De Eerlijke Man heeft daar verandering in gebracht. Hij begon met het sluiten van wapenstilstanden tussen verschillende bendes en het organiseren van zaken. Hij maakte een plek voor ons, Moeders, en met smeergelden kocht hij ons vrij uit de gevangenis en van de galg. Voordat jouw grootvader werd geboren, nam de Oprechte Man het over. Hij breidde de macht van de Eerlijke Man uit en maakte het gilde tot wat het was toen Robbie de Hand over de daken scharrelde. Sommigen van ons genieten van het lepe pad. Een enkeling houdt ervan om een ander in elkaar te meppen, en wat wij doen valt niet goed te praten. Maar de meesten van ons hebben doodgewoon een slechte kaart in handen gekregen. De meesten kunnen nergens anders terecht.'

Dash keek de kelder rond naar de mannen en vrouwen van alle leeftijden, en hij dacht aan de verhalen die zijn grootvader hem had verteld over de bedelaarsbendes, de schooiertjes op straat, de meisjes in de taveernen en de anderen.  

'Als wij gratie krijgen, staan we de volgende dag weer gewoon op straat, en zodra we de wet hebben overtreden zijn we weer terug bij af. Er was maar één Robbie de Hand die een prins had om hem uit het riool omhoog te trekken.' Trina greep Dash bij de arm. 'Zie je dat niet? Als jouw grootvader de prins niet had gered, die ene nacht lang geleden, zou hij de rest van zijn leven gewoon bij deze mensen hebben geleefd. Dan had hij het kunnen zijn, op dat bed daar, in plaats van zijn broer. En dan had jij nu daar kunnen staan, bij de anderen, piekerend hoe we de komende oorlog moeten overleven, te eten moesten zien te vinden en uit handen van de schout te blijven in plaats van de schout te zijn. Jij bent alleen maar edelman door een gril van het lot, Dash.' Ze keek hem in de ogen en kuste hem, lang en hard. 'Je moet me iets beloven, Dash. Beloof het me en ik doe alles wat je vraagt.'  

'Wat moet ik je beloven?'

'Dat je hen redt. Allemaal.'

'Hoe bedoel je?'

'Zorgen dat ze te eten krijgen, en kleding, en dat ze warm en droog blijven en geen gevaar lopen.'

'O, Trina,' verzuchtte Dash, 'waarom vraag je me niet de stad te verplaatsen?'

Ze kuste hem nogmaals. 'Ik heb nog nooit voor een man gevoeld wat ik voor jou voel,' fluisterde ze. 'Misschien dat ik na al die jaren uiteindelijk toch het verliefde meisje aan het uithangen ben. Misschien dat ik me in mijn stoute dromen zie leven in luxe als de vrouw van een edelman. En misschien ben ik morgen wel dood. Maar als wij vechten voor Krondor moet jij ons allemaal redden. Zo spreken we het af, en niet met zo'n zinloze gratieverlening. Jij moet voor de Snaken zorgen. Dat moet je beloven.'  

Geruime tijd keek hij haar aan, iedere bijzonderheid van haar gezicht bestuderend, alsof hij het in zijn geheugen prentte. 'Ik beloof het,' zei hij tenslotte.

Er verschenen tranen in haar ogen. 'Dan hebben we een afspraak. Wat wil je dat we doen?'

Dash legde het haar uit, en na nog een moment samen te hebben doorgebracht, nam hij met grote tegenzin afscheid van haar, het moeilijkste wat hij in zijn hele leven had moeten doen. Terwijl hij Barret verliet, wist hij dat zijn leven voor altijd was veranderd.

In zijn hart wist hij dat hij zich onmogelijk aan zijn belofte kon houden - en als hij die toch hield, pleegde hij verraad aan zijn functie.

Hij hield zich voor dat het door de omstandigheden van het moment niet anders kon, omdat het behoud van de stad op de eerste plaats kwam en dat de belofte hoe dan ook niets waard was wanneer Krondor viel en ze allemaal omkwamen. Maar diep van binnen wist Dash dat zijn blik op zichzelf en op iedere eed die hij ooit nog zou zweren voorgoed was veranderd.