16 Misleiding

 

Erik fronste zijn wenkbrauwen.

Owen vloekte. 'We zijn beetgenomen als boerenkinkels op de kermis.'

'Patrick had gelijk,' zei Subai, nog onder het reisstof en uitgeput van dagenlang ononderbroken rijden. 'Ze hebben ons Sarth gegeven, en terwijl ze LaReu innamen, hebben ze dat daar gebouwd.'

'Dat daar' was een indrukwekkende aarden wal, ruim zes voet hoog en reikend vanaf het klif langs de zee tot aan een steile heuvelhelling die uitsluitend viel te beklimmen door een berggeit. Tot bijna duizend el in de omtrek waren alle bomen gekapt. De stronken beletten iedere poging tot een georganiseerde cavalerie aanval. De enige onderbreking in de aardwal was een enorme houten poort over de Koningsheerbaan die zeker zo groot was als de noordelijke stadspoort van Krondor.

De eerste honderd el van het terrein voor de wal waren vrij vlak, tot aan een smalle kreek die de weg kruiste, en vanaf dat punt tot aan de barricade liep het terrein steil omhoog. Een aanval op deze stelling zou eindigen in een bloedbad. Een stormram was niet inzetbaar omdat het toestel eerst de heuvel op zou moeten worden gereden. Erik zag achter de borstwering de zon weerkaatsen op helmen. Hij wist vrijwel zeker dat daar een verhoging was gebouwd om boogschutters in staat te stellen iedereen die de heuvel op kwam onder vuur te nemen.

Erik telde. 'Ik zie minstens twaalf katapulten daarginds.'

'Daar zouden we wel eens lelijk onze tanden op stuk kunnen breken,' was Subais commentaar.

Grijslok knikte. 'We moeten dit bespreken.'

Ze verlieten de voorste post en liepen langs de opgestelde compagnieën Koninkrijkse soldaten die klaar stonden om aan te vallen zodra het bevel werd gegeven. Op een open plek, zo'n honderd el achter de voorste gelederen, bleven Erik en de anderen staan.  

'Ik zie daar geen gemakkelijke weg doorheen,' zei Grijslok.

'Nee,' stemde Erik in. 'En ik vraag me af hoeveel van dergelijke stellingen we nog zullen tegenkomen als we verder trekken langs de kust naar Queesters Panorama.'

'Misschien weet onze gast het,' zei Grijslok. Hij wees naar een plek achterin waar generaal Nordan en wat belangrijke kapiteins uit Fadawahs leger werden bewaakt. De meeste gevangenen uit Sarth waren in die stad onder bewaking achtergelaten, maar de officieren werden meegevoerd met Grijsloks eenheid. Owen en de anderen liepen naar een paviljoen dat was opgezet voor de officieren en wuifde naar de bewakers van Nordan om hem te komen brengen.  

Nauwelijks waren er tafel en stoelen geplaatst of Nordan arriveerde in de tent. Grijslok nam plaats, zei Erik en de vermoeide Subai te gaan zitten, maar liet Nordan staan. 'Nu dan,' zei Grijslok, 'hoeveel van deze verdedigingsposities kunnen we tussen hier en Queesters Panorama verwachten?'  

Nordan haalde zijn schouders op. 'Dat weet ik niet. Fadawah vond het niet nodig mij op de hoogte te houden van wat er achter mijn linies gebeurde.' Hij keek rond. 'Anders had ik hier niet met u staan praten, maarschalk, dan zou ik daar hebben gestaan, achter die aarden wal.'

'Hij heeft u erin laten lopen, hè?' zei Erik.

'Kennelijk, tenzij hij een meesterlijk plan heeft om op de rug van een draak omlaag te komen duiken om mij mee terug naar Ylith te nemen.'

'Duko heeft ons verteld dat Fadawah bang was voor muiterij in het leger.'

Nordan knikte. 'Ik werd eerder naar Sarth gestuurd om Duko in de gaten te houden dan om hier in het zuiden een secundaire verdedigingslinie aan te leggen.' Zijn blik ging rond. 'Mag ik gaan zitten?'  

Owen gebaarde dat er een stoel moest worden gebracht en toen dat gebeurd was, nam Nordan erop plaats. 'Als de aanval op Krondor eenmaal was geopend, moest ik erheen om de boel daar te verkennen. Daarna moest ik terugrijden en besluiten of we de stad moesten versterken of ons naar het noorden moesten terugtrekken. Maar aangezien u geen aanval op Krondor hebt gepleegd, ben ik uiteraard nooit aan die beslissing toegekomen.'  

'Heer Duko achtte de tijd rijp voor een verandering van bondgenootschap,' verduidelijkte Subai. 'Zonder zijn medewerking zouden we Sarth nooit zo makkelijk hebben kunnen veroveren.'  

'Heer Duko,' zei Nordan, alsof hij de klank ervan op zijn tong proefde. 'Dus hij is nu een man van het Koninkrijk?'  

'Dat is hij zeker,' antwoordde Grijslok. 'Hij voert het bevel over onze zuidgrens met Groot Kesh.'

'Zou het niet mogelijk zijn in mijn geval tot een soortgelijke schikking te komen?' opperde Nordan.

Owen schoot in de lach. 'Duko had ons een leger en een stad te bieden. Wat brengt u ter tafel?'

'Ik was al bang dat het daarop zou uitdraaien,' verzuchtte Nordan.

'Och,' merkte Erik op, 'u kunt natuurlijk altijd vragen of die lui aan de andere kant van die barricade zich willen overgeven. Ik geef u weinig kans, maar proberen kan geen kwaad.'

'Von Zwartheide, is het niet?' vroeg Nordan.

Erik knikte. 'Kent u mij?'

'We hebben lang genoeg naar jullie gezocht toen kapitein Caelis met zijn Vlammende Adelaars deserteerde. We wisten dat hij eruitzag als een langlevende en we kenden de grote jonge blonde korporaal die vocht als een demon. De Smaragden Koningin mag dan duistere krachten hebben gediend, maar ze had bekwame lieden onder haar officieren.' Nordan zweeg even en zei toen peinzend: 'Kahil was een van haar mannen, maar hij wist het vertrouwen van Fadawah te winnen. En ik ben Fadawahs oudste bondgenoot.' Hij keek Erik aan. 'U hebt lang genoeg bij ons gediend om te weten hoezeer onze gewoonten verschillen van de uwe. Een prins is een werkgever en als zodanig niet meer trouw verschuldigd dan een koopman. Voor een huurling is het enige verschil tussen een koopman en een koning dat de laatste over meer goud beschikt. Fadawah en ik begonnen als jongens, uit nabij gelegen dorpen in het Westland. We sloten ons aan bij Jamagra's Ijzeren Vuisten en begonnen met vechten. Jaren hebben we samen gediend en toen Fadawah zijn eigen korps begon, was ik zijn onderbevelhebber. Toen hij generaal werd, werd ik zijn onderbevelhebber. Toen hij zich aansloot bij de vrouw die bekend stond als de Smaragden Koningin en haar zijn duistere eed zwoer, deed ik met hem mee.'  

Subai keek naar Erik, die knikte en zei: 'Ik denk dat we meer over deze Kahil moeten weten.'

'Dat was een van haar kapiteins,' legde Nordan uit. 'We kwamen hem tegen toen ze Fadawah liet halen om het bevel over haar troepen over te nemen. Ik vond het vreemd dat ze ons opzocht terwijl ze al bevelvoerders had, maar er werd goed betaald en ze mikte op veroveringen die ons onvoorstelbaar rijk zouden maken. Het werd Kahils specialiteit om steden binnen te glippen voordat wij die aanvielen om informatie te vergaren en tweedracht onder de bevolking te zaaien. Op Fadawah na heeft hij de meeste tijd doorgebracht in de aanwezigheid van de Smaragden Koningin en de mannen die ze haar Onsterfelijken noemde; de mannen die vrijwillig stierven in haar bed om haar honger te stillen.'  

'Daar wist u van?' vroeg Erik.

'Je hoort wel eens wat. Je doet je best zo min mogelijk acht te slaan op alles wat je afleidt van je taak. Ik was haar gezworen kapitein en zolang ik niet was ontslagen uit haar dienst, gevangengenomen of gedood, zou ik haar niet hebben verraden.'  

'Akkoord,' zei Erik.

'Toen het in de chaos rond Krondor duidelijk werd dat we op een of andere manier waren genept door een demonisch wezen en dat de Smaragden Koningin niet meer onze echte meesteres was, moesten we voor onszelf zien te zorgen. Fadawah is een ambitieus man. Kahil eveneens. Ik vermoed dat hij het was die Fadawah heeft voorgesteld dat ik eenzelfde lot zou ondergaan als Duko. Ze hebben me laten geloven dat we een zwak centrum zouden maken in Sarth, met duizend man verborgen in de kelders van de abdij. Wanneer jullie leger veilig op weg naar het noorden was, moest ik van achteren aanvallen terwijl Fadawah jullie leger langs de kust naar het zuiden dreef.' Op bittere toon vervolgde hij: 'Ik heb de manschappen nooit gekregen. Dat had ik kunnen weten, de derde keer dat er twintig man kwam opdagen terwijl ik er tweehonderd verwachtte. In plaats daarvan kreeg ik een lang bezoek van Kahil, die de abdij inspecteerde en me vertelde dat alles volgens plan verliep. In totaal kreeg ik nog geen vierhonderd man, van wie de meesten met twijfelachtige kwaliteiten.'  

'We zullen later moeten beslissen wat we met u gaan doen, generaal,' zei Owen. 'Voorlopig zit ik met het probleem hoe verder noordwaarts te gaan om het hertogdom Yabon voor mijn koning te heroveren.' Nordan stond op. 'Dat begrijp ik, maarschalk. Door de omstandigheden gedwongen sta ik te uwer beschikking.'  

Grijslok gaf de bewakers een teken om de krijgsgevangen generaal terug te brengen naar het gezelschap van de andere officieren. Nadat hij buiten gehoorsafstand was, zei Owen: 'Hij zei één ding dat me zorgen baart.'

'Wat dan?' vroeg Erik.

'De opmerking die hij toeschreef aan die Kahil: dat alles volgens plan verliep.'

'Ik ben door de kelder van de abdij omhoog gekomen,' merkte Subai op. 'Ik heb daar niets gezien waar we bang voor moeten zijn.'

'Ik denk niet dat hij de abdij bedoelde,' peinsde Owen. 'Volgens mij duidde het op een groter plan dat Fadawah aan het uitbroeden is.'

'Maar daar komen we mettertijd vanzelf wel achter,' was Erik van mening.

Met een priemende vinger wees Owen naar zijn oude vriend. 'Daar ben ik nu juist bang voor.' Wijzend naar het tafelblad gebaarde hij om eten, en de bedienden gingen in de weer. 'Laat me weten wanneer alle commandanten rapporteren dat hun eenheden in positie zijn,' droeg hij een van de vlakbij staande onderofficieren op.

Na een moment van stilte bracht Erik naar voren: 'We zouden hen 's nachts aan kunnen vallen.'

"s Nachts?' vroeg Subai.

Aan Eriks stem was te horen dat hij het idee niet sterk bepleitte, maar slechts speculeerde. 'Als we dicht bij de barricade konden komen voordat ze onze fronteenheden zien, kunnen we misschien een bres slaan voordat ze al te veel schade kunnen aanrichten met die katapulten en het boogschuttersvuur.'  

Owen keek bedenkelijk. 'Het lijkt me dat we dit op de traditionele manier moeten aanpakken. Laat kamp opslaan en zeg de mannen uit te rusten. Bij het eerste licht groeperen, dan opmarcheren en opstellen in het gelid. Ik rij met Erik naar voren om te vragen om overgave en als ze nee zeggen, vallen we aan.'

Erik zuchtte. 'Ik wou dat ik iets slims kon verzinnen.'

'Subai, weet jij een manier om wat van onze soldaten via de heuvel langs de barricade te krijgen?'

'Een paar, misschien,' antwoordde de kapitein. 'Maar niet genoeg om te voorkomen dat ze allemaal worden gedood zodra ze zijn ontdekt. Als mijn Padvinders het moesten doen, zouden we al stelling hebben kunnen nemen voordat ze erachter kwamen.'  

'Maar jullie moeten met berichten naar het noorden,' hield Owen hem voor. 'Nee, heren, deze keer moeten we er recht op af en de deur in schoppen.'

Erik stond op. 'Ik zal de troepenopstelling gaan controleren.'

Maar Owen beduidde Erik te blijven. Toen de andere officieren waren vertrokken, vroeg hij: 'Kun je wat mannen op het strand onder dat klif krijgen?'  

'Op het strand wel,' antwoordde Erik, 'maar ik weet niet of ik ze het klif weer op kan krijgen.'

'Ga dan gauw zelf daar kijken, nu het nog licht is. Als je een ploeg via het klif omhoog kunt helpen voordat ze je aan zien komen, kan je die poort van binnenuit openmaken.'  

Erik dacht even na. 'De poort staat zo'n honderd el dichter bij het klif dan bij de heuvel, hè?'

'Denk je dat het je lukt?'

'Laat me eerst even een kijkje gaan nemen,' antwoordde Erik. 'Ik ben zo snel mogelijk terug.'

Hij sprong op uit de stoel en liep naar de plek waar zijn Vlammende Adelaars waren ingekwartierd. 'Jadow!' riep hij. 'Vorm een ploeg!'

De breedgeschouderde luitenant en een sergeant genaamd Hudson traden vrijwel ogenblikkelijk aan en tegen de tijd dat Erik bij de paarden stond, werd hij al gevolgd door twaalf anderen. De paarden werden gezadeld en Erik stelde zijn sectie op. Rondkijkend verbaasde hij zich erover hoe goed het legerkamp was ingericht. In geforceerde mars waren ze vanuit Sarth noordwaarts getrokken en de kwartiermeesters hadden hun uiterste best moeten doen om op korte termijn de voorzieningen te regelen. Maar hier lag het kamp van de Legers van het Westen, bijna achtduizend man onder de wapenen in de voorhoede, met nog eens tienduizend man nog geen week achterop, optrekkend naar door Owens staf van te voren vastgestelde locaties. Logistiek was voor Erik nog steeds meer een abstract begrip dan een reëel probleem. Zijn soldatentijd had hij doorgebracht in de kleine korpsen van Caelis, op Novindus, of in verdedigingsposities te Krondor en Zwartheide. Dit was zijn eerste ervaring met verantwoordelijkheden voor een groot aantal manschappen te velde.  

Het stof dat werd opgeworpen door de duizenden mannen, wagens en paarden die in beide richtingen over de weg trokken was bijna verstikkend, zodat hij moeiteloos naar het klif aan de kust kon rijden zonder dat een uitkijk van de vijand in de gaten had dat hij het strand ging inspecteren.  

Hij vond het pad dat een mijl achter de linies omlaag liep naar de baai en nam zijn patrouille mee naar beneden. Het omlaag slingerende pad werd gaandeweg steeds smaller, zodat ze in een enkele rij achter elkaar moesten rijden.

Na een tijdje liet Erik halt houden, en hij keek de kustlijn langs. Zich omdraaiend naar de mannen die Jadow had verzameld, vroeg hij: 'Zijn er goede zwemmers bij?'

Twee van de mannen staken hun hand op. Erik keek grijnzend naar Jadow, die zei: 'Dat meen je niet, man. Ik heb mijn portie wel gehad toen we die rivier moesten overzwemmen om in Maharta te komen.'

Erik sprong uit het zadel en begon zich van zijn wapenrusting te ontdoen. 'Deze keer hoeven we geen tachtig pond aan ijzer mee te zeulen.'

Ook Jadow steeg af en trok zachtjes vloekend zijn wapenrusting uit.

Weldra stonden de twee mannen die zich als vrijwilliger hadden gemeld bij Erik en Jadow; allen in slechts hun ondertuniek en maillot. 'We zwemmen twee aan twee,' zei Erik. 'Zo te zien staat er flink wat stroming. En pas op voor de rotsen.'  

Hij nam de mannen zo ver mogelijk mee over het strand, tot ze arriveerden bij een in zee stekende uitloper van het klif. Terwijl hij het water in waadde, zei hij over zijn schouder: 'Volgens mij is het veiliger om vanaf hier te zwemmen dan door de branding te lopen waar die op de rotsen slaat.'

De mannen liepen mee en Erik ging hun voor tot aan de branding. Daar dook hij onder een golf door en kwam aan de andere kant omhoog. Met krachtige slagen zwom hij weg van het strand, en toen de deining van de golven was afgenomen, begon hij een koers te volgen die evenwijdig aan het strand liep. Ondanks de tijd van het jaar was het water koud en woelig, en na een paar minuten zag Erik dat hij op zijn maat was uitgelopen. Hij wachtte tot de man hem had ingehaald en zwom verder. Toen ze op gelijke hoogte kwamen met de eerste van een reeks ondiepe baaien, bleven ze wachten op de anderen. Watertrappend legde Erik uit: 'We moeten nog een mijl verder voordat we aan land kunnen.' Hij wees. 'Daar krijgen we weer strand.'  

'Ik zou het niet weten,' mopperde Jadow. 'Ik zie alleen maar branding en rotsen.'

'Nou, pas op voor de rotsen dan,' zei Erik en zwom weer weg. Hij bracht hen langs een tweede landtong, in de richting van nog meer rotsen. 'Daar!' wees hij. 'Een stuk open strand.' Hij zwom recht op de branding af, liet zich door een omslaande golf meevoeren en stond op in water dat tot zijn knieën reikte. Omkijkend zag hij dat de anderen zich ook door de golven lieten meevoeren, al scheen Jadow onderweg een flinke hoeveelheid water binnen te krijgen.

Erik keek omhoog naar de klifwand. 'Volgens mij zitten we tussen onze linies en die van hen,' zei hij, gebarend, en speurde met zijn blik de kustlijn af. 'Het is moeilijk te zeggen.'

Hij liep naar het strand en bleef even staan om op adem te komen. De anderen kwamen ook het strand op en voegden zich bij hem. 'Kom op,' zei Erik. 'We zullen voort moeten maken als we voor het donker terug willen zijn.'

Jadow kreunde.

'Wat is er?' vroeg Erik.

'Man, daar had ik niet aan gedacht. We moeten ook nog terugzwemmen, hè?'  

Erik en de andere mannen schoten in de lach. 'Tenzij je hier wilt blijven.'

Erik vertrok op een draf over het strand en de anderen volgden hem.

Jadow zei: 'Volgens mij is het strandleven zo gek nog niet. Ik kan hier vissen, een hut bouwen, weet je niet?'

Grijnzend wierp Erik een blik over zijn schouder. 'Je zou je dood vervelen.'

Rennend langs de voet van het klif keek Erik van tijd tot tijd omhoog. Ze volgden een lang, kronkelend strand, een reeks getijdepoelen en wat grote rotsuitstulpingen, en eindelijk was Erik van mening dat ze zich op veilige afstand achter de vijandelijke verschansing bevonden. Omhoog starend vroeg hij: 'Jadow, wat zou jij ervan denken die klifwand te beklimmen?'  

Jadow keek omhoog. 'Niet veel,' antwoordde hij uiteindelijk.

'Maar is het te doen?'

'Misschien wel, maar het is meer een klusje voor de Padvinders. Die zijn erg goed in dat soort dingen.'

'De Padvinders gaan langs de oostkant van de linie, door de heuvels naar het noorden. Subai moet met boodschappen naar Yabon.'

'Nou, hebben we dan niet een paar anderen in het kamp die gek genoeg zijn om hierheen te zwemmen en die rotsen te beklimmen voor een robbertje knokken?'

Erik keek hem aan. 'Volgens mij heb ik die wel.'

 

'Dus als ik het goed begrijp, wil je dat ik hen morgen alleen maar met verkenningsaanvallen bestook?' vroeg Owen.

Erik wees naar de verdedigingslinie, recent op Owens kaart bijgetekend. 'We lijden grote verliezen als we die muur bestormen. Dat kunnen we best nog een dag of twee voor ons uit schuiven. Maar als ik langs het klif omhoog kan komen en die poort kan openmaken zodat jullie naar binnen kunnen, hebben we deze aanval met enkele dagen verkort en een groot aantal mannen het leven bespaard.'  

'Maar als je de poort niet haalt word je aan mootjes gehakt,' wierp Owen tegen.

'Voor zover ik weet heeft niemand ooit een soldaat beloofd dat hij het eeuwige leven had,' merkte Erik op.

Owen deed zijn ogen even dicht. 'Het leven was een stuk eenvoudiger toen jij nog hoefijzers smeedde en ik Otto's andere zonen liet zien hoe je een zwaard moest vasthouden.'  

Erik ging zitten. 'Dat zul je mij niet tegen horen spreken.'

'Maar wie wil je dan meenemen?' vroeg Owen. 'Het is gevaarlijk om die rotsen te beklimmen. Of trap ik nu een open deur in?'

'Ja,' antwoordde Erik met een glimlach. Hij nam een hem aangeboden beker wijn in ontvangst en zei: 'Akee en zijn Hadati's zijn vanochtend aangekomen. Dat zijn de beste klimmers die we hebben.'  

Owen knikte instemmend. 'Dat zijn ze zeker. En ook niet mis met een zwaard, voor zover ik me herinner.'

'Integendeel.'

'Wel, ik was eigenlijk van plan hen met Subai mee langs de heuvelroute te sturen, maar als ik in plaats daarvan Subai alle Padvinders meegeef waarover ik nog beschik, heeft hij een redelijke kans om Yabon te bereiken.'  

'Ik heb de lijst van gesneuvelden niet gezien. Hoeveel Padvinders hebben we nog?'

'Veel te weinig,' antwoordde Owen. 'We hebben van iedereen veel te weinig. We zijn veel meer goede mannen kwijtgeraakt in Zwartheide en de Nachtmerriekam dan de goden van ons mochten verlangen. We rukken op met de kern van het Leger van het Westen, en als we vallen is er niets meer over.' Hij slaakte een zucht. 'Subai heeft nog veertien Padvinders onder zijn bevel.'

'Veertien?' Met een spijtig gezicht schudde Erik zijn hoofd. 'Voor de oorlog had hij er meer dan honderd.'

'Die spoorzoekers en verkenners zijn zeldzame lieden,' zei Owen. 'Die zijn niet zomaar in een handomdraai opgeleid, zoals jouw groepje halzensnijders.'

Erik glimlachte. 'Mijn halzensnijders hebben zich vaker bewezen dan alle andere eenheden in dit leger. En we zijn al zo veel Adelaars kwijtgeraakt dat ik er niet meer over wil nadenken.' Even dacht hij aan de mannen met wie hij had gediend op zijn twee reizen naar Novindus: Luis en Ru, Nakur en Sho Pi, en degenen die onderweg waren gesneuveld: Billy Goedwin, die van zijn paard viel en zijn schedel brak; Biggo, de vrome vechtersbaas; Harper, die een tweemaal betere sergeant was dan Erik ooit was geweest. En uiteraard dacht hij aan één man in het bijzonder. 'Hoe graag ik ook zou willen dat Caelis dit stel nog aanvoerde,' zei hij tegen Owen, 'ik zou mijn rechterarm ervoor geven om Bobby de Loungville terug te hebben.'  

Owen hief zijn wijnbeker. 'Zeg dat wel, mijn jongen, zeg dat wel.' Hij dronk. 'Maar hij zou vast en zeker trots op je zijn geweest.'

'Als dit allemaal voorbij is en we de eerste mannen terug naar Novindus gaan brengen, wil ik op zoek naar die ijsgrot om het lichaam van Bobby naar huis te brengen.' .  

'Er zijn wel gekkere dingen gedaan,' zei Owen. 'Maar dood is dood en begraven is begraven, Erik. En waarom Bobby, van alle gevallenen?'

'Gewoon, omdat hij Bobby was. De meesten van ons, wij van de Adelaars, zouden vandaag niet meer hebben geleefd zonder de dingen die hij ons heeft geleerd. Caelis was onze kapitein, maar Bobby was onze ziel.'

'Wel, als je de prins zover kunt krijgen om je een tijdlang van je taken te ontheffen, doe je best. Maar ik zal hem vragen jou nogmaals te bevorderen om wat gewicht van mijn schouders te halen.'  

'Bedankt, maar dan weiger ik.'

'Waarom?' vroeg Owen. 'Je hebt een vrouw en op een dag vermoedelijk kinderen, en een bevordering betekent behalve een hogere rang ook meer geld.'  

'Over geld maak ik me niet druk. Ik bedoel, ik heb genoeg, ook als de investeringen die Ru voor me heeft gedaan op niets uitlopen. Voor Kitty en eventuele kinderen kan ik best zorgen, maar ik voel er gewoon niets voor om stafofficier te worden.'

'Aan legerkapiteins zal niet zo veel behoefte meer zijn als deze oorlog is afgelopen, Erik. Dan treedt de adel weer op de voorgrond om de vrede te handhaven.'

Erik schudde zijn hoofd. 'Ik denk niet dat dat verstandig is. Volgens mij zijn de Oorlog van de Grote Scheuring en deze oorlog het bewijs dat we een groter staand leger nodig hebben. Nu Kesh zich weer roert in het zuiden en we zo veel verliezen hebben geleden, heeft de prins meer manschappen permanent onder de wapenen nodig dan we hier in het Westen ooit hebben gehad.'

'Je bent niet de eerste die dat zegt,' merkte Owen op, 'maar de politiek... De adel zal het zich niet laten welgevallen.'  

'Wel als de koning het beveelt. En op een dag is Patrick koning.'

'Dat is nog eens een ijzingwekkende gedachte,' grapte Owen.

'Hij wordt nog wel eens volwassen.'

Owen schoot in de lach. 'Moet je dat horen! Jij bent van dezelfde leeftijd!'

Erik haalde zijn schouders op. 'Ik voel me veel ouder dan mijn leeftijd.'  

'Ja, en dat ben je ook, dat is een feit. Nou, ga die Hadati's zoeken en vraag hun of ze gek genoeg zijn om te doen wat je wilt. Het zou me niet verbazen als ze weigerden, want ze lijken me een stuk slimmer dan de gemiddelde soldaat.'

Erik stond op, salueerde en vertrok. Toen hij weg was, keek Owen naar de landkaart en zei tegen de bode: 'Ga kapitein Subai halen, alsjeblieft.' 

 

Jimmy spoorde de anderen voortdurend aan tot het hoogst mogelijke tempo. Hij had een paard gevorderd en twee man op één rijdier terug naar Vykorhaven gestuurd. Met de andere tien man had hij de achtervolging op Malar ingezet, aangezien hij wist dat de spion maar één mogelijke bestemming kon hebben.  

Inmiddels was Jimmy ervan overtuigd dat Malar Enares een Keshische spion was. Een eenvoudige dief zou hem zijn wapens en goud hebben afgepakt. Hij had echter alleen Jimmy's paard meegenomen om van rijdier te kunnen wisselen tijdens zijn vlucht naar de Keshische linies. Maar het echte bewijs was dat hij als eerste naar de bevelen van de prins aan heer Duko had gegrepen. Kapitein Songti en de anderen waren niet op hun gemak met de bevelen van de jonge edelman, maar ze gehoorzaamden. Toen ze halt hielden om de paarden rust te gunnen, zei Songti: 'Heer James?' 

'Jimmy.'

'Heer Jimmy,' verbeterde Songti zich.

'Gewoon Jimmy.'

Schouderophalend zei Songti: 'Jimmy, u rijdt met een zekere doelbewustheid, maar u schijnt geen sporen te volgen. Mag ik aannemen dat u weet waarheen deze voortvluchtige op weg is?'  

'Ja,' antwoordde Jimmy. 'Er zijn maar een paar plaatsen waar je veilig van het Koninkrijk naar Kesh kunt reizen en er is maar één kruispunt in de buurt waar hij een kans heeft een Keshische patrouille tegen te komen voordat hij er op een van ons stuit.' Hij wees in de verte, naar een reeks lage bergen. 'En dat is daar, op de hoogvlakte. Het is de Pas van Dulsur, een erg smalle doorgang die uitkomt op de oase Okateo. Erg populair bij smokkelaars.'  

'En spionnen,' vulde Songti aan.

'Inderdaad.'

'Als u die plek kent, heer, waarom is er daar dan geen garnizoen gelegerd?'

Jimmy haalde zijn schouders op. 'Omdat wij het net zo nuttig vinden om die pas open te houden als de Keshiërs.'

'Die maatschappij van u zal ik wel nooit begrijpen, heer.'

'Ach, als de oorlog over is mag je vast wel terug naar Novindus als je zou willen.'

'Ik ben soldaat en het grootste deel van mijn leven heb ik heer Duko gediend,' reageerde Songti. 'Ik zou niet weten wat ik in Novindus moest doen. Geen van ons, trouwens.'

Met een gebaar gaf Jimmy aan dat het tijd was de rit te hervatten. 'Wel, het is zo zeker als twee maal twee vier is dat er lieden in Novindus bezig zullen zijn hun eigen koninkrijkjes op te bouwen, net als Fadawah hier.'

'De jongere mannen zullen misschien nog terug willen,' gaf Songti toe terwijl hij opsteeg, 'maar de meesten van ons die al een tijdlang bij Duko zijn zullen hier, in jullie Koninkrijk, een nieuw leven beginnen.' 'Dan wordt het tijd dat je erover gaat denken als ons Koninkrijk.' 

'Dat zei mijn heer Duko ook al,' zei Songti en hij gebaarde de patrouille voorwaarts.  

Ze reden langs een stoffig pad omhoog naar vlak terrein van uitgestrekte vergezichten vol stof, taaie droge planten en door de zon gebleekt gesteente. Er woei een droge wind, die gruis blies in ogen en neus en dreigde de huid van hun botten te schuren. Zelfs het water knarste tussen hun kiezen als ze dronken, want het fijne poederzand drong overal in. Op een hoogvlakte aangekomen wees Jimmy naar boven. 'De oase ligt daar op dat plateau.' Het plateau waar hij naar wees was zeker duizend voet hoger dan de vlakte waarop ze zich nu bevonden. Omkijkend konden ze de laaglanden zich in de richting van de Baai van Shandon zien uitstrekken.  

'Op een heldere dag kan je hiervandaan de baai zien, denk ik,' merkte Songti op.

'Sterker nog,' zei Jimmy, 'op een zeer heldere dag kan je in het noorden de toppen van de Calastiusbergen zien, is me verteld.' Hij zette zijn paard in beweging en ze reden verder naar boven.  

Die nacht brachten ze door in een grote pas, beschut tegen wind en zand. Ze zaten op de rotsen, met hun zadels in de rug of onder hun voeten. De paarden waren even verderop vastgezet. Op last van Jimmy werd er geen vuur aangelegd voor het geval er anderen nabij waren of Malar over zijn schouder keek.

Jimmy wist dat hij een redelijke kans had om de spion in te halen als die de weg door deze heuvels niet zo goed kende als Jimmy. Hij mocht dan in het verre Rillanon zijn grootgebracht, maar zijn grootvader had ervoor gezorgd dat zijn broer en hij goed op de hoogte waren van de zwakke plekken langs de grens met Kesh: smokkelaarsgrotten, geitenpaden, beekjes en bergpassen. En heer Roberts kennis was allesomvattend geweest, kon Jimmy zich herinneren. Hij had ervoor gezorgd dat zijn kleinzoons iedere mogelijke aanvalsroute naar het Koninkrijk kenden.  

'Weet u zeker dat we die spion te pakken krijgen?' vroeg Songti, kauwend op een gedroogde reep rundvlees.

'We moeten wel. Hij heeft de bevelen aan Duko gestolen en weet te veel over het gebrek aan verdediging te Krondor. De instructies omvatten eveneens ons plan voor het afslaan van de dreiging op Nes.'  

'We zijn wat van die Keshiërs tegengekomen. Het zijn geduchte tegenstanders.'

'Keshische hondsoldaten staan niet bepaald bekend als lafaards. Hun leiders af en toe wel, maar als ze bevel hebben gekregen om tot de laatste man te blijven vechten, doen ze dat ook.'

'Als we deze man te pakken krijgen, vermijden we dan een grote veldslag?'

Ja,' antwoordde Jimmy.

'Dan zullen we die man moeten inhalen.'

'Bij het eerste licht vertrekken we,' zei Jimmy. Hij sloeg zijn mantel om zich heen. 'Maak me iets voordien maar wakker.'

 

Akee en zijn mannen verspreidden zich langs de voet van het klif. Ze hadden in oliedoeken gewikkelde wapens en droge kleren meegebracht, zwemmend langs dezelfde route die Erik eerder had verkend. Het plan was om in het donker boven aan het klif te komen. Vlak voor zonsopgang zouden Subais Padvinders samen met een compagnie Koninkrijkse beroeps aan de andere kant van de aardwal zo veel mogelijk kabaal maken in de hoop de vijand in de waan te brengen dat de Koninkrijkse troepen aan de heuvelzijde rond de barricade probeerden te komen. Zodra er tegenstand werd geboden, zouden ze zich terugtrekken, nadat Subai met zijn Padvinders de steile heuvelhelling hadden beklommen om verder de bergen in te gaan. Eenmaal langs deze barrière begonnen ze aan hun reis langs de westelijke hellingen van de bergen, op weg naar Yabon. De Krondorianen zouden zich met veel lawaai terugtrekken, in schijnbare wanorde.  

De bedoeling was dat Erik en de Hadati zo achter de verdedigers langs bij de poort konden komen. Als ze die open wisten te krijgen, hoefden ze maar twee minuten stand te houden, had Grijslok beloofd. Hij had twee compagnieën cavalerie, lichte boogschutters, die het gat in nog geen twee minuten konden dichten, en een compagnie van honderd zware lansiers, die door het gelid konden breken en de muur vrijmaken van verdedigers.

Vanaf het klif klonk het geschreeuw van mannen. Grijsloks verkenningsaanvallen werden gestaakt. Al sinds het middaguur hadden de verdedigers ermee te kampen gehad, en nu de zon onderging liet Owen de mannen terugtrekken. Erik hoopte maar dat de verdedigers het druk genoeg met de aanvallen hadden gehad om niet over de rand van het klif te gluren, want anders kon er boven wel eens een erg vervelend ontvangstcomité voor hen klaar staan.  

'Wat is de beste manier om te werk te gaan?' vroeg Erik.

Opwaarts kijkend zei Akee: 'Pashan is onze beste klimmer. Hij gaat als eerste met een koord. Als hij boven is, binden we een touw vast aan het koord en trekt hij het omhoog.' Met een flauw glimlachje voegde hij eraan toe: 'Zelfs u moet de top kunnen bereiken met een touw om je aan vast te houden, kapitein.'

'Ik voel me gestreeld door je vertrouwen,' zei Erik.

De man Pashan deed zijn wapens af - het lange zwaard dat de meeste Hadati's schuin over hun rug droegen en het korte half zwaard aan de riem. Hij was klein en gedrongen, met sterke armen en benen. Hij trok zijn zachte geitenlederen laarzen uit en gaf alles aan een metgezel. Daarop nam hij het lichte koord en rolde het zorgvuldig rond zijn borst en schouder, zodat hij het droeg als de geruite omslagdoek die deel uitmaakte van de traditionele kledij der Hadati's. Het merendeel bleef opgerold achter hem liggen op het zand. Akee had de mannen gezegd op te letten dat het zonder haperen afrolde, opdat Pashan niet door onverwachte weerstand uit zijn evenwicht zou worden getrokken.  

Nadat hij zijn kilt had rechtgetrokken, begon Pashan te klimmen.

Erik keek naar het westen. De zon was net ondergegaan en nu zagen ze deze dappere man in het tanende licht een klifwand trotseren. Voordat hij veilig de top bereikte, zou het al donker zijn.

De minuten kropen voorbij terwijl de man naar boven klom, iedere hand en voet behoedzaam verplaatsend om eerst de greep of de ondergrond uit te proberen. Als een vlieg op de muur kroop hij langzaam naar boven, ietwat rechts van zijn vertrekpunt.  

Erik stond versteld. Twintig voet was de man nu boven het strand, toen dertig, toen veertig. Op vijftig voet had hij een derde van de afstand naar de top afgelegd. Hij rustte nergens uit en Erik concludeerde dat hangen aan een rotswand net zo vermoeiend was als het klimmen zelf. Geen moment veranderde er iets aan Pashans ritme. Een stap, een greep, verplaatsing van gewicht, en omhoog ging hij.

Naarmate de duisternis neerdaalde, werd het steeds moeilijker hem te zien klimmen. Erik verloor hem even uit het zicht in de inktzwarte schaduwen tussen de rotsen en zag toen weer beweging. Pashan zat nu op tweederde van de weg naar boven.

Weer verdween hij in het donker en de minuten kropen voorbij, terwijl de avond steeds donkerder werd - tot vlak voor zonsopgang zouden er deze nacht geen manen aan de hemel staan. Eindelijk ging het touw met korte rukjes op en neer.

'Bind het touw vast,' gelastte Akee.

De rest van het koord werd afgesneden en het uiteinde werd stevig vastgebonden aan de tamp van een veel dikker touw: Toen het vast zat, trokken ze driemaal aan het koord, dat daarop vlug door Pashan werd opgehaald.

Het touw bleef zich afwikkelen, tot ook dat uiteindelijk een paar maal op en neer ging. De eerste rukjes waren Pashans teken geweest dat hij boven was aangekomen en dat het touw kon worden vastgemaakt. Het tweede signaal gaf aan dat hij ofwel het touw ergens aan had vastgeknoopt, ofwel zich schrap zette en het vasthield. De tweede die omhoog ging was de kleinste van het gezelschap. Eenmaal boven zou hij samen met Pashan het touw vasthouden. Iedereen die daarna kwam, zou zijn spierkracht toevoegen opdat de zwaardere mannen omhoog konden.  

De tweede klimmer had zijn wapens in een bundel over zijn rug gebonden en ging hand over hand naar boven, zich met zijn voeten afzettend tegen de rotswand. Erik stond versteld van de snelheid waarmee hij klom.

Toen klauterde de derde omhoog.

De nachtelijke stilte werd verstoord door de verre geluiden uit het

vijandelijke kamp, maar alarm werd er niet geslagen en gevochten evenmin. Langzaam bereikte de sectie van vijftig Hadatische heuvelmensen de top en tenslotte stonden Erik en Akee alleen op het strand.  

'Ik ga na jou,' zei Erik.

Akee knikte en klom zonder een woord omhoog.

Erik wachtte even en greep toen het touw beet. Klimmen had hij nooit zo goed gekund en daarom wilde hij als laatste, voor het geval hij uitgleed. Als hij dan toch te pletter moest vallen, dan zou hij in ieder geval Akee niet van het touw afslaan.

Omhoog ploeterend langs het touw had Erik weinig hulp van zijn benen. Hij was een breedgebouwd man, met een enorm bovenlijf, maar daarmee ook zwaar. Zijn armen leken in brand te staan en zijn rug verkrampte van de pijn toen hij bijna aan de top was. Plotseling bewoog het touw naar boven en even voelde Erik een steek van paniek voordat hij besefte dat hij omhoog werd getrokken.

Over de klif rand reikend pakte Akee hem bij de pols en bracht hem met een ruk in veiligheid. 'Er komt iemand aan,' fluisterde hij.

Erik knikte, trok zijn mes uit de schede aan zijn gordel en keek rond. Ze stonden in een dun bosje pijnbomen en espen, en voor zover hij kon zien waren Akee en hij alleen. De andere Hadati's waren op een of andere manier verdwenen tussen de bomen.

Vlug sneed Akee het touw los dat was vastgebonden aan een boom en wierp het van het klif. Daarop trok hij Erik mee de bossen in.

Iets verderop hoorden ze mensen lopen en iemand zei in de taal van Novindus: 'Ik hoor niets.'

'Ik zeg je dat ik iets heb gehoord, alsof er iemand rondliep.'

Erik drukte zich tegen een kleine eik, tussen de laagste takken van twee zeepijnbomen door glurend naar twee gedaanten die opdoken vanaf de andere kant van een open plek. Een van hen had een fakkel bij zich.

'Er is hier niemand,' klonk de eerste stem. 'We lopen hier compleet voor gek.'

'Dan ben jij precies geknipt voor dit klusje,' zei de ander.

'Ja, leuk hoor.' Aangekomen bij de open plek aan de klifrand zei de eerste: 'Dat is een heel eind naar beneden, dus kijk een beetje uit.'

'Dat hoef je mij niet te vertellen, jongen. Ik heb het niet zo op grote hoogtes.'

'Hoe ben jij in Krondor dan die muur op gekomen?'

'Niet,' antwoordde de tweede. 'Ik heb gewoon gewacht tot ze de muren hadden opgeblazen en toen kon ik zo naar binnen wandelen.'

'Had jij even geluk,' merkte de eerste op. 'Zie je wel, er is hier niemand. Wat had je dan gedacht? Dat iemand een stel kerels langs het klif omhoog zou sturen met magie of zo?'  

'Ik heb voor de rest van mijn leven mijn buik vol van magie, zal ik je vertellen,' zei de tweede terwijl ze de terugweg naar het kamp aanvaardden. 'Wat dacht je van dat demonenbeest en de koningin, of van die slangpriesters? Als ik van mijn leven geen magie meer te zien krijg zal ik er geen traan om laten.'  

'Heb ik je al eens verteld over die danseres die ik in Hamsa tegenkwam? Dat was pas magie.'  

'Al een keer of zes, zeven, dus doe me een lol...' De stemmen verstierven in de nacht.  

'Ze zijn weg,' hoorde Erik een stem achter zich.

'Mooi,' zei hij tegen Akee. 'Dan kunnen we wachten tot vlak voor het eerste licht voordat we in beweging komen. Laat de mannen blijven waar ze zijn, uit het zicht. We verzamelen een uur voor zonsopgang.' Zonder een woord verdween Akee in de duisternis.