1 Winter
De wind was gaan liggen.
Dash wachtte. Met ogen die traanden door de snijdende kou in de lucht speurde hij de weg beneden af. De wederopbouw van Zwartheide was eentonig geweest, vertraagd door sneeuwval en regen in de grillig verlopen winter. Als de werklieden die de muren rond het westelijke deel van de stad trachtten te herstellen niet uitgleden over spekglad ijs, dan liepen de wagens met aangevoerde goederen wel vast in de diepe modder.
Nu was het weer glad, maar Dash was blij dat er in ieder geval geen sneeuw lag. De hemel was helder en de late middagzon suggereerde warmte die er in werkelijkheid niet was. Dash wist wel dat het net zo goed zijn humeur was als het weer, maar toch leek deze winter langer te duren dan ooit in zijn jonge leven.
De geluiden van de stad galmden door de stille, ijskoude lucht. De dag liep ten einde. Met een beetje geluk was de nieuwe poort net klaar voor zonsondergang en kon dit worden afgestreept van de lange lijst van dingen die gisteren al af hadden moeten zijn.
Dash was moe, erger vermoeid dan hij zich kon herinneren in de twintig jaren van zijn bestaan. Deels kwam dat door de schijnbaar eindeloze hoeveelheid dingen die om aandacht vroegen en deels door zorgen. Zijn broer Jimmy was laat.
Jimmy trad op als expeditie-officier, verkenner achter de vijandelijke linies. Prins Patrick van Krondor had besloten snel en hard op te treden tegen de Keshische dreiging om land in het zuiden van het Koninkrijk te annexeren, en dat betekende dat het heroveren van de tijdens de invasie van de vorige zomer verloren gegane gebieden werd overgelaten aan Owen Grijslok, Ridder-Maarschalk van Krondor, en Erik von Zwartheide, Ridder-Kapitein van de Vlammende Adelaars, een mobiel elitekorps van zorgvuldig geselecteerde mannen.
Om die reden had de prins informatie nodig omtrent het reilen en zeilen van de indringers tussen Zwartheide en Krondor. En Jimmy had aangeboden te gaan kijken wat ze aan het doen waren.
Drie dagen geleden was hij al terug verwacht. Dash was naar de rand van het gebied gegaan waarin werd gepatrouilleerd - een reeks geblakerde muren aan de westkant van de buitenstad van Zwartheide. Dankzij het in de stad gestationeerde leger van de prins viel er binnen een dagrit afstand van de stad weinig gevaar te duchten, maar deze vervallen muren en hopen ingestort metselwerk boden meer dan genoeg dekking voor een vijandelijke hinderlaag, en al verscheidene malen hadden bendes voddenrapers of bandieten er hun toevlucht genomen.
Speurend naar zijn broer zocht Dash de horizon af. Slechts af en toe kwamen er van beneden geluiden uit het winterlandschap. Soms geruis wanneer er sneeuw van boomtakken viel, of het kraken van ijs, enkele mijlen verderop, ten gevolge van de dooi. De roep van een vogel of het gescharrel van een beestje in het kreupelhout. Geluid droeg ver in de winterse kou.
Maar ineens hoorde hij iets. Een vaag geluid, van grote afstand. Het waren geen hoeven op harde grond en rots, zoals hij had gehoopt, eerder het kraken van ijs onder voeten. En de bron van het geluid kwam met regelmatige tred naar hem toe, ongehaast.
Dash bewoog zijn vingers in de handschoenen en trok langzaam zijn zwaard uit de schede. Als er iets was wat hij in de afgelopen strijd had geleerd, dan was het wel om altijd klaar te staan. Er bestonden geen veilige posities buiten het fort van de stad Zwartheide.
In de verte ontwaarde hij beweging, en hij tuurde. Er sjokte iemand over de weg, alleen. Hij liep moeizaam, en terwijl Dash toekeek begon hij langzaam te rennen. Dash begreep dat de gedaante honderd passen wandelde en daarna honderd stappen hard liep, een oefening die Dash en zijn broer al op jonge leeftijd van hun krijgsmeesters hadden geleerd. Zo kon een man zonder rijdier in één dag bijna dezelfde afstand afleggen als een paard en meer nog gedurende een aantal weken.
Dash bleef kijken. De gedaante werd herkenbaar als een man in een dikke grijze mantel: kleding die erop was gericht de drager van enige afstand in de winterse schemering slecht zichtbaar te maken. Alleen op heldere dagen, wanneer de hemel blauw was, kon de drager gemakkelijk worden opgemerkt.
Toen de wandelaar dichterbij kwam, zag Dash dat hij geen hoed droeg, maar een dikke doek, een sjaal of een afgescheurde lap van een ander kledingstuk, om zijn hoofd had gewikkeld. Aan zijn zij hing een zwaard en zijn handen waren gestoken in twee verschillende handschoenen. Zijn laarzen waren vuil van modder en ijs.
Het kraken van sneeuw onder zijn laarzen werd steeds luider, tot hij vlak bij Dash was gekomen. Hij bleef staan, keek op en zei uiteindelijk: 'Je staat in de weg.'
Dash liet zijn paard opzij stappen en keerde het dier met het hoofd richting Zwartheide. Hij borg zijn zwaard op, zette zijn rijdier in beweging en liep naast de wandelaar mee. 'Paard kwijtgeraakt?' vroeg hij.
Jimmy, Dash' broer, wees met zijn duim over zijn schouder. 'Daar ergens.'
'Dat was knap slordig,' zei de jongere broer. 'Dat was een duur paard.'
'Weet ik,' zei Jimmy. 'Maar ik had geen zin het te dragen. Het was dood.'
'Jammer. Het was een goed paard.'
'Jij mist hem nog niet half zo erg als ik,' reageerde Jimmy. 'Wil je meerijden?'
Jimmy bleef staan en nam zijn broer in ogenschouw. De beide zoons van heer Arutha, Hertog van Krondor, hadden niets van elkaar weg. James leek op zijn grootmoeder: tenger, blond, met saffierblauwe ogen en fijne gelaatstrekken. Dash was meer zijn grootvader, met lichtbruine krulletjes, donkere ogen en een spottende uitdrukking op zijn gezicht. Qua karakter waren ze echter een regelrechte tweeling. 'Het werd tijd dat je het aanbood,' zei Jimmy, Dash' uitgestoken hand aannemend. Met een zwaai nam hij plaats achter zijn broer en samen reden ze langzaam naar de stad.
'Hoe erg is het geweest?' vroeg Dash.
'Heel erg,' antwoordde Jimmy.
'Erger dan we dachten?'
'Veel erger dan we ons hadden kunnen voorstellen.'
Dash zei niets meer. Zijn broer zou direct verslag uitbrengen aan de prins en dan zou hij alles tot in de puntjes te horen krijgen.
Met een dankbaar hoofdknikje nam Jimmy de kop hete koffie, gezoet met honing en slagroom, in ontvangst. De bediende vertrok weer snel, de deur achter zich sluitend. Jimmy zat in de privékamer van de prins, die samen met Ridder-Maarschalk Owen Grijslok, Hertog Arutha van Krondor en Erik von Zwartheide geduldig wachtte op zijn verslag.
Patrick, Prins van Krondor, heerser over het Westelijke Rijk van het Koninkrijk der Eilanden, zei: 'Goed. Wat ben je te weten gekomen?'
Jimmy nam zijn eerste slokje van de warme drank. 'Het is veel erger dan we vreesden.'
Patrick had vijf mensen naar het Westen gestuurd, in de richting van Krondor, zijn hoofdstad, en tot dusver waren er nog maar drie teruggekeerd. Het beeld dat hem werd geschilderd kon alleen maar grauw worden genoemd. 'Ga door.'
'Ik ben in Krondor geweest.' Jimmy zette zijn koffiekopje op tafel en begon zijn zware mantel uit te trekken. 'Het heeft even geduurd, maar de meeste soldaten die er nu nog rondzwerven, zijn niets meer dan bandieten. Na een paar maanden sneeuw, regen en ijzel komen die alleen nog maar bij hun vuurtjes vandaan om wat te eten te versieren.'
'En Krondor?' vroeg Patrick.
'Vrijwel helemaal uitgestorven,' antwoordde Jimmy. 'Er waren nog wel wat mensen, maar niemand wilde met me praten, en eerlijk gezegd had ik zelf ook weinig zin om een gesprek aan te knopen. De meesten van wie ik een glimp heb opgevangen waren soldaten, die tussen de puinhopen zochten naar wat Ze maar konden vinden. Bar weinig, ben ik bang.' Hij rekte zich uit, alsof hij moe was, nam nog een slok koffie en keek Patrick aan. 'Hoogheid, Krondor is er nog slechter aan toe dan in mijn ergste nachtmerrie. Er staat geen steen meer op de andere, en alles is verbrand en zwartgeblakerd. Overal stinkt het nog steeds naar rook, hoewel de laatste branden al maanden geleden zijn uitgewoed. De regens hebben de stad niet schoon kunnen spoelen. Het paleis...'
'Ja?' vroeg Patrick bezorgd.
'Weg. De buitenmuren staan er nog, maar met grote gaten erin. Het binnenwerk is weinig meer dan een hoop geblakerd puin. De hitte van het vuur was zo groot dat de balken zijn doorgebrand en de binnenmuren zijn ingestort. Alleen de oude veste staat nog overeind, als je de term "overeind" in wat brede zin opvat. Het is niet meer dan een hol zwartgeblakerd karkas. Ik ben via de stenen trappen omhoog gegaan, want al het hout is verbrand. Vanaf het dak kon ik de hele stad en de omgeving in het noorden en westen overzien. De haven ligt vol gezonken schepen met rottende masten. De steigers zijn weg. Vrijwel alle straten direct achter de kade zijn met de grond gelijk gemaakt. Alle gebouwen in het westelijke deel van de stad zijn uitgebrand of in puin gevallen, alsof het vuur daar het hevigst heeft gewoed.'
Arutha, Hertog van Krondor, knikte. Zijn vader, heer Robert, zijn voorganger in het ambt, had de stad in brand gestoken om de indringers in de vlammen op te sluiten, en was daarbij samen met zijn vrouw, Arutha's moeder, om het leven gekomen. Door de plaatsing van Quegse petroleum in het riool onder de stad was de schade het grootst op de plaatsen waar zijn vader dat het hardste nodig had geacht: in de haven, dicht bij de vijandelijke troepenschepen, in de doolhof van de armenwijken van de stad en in het koopmanskwartier.
'Het centrum van de stad is ernstig beschadigd, maar per straat kan er nog wel een gebouw of twee worden gered. De rest moet worden neergehaald voordat de wederopbouw kan beginnen. Ook het meest oostelijke stadsdeel is zwaar beschadigd, maar daar kunnen veel gebouwen worden hersteld.'
'En de omliggende landgoederen?' vroeg Erik, denkend aan het grote huis van zijn vriend Rupert, een dag rijden ten oosten van Krondor.
'Voor het merendeel tot de grond toe afgebrand of geplunderd en leeg achtergelaten,' antwoordde Jimmy. 'Een paar waren in gebruik als hoofdkwartier, waarschijnlijk voor korpsen van het invasieleger, dus daar ben ik uit de buurt gebleven.' Hij nam nog een slok koffie. 'Ik stond net op het punt om weg te gaan toen het interessant begon te worden.'
Patrick en Arutha keken hem verwachtingsvol aan, en Jimmy vervolgde: 'Er reed een commando van minstens honderd man langs de plek waar ik bivakkeerde.' Hij wierp een blik op zijn broer. 'Herinner je je dat herbergje nog in een zijstraat van de Weversbaan, waar jij toen ruzie had gekregen?'
Dash knikte.
'Nou, dat staat boven op een heuveltje en het dak was nog heel, waar ik erg blij mee was. Daarvandaan had ik een onbelemmerd uitzicht op de Hoogstraat, de Paleisbaan en verscheidene andere zijwegen naar de noordpoort.'
'Wie waren die mannen?' vroeg Owen Grijslok.
'Het was een huurlingen-korps. Generaal Duko is op dit moment op weg naar Krondor of hij is er al.'
Erik vloekte. Vrijwel meteen ging zijn blik naar de prins en hij zei: 'Neem me niet kwalijk, Hoogheid.'
'Ik begrijp het wel,' zei Patrick. 'Uit alle verslagen die ik heb gelezen, blijkt dat Duko een waardig tegenstander is.'
'Zeg maar gerust een lastpost,' vulde Erik aan. 'In de slag om de Nachtmerriekam heeft hij onze noordflank voortdurend onder druk gehouden zonder soldaten te verspillen. Hij is tactisch erg sterk en weet zijn troepen precies te plaatsen waar ze nodig zijn.'
Owen knikte. 'Als hij naar Krondor is gestuurd met het bevel de stad in handen te houden, is onze taak zojuist een flink stuk moeilijker geworden.'
Patrick zweeg een ogenblik. 'Waarom komen ze met zoveel man naar Krondor? Er is niets meer van de stad over, en ze hebben hem niet nodig om hun zuidflank te beschermen. Zouden ze al weten van onze nieuwe basis in Vykorhaven?'
'Misschien,' zei Owen. 'Of anders willen ze domweg voorkomen dat wij Krondor als vooruit geschoven basis gaan gebruiken.'
Plotseling zag Patrick er moe en zorgelijk uit. Na een lange stilte zei de prins: 'We hebben meer informatie nodig.'
De broers keken elkaar aan en beiden wisten ze wat de ander dacht: zij waren de meest aangewezen personen om die informatie te vergaren. 'Hoe lang ben je gebleven?' vroeg Patrick aan Jimmy.
'Lang genoeg om te zien dat ze het gebied gingen afgrendelen. Ik ben de oostpoort uit geglipt voordat ze me zagen. Tussen Krondor en Ravensburg stuitte ik op een patrouille. Ik wist ze in de bossen kwijt te raken, maar ze hebben wel mijn paard gedood.'
'Een patrouille?' vroeg Patrick. 'Zo ver naar het oosten?'
Owen knikte en zei: 'Erik?'
Op Eriks gezicht was te zien dat hij al even verbaasd was als de anderen in de kamer. 'We hebben van vluchtelingen gehoord dat generaal Fadawah weer zuidwaarts optrekt of op zijn minst zijn aanwezigheid kenbaar maakt. Maar als ze nu al patrouilles zo ver oostwaarts laten gaan, kan dat maar één ding betekenen: ze zijn van plan strijd met ons te leveren als we optrekken naar Krondor.'
'Maar het is er om te verrekken van de kou!' merkte Patrick op. 'Wat is hij van plan?'
'Als we dat wisten,' zei Dash droog, 'dan hoefden wij daar straks niet heen om te verrekken van de kou.'
Owen glimlachte. Hertog Arutha trachtte zijn pret verborgen te houden, maar slaagde daar niet in.
'Dat is waar,' zei Patrick, geen acht slaand op de schending van het protocol. Tijdens de afgelopen winter was er een vriendschapsband ontstaan tussen deze mannen, en ze gedroegen zich tegenover elkaar tamelijk informeel wanneer er geen hof werd gehouden.
In de slag om de Nachtmerriekam was het invasieleger verslagen, maar de verwoesting in het Westelijke Rijk van het Koninkrijk der Eilanden was onvoorstelbaar groot. Nu het voorjaar naderde en hij zijn troepen weer kon verplaatsen, was Patrick zich koortsachtig een beeld aan het vormen van wat er met zijn vorstendom was gebeurd. Hij keek Grijslok aan. 'Hoe snel kun je op pad gaan?'
'Hoogheid?' vroeg Owen.
'Hoe snel kun je op weg om de stad te heroveren?'
'In nog geen week tijd kan ik de mannen verzamelen en opstellen voor de mars,' antwoordde Owen. 'Een deel van het garnizoen zit verspreid langs de heuvels of in de richting van het Dromendal, maar de meeste soldaten zijn op korte termijn te verzamelen, al hebben we naar mijn idee eerst meer en betere informatie nodig om te weten hoe sterk de tegenstand zal zijn.'
Patrick leunde achterover. 'Ik had gehoopt op betere inlichtingen.' Jimmy wierp een blik op zijn vader, die even zachtjes het hoofd schudde om hem te waarschuwen geen commentaar te leveren. Dash keek zijn broer aan en trok een wenkbrauw een klein stukje op.
'We zitten met een front in het zuiden, en alle grote eenheden van het Leger van het Oosten staan paraat voor een invasie vanuit Kesh, maar we hebben slechts beperkte middelen om het Westelijke Rijk terug te winnen.'
Jimmy zei niets.
Uiteindelijk viel Patricks blik op hem en bleef daar rusten. De prins knikte, wuivend met een hand. 'Ingerukt. Ga je maar verkleden en neem een bad. Na het avondmaal praten we hier uitgebreid over verder.' Jimmy zag dat zijn vader en zijn broer hem de kamer uit volgden. Op de gang bleven ze staan.
'Ik moet zo weer naar binnen,' zei Arutha, 'maar ik wilde even zien of alles goed met je was.'
'Niets aan de hand,' zei Jimmy met een glimlachje. 'Alleen wat koude tenen.'
Arutha knikte en kneep even in de schouder van zijn zoon. Sinds de dood van Jimmy's grootouders was Arutha's gezicht bleek en gekweld van te veel zorgen en te weinig slaap. 'Ga wat eten en rust uit. Dit is nog lang niet voorbij. En Patrick mag dan klaar staan om de vijand te bestormen, maar we hebben eerst nog veel meer informatie nodig.' Hij deed de deur open en keerde terug naar de raad van de prins.
'Ik ga wel met je mee naar de keuken,' zei Dash. 'Prima,' reageerde Jimmy.
Samen liepen de twee gebroeders door de lange gang.
Erik kwam de keuken binnen en beende door het grote stenen vertrek naar Milo. De herbergier uit zijn geboorteplaats Ravensburg was te werk gesteld in de keuken van het kasteel, zodat hij in de buurt kon zijn van zijn dochter Rosalyn, de moeder van de volgende baron Von Zwartheide. Samen met haar man, Rudolf de bakker, woonde ze in het kasteel, waar ze zorgden voor de kleine baron.
Eriks moeder woonde tegenwoordig in een van de gebouwen vlak bij het kasteel- vanwege de langdurige vijandschap tussen haar en de douairière Von Zwartheide was het verstandiger om de twee vrouwen van elkaar gescheiden te houden. De barones was jarenlang door Eriks moeder Freida in het openbaar vernederd omdat Erik de onwettige zoon van wijlen baron Otto was.
Eriks stiefvader Nathan was naarstig aan de arbeid in de smidse van de baronie, wapens en andere ijzerwaren vervaardigend voor de komende voorjaarscampagne. Het leverde soms wat ongemakkelijke situaties op, maar Erik genoot van de nabijheid van zijn familie.
'Alles goed?' vroeg Erik aan Jimmy terwijl hij ging zitten.
'Alleen moe. Eén keer heb ik het een beetje benauwd gehad, toen ik net mijn paard was kwijtgeraakt en ik me een tijdlang verborgen moest houden voor een patrouille. Ik had me verstopt onder een boomstam. Het was zo koud dat m'n kont er bijna is afgevroren. De sneeuw had mijn sporen uitgewist, dus ik was tamelijk veilig, maar ik kon me nauwelijks meer bewegen toen ze eindelijk weggingen.'
'Heb je bevriezingsverschijnselen?' vroeg Erik.
'Weet ik niet,' antwoordde Jimmy. 'Ik heb mijn laarzen nog niet uitgetrokken. Mijn vingers mankeren niets.' Hij bewoog ze.
'We hebben hier een genezingspriester. De tempel van Dala te Rillanon heeft iemand gestuurd om de prins bij te staan.'
Dash grijnsde. 'Ze moesten natuurlijk wel van de koning, voor het geval Patrick gewond zou raken.'
'Zoiets,' gaf Erik toe, naar hem terug grijnzend. 'Laat hem naar je voeten kijken. We kunnen je moeilijk zonder tenen door het leven laten gaan.'
'Waarom, kapitein, heb ik toch steeds het vermoeden dat u eerder bezorgd bent over mijn bekwaamheid voor het verrichten van taken dan over mijn welzijn als persoon?'
Erik haalde zijn schouders op. 'Misschien omdat je een redelijk begrip hebt van hoe het er aan het hof aan toe gaat?'
Ineens zag Jimmy er erg vermoeid uit, alsof hij een masker liet vallen. 'Wanneer al?' vroeg hij.
'Aan het einde van de week,' zei Erik meelevend. 'Over een dag of drie, vier.'
Jimmy knikte en stond op. 'Dan ga ik maar eens naar die priester zoeken.'
'Voorbij de kamer van de prins, naast de mijne. Hij heet Herbert. Zeg hem wie je bent, je ziet eruit als een voddenraper.'
Zijn broer nakijkend zei Dash: 'Toen zijn voeten ontdooiden, kon hij amper nog lopen. Ik denk dat die priester wel even met hem bezig zal zijn. Kan ie ook eens wat doen voor de kost.'
Erik kreeg een kop koffie van Milo, bedankte hem en zei tegen Dash: 'Heeft hij al gedaan. Ik heb zeker twintig man onder de wapenen die anders nog in de lappenmand zouden hebben gelegen. Nee, die priester heeft zijn nut al ruimschoots bewezen. En Nakur ook, trouwens.'
'Waar is die schriele gek eigenlijk?' vroeg Dash. 'Ik heb hem al een week niet meer gezien.'
'Hij zit in de stad, zieltjes winnen voor zijn nieuwe geloof.'
'Is hij nog steeds bezig de gezegenden op te roepen het woord van het Goede te verspreiden?'
Erik begon te lachen. 'Het rekruteren van mensen die bereid zijn om midden in de winter, nadat het volk door de oorlog bijna de hongerdood is gestorven, voor het Goede te werken is zelfs voor Nakurs bedenkelijke praktijken bijna te machtig.'
'Zijn er al liefhebbers?'
'Enkele. Een of twee serieuze, maar de rest komt voor de gratis maaltijd.'
Dash knikte. 'Kan ik die volgende opdracht niet vervullen? Jimmy kan best wat rust gebruiken.'
'Dat kunnen we allemaal wel,' zei Erik. Hij schudde zijn hoofd. 'Maar jij wordt ook niet gespaard, mijn vriend, want we gaan allemaal.'
'Waarheen?' vroeg Dash.
'Krondor. Patrick kan hier niet eeuwig blijven hangen. En hoe langer we wachten, des te vaster komen Fadawahs strijdkrachten te Krondor in het zadel te zitten, als jouw broers verslag klopt. Misschien zullen we eerder strijd met ze moeten leveren dan ons lief is. Nog een geluk dat Patrick het Leger van het Oosten niet heeft weggestuurd. Vanwege de Keshische dreiging langs onze zuidgrens heeft de koning wel wat elementen teruggeroepen. Het schijnt dat sommige oosterburen van het Koninkrijk wat roeriger worden nu er geen groot staand leger of indrukwekkende vloot is om hen in het gareel te houden. Daarom heeft Patrick nogal wat haast om Krondor te heroveren, voordat koning Borric nog meer soldaten terug naar het Oosten roept.'
'Wie van ons gaan er dan allemaal naar Krondor?' vroeg Dash.
'De Adelaars,' antwoordde Erik, duidend op de bijzondere eenheid van soldaten die waren opgeleid door de grootvader van Dash en Jimmy, de in de oorlog gesneuvelde Hertog van Krondor. 'We krijgen ook nog wat steuntroepen, Duga's ploeg,' - dat was een grote groep voormalige huurlingen die tijdens de invasie naar Koninkrijkse zijde waren overgelopen - 'en we werken samen met kapitein Subais Padvinders.'
'Is dat alles?' vroeg Dash.
'Dat is het begin,' antwoordde Erik. 'We gaan niet het hele Vorstendom meteen in de eerste week veroveren.' Hij nam een slok van zijn koffie. 'Eerst een goed verdedigbare plek vinden waar we ons kunnen opstellen en dan gaan we Krondor in bezit nemen.'
'Klinkt makkelijk,' zei Dash op sarcastische toon. 'Als er al niet een ander leger was.' Hij keek Erik onderzoekend aan. 'Er is iets anders aan de hand. Waarom heeft Patrick zo'n haast om de stad in te nemen? Ik kan zomaar zes betere plekken bedenken om de herovering van het Westen vanuit te leiden. Vanaf een verder oostwaarts gelegen plek zouden we Krondor ook af kunnen snijden en iedereen daar gewoon uithongeren.'
'Weet ik,' zei Erik, 'maar trots speelt hierin ook een rol. Het is Patricks stad, de hoofdstad van zijn rijk. Hij is maar een korte periode Prins van Krondor geweest voordat de stad verloren ging. En hij is de opvolger van een legende.'
Dash knikte. 'Tijdens onze jeugdjaren in Rillanon hebben Jimmy en ik prins Arutha maar enkele malen ontmoet. Toen ik oud genoeg was om hem op waarde te schatten, had hij zijn beste jaren al gehad. Maar zelfs toen was hij, afgaande wat mijn vader en de anderen over hem vertelden, een indrukwekkend man.' Even keek hij Erik aan. 'Denk je dat Patrick het idee heeft dat Arutha de stad op een of andere manier zou hebben weten te redden?'
'Zoiets,' antwoordde Erik. 'De prins komt zijn hart niet bij mij uitstorten. Maar er is meer mee gemoeid dan gekrenkte trots alleen. Ook de logistiek speelt een rol. Die haven is de komende jaren onbruikbaar. Als we konden beschikken over de mankracht en de uitrusting van voor de oorlog in Krondor, alle arbeiders, baggeraars en wat bereidwillige magiërs, dan nog zou het een jaar duren om de haven vrij te maken, en misschien nog wel langer. En zoals we er nu voorstaan vraag ik me zelfs af of Krondor ooit nog het vervoerscentrum zal worden dat het eens is geweest. Maar verder naar het zuiden hebben we een nieuwe haven, in de Baai van Shandon, Vykorhaven, en wil die ons van nut zijn, dan moeten we kunnen zorgen voor een vrije handelsroute naar en van de rest van het Westen, wat inhoudt dat Krondor in onze handen dient te zijn. We hebben de stad niet nodig, maar Fadawahs generaals mogen haar niet gebruiken als basis om ons aan te vallen.' Op zachte toon, alsof hij het lot niet wilde verzoeken, zei hij: 'Als we van Vykorhaven worden afgesneden, kunnen we de Oostelijke en Westelijke Rijken misschien wel nooit meer herenigen.'
Dash knikte. 'Daar zit wat in.'
Erik zette zijn inmiddels leeggedronken kop neer. 'Maar dat is dan wel zo ongeveer het enige.'
Andermaal knikte Dash beamend en Erik stond op. Omhoog kijkend naar de lange, krachtig gebouwde kapitein zei hij: 'Ik heb mijn voormalige werkgever de laatste tijd niet meer gezien. Hoe gaat het met je vriend Rupert?'
Erik glimlachte. 'Ru is bezig belachelijke hoeveelheden goederen door de modder en het ijs naar Zwartheide te slepen om daar als eerste in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien.' Hij begon te lachen. 'Hij zei dat hij, gemeten naar de rekeningen die heeft uitstaan, de rijkste man ter wereld is, maar dat hij bijna op zwart zaad zit; dus zijn enige hoop op herstel is ervoor zorgdragen dat het Koninkrijk lang genoeg blijft bestaan om hem terug te betalen.'
'Een merkwaardig soort vaderlandsliefde, vind je niet?'
Nog steeds glimlachend knikte Erik. 'Als je Ru zo goed kent als ik, weet je dat dat de aard van het beestje is.' Hij zweeg even, keek naar de lege beker alsof hij overwoog nog een kop koffie te nemen, en zei toen: 'Laat ik maar terug gaan om te zien wat Owen gedaan wil hebben.' Hij vertrok.
Dash, omringd door de bedrijvigheid in de keuken, dacht na over wat er allemaal was gezegd. Toen stond hij op om te kijken hoe het Jimmy verging.
De priester verliet zojuist Jimmy's kamer toen Dash arriveerde. Dash nam plaats op het bed, naast zijn broer, die onder een dikke wollen deken lag. 'Dat was vlug,' zei hij.
'Hij heeft me wat te drinken gegeven, mijn voeten met zalf ingesmeerd en me gezegd te gaan slapen.'
'Hoe erg zijn die voeten van je eraan toe?'
'Ik zou op zijn minst een paar tenen zijn kwijtgeraakt als hij er niet was geweest.' Met een hoofdknik wees Jimmy op de deur waardoor de priester vertrokken was.
'Dat was een knap luguber beeld wat je tijdens de bespreking hebt geschetst.'
Jimmy slaakte een zucht. 'Ik heb gezien dat ze de bast van de bomen schraapten om er soep van te trekken.'
Dash leunde achterover. 'Patrick zal er niet blij mee zijn.'
'Wat is er hier gebeurd toen ik weg was?' vroeg Jimmy, een geeuw onderdrukkend.
'We hebben gehoord dat het in het noorden vrij stabiel is, al heeft de laatste tijd niemand die ploert van een Duko gezien.'
'Als Fadawah Duko naar het zuiden stuurt, kon Krondor wel eens erg moeilijk in te nemen zijn,' merkte Jimmy op.
'Ja,' bevestigde Dash. 'Kesh is niet blij met wat er in Sterrewerf is gebeurd. Er zijn elementen van het garnizoen van Ran en de helft van de mannen van de koning zelf nabij Landreth gelegerd, wachtend op een excuus om zuidwaarts te trekken. Kesh heeft zich teruggetrokken uit Shamata, maar hun soldaten zitten een stuk dichterbij dan Patrick lief is en het dal is weer een niemandsland. De onderhandelingen zijn inmiddels al in volle gang.'
'En het Oosten?' vroeg Jimmy, ditmaal niet in staat zijn geeuwen in te houden.
'Dat weten we pas in het voorjaar, maar sommige kleinere koninkrijken konden zich wel eens gaan roeren. Patrick en de koning hebben berichten uitgewisseld en ik heb de indruk dat Borric een deel van zijn Leger van het Oosten terug wil hebben zodra het begint met dooien.'
'Heeft vader nog iets gezegd?'
'Tegen mij?' vroeg Dash. Jimmy knikte. 'Niet veel,' zei Dash met een glimlach die zijn broer deed denken aan hun grootvader in zijn vrolijker buien. 'Hij laat niet het achterste van zijn tong zien.'
'Heeft hij nog wat over moeder gezegd?'
Dash knikte. 'Ik heb het gevoel dat het nog wel eens lang kon duren voordat moeder ons komt bezoeken. Ze schijnt het hofleven in Roldem veel aantrekkelijker te vinden dan het wonen in een tent in de afgebrande resten van Krondor, ondanks de rang van hertogin.'
Jimmy deed zijn ogen dicht. 'Ze zal met tante Polina al wel aan het winkelen zijn, of japonnen aan het passen voor een banket of een bal.'
'Waarschijnlijk wel,' beaamde Dash. 'Maar vader heeft het er moeilijk mee. Jij bent bijna de hele winter weg geweest en de paar keer dat je hier was, heb je hem alleen gezien terwijl hij druk bezig was.'
'Grootvader en grootmoeder?' vroeg Jimmy.
'Ja,' zei Dash. 'Als hij alleen is en denkt dat ik het niet merk, zit hij te piekeren. Hij weet best dat hij er niets aan had kunnen doen, maar in gedachten gaat hij vreselijk tekeer tegen zichzelf. Als het lente wordt en we met de campagne beginnen, komt hij er hoop ik wel uit, maar voorlopig drinkt hij meer dan hij ooit heeft gedaan, en over het algemeen is hij erg in zichzelf teruggetrokken.'
Toen Jimmy niets terugzei, wierp Dash een blik op zijn broer en zag dat zijn kin op zijn borst was gezakt en dat hij met half dichtgevallen ogen vocht om wakker te blijven. Stilletjes stond Dash op en liep naar de deur, waar hij nog een tijdje naar zijn broer bleef staan kijken. Heel even zag hij de gelijkenis met hun overleden grootmoeder, de bleke huid en het bijna witblonde haar, en onverwachts welde er een traan op in zijn Dash' ooghoek. Hij ging vlug weg, zachtjes de deur achter zich sluitend, terwijl hij in stilte een dankgebed richtte tot Ruthia, de godin van het geluk, voor de veilige terugkeer van zijn broer.
'Erik!'
Dash keek om, zag Rosalyn door de gang rennen en stapte opzij om de jonge vrouw langs te laten. Bij tijd en wijle had het meisje het er te kwaad mee dat zij de moeder was van de volgende baron - ze was Gerds moeder omdat ze was verkracht door Eriks halfbroer - en Erik was haar beste vriend. In hun kinderjaren waren ze als broer en zus geweest en Erik was de eerste tot wie ze zich richtte wanneer ze in nood verkeerde. Voor Eriks deur bleef ze staan en Dash hoorde haar kloppen.
Vrijwel onmiddellijk trok Erik de deur open. 'Ja?'
Na een korte aarzeling liep Dash verder en hoorde in het voorbij gaan Rosalyn zeggen: 'De barones. Ze laat me mijn eigen zoon niet eens wassen! Alweer iets wat ze me heeft afgenomen! Doe iets!'
Dash bleef staan. 'Neem me niet kwalijk.'
Zowel Erik als Rosalyn keken naar hem om. 'Ja?' vroeg Erik.
'Het is niet mijn gewoonte om me te bemoeien met een gesprek dat ik per ongeluk opvang, maar mag ik iets opmerken om een pijnlijke situatie te voorkomen?'
'Wat dan?' vroeg Rosalyn.
'Gezien haar wat... dwingende karakter is de douairière eigenlijk erg soepel geweest met de voorbereidingen van uw zoon op zijn toekomstige functie.'
Verbaasd schudde Rosalyn haar hoofd. In haar jeugd was het een knap meisje geweest, maar de geboorte van twee kinderen, het harde werken in de bakkerij van haar man en de ontberingen van de afgelopen oorlog hadden haar haren voortijdig doen grijzen en haar gezicht beroofd van de zachte trekken die Erik zo goed kende. Haar ogen stonden nu hard.
'Gerd is baron Von Zwartheide,' legde Dash uit, geduldig zonder neerbuigend te klinken. Rosalyn mocht dan een ongeschoolde burgervrouw zijn, maar ze was niet dom. 'In zijn verdere leven zullen veel dingen die u altijd voor hem deed door bedienden worden gedaan. Was u de barones geweest, dan had u hem nooit in bad gestopt, nooit zijn luiers verschoond en hem misschien niet eens de borst hebben gegeven. Het is tijd dat u begint met zijn opleiding tot baron.' Met een breed armgebaar omvatte hij het kasteel. 'Totdat het Westen is heroverd, is dit de grens van het Koninkrijk, en Zwartheide kan nog jarenlang een essentieel bolwerk blijven, tot lang nadat Gerd de volwassen leeftijd heeft bereikt. Hij is nu bijna vijf jaar oud en zal weldra zijn dagen grotendeels doorbrengen met leraren en oefenmeesters. Hij krijgt les in lezen, schrijven, de geschiedenis van zijn volk, paardrijden, de wapenen, hof protocol...'
Erik knikte en legde een hand op Rosalyns schouder. 'Daar heeft Dash gelijk in.' De jonge vrouw keek hem -tartend aan en Erik voelde haar schouder verstijven. Hij glimlachte. 'Maar niemand kan je verbieden in zijn buurt te blijven om te kijken of de bedienden wel goed voor hem zorgen.'
Een tijdlang zei Rosalyn niets. Toen knikte ze, draaide zich om en liep terug naar de baronnenkamer van het kasteel, waar haar zoon was ondergebracht. Erik keek haar na en zei tegen Dash: 'Bedankt voor de heldere uitleg.'
'Neem me niet kwalijk dat ik me zomaar in jullie gesprek heb gemengd, maar zo liggen de zaken nu eenmaal.'
Erik wierp een blik door de gang naar de hoek waar Rosalyn zojuist uit het zicht was verdwenen. 'Al die veranderingen. We hebben allemaal moeite met aanpassen.'
'Nogmaals, niet om vrijpostig te zijn,' zei Dash, 'maar als je ergens hulp bij nodig hebt...'
Erik glimlachte. 'Ik denk het wel. En daarbij reken ik op jou en je broer. Voor het geval dat je het nog niet gehoord hebt, jullie zijn allebei aan mij toegewezen.'
'O ja?' zei Dash.
'Je vaders idee. Hij gaat zich persoonlijk bemoeien met de komende campagne.'
Dash knikte. 'De zoon van zijn vader.'
'Zo goed heb ik je grootvader niet gekend, moet ik toegeven,' zei Erik, 'maar wel goed genoeg om dat als een compliment te herkennen.'
Er verscheen een grijns op Dash' gezicht. 'Als je hem beter had gekend, zou je wellicht een andere mening zijn toegedaan. Vraag mijn moeder er maar eens naar als ze ooit besluit terug naar het Westen te komen.'
'Hoe dan ook,' vervolgde Erik, 'nu zijn leger grotendeels elders vertoeft en zijn marine is gezonken, heeft de koning in het Oosten zijn handen vol om te voorkomen dat de Oosterse Koninkrijken moeilijk gaan doen. De prins zit met Kesh in het zuiden, zodat het aan ons is om het Westen te heroveren.'
'Waarom sta ik nu niet te jubelen van vreugde?' vroeg Dash retorisch.
'Als je dat wel deed, zou ik je meteen naar een genezingspriester sturen, want dan was je duidelijk niet goed bij je hoofd.'
'Wanneer gaat de campagne van start?' vroeg Dash.
'Zodra je het ijs in het westen hoort kraken, kan je beginnen met pakken.'
'Ik heb vanmorgen al ijs horen kraken.'
'Nou, begin dan maar met pakken. Binnen een week vertrekken we naar Krondor.'
Dash knikte. 'Uitstekend, kapitein.'
Toen Dash zich omdraaide, zei Erik: 'Nog één ding.'
'Ja?' vroeg Dash.
'Jullie titel als hofbaron doet je geen goed in het leger, dus James en jij krijgen allebei de rang van Ridder-Luitenant.' .
'Nou, bedankt, denk ik,' reageerde Dash.
'Ga morgen maar naar de kwartiermeester om de uniformen voor jou en James in ontvangst te nemen.'
'Ja, kapitein,' zei Dash, halfslachtig saluerend voordat hij verder liep naar zijn eigen verblijf. Binnensmonds mompelde hij: 'Verdomme, ik zit in het leger.'
Jimmy trok aan zijn slecht passende zwarte tuniek. 'Verdomme, ik zit in het leger.'
Dash schoot in de lach en gaf zijn broer zachtjes een por met zijn elleboog om aan te geven dat de prins op het punt stond de bijeenkomst in de audiëntiezaal - formeel die van de baron Von Zwartheide - toe te spreken.
'Mijne heren,' begon Patrick. 'De koning verlangt de aanwezigheid van het grootste deel van het Leger van het Oosten langs de Keshische grens en in het Oosten. Daarmee valt het toe aan wat er over is van de Legers van het Westen om de achtergebleven indringers van onze kusten te verjagen.'
'Misschien hadden we niet al hun schepen tot zinken moeten brengen,' fluisterde Dash tegen zijn broer. 'Hoe moeten we ze nu naar huis krijgen? Dat kon nog wel eens lastig worden.'
Arutha, Hertog van Krondor, wierp zijn jongste zoon een vuile blik toe en Dash viel stil, terwijl Jimmy zijn best deed niet in lachen uit te barsten. Eén ding dat James bewonderde in zijn jongere broer was het vermogen om in vrijwel iedere situatie de humor te ontdekken.
'Natuurlijk kon dat nog wel eens lastig worden,' zei prins Patrick, Dash recht aankijkend.
Dash was zo fatsoenlijk te blozen.
'Maar hun transport naar huis kunnen we later wel regelen. Eerst moeten ze zich overgeven.'
Dash wenste dat hij zich onzichtbaar kon maken.
'Onze inlichtingen bevestigen dat generaal Fadawah de gelegenheid die door de nederlaag van de Smaragden Koningin is ontstaan, aangrijpt om een koninkrijkje voor zichzelf te maken,' vervolgde Patrick. Hij liep naar een landkaart, pakte een aanwijsstok en wees op de streek tussen Krondor en Ylith. 'Van Sarth tot Ylith hebben Fadawahs troepen het gebied volledig in handen.' De aanwijsstok zwiepte naar het oosten. 'Zij beheersen de wouden tot in de bergen en de meeste passen naar de Nachtmerriekam. Wij hebben een stabiel front langs deze keten. In het noorden' - de stok ging naar een plek ten noorden van Ylith - 'is hij gestuit op hevig verzet in LaReu. Graaf Takari houdt stand in de stad, zij het ternauwernood. Het was de strenge winter die Fadawah ervan heeft weerhouden de stad in te nemen.' Arutha aankijkend zei hij: 'Wat weten we over hertog Carl?'
'De hertog is eigenlijk nog maar een kind,' vertelde Arutha. 'Hij is nog maar net zeventien. Graaf Takari is slechts drie jaar ouder.' De mannen in de kamer wisten dat de vaders van de twee genoemde edellieden tijdens de invasie waren gesneuveld. 'Maar Takari is van Tsuranese afkomst,' vervolgde Arutha, 'en studeerde al onder zijn zwaard meester vanaf het moment dat hij kon lopen. Als het moet, verdedigt hij LaReu tot de laatste snik. En Carl mag dan nog een kind zijn, maar hij wordt omringd door een sterk, zij het klein, leger.' Arutha knikte naar iemand die achter Erik von Zwartheide stond, een lange man met donker haar, gekleed in een kilt. Op zijn rug hing een lang zwaard. Dash en Jimmy kenden hem als Akee, de leider van een compagnie Hadati's, heuvelmensen uit Yabon.
'De meesten van mijn volk dienen in Yabon,' zei Akee. 'Fadawah zal Yabon niet in handen krijgen.'
Peinzend zei Patrick: 'Maar komend voorjaar zit hij binnen de muren van LaReu, alle Tsuranese krijgseer ten spijt.' Een tijdlang zweeg Patrick, tot hij vroeg: 'Kunnen de troepen van hertog Carl LaReu redden?'
'Ja,' antwoordde Owen. 'Als we ervan uit mogen gaan dat we geen last krijgen van de Broederschap van het Onzalige Pad' - hij bezigde de algemene term voor de moredhel, de zwarte elfen die in het noorden woonden - 'en erop kunnen rekenen dat de elfen, de dwergen en de Vrijsteden voor een stabiel westelijk front kunnen zorgen, dan kan Carl zijn garnizoen missen. Wel moet hij zijn oostelijke flank in het oog blijven houden, maar het overgrote deel van zijn manschappen kan dan zuidwaarts naar LaReu. Onder die omstandigheden moet hij Fadawah kunnen tegenhouden.'
'Als dat lukt, kan hij Ylith dan heroveren?' vroeg Patrick.
Akee wierp een blik op Erik en Arutha, die allebei hun hoofd schudden. De Hadati keek de prins aan en zei: 'Nee, dat is onmogelijk. Om een kans te maken Yabon terug te winnen, heeft hij driemaal het aantal zwaarden nodig dat hij nu onder zijn bevel heeft staan. Wel kan hij stand houden waar hij zit, tenzij generaal Fadawah zijn hele troepenmacht naar het noorden stuurt - wat niet mogelijk is als hij soldaten zuidwaarts stuurt om Krondor in handen te houden - maar hertog Carl kan Ylith niet heroveren.'
'Mijne heren,' sprak de prins, 'LaReu wordt het aambeeld.' Hij keek Owen Grijslok aan. 'Mijnheer de maarschalk, uw leger moet noodzakelijkerwijs de hamer zijn.'
'Het is maar een klein hamertje, Patrick,' zei Owen.
'Zeg dat wel,' reageerde Patrick, 'maar de legers van Kesh staan te dringen langs onze zuidgrens, de restanten van onze vloot houden Queg en de Durbinese piraten ternauwernood op afstand, en dan zitten we ook nog met enkele oosterse koningen die wat al te ambitieus worden. Je zult je moeten zien te redden met je huidige troepenmacht.'
'Dat zijn nauwelijks twintigduizend man,' zei Owen, 'tegen hoeveel? Honderdduizend?'
'We kunnen hen niet zomaar laten houden wat ze hebben genomen tot we deze andere kwesties hebben opgelost, wel?'
Zijn vraag werd beantwoord door stilte.
Patrick keek van de een naar de ander in de kamer. 'Ik ben niet onkundig van de gebreken van mijn eigen voorzaten. We hebben iedere vierkante duim land van iemand anders afgepakt om het Westelijke Rijk te stichten. Alleen Yabon heeft zich vrijwillig aangesloten bij het Koninkrijk en dan alleen maar omdat wij hen hebben gered van de Broederschap van het Onzalige Pad, want anders was Yabon gevallen. Maar de enige reden dat er een baron Von Zwartheide bestaat, is dat de misdadige voorvader van uw eigen kapitein Erik een te harde noot was om te kraken en het makkelijker was om van hem een Koninkrijks edelman te maken en hem het land te laten houden dat hij al had ingenomen dan om hem te doden en het een of andere idiote neefje van de koning op zijn plaats te zetten.' Hij begon harder te praten. 'En door de jaren heen zijn er meer van dergelijke regelingen getroffen, waarbij een voormalig vijand werd veranderd in een gewaardeerd vazal.' Inmiddels schreeuwde hij bijna. 'Maar ik mag branden in de Zevende Hel voordat ik een of andere moordzuchtige schoft toesta zich uit te roepen tot "Koning van de Bitterzee", zodat hij kan regeren over mijn vorstendom. Als Fadawah dat doet, dan is het met één voet op mijn lijk!'
Dash en Jimmy keken elkaar aan. Ze hoefden niets te zeggen. De boodschap was duidelijk. Owen Grijslok en Erik von Zwartheide moesten, samen met de overlevenden van de Legers van het Westen, zonder hulp van buitenaf, het Vorstendom heroveren.
Owen schraapte zijn keel. Patrick wierp een blik op zijn Ridder-Maarschalk van Krondor en zei: 'Ja?'
'Was er verder nog iets, Hoogheid?'
Geruime tijd was Patrick stil. 'Nee,' zei hij toen. Hij zweeg opnieuw even. 'Mijne heren, vanaf dit moment staat u allen onder bevel van maarschalk Grijslok. Beschouw zijn bevelen als waren ze de mijne.' Op zachtere toon voegde hij eraan toe: 'En mogen de goden ons genadig zijn.' Hij vertrok.
Zodra hij was verdwenen, begonnen de edelen in de kamer onderling te mompelen, tot Owen uitriep: 'Mijne heren!'
Het werd weer stil in de zaal.
'We vertrekken morgenochtend,' zei Grijslok, 'Tegen het vallen van de avond verwacht ik vooruit gestuurde eenheden in Ravensburg te hebben, en verkenners bij de muren van Krondor tegen het einde van de week.' Hij keek van het ene naar het andere gezicht. 'U weet wat u te doen staat.'
Een voor een verlieten de mannen de kamer. Erik kwam voor Dash en Jimmy staan. 'Jullie gaan met mij mee,' zei hij, draaide zich om en liep naar een kleine zijdeur.
In de kamer erachter troffen de gebroeders hun vader al wachtend aan en een ogenblik later kwam Grijslok binnen, de deur achter zich sluitend. 'Ik wilde jullie alleen even laten weten,' zei Owen tegen de broers, 'dat jullie het smerigste en ondankbaarste klusje krijgen dat we hebben.'
'Geweldig!' glimlachte Dash.
Jimmy wierp zijn broer een vuile blik toe en vroeg: 'Wat dan?'
'Jimmy, jij krijgt het bevel over onze bijzondere voorhoede-eenheid.'
'Bijzondere voorhoede-eenheid?' vroeg Jimmy.
Arutha knikte. 'Hij,' zei hij, wijzend naar Dash.
Dash wierp een blik naar het plafond, maar zei niets. Al heel lang geleden had hij zich erbij neergelegd onder leiding van zijn oudere broer te staan wanneer ze samenwerkten.
'Owen zei dat hij een paar stiekeme smeerlappen nodig had om achter de vijandelijke linies te opereren,' zei Arutha glimlachend. 'Ik heb hem gezegd dat jullie je vroeger inderdaad weigerden te wassen en dat jullie je stiekem genoeg konden gedragen om die taak naar behoren te vervullen.'
'Wanneer vertrekken we?' vroeg Jimmy.
'Nu meteen,' antwoordde Erik. 'Er staan al paarden voor jullie klaar bij de achterpoort, met proviand voor een week.'
'Een week?' riep Jimmy uit. 'Dus jullie willen dat wij al in Krondor zijn wanneer de verkenners bij de muren arriveren?'
Owen knikte. 'Of dichtbij. Laat die uniformen maar hier en verkleed je als een stel huurlingen. Als jullie worden gesnapt, zeg je maar dat jullie Dalbewoners zijn die dienst komen nemen.'
Dash grijnsde en zei spottend: 'Hoera, we kunnen weer spionnetje spelen.'
Andermaal keek Jimmy zijn broer aan alsof hij niet goed bij zijn hoofd was. 'Een kinderhand is gauw gevuld.'
Arutha keek zijn beide zoons aan. 'We hebben zojuist de bevestiging ontvangen dat Duko zuidwaarts is gekomen.'
'De poppen zijn aan het dansen, hè?' merkte Dash op.
Arutha knikte. 'Inderdaad. Als Duko zich weet te vestigen in Krondor voordat wij er zijn, vormt hij een dreiging voor Vykorhaven. Als Vykorhaven is afgesneden, hebben we geen communicatie meer met de vloot en zonder de vloot hebben we geen gelegenheid meer om ons te bevoorraden vanuit de Avondroodeilanden en de Verre Kust.'
'Misschien is het een schijnbeweging en is Sarth zijn werkelijke doel,' wierp Owen tussenbeide. 'Er is echter gemeld dat er vanuit Haviksholte een tweede strijdmacht onderweg is, onder leiding van Nordan, Fadawahs onderbevelhebber.'
'Dat zijn flink wat soldaten om mee door het ijs en de modder te ploeteren,' was Jimmy's commentaar.
'De haven van Krondor is onbruikbaar,' zei Arutha. 'Dat weet Fadawah ook. Mogelijk is hij op de hoogte van de haven die Vykor in de Baai van .Shandon heeft gesticht. Zo ja, dan is dit een schijnbeweging.' Jimmy wierp een blik op zijn broer en zei toen tegen zijn vader: 'Dus dat moeten wij uit zien te vinden?'
'Indien mogelijk,' antwoordde Arutha. 'Als hij alleen onze opmars wil stuiten opdat hij Sarth kan versterken, dan moeten we dat weten.'
Dash keek de kamer rond en vroeg: 'Verder nog iets?'
'Zorgen dat je heelhuids terugkomt?' zei Arutha.
Jimmy glimlachte. 'Dat is altijd ons vaste voornemen, vader.' Arutha kwam naar hen toe en omhelsde zijn zoons eerst Dash daarna Jimmy.
'Kom,' zei Dash, 'we moeten vanavond nog een eind rijden.' Met een bedenkelijke blik volgde Jimmy zijn broer de kamer uit.