10 Overplaatsing

 

Het alarm klonk.

De trommen werden geroerd en het kamp was in rep en roer. Het was drie dagen nadat Erric het gesprek in Caelis' kantoor had afgeluisterd en de zes gevangenen hadden driftig geoefend, hun aandacht volledig gericht op wat nodig was om in leven te blijven. Meijer werd een nog grotere tiran, de mannen bij iedere gelegenheid beledigend, en Van Loungville hield hen scherp in de gaten, op zoek naar tekenen die erop wezen dat ze niet aan zijn eisen konden voldoen.  

Nu begon er een nieuwe dag met een onverwachte wending. Een dik half uur eerder dan normaal werden de gevangenen uit hun tent gehaald en buiten zagen ze dat de andere mannen die op het terrein woonden allemaal naar het bevelvoerdersgebouw renden. Hen volgend, werden ze onderschept door een bewaker, ene Peer van Edik, die zei: 'Met mij meekomen en bij elkaar blijven. Niet praten!'

In hun gebruikelijke volgorde liepen de zes achter de soldaat aan, Knoert voorop, Sho Pi achteraan en Will, Louis, Ru en Erric in het midden. Op het moment dat ze bij het gebouw kwamen, ging de deur open en kwamen Caelis en Van Loungville naar buiten.

Van Loungville hief zijn hand op, wachtte tot het stil was en zei: 'Luisteren!'

'We zijn ontdekt,' zei Caelis. 'Vannacht zijn twee van onze schildwachten gedood.'  

Onder de mannen in het zwart brak een gemompel uit en Van Loungville moest opnieuw om stilte verzoeken.

'Iedereen weet wat hem te doen staat,' vervolgde Caelis. 'We breken nu meteen het kamp op.'

Ogenblikkelijk renden de dertig in het zwart geklede mannen terug naar hun tenten en de meerderheid van de soldaten repte zich naar hun aangewezen stellingen. Meijer wendde zich tot Peer van Edik en gaf hem instructies. De zes gevangenen wenkend zei de soldaat: Jullie daar. Met mij mee.'  

Ze volgden de soldaat door de koortsachtige maar georganiseerde bedrijvigheid naar een grote tent, niet ver van de smederij. 'Zoek iets uit wat past,' gebood hij, 'en trek het aan.'

Binnen zagen ze in het donker een groot aantal gewone kleren op een hoop liggen. Erric trok zijn laarzen uit en daarna ook zijn versleten grijze tuniek en broek, die hij in een hoek gooide. Daarop doorzocht hij samen met de anderen de berg kleren, tunieken oppakkend, de maat schattend en wegwerpend wat duidelijk te klein was. Al gauw hadden Louis, Will en Sho Pi kleren gevonden, aangezien zij van gemiddelde bouw waren. Ru deed er met zijn geringe omvang wat langer over om passende spullen te vinden, evenals Knoert en Erric, vanwege hun grote postuur. Maar uiteindelijk hadden ze alle zes nieuwe kleren aan. Erric had een donkerblauwe tuniek met een open kraag en lange mouwen gevonden. Een matrozenbroek was de enige die hem paste. Zijn pogingen om de wijde pijpen in zijn laarzen te stoppen waren mislukt, dus liet hij ze er maar overheen vallen.  

Toen er werd gelachen keek Erric op en daar stond Ru met een boos gezicht. 'Het is de enige die past!' zei hij in antwoord op de schunnige opmerkingen van Will en Louis. Het hemd hing open tot op het middel en was van een felle kleur paars. Om het nog erger te maken, was de enige broek die klein genoeg was helderrood.

'Pak er dan eentje die niet past,' zei Erric, zijn lachen ternauwernood inhoudend.

Ru trok het schreeuwende hemd uit, zocht verder en vond een effen witte tuniek die hem maar een beetje te groot was. De omvangrijke slippen stak hij in zijn knalrode broeksband en Erric knikte. 'Nu zie je er alleen nog maar een beetje belachelijk uit in plaats van volslagen bespottelijk.'

Ru trok een grimas en glimlachte toen. 'Rood is mijn lievelingskleur.'

'Naar buiten!' riep Peer en de gevangenen verlieten de tent. 'Ga naar de smidse en stap op de achterste wagen in de rij. Er rijden twee ruiters met kruisbogen vlak achter jullie, dus denk maar niet dat je de kans krijgt om een wandelingetje te maken.' Hij wilde net weglopen, maar draaide zich weer om. 'En stop die stroppen uit het zicht.'

De zes gevangenen waren zo gewend geraakt om de stroppen te dragen dat ze die na het omkleden vanzelf weer hadden omgedaan. Nu staken ze de geknoopte lussen in hun hemden. Knoert moest vlug zijn tuniek uittrekken, de strop omdoen en het hemd weer aantrekken omdat de hals van zijn hemd te krap was.  

'Een beetje te bobbelig voor de laatste mode, mijn vriend,' zei Louis, 'maar het kan ermee door.'

Sinds ze vanuit de gevangenis naar het kamp waren gebracht, had Erric vaak gemerkt dat Louis ijdel was - naast opvliegend en arrogant - maar desondanks mocht hij de Rodezische messentrekker wel. Hij had zijn grijze baard afgeschoren maar zijn snor laten staan en hij hield zijn tot op de schouders hangende haar keurig bij. Louis was een soort pauw; De kleren die hij had uitgekozen waren zo modieus als maar kon, gezien het aanbod. Erric twijfelde er niet aan dat Louis' opmerking over de laatste mode niet zomaar uit de lucht was gegrepen en dat hij zich eens had moeten kleden voor een hoffunctie voordat zijn heetgebakerde temperament hem aan lager wal had gebracht. Over zijn verleden had hij niets verteld, maar eenmaal had hij gezegd dat hij een vriend was geweest van de zoon van de Hertog van Rodez.  

Ze haastten zich naar de smederij, waar Erric vol ontzag toekeek hoe snel de complete uitrusting naar buiten werd gedragen. Overal waar ze keken, waren mannen druk bezig om alle sporen van bewoning uit te wissen. Een groep nieuwkomers in het kamp, arbeiders uit een stad - waarschijnlijk Krondor - waren al begonnen om de drie gebouwen in het midden van het kamp af te breken. Bij de smederij stond Meijer hen al op te wachten en beduidde hun op een wagen te klimmen. Op de bok zaten twee bewakers en achter hen namen er nog twee plaats, zodat ze vertrokken zoals ze gekomen waren, drie aan drie, tegenover elkaar. Zodra er twee andere bewakers te paard achter de wagen stonden, gingen ze op weg.  

Erric keek rond. Ru was aan de ene kant opgewonden en aan de andere kant bang voor wat de verwikkelingen inhielden. Louis keek aandachtig toe, evenals Knoert. Will scheen het wel grappig te vinden en Sho Pi staarde slechts in de verte.

Een paar mannen die Erric eerst in het zwart gekleed had gezien, waren nu net zo gekleed als de gevangenen, in een verscheidenheid aan kleren, variërend van bedelaarslompen tot edelmansgoed. Sommigen reden te paard, anderen in wagens en meer dan tien verlieten het kamp te voet. De twee andere ruiters die Erric zag naderen, bleken Leonhard van Loungville en korporaal Meijer te zijn.

'Goed, luisteren,' zei Van Loungville toen hij naast de wagen inhield. 'Ik heb vanmorgen nog met Caelis besproken dat we jullie vanmorgen allemaal zouden ophangen, maar daar hadden we geen tijd meer voor. Niets is zo erg als een haastige executie voor het ontbijt. Caelis was het met me eens dat we het veel beter later op ons gemak kunnen doen, zodat het tenminste goed gebeurt, dus jullie blijven nog een paar dagen langer leven. Maar denk niet dat we van jullie zijn gaan houden. Die twee jongens achter jullie met de kruisbogen hebben de opdracht iedereen neer te schieten die zo stom is om van de wagen te springen. Begrepen?'

'Ja, sergeant!' zeiden ze allemaal.

'En dan nog iets: tot ik het zeg schreeuwt niemand meer: "ja, sergeant." Dat trekt te veel aandacht. En aandacht kunnen we nu missen als kiespijn. Dus hou je kaken op elkaar en doe wat je gezegd wordt tot we op de plek van bestemming zijn.' Zonder een nader woord zette hij zijn hielen tegen zijn paard en galoppeerde weg, Meijer vlak achter hem aan.

Rondkijkend zag Erric dat geen van de anderen het risico wilde nemen om een eventuele opmerking beloond te zien worden met een kruisboogschicht, dus zo goed als hij in de hobbelende wagen kon, probeerde hij zich te ontspannen.  

 

Langs de weg naar Krondor passeerden ze groepjes mannen te voet, velen gekleed als gewone huurlingen, boeren of arbeiders. Anderen reden in wagens, zich met niemand bemoeiend. Enkele mannen kwamen te paard voorbij, elk zonder enige aandacht voor de ander.  

Er verscheen ander verkeer op de weg, in de richting van de hoofdstad van het Westelijke Rijk. Ratelend reden de boerenwagens, zwaar beladen met nazomerse gewassen en de eerste vroege herfstoogst, naar Krondor. Ook handelaars, hun goederen hoog opgetast, en hier en daar een edelmanskoets, mengden zich in het verkeer.  

Er was geen wegversperring meer, zodat Erric en de anderen flink door konden rijden naar de zuidpoort van de stad, redelijk dicht bij het paleis waarin ze ter dood waren veroordeeld. In het middaglicht zag het paleis er schitterend uit, zoals het oprees boven de haven. Op de torens wapperden vaandels en de stad spreidde zich majestueus uit over de heuvel waarop eeuwen geleden de eerste veste van de Prins van Krondor was gebouwd.

Bij de zuidpoort werden ze door de wachters snel doorgelaten en de wagen begon aan een kronkelende koers door de stad. Uiteindelijk bereikten ze de havenkade nabij het Armenkwartier en plotseling verscheen Meijer. Zonder zijn stem te verheffen, zei hij: Jullie groepje, de wagen uit en in die boot daar.' Hij wees naar een sloep die lag te dobberen op het tij, aan de voet van een stenen trap die van de kade naar beneden liep. Vlug liepen Erric en de anderen de trap af naar de boot, waar twee matrozen hun elk een plaats aanwezen. Zodra Ru als laatste was ingestapt, kwam Meijer bij hen zitten en duwden de matrozen af. Bedreven roeiden de twee zeelieden de sloep naar een schip in de haven.  

Van schepen wist Erric niets. Maar dit was verreweg het grootste van allemaal. Het had drie masten, als bladerloze bomen hoog ten hemel rijzend, en was naargeestig zwart geschilderd. Andere schepen in de buurt waren groen, rood of blauwen er lag er zelfs een met een opvallend gele kleur, zodat het zwarte schip er des te indrukwekkender uitzag vanwege haar ontmoedigende uiterlijk. Zodra de sloep het schip had bereikt, wees Meijer naar een net dat over de reling was uitgehangen. 'Naar boven,' zei hij.  

Erric stond op, greep het ladderachtige net en begon te klimmen. Het gewicht van degenen onder hem deed het net een beetje schommelen, maar hij kwam zonder ongelukken boven, waar hij door matrozen aan boord werd getrokken.

Een man in een vreemd uniform - blauw jasje tot hoog aan het middel, witte broek en een sabel in een bandelier aan zijn schouder - beduidde Erric opzij te gaan. Toen de anderen aan boord waren, riep Meijer naar boven: 'Dat groepje moet bij elkaar blijven, meneer Kolijn!'  

De man met het vreemde uniform leunde over de reling. 'Bij de anderen in het ruim?'

'Ja,' antwoordde Meijer terwijl de sloep alweer vertrok. 'Maar apart in een hoek!'

'Tot uw orders, korporaal Meijer.' Kolijn draaide zich om en beval: 'Meekomen.'

Hij daalde een smalle, steile ladder af door een vierkant luikgat dat zich voor de grote mast in het dek bevond. Erric kwam als laatste in het ruim en zijn ogen hadden even nodig om zich aan de schemering aan te passen. Ze bevonden zich in een vrachtruim dat was omgebouwd tot kazerne. Er stonden twintig stapelbedden met elk drie matrassen in de lengterichting van het schip, aan weerszijden tien, met een vrij breed pad in het midden. Tussen de bedden stonden grote hutkoffers, waarin diverse mannen hun spullen aan het wegbergen waren. Kolijn gaf de zes gevangenen een teken hem te volgen en ging hun voor naar de twee stapelbedden die het verst bij de andere mannen vandaan stonden, aan stuurboordzijde. De bedden aan de andere kant van het ruim waren leeg. 'Hier slapen jullie,' zei hij. 'Jullie eten aan dek, tenzij het te zwaar weer is, dan eten jullie hier. Jullie kunnen je spullen in deze twee kisten doen.' Hij wees naar de hutkoffers die aan de hoofdeinden van de beide stapelbedden stonden.  

'We hebben geen spullen,' zei Ru.

'Als je iets tegen me zegt, spreek je me aan met meneer Kolijn,' zei de man. 'Ik ben de tweede stuurman op Schenderts Wraak. De eerste stuurman is meneer Strenger en de kapitein is... Die noem je kapitein. Is dat duidelijk?'  

'Ja, meneer Kolijn,' zei Ru, 'maar we hebben geen spullen gekregen, meneer.'

'Dat is mijn probleem niet. Jullie zullen van je officier vast wel krijgen wat je nodig hebt. Het wordt een lange reis, dus jullie hebben tijd genoeg om alles naar je zin in te richten. Goed, jullie blijven hier tot je wordt opgehaald.' Hij vertrok.

Knoert nam een van de laagste bedden, met Sho Pi en Will Godwinus boven hem, terwijl Ru, Erric en Louis het andere stapelbed namen, in oplopende volgorde.  

'Wat doen we nu?' vroeg Ru.

'Niks,' grinnikte Knoert. 'Ik ga een dutje doen!' voegde hij er opgewekt aan toe.  

Erric besefte dat ook hij moe was, doch tegelijkertijd nerveus, daar hij niet kon wachten om te ontdekken wat het lot nu voor hem in petto had. Maar het zachte wiegen van het schip dat in de haven op de golven deinde, had een kalmerende uitwerking op hem, zodat ook hij al gauw in slaap was gevallen.

 

Lawaai van boven en beweging in het schip deed Erric overeind komen, zijn hoofd stotend tegen de bodem van de kooi boven hem. Een grimas trekkend van de pijn stapte hij bijna op Ru toen hij uit de middelste kooi kwam.

Een knarsend geluid werd gevolgd door een verandering in de bewegingen van het schip. De bevelen die aan dek werden geschreeuwd maakten duidelijk dat ze op weg gingen. Onzeker bleven de zes gevangenen staan terwijl de dertig mannen aan de andere kant van het ruim zich schenen te vermaken om hun verwarring.  

Een van hen, bijna net zo groot als Knoert, zei: 'Waarom ren je niet even naar boven om Lenno van Loungville te zeggen dat hij jullie is vergeten te vertellen dat we zo snel al zouden vertrekken!'

Hierop barstten de anderen in lachen uit.

'Waarom ga jij niet even naar boven om te vragen of hij misschien weet wie je vader is,' zei Louis, 'want je moeder wist het in ieder geval niet.'

De man sprong op van zijn kooi en was al twee stappen onderweg naar Louis toen Sho Pi hem de pas afsneed. 'Een klein ogenblikje, mijn vriend,' zei de Isalani.

'Ik ben geen vriend van jou,' kaatste de man terug, nu duidelijk in de stemming om met iedereen te vechten die hem tegenstond. Met een grote hand op Sho Pi's borst duwde hij hem opzij.

Ineens zat de man op zijn knieën met een van pijn vertrokken gezicht terwijl Sho Pi zijn hand in een martelende greep hield, de duim naar achteren duwend en de palm naar binnen, zodat de hand tegen de eigen pols werd gedraaid. Het enige geluid dat hij maakte was het snakken naar adem.

'Wat ik dus wilde zeggen,' zei Sho Pi, 'is dat het een lange en saaie reis gaat worden en dat het daarom in ons aller belang is om de vrede te herstellen en een beetje rekening te houden met elkaars gevoelens. Ik weet zeker dat mijn vriend hier meer dan bereid is zijn excuses aan te bieden voor het betwisten van je moeders deugdzaamheid als jij zo goed bent om het hem te vergeven.'

Met een geamuseerde glimlach en een zwierig gebaar met een denkbeeldige hoed, maakte Louis een hoffelijke buiging. 'Mijnheer,' zei hij, 'het was erg lomp en onnadenkend van mij. Ik schaam me voor mijn gedrag. Ik verzoek u om vergeving, heer.'  

'Het is je vergeven,' hijgde de man, wiens ogen inmiddels danig traanden. Het was nauwelijks meer dan een gekreun van pijn.  

Sho Pi liet hem los en de man viel bijna flauw van verlichting. Will hielp hem overeind en bracht hem terug naar zijn metgezellen, onderwijl trachtend zijn grijns te bedwingen. De man bleef maar wrijven over zijn hand, alsof hij dacht dat er iets gebroken moest zijn, wat echter niet zo was, en terwijl Will terugliep naar zijn eigen deel van het ruim, schudde de man er nog een paar maal mee.

Het luik boven werd opengeschoven en er kwamen twee mannen naar beneden, Van Loungville en Meijer. 'Luisteren!' zei Meijer.

Ongeveer halverwege de ladder bleef Van Loungville staan, zodat hij naar iedereen kon kijken. 'We zijn onderweg, zoals jullie ongetwijfeld hebben gemerkt als je niet bewusteloos bent of nog stommer dan ik dacht. Als het weer niet opspeelt, zitten we tussen de negentig en honderd dagen op zee. Er is meer dan genoeg te doen en ik laat jullie niet dik worden omdat jullie geen zeeman zijn. Trouwens, het is mogelijk dat we mannen te kort gaan komen,' - er verscheen een afwezige blik in zijn ogen, alsof die mededeling nog veel meer inhield - 'dus is het nuttig om een beetje de weg op het schip te leren kennen. Straks komt meneer Kolijn naar beneden om de taken te verdelen en iedereen doet wat hem wordt gezegd, zonder morren. Zijn rang is even hoog als die van een Ridder-Kapitein in het Koninkrijkse leger, dus denk daar goed aan, ook al ziet hij eruit als een gewone matroos.'  

Hij kwam de ladder af, liep naar de zes gevangenen en beduidde hun bij hem te komen staan. 'Ik zeg jullie dit maar één keer, dus luister goed. Ruthia heeft vast een oogje op jullie, want de Vrouwe van het Geluk heeft bepaald dat jullie nog wat langer mogen blijven leven. Ik had twee weken om te bepalen of jullie goed genoeg waren, en zoals het eruitzag, zouden jullie allemaal terug naar de galg zijn gegaan.' Hij keek van de een naar de ander. 'Maar ik heb Caelis ervan weten te overtuigen dat ik jullie net zo makkelijk aan de ra's kan opknopen als aan het galgenblok in Krondor, dus jullie hebben alleen maar wat tijd gewonnen.' Hij zweeg even. 'De komende drie maanden worden zwaar. Jullie werken een volle wacht, net als iedereen op dit schip, en een tweede wacht wordt besteed aan de oefeningen die jullie nog niet hebben gehad en de anderen wel.' Met zijn duim wees hij over zijn schouder naar de mannen aan de andere kant van het ruim.

Tot ieders verrassing stelde Knoert een vraag. 'Krijgen we ook te weten waarom?'

'Waarom wat?'

'Waarom deze grote vliegende poppenkast op touw is gezet, Leonhard van Loungville, lieve meneer sergeant. Het lijkt me niet dat u het goeie goud van de prins uitgeeft en uit heel het Koninkrijk soldaten ronselt en al die moeite doet om een stel dieven en moordenaars van de strop te redden. U wilt iets van ons en u bent bereid ons daarvoor in ruil te laten leven. Allemaal goed en wel, daar zult u mij niet over horen klagen, maar iemand die nog stommer is dan ik zou evengoed moeten weten dat het een stuk beter voor ons is om te weten wat er in het verschiet ligt, zodat we ons daarbij neer kunnen leggen en ons tenminste niet zulke verschrikkelijke dingen voor de geest hoeven te halen dat we rare dingen gaan doen. Als wij tot een voortijdig einde komen, zijn wij niet blij en bent u niet blij.'  

Een tijdlang bleef Van Loungville hem aankijken. Toen spleet zijn gezicht in een brede grijns. 'Je beviel me een stuk beter toen je nog stom was, Knoert.' Hij draaide zich om. 'Zorg nou maar dat je lang genoeg in leven blijft,' zei hij terwijl hij wegliep, 'dan beloof ik je dat je meer te weten komt dan je lief is.' Bij de ladder draaide hij zich weer om. 'Maar voorlopig moet je er eerst maar eens voor zien te zorgen dàt je in leven blijft.'

Met Meijer zoals altijd op zijn hielen klom hij naar boven, en toen het luik weer dicht was zei Knoert: 'Nou, dat was niet echt wat ik wilde horen.'

'Wat denken jullie?' vroeg Louis. 'Probeert hij ons bang te maken?'

'Nee,' zei Sho Pi, 'volgens mij doet hij juist zijn stinkende best om ons niet bang te maken.'  

Erric ging terug naar zijn kooi en met een koud gevoel van binnen wist hij dat Sho Pi gelijk had.

 

De dagen verstreken. De eerste dag dat ze aan dek mochten, zag Erric op korte afstand een ander schip met hen meevaren. Een van de matrozen vertelde hem dat het de Vrijpoortse Vagebond was, een tweede schip onder Caelis' bevel. Vervolgens zei Erric dat hij dacht dat alle Koninkrijkse schepen Koninklijke dit of dat heetten, waarop de matroos slechts knikte en weer aan het werk ging.  

Erric vond niet veel aan het werk, maar het was buiten en het was mild weer, ondanks de vroege herfst. Ru haatte het zeemanswerk en had wat last van hoogtevrees, maar hij klom stukken behendiger door het want dan Knoert of Erric. Louis en Will waren redelijke dekknechten en Sho Pi voerde de hem toegewezen taken uit met hetzelfde gemak dat hij in het kamp had laten zien.

Na twee weken had Erric zijn zeebenen en het eelt onder zijn voeten. Zijn rijlaarzen had hij weggeborgen omdat die op een schip gevaarlijk waren en het zoute water slecht was voor het leer. Alleen de officieren droegen laarzen, want die hoefden nooit het want in te klimmen. Evenals de matrozen gingen Erric en de andere mannen blootsvoets en ze leerden het zeemansvak snel. Als regelrechte landrot raakte hij niet langer in verwarring van termen als 'staande lijken' of 'lopend tuig'. Evenals in het kamp ging het harde werk gepaard met goede maaltijden, iets waar menig zeeman een opmerking over maakte. Dat ze beter te eten kregen dan de norm was, ontging Erric niet en hij grapte wel eens dat ze werden behandeld als dure paarden voor een renwedstrijd van edellieden, waarbij hij maar onvermeld liet dat bij zulke wedstrijden regelmatig een paard een been brak of een ruiter ernstig gewond raakte of zelfs overleed na een val van zijn rijdier.  

Zelfs Ru, die zijn hele jonge leven een hekel aan hard werken had gehad, vertoonde de uitwerkingen van het harde regime en de goede maaltijden. Er waren pezige spieren op zijn schriele lijf verschenen en hij liep met een zelfverzekerdheid die Erric niet van hem kende. Als kind was Ru altijd vrolijk geweest, maar ook had hij altijd iets laags en gevaarlijks over zich gehad en vaak was zijn humor aan de wrede kant geweest. Nu scheen hij meer betrokken te zijn bij het moment, alsof het langzaam tot hem doordrong wat het eigenlijk was om te leven, in tegenstelling tot de verlammende angst dat de dood slechts enkele tellen van hem verwijderd was. Erric had gemerkt dat er iets veranderd was in Ru, al kon hij niet precies zeggen wat.

Wat hen ook te wachten stond, zo had Sho Pi opgemerkt, Van Loungville wilde dat ze in goede conditie waren. Iedere dag bestond uit gelijke delen hard werk en oefening in strijdvaardigheid.  

De tweede dag buiten ging Sho Pi tijdens zijn wije wacht aan dek om een reeks gecontroleerde bewegingen te maken die in Errics ogen nog het meeste leken op een dans. Ondanks de vloeiende elegantie hadden de bewegingen echter ook iets dreigends, alsof een plotselinge versnelling een sierlijke beweging kon veranderen in een dodelijke slag. Toen hij klaar was en terug in het ruim kwam, vroeg Louis: 'Wat was je daarboven aan het doen, Keshiër?'  

'Isalani,' verbeterde Sho Pi en sprong in zijn kooi. 'Het heet kata en het is de kern van alle kunsten die ik beoefen. Het is een gevoel voor beweging en het boort de energie om je heen aan om je evenwicht en rust te geven op het moment dat je die energie moet gebruiken.'  

Erric kwam overeind in zijn kooi. 'Is dat het trucje waarmee je die soldaat had ontwapend?'

'Dat moet ik helaas toegeven, ja, maar een trucje is het niet. Het is een oude kunstvorm die kan worden gebruikt om het zelf met het universum in harmonie te brengen, maar ook als zelfverdediging.'

'Als je me kunt laten zien hoe je Van Loungville zo te grazen hebt kunnen nemen, wil ik het best graag leren,' zei Knoert.

'Dat zou misbruik van de kunst zijn,' zei Sho Pi. 'Maar als je met me wilt oefenen, ben je welkom. Kata ontspant, kalmeert en verfrist.'

'Zal best,' zei Will. 'Je zag er zo ontspannen en kalm uit toen je Van Loungville onderuit schopte.'

Louis grijnsde. 'Ja, en verfrissend was het zeker!'

Ze lachten allemaal en ineens werd Erric bezocht door een onverwachtse en buitengewone genegenheid voor deze mannen. Het waren allemaal moordenaars, uitschot van de Koninkrijkse maatschappij, maar in elk van hen bespeurde hij iets wat een vorm van verwantschap in hem opriep. Zo'n gevoel had hij nog nooit ervaren en enerzijds stoorde het hem terwijl het hem anderzijds als natuurlijk overkwam. Peinzend over deze vreemde beroering liet hij zich weer op zijn rug zakken.  

 

Tegen het einde van de week hadden Erric en de anderen ook kata-les genomen bij Sho Pi. Een uur lang na hun wacht stonden ze met zijn zessen op een relatief leeg gedeelte van het dek, tussen het grote luik en de voorste mast, en deden ze hem na.

Eerst vond Erric de aanwijzingen die hij kreeg maar raar. Hij diende te denken aan een punt van licht, een zacht briesje of een ander ontspannend beeld terwijl hij zich door een lange reeks klassieke Isalanische bewegingen heen werkte. Na een tijdje merkte hij echter dat hij kalmer werd door Sho Pi's raad op te volgen. Ondanks de lange uren van hard werk ervoer Erric de extra oefeningen niet als vermoeiend, eerder als verkwikkend, en hij had van zijn leven nog niet zo goed geslapen.

Ook een van de matrozen, een LaReuer, wiens vader een Tsuranees krijger was geweest, vroeg of hij mee kon doen. Hij beweerde dat wat Sho Pi hun leerde als twee druppels water leek op de technieken die zijn vader hem vroeger had laten zien, als deel van het erfgoed van de Tsuranese 'weg van de krijger'.  

Nadat ze een week hadden geoefend, kwam de grote man die door Sho Pi was vernederd kijken. Na een paar minuten vroeg hij: 'Kan je me laten zien hoe je dat deed met die duim?'

'Dat is maar een klein onderdeel hiervan,' zei Sho Pi. 'Je krijgt een heleboel te leren.'

De man knikte en ging naast Erric staan. Sho Pi knikte naar Erric, die zei: 'Zet je voeten zo neer.' Hij liet het hem zien. 'En verdeel nu je gewicht zodat je niet te ver naar voren of naar achteren staat, maar precies in het midden, op allebei je voeten.'

De man knikte weer. 'Mijn naam is Jerom Handig,' zei hij.

'Erric van Zwartheide.'

Sho Pi demonstreerde de vier bewegingen die ze zouden oefenen en liet de mannen langzaam de reeks uitvoeren. Daarna, terwijl ze het nogmaals deden, ging hij snel van de een naar de ander om hun houding en evenwicht te verbeteren.

Vanaf het halfdek keken Meijer en Van Loungville toe. 'Wat maak jij daarvan?' zei Meijer.

Van Loungville haalde zijn schouders op. 'Moeilijk te zeggen, Charel. Misschien gewoon iets om de tijd te doden. Maar misschien ook iets wat een paar van die jongens het leven kan redden. Die Keshiër had me net zo goed dood kunnen schoppen toen hij me onderuit haalde. Maar hij hield zich in, ondanks dat hij kwaad op me was.' Een tijdlang was hij stil. 'Laat ze maar weten dat ik er geen bezwaar tegen heb als de anderen Handigs voorbeeld volgen. Het wordt ongeveer tijd dat onze laatste zes vogels zich bij de rest van onze zwerm gaan voegen.'

De daarop volgende dagen sloten zich steeds meer van de andere dertig mannen bij de groep aan, tot ze aan het einde van de derde week allemaal onder Sho Pi's leiding kata leerden.

 

'Zijn jullie allemaal gevangenen?' vroeg Louis ongelovig.

'Ja,' zei de man met de diepbruine huid uit het Dromendal, wiens naam Jadow Shati luidde. 'Ieder van ons heeft een keer meegespeeld in dat toneelstukje van Lenno van Loungville. Ieder van ons heeft de godin des doods in de ogen gezien, of dacht tenminste dat hij dat ging doen.' Hij grijnsde en Erric glimlachte als vanzelf terug. 's Mans glimlach had nu eenmaal die uitwerking, alsof al het zonlicht en geluk weerkaatste op zijn tanden, wit oplichtend tegen de achtergrond van zijn donkere huid, de donkerste die Erric ooit had gezien. In de korte tijd dat hij Jadow nu kende, had hij gemerkt dat de man uit bijna iedere situatie wel wat humor wist te putten. Ook om de manier waarop hij dingen onder woorden bracht moest Erric vaak lachen.

Ru wierp zijn handen ten hemel. 'Maar waarom waren jullie dan zo'n stelletje rotzakken toen we pas in het kamp waren?'

Ze zaten allemaal in het kazerneruim. De afgelopen dagen waren de mannen na het oefenen met Sho Pi wat met elkaar blijven praten en was de scheidslijn tussen de zes mannen die Erric was gaan beschouwen als 'wij' en de andere dertig die hij zag als 'zij' gaan vervagen.

Jadow sprak in het patois van het Dromendal, een niemandsland waar beurtelings het Keizerrijk Groot Kesh en het Koninkrijk aanspraak op maakte, waar talen, rassen en landsbelangen zich vrij makkelijk met elkaar lieten mengen. Het was een muzikaal geluid, zachter dan de hardere Koninkrijkse taal, maar met beduidend minder keelklanken dan het Hoog-Keshisch. 'Man, dat hoorde erbij, weet je niet? Iedere keer als er een nieuwe groep kwam, moesten we ze ervan langs geven! Bevel van Lenno. Pas toen hij zeker wist dat hij ons niet hoefde op te hangen ging hij ons beter behandelen dan het vuil onder zijn laarzen, weet je niet? En toen mochten we die pokketouwen afdoen. En toen begonnen we te denken dat we misschien nog wat langer zouden blijven leven.'  

Tegenover Erric zat Jerom Handig, na Knoert de grootste kerel in de groep, maar breder in de schouders. 'Jadow en ik waren bij de eerste zes. Vier van onze maten zijn gedood. Twee probeerden over de muur te komen, maar die Padvinders plukten hen er met hun langbogen van af als kwartels in de vlucht.'

Met twee handen maakte hij een klapwiekende beweging, alsof hij schaduwfiguren op de muur wierp, onderwijl een grappig klepperend geluid makend met zijn mond. Daarna hield hij ineens zijn handen andersom en beeldde een vallende, gewonde vogel uit. Hoe ruig en intimiderend Handig ook was, Erric had gemerkt dat hij ook erg onderhoudend kon zijn zodra hij toehoorders had. 'Eentje verloor zijn zelfbeheersing en sneuvelde bij het zwaardvechten. En de ander...' Hij keek Jadow aan.

'Ach, dat was erg, man. Rogier heette hij,' vulde de Dalbewoner aan.

'Juist. Rogier. Die werd opgehangen nadat hij een bewaker had vermoord tijdens een ontsnappingspoging.'  

'Hoe lang is dat geleden?' vroeg Erric.

'Meer dan een jaar, man,' zei Jadow. Hij wreef met een hand over zijn kale kop, die hij iedere ochtend droog schoor met een mes. Veel haar groeide er uit zichzelf al niet meer, maar de randjes bij de oren waren dermate volhardend dat Erric huiverde wanneer hij de man het zag doen.

'Een jaar!' riep Will Godwinus uit. 'Hebben jullie een jaar lang in dat kamp gezeten?' .

Jadow grijnsde. 'Man, denk eens na over het alternatief, weet je niet?' Hij begon te lachen, een kelige versie van kinderlijke pret. 'Het eten was uitstekend, het gezelschap...' - hij wierp een zogenaamd ergerlijke blik op Jerom - 'vermakelijk, zullen we maar zeggen. En hoe langer we daar zaten...'

'Ja?' spoorde Ru hem aan.

Het was Knoert die verder ging. 'Hoe langer het duurde voordat ze op weg gingen naar die geheime plek waar Van Loungville en de Adelaar ons naar toe brengen.'

'Precies.'

'Dus jullie hebben al een jaar lang soldaatje gespeeld?' vroeg Louis.

'Langer, en spelen wou ik het niet noemen als er mensen doodgaan,' zei een man met de naam Peter Blee.

Jerom knikte. 'Wij zijn met zijn dertigen de enigen die nog over zijn van de achtenzeventig die in het afgelopen jaar plus een paar maanden die schijnexecutie hebben doorgemaakt.'

'Aha,' zei Sho Pi, 'vandaar dat korporaal Meijer en ... wat is eigenlijk de echte rang van Leonhard van Loungville? Toen ik hem voor het eerst zag, dacht ik dat hij van adel was. Weet iemand dat?'

Jerom schudde zijn hoofd. 'Voor zover ik gehoord heb, is hij gewoon sergeant. Maar ik heb hem bevelen zien geven aan een Ridder-Kapitein van de koning zelf. Hij is de onderbevelhebber, na de elf.'

'De elf?' zei Erric.

'Die vent die door de oudere bewakers de Adelaar wordt genoemd,' zei Louis. 'Dat is geen grap. Zo noemen ze hem, maar eerder uit eerbied dan uit iets anders. Maar ze zeggen dat hij geen mens is.'

'Hij ziet er inderdaad wel een beetje raar uit,' zei Ru.

Jerom schoot in de lach en Jadow zei: 'Moet je kijken wie het zegt!'

De hele groep begon te lachen en Ru werd rood van schaamte, de opmerking wegwuivend. 'Ik bedoel: hij ziet er anders uit dan wij.'

'Iedereen ziet er anders uit dan wij,' zei Sho Pi.

'We weten wat je bedoelt,' zei een ander, wiens naam Erric niet kende.

'Zelf ben ik nooit in het westen geweest,' zei Jadow, 'maar mijn vader heeft er tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring gevochten tegen de Tsurani. Man, dat was een strijd, als je die ouwe hoort praten. Hij heeft elfen gezien bij de slag in de vallei van de Grijze Torens, toen de elfen en dwergen het bestand schonden. Hij zegt dat elfen lang en blank zijn, maar dat ze net zulk haar hebben als wij, van bruin tot geel, weet je niet? En toch, zegt hij, is er iets met hen, en ze gedragen zich met een ander soort gratie - alsof ze dansen terwijl wij gewoon lopen, zei hij tegen me.'

'Zo is de man die ze de Adelaar noemen ook,' zei Sho Pi. 'Dat is iemand die ik niet graag tegenover me zou hebben.'

'Jij?' zei Erric. 'Jij pakt gewapende mannen hun zwaard af. Ik dacht dat jij voor niemand bang zou zijn.'

'Ik heb gewapende mannen hun zwaard afgepakt, Erric. Maar ik heb nooit beweerd dat ik niet bang was toen ik het deed.' Op zijn gezicht verscheen een bedachtzame uitdrukking. 'Die man Caelis heeft iets heel gevaarlijks over zich.'

'Hij is sterker dan hij eruitziet,' zei Jerom met een schaamtevolle blik in zijn ogen. 'Vrij vroeg in de opleiding, nog voordat hij alles aan Lenno van Loungville overliet, dacht ik een keer de vloer met hem te kunnen aanvegen. Hij sloeg me zo hard neer dat ik dacht dat hij mijn schedel had gekraakt.'

'Te dik, man, veel te dik,' zei Jadow en de anderen lachten.

'Nee, ik meen het. Ik ben er best trots op dat ik als de besten een klap kan incasseren, maar zoiets had ik nog nooit meegemaakt en ik had het ook nooit verwacht.' Hij keek Sho Pi aan. 'Net zoals ik dat met die duim nooit van jou had verwacht. Precies hetzelfde. Voordat ik het wist, lag ik op mijn rug en galmde er zo'n enorme tempelgong in mijn hoofd.'

'Hij zag de klap niet eens aankomen, man,' zei Jadow; 'En ik ook niet, eerlijk gezegd. Caelis is snel.'

'Het is geen mens,' zei iemand anders en er werd instemmend gemompeld.  

Een waarschuwend gekraak van de ladder deed de mannen naar hun kooien vliegen nog voordat korporaal Meijer door het luikgat was. 'Lichten uit, dames!' riep hij naar beneden. 'Zeg je liefjes maar welterusten en ga slapen. Morgen wordt het weer een drukke dag.'  

Voordat Erric goed en wel onder de wollen deken was gekropen, werd de lantaren al gedoofd en het ruim in duisternis gehuld. Liggend op zijn rug bedacht hij hoe het geweest moest zijn om een jaar lang in dat kamp te wonen terwijl je allerlei mannen die je niet kende zag binnenkomen en sterven. Ineens drong er iets tot hem door wat Sho Pi had gezegd. Fluisterend riep hij zijn naam.  

'Ja?' zei Sho Pi.

'Waarom vroeg je daarnet naar Van Loungville's rang? Kwam het door iets wat Meijer en hij hadden gedaan of zo?'

'Van Loungville heeft meer macht dan je zo op het eerste gezicht zou zeggen, en hij heeft besloten ons een speciale status te geven.'

'Hoe bedoel je?'

'Meer dan de helft van de mannen die van de galg zijn gered, waren al dood voordat wij in het kamp kwamen. Dus eigenlijk zouden drie of vier van ons - jij, ik, Ru, Will, Knoert en Louis - niet op dit schip hebben moeten zitten, omdat we niet aan de eisen voldeden. Eigenlijk zouden we al dood moeten zijn. Maar Van Loungville waagt een gok met ons. Ook na dit alles is het nog steeds mogelijk dat we te kort zullen schieten.'

'O, juist, ja,' zei Erric. Hij draaide zich om en in de lange tijd voordat hij in slaap viel, vroeg hij zich aldoor af: te kort schieten waarin?