9 Kamp
Erric kreunde.
Met grote moeite zeulde hij de zak met keien de heuvel op, met zijn voeten wegglijdend over de verraderlijke hoop stenen. De heuvel bestond uit de keien die de zes gevangenen langs de onstabiele helling naar boven sjouwden. Boven aangekomen bleef hij staan, haalde diep adem en liet de zware zak van zijn schouder glijden. Met het zweet dik op zijn gezicht hield hij de zak ondersteboven en terwijl de keien langs de helling naar beneden ratelden, sprongen de anderen vloekend opzij om ze te ontwijken. De bewakers gunden hem nu een moment om op adem te komen voordat hij weer langs de gevaarlijke steenhoop afdaalde om deze zinloze taak te hervatten.
Zijn blik zwierf over het uitzicht beneden. De berg keien verrees midden in een legerplaats. Hij had nog nooit eerder een soldatenkamp gezien, maar naar zijn idee was dit kamp anders dan normaal. De immense vierkante oppervlakte werd omheind door houten muren waarop schildwachten patrouilleerden, evenzeer om ervoor te zorgen dat niemand van buiten kon naderen als om de gevangenen binnen te houden. Langs alle vier de kanten was driehonderd el bosland gekapt opdat niemand onopgemerkt dichtbij kon komen om te zien wat er binnen gebeurde. In het midden van het kamp stonden drie grote gebouwen, ook gemaakt van boomstammen. Tien grote tenten, elk plaats biedend aan zes mensen, stonden op een rij langs de noordwand van het terrein. Bij het horen van vertrouwde geluiden keek Erric naar de zuidwand, waar een wapensmederij, een leerfabriekje en een kookschuur stonden.
'Van Zwartheide!' schreeuwde een van de bewakers en Erric besefte dat hij stond te dagdromen. De volgende waarschuwing zou worden gevolgd door een vogelstomp, een pijl met een harde bol van lood, omwikkeld met leer, die hard genoeg aankwam om je arm te breken wanneer je daar werd getroffen. Gewoonlijk werd het ongelukkige doelwit er slechts door van de heuvel top geslagen, zodat hij op onzachte wijze over de stenen naar beneden gleed, om beneden door Leonhard van Loungville op even keiharde wijze te worden gehekeld.
Een stukje verderop stond de sergeant te kijken naar de mannen die langzaam de keienberg op zwoegden, voorzichtig om geen stenen omlaag naar de anderen te laten rollen. Onderwijl sprak hij zacht met de korporaal, wiens naam Meijer was. Af en toe wezen ze op een van de mannen die druk bezig waren de keien naar boven te torsen.
Ru liep naar Erric. 'Nog maar een keer of drie, denk ik,' zei hij, vreselijk puffend.
De magere jongen uit Ravensburg was nooit zo'n liefhebber van hard werken geweest, maar in de afgelopen week had hij de anderen toch bij kunnen houden. Deels, wist Erric, was dat te danken aan de maaltijden. Geen van hen had ooit in zijn leven zo goed gegeten. En al werden ze al voor zonsopgang uit hun slaap gewekt, ze gingen vroeg genoeg naar bed om voldoende te zijn uitgerust. Erric had zijn krachten terug voelen komen en voelde zich nu zelfs beter dan ooit. Knoert en hij laadden meer op hun schouders dan de anderen, omdat ze nu eenmaal meer konden dragen, maar ieder sleepte zijn deel aan keien de berg op.
Nog eenmaal ging Erric van de kleine hoopjes die van de wagen waren geladen naar de groter wordende heuvel. Toen hij weer beneden kwam, zag hij Leonhard van Loungville naar hem gebaren dat hij kon blijven staan. Toen alle zes de gevangenen in een slordige rij stonden, kwam Van Loungville naar hen toe.
'Moe?' vroeg hij met een vriendelijke glimlach op zijn gezicht.
De mannen mompelden bevestigend en hij knikte begripvol. 'Zal best,' zei hij. 'Zou het kunnen zijn dat jullie van je leven nog nooit zo moe zijn geweest?'
Weer mompelden de mannen beamend.
Hij zwaaide licht heen en weer op zijn voeten en schreeuwde toen: 'En wat doe je als de vijand aanvalt als je moe bent?'
Ineens werd Erric voorover geslagen en door zijn belager tegen de grond gewerkt. Een in het zwart geklede man maakte zich uit de voeten toen Erric zich op zijn rug rolde, met bonzend hart en buiten adem.
Ook de anderen lagen op de grond, behalve Sho Pi, die lichtvoetig wegdanste van een man die voorover in het zand lag.
'Hé zeg,' zei Van Loungville. 'Hoe kreeg je dat voor elkaar?'
'Door nooit ook maar een moment te denken dat ik geen gevaar loop, sergeant,' zei Sho Pi.
Van Loungville's wenkbrauwen gingen omhoog en met grote ogen van respect knikte hij. 'Zo'n houding kan ik wel waarderen,' zei hij. Welhaast slenterend naderde hij Sho Pi. 'Jullie zouden er goed aan doen het voorbeeld van deze man te volgen,' zei hij tegen de anderen. Zonder waarschuwing gaf hij een razendsnelle schop tegen Sho Pi's knieën, doch ook daar bleek de Isalani op bedacht. In een waas van bewegingen ontweek hij de kleinere, maar kloeke man. Hij schopte met zijn rechterbeen, roffelde een reeks slagen op Van Loungville's gezicht en borst, zwaaide toen met zijn been, een volle cirkel beschrijvend, en maaide Van Loungville's benen onder hem vandaan.
Nog steeds op de grond liggend begonnen de mannen te lachen toen ze zagen dat hun kwelgeest werd gekleineerd, maar het werd al gauw weer stil toen er twee bewakers kwamen aangerend, hun kruisbogen richtend op Sho Pi, hem bij Van Loungville vandaan drijvend.
Leonhard van Loungville kwam omhoog tot een zittende positie, schudde met zijn hoofd en sprong toen overeind. 'Zo, vonden jullie dat leuk?'
Geen van de mannen sprak.
'Ik zei: vonden jullie dat leuk?'
'Nee, sergeant!' riepen de mannen.
'Ik zal jullie eens laten zien wat leuk is,' zei Van Loungville en draaide zich om. Op de brullende toon waar de mannen in de afgelopen week gewend aan waren geraakt, schreeuwde hij: 'Die hoop keien ligt op de verkeerde plaats!'
Erric slikte een kreun in toen hij besefte wat er ging komen.
'Jullie halen hem weg en leggen hem daar neer.' Van Loungville wees naar de plek waar de nu lege wagen stond. 'En als ik precies heb bepaald waar ik die keien wil hebben, verplaatsen jullie die bult nog een keer. Is dat duidelijk?'
Zonder erbij na te denken schreeuwde Erric: 'Ja, sergeant!'
'Aan de slag.'
Erric keek niet eens wat de anderen deden. Hij stond op, pakte zijn zak en liep naar de berg stenen. Bij de rand bleef hij staan en bukte zich om de keien op te rapen, maar meteen snerpte Van Loungville's stem: 'Van boven naar beneden, Van Zwartheide! Jullie werken van boven naar beneden!'
Erric kromp ineen, maar begon zonder commentaar aan de hachelijke klim naar de top van de keienhoop. Halverwege de helling hoorde hij Will Godwinus zeggen: 'Wat zou ik die vent graag één keer goed op de punt van mijn schoen nemen.'
Van verder beneden hoorde hij Knoert reageren. 'Met jouw geluk raak je hem op zijn hart en breek je je voet.' Erric schoot in de lach en besefte dat dit de eerste keer was dat hij ergens echt om moest lachen sinds Stefan dood was. Ineens gleed hij uit en viel hij bijna, met zijn knieën tegen de keien slaand. Met van pijn vertrokken gezicht kwam hij overeind, de dag vervloekend waarop hij een week geleden in het kamp was aangekomen.
Vijf mijl ten oosten van Krondor had de wagen waarin ze het paleis uit waren gereden de druk bereden weg van Krondor naar Zwartheide in zuidelijke richting verlaten, echter niet via de hoofdweg die in zuidoostelijke richting naar het Dromendal en de grens met Kesh liep. Het was een oud karrenspoor naar wat er volgens Erric uitzag als een boerendorp nabij een klein meer, aan drie kanten beschut door de omringende heuvels. De Kroon had dit gebied duidelijk overgenomen, want langs de weg waren verscheidene wachtposten opgezet en driemaal werden ze staande gehouden en moest Leonhard van Loungville zijn papieren laten zien. Erric had het maar vreemd gevonden dat de wachters langs de weg ondanks al die bewakers die meereden, getooid in de wapenkleden van de Wacht van het Koninklijk Huis, toch op hun hoede waren geweest.
Iets anders wat Erric was opgevallen, was dat de soldaten die de weg naar dit kamp bewaakten allemaal veteranen waren. Stuk voor stuk zagen ze er ouder uit en op veel gezichten prijkten littekens. En de meesten droegen verschillende wapenkleden, sommigen de zwarte met de gouden adelaar van Bas-Tyra, anderen met de gouden meeuw op het bruin van Schreiborg.
Bij de poort had een sergeant van de wacht van Loungville bij zijn voornaam genoemd - velen noemden hem Lenno - maar ook hij had zijn papieren ingekeken. Eenmaal op het terrein hadden Erric en de anderen hun eerste indruk van het kamp gekregen. Twaalf mannen, allen in zwarte tunieken en broeken, waren in een hoek van het terrein aan het oefenen met bogen toen de wagen door de poort reed en terwijl de grote deuren werden dichtgezwaaid, zag Erric twaalf anderen hun ruiter kunst verfijnen. Hij had zijn ogen uitgekeken terwijl de wagen langzaam tot stilstand kwam en de gevangenen van hun ketenen werden bevrijd. Daarna moesten de mannen in looppas van de wagen naar de voorkant van het hoofdgebouw; waar ze meer dan een uur lang buiten bleven staan, maar met welk doel had Erric nooit begrepen.
Tijdens het wachten had hij genoten van het simpele feit dat hij nog leefde. Na zijn ervaring op het schavot was hij beurtelings zwaar gedeprimeerd en in opperste vervoering geweest. Goed geluimd was hij in de wagen het terrein opgereden en in de tijd dat hij voor het gebouw had staan wachten, was zijn stemming niet omgeslagen.
Na meer dan een uur was Van Loungville uit het gebouw gekomen met een man die kennelijk een soort chirurgijn was. Hij had tenminste alle gevangenen onderzocht en verscheidene opmerkingen omtrent hun lichamelijke gesteldheid gemaakt, die Erric echter niet had begrepen. Voor het eerst van zijn leven had hij enig idee hoe een paard zich moest voelen wanneer hij het inspecteerde.
Vervolgens hadden de gevangenen een paar vreemde oefeningen moeten doen, waarna hen gevraagd werd rond te marcheren. Dat had een reeks grove en spottende opmerkingen ontlokt aan de in het zwart geklede mannen, die stonden te kijken terwijl de gevangenen exerceerden.
Aan het einde van de dag moesten ze naar het op één na grootste gebouw; waar de maaltijden werden gebruikt. Nadat ook de mannen in het zwart hadden plaatsgenomen, waren nog steeds de helft van de tafels onbezet. Jonge jongens in het jonkerlivrei van het prinselijke hof te Krondor renden heen en weer tussen de tafels, hen met enorme hoeveelheden overladend. Brood, warm en dik besmeerd met boter, kruiken koeienmelk, gekoeld met ijs dat door ruiters uit de nabije bergen werd gehaald. Schalen met kip, rundvlees en varkensvlees, verrijkt met allerlei soorten groenten, werden neergezet naast borden met kaas en fruit.
Ineens had Erric een razende honger gekregen en was begonnen te eten. Die nacht had hij in een welhaast comateuze slaap naast Ru in een tent gelegen. De volgende ochtend was de opleiding begonnen en kregen ze het bevel de berg te bouwen. Leonhard van Loungville liet hen schijnbaar eindeloze stapels keien oppakken en het halve terrein over dragen om de steenhoop te maken.
Zijn mijmerij werd onderbroken door Sho Pi, die zei: 'Mijn verontschuldigingen.'
Erric bereikte de piek, knielde neer en begon zijn zak te vullen met stenen. 'Waarvoor?'
'Mijn driftigheid kreeg de overhand. Als ik me had laten neerslaan, zouden we dit niet opnieuw hoeven doen.'
'O, dan zou hij wel een andere reden hebben gevonden,' zei Erric en zwaaide de zware zak over zijn schouder. 'Je hebt hem alleen maar van een goede smoes voorzien.' Terwijl Sho Pi zijn plaats op de top innam, begon Erric voorzichtig aan de terugtocht. 'Het was het wel waard om hem op zijn gat te zien vallen,' zei hij.
'Ik hoop voor je dat je er morgen nog steeds zo over denkt, vriend Erric.'
Ondanks zijn zere schouders en benen en de bont en blauwe plekken op heel zijn lijf van de voortdurend wegrollende stenen, wist Erric zeker dat dat het geval zou zijn.
'Eruit, stelletje honden!'
Erric en Ru sprongen uit hun beddengoed overeind voordat ze goed en wel wakker waren. Korporaal Meijer bekeek de zes mannen. Will Godwinus, Knoert en Louis stonden aan de ene kant van de grote tent, tegenover Erric, Ru en Sho Pi. Alle zes stonden ze op de manier die hun inmiddels was geleerd en die de soldaten 'in de houding' noemden: het hoofd naar achteren, de ogen recht vooruit, de handen aan weerszijden, met de palmen naar binnen, de voeten met de hielen tegen elkaar, ieder aan het voeteneind van zijn eigen hout-en-strobed.
Als deze ochtend net als de vorige verliep, moesten ze eerst een uur werken voor het ontbijt, dat ze in stilte mochten gebruiken, aan een tafel apart van de pakweg veertig mannen die het terrein bewoonden. Het was hun verboden met de anderen te spreken, en de in het zwart geklede soldaten toonden zich ook niet geneigd met de gevangenen te praten.
Dat het soldaten waren stond voor Erric als een paal boven water. Ze oefenden uren achtereen om over houten wanden te klimmen, over barricades te springen, paard te rijden of zich te bekwamen met allerlei verschillende wapens.
In plaats van terug naar de keienberg te gaan om voor de derde dag te werken aan het verplaatsen van de stenen naar de nieuwe plek die Leonhard van Loungville had aangewezen, marcheerden ze naar het grote gebouw dat volgens Erric beslist de plek moest zijn waar de officieren woonden. Daar moesten ze weer in de houding gaan staan en wachten terwijl Van Loungville het gebouw in ging.
Een paar minuten later kwam hij weer naar buiten met een andere man achter hem aan. De tweede man kwam Erric enigszins vreemd voor, al kon hij niet bepalen waarom. Hij was slank, blond en jeugdig - hooguit vijfentwintig jaar oud - maar Van Loungville toonde duidelijk zijn respect wanneer ze met elkaar spraken.
'Dit zijn de laatste zes,' zei hij. De blonde man knikte, maar zei niets. 'Ik ben er niet blij mee,' vervolgde Van Loungville. 'Het plan ging uit van zestig man, geen zesendertig.'
Nu sprak de andere man en er was iets vreemds met zijn manier van praten: zacht en welgemanierd, doch anders dan Erric had gehoord van de edelen en rijke kooplieden uit Zwartheide en Ravensburg. Erric had in zijn leven al een hoop vreemde accenten gehoord, maar deze tongval kon hij niet plaatsen. 'Mee eens, maar door de omstandigheden zijn we gedwongen ons te behelpen met wat we hebben. Hoe zijn deze?'
'Veelbelovend, Caelis, maar we hebben nog maanden van opleiding voor de boeg.'
'Hoe heten ze?' vroeg de blonde man die Caelis werd genoemd.
Leonhard van Loungville ging voor Knoert staan. 'Deze heet Knoert. Sterk als een os en bijna net zo intelligent. Sneller dan hij eruitziet. Kalm, geen kletskous.' Hij stapte naar de volgende. 'Louis van Savona. Halzensnijder, afkomstig uit Rodez. Werkt graag met een mes. Handig waar wij heen gaan.' Vervolgens zei hij: 'Will Godwinus. Ziet eruit als een simpele knul, maar hij snijdt je met genoegen de strot af. Veel te nijdig als hij kwaad wordt, maar hij kan worden gebroken.' Hij ging voor Erric staan. 'Dit is Van Zwartheides bastaard. Waarschijnlijk te stom om voor de demonen te dansen, maar hij is bijna net zo sterk als Knoert en hij doet wat hem gezegd wordt.' De volgende stap bracht hem bij Ru. 'Rupert Jongkind. Het is een stiekeme rat, maar hij heeft mogelijkheden.' Hij greep Ru's immer aanwezige strop en trok hem naar voren, bijna uit zijn evenwicht, en schreeuwde in zijn gezicht: 'Als ik hem tenminste niet vermoord omdat hij zo verdomde lelijk is!'
Ru viel bijna achterover toen Loungville hem losliet en voor Sho Pi ging staan. 'Dit is de Keshiër waar ik je over heb verteld. Zou erg nuttig kunnen zijn als hij eens leerde zijn kalmte te bewaren. Gevaarlijker dan Godwinus: deze laat niet merken dat hij kwaad wordt.'
Toen wendde hij zich tot de gevangenen. 'Zien jullie die man daar?' vroeg Van Loungville.
'Ja, sergeant!' zeiden de gevangenen.
'Wees bang voor hem,' zei Van Loungville. 'Wees heel erg bang voor hem.' Hij keek van het ene naar het andere gezicht. 'Hij is niet wat je zou denken. Dit is de Adelaar van Krondor, en wie verstandig is blijft uit het zicht als hij overvliegt.'
Op Caelis' gezicht speelde een flauw glimlachje bij het horen van deze waarschuwing. Hij knikte en zei: 'Jullie leven of sterven naar behoeven van het Koninkrijk. Jullie zijn dood voordat ik jullie de missie die we zullen uitvoeren in gevaar laat brengen. Hebben jullie dat goed begrepen?'
De mannen knikten. Ze hadden geen idee van welke missie ze deel uit zouden maken, maar er werd dagelijks op gehamerd dat die van vitaal belang was voor het Koninkrijk en dat ieder van hen ogenblikkelijk zou worden gedood als ze het slagen ervan op een of andere wijze in de weg zouden staan. Nog nooit was Erric ergens zo diep van overtuigd geweest als van dat simpele feit.
Caelis' blik ging van de een naar de ander. 'Je hebt twee weken, Lenno,' zei hij uiteindelijk.
'Twee weken? Ik zou drie maanden krijgen!'
'Arutha is dood,' zei Caelis met een zweem van droefheid in zijn stem. 'Valentijn was niet op de hoogte van zijn vaders plan. Pas de dag nadat hij van zijn vaders overlijden hoorde, is het hem verteld. Het was een schok voor hem en hij is er niet van overtuigd dat we er wijs aan doen.' Hij draaide zich om en keek Van Loungville aan. 'Twee weken. Iedereen die na twee weken niet betrouwbaar is, wordt opgehangen.' Zonder een nader woord ging hij het gebouw weer in.
Nogmaals zwierven Van Loungville's ogen van gezicht naar gezicht. 'Wees heel erg bang voor hem,' zei hij toen.
De volgende ochtend was de berg van keien verdwenen. De mannen in het zwart hadden de opdracht gekregen hem weg te halen en met zijn dertigen hadden ze er korte metten mee gemaakt. Erric en de anderen waren door korporaal Meijer meegenomen naar een ander deel van het terrein.
Hij ging nu voor hen staan en zei: 'Iemand van jullie moorddadige eierzakken die denkt te weten hoe je met een zwaard om moet gaan?'
De mannen keken elkaar aan, maar niemand deed zijn mond open. Binnen een paar uur na hun aankomst in het kamp hadden ze al geleerd dat je maar beter heel goed kon weten wat je zei als je een vraag van Meijer of Van Loungville beantwoordde.
'Dacht ik al,' zei Meijer. 'Makkelijk zat om een vent van achteren met een knuppel op zijn pan te slaan, hè, Knoert?' Hij grijnsde humorloos en ging de rij langs. 'Of een dolk in iemands rug te steken als hij dronken in een taveerne zit, hè, Louis?' Toen hij bij Erric kwam, zei hij: 'Of je houdt hem gewoon van achteren vast terwijl je lieve vriendje met de rattekop een mes in zijn pens duwt.'
Erric zei niets. Van Loungville was een tiran met een hard karakter, maar scheen niet bepaald plezier in zijn werk te hebben. Korporaal Meijer daarentegen scheen ervan te genieten de gevangenen te beledigen. Op de tweede dag had Will Godwinus zijn geduld met Meijer verloren en was ten overstaan van de hele compagnie van het kamp door de ervaren soldaat duchtig afgetuigd. Om de vernedering compleet te maken, waren de mannen in het zwart er lachend omheen komen staan.
Er kwamen twee soldaten, elk met drie zwaarden. 'Nou,' zei Meijer, 'deze twee jongens en ikzelf gaan een poging doen jullie een paar dingen te laten zien over het gebruik van dit wapen, dus zorg dat je je niet bezeert als je er op een dag per ongeluk eentje in je handen krijgt.' Zijn eigen zwaard trekkend voegde hij eraan toe: 'Heel wat betere mannen dan jullie hebben hun eigen voet afgehakt.'
De soldaten gaven ieder van hen een zwaard. Erric hield het zijne wat ongemakkelijk vast. Het was een gewoon Koninkrijks kortzwaard, zwaarder dan de snelle rapier, korter dan het breedzwaard, het bastaardzwaard en het tweehandszwaard dat door sommige strijders werd gehanteerd. Vroeger was hem eens verteld dat dit het makkelijkste wapen was om mee te oefenen.
'Let op,' zei Meijer. 'Je leven zal er beslist van afhangen.'
Zo begon een intensieve week oefenen met wapens. Een halve dag lang stonden ze op het erf met houten oefenwapens naar elkaar te maaien en te steken, tot ze allemaal onder de blauwe plekken zaten. Toen, na het middagmaal, werden ze naar de stallen gebracht.
'Wie kan er hier paardrijden?' vroeg Van Loungville.
Erric en Louis staken hun hand op. Er werden twee paarden naar hen gebracht. 'Stijg op,' zei Van Loungville, 'en laat maar eens zien wat je kunt.'
Meteen klom Louis in het zadel, maar Erric liep eerst rond zijn paard om het te inspecteren.
'Wacht je soms op een uitnodiging, Van Zwartheide?' vroeg Van Loungville.
Het sarcasme negerend zei Erric: 'Dit paard is niet gezond.'
'Wat?' zei Van Loungville. 'Ik vind hem er prima uitzien.'
'Er is iets met zijn linkerachterbeen.' Zich bukkend liet Erric zijn hand langs het bewuste been van het dier lopen en de ruin tilde gehoorzaam zijn hoef op. In de holte zat een dikke plak aarde, hooi en mest. Errics hand ging naar een krabber die al een maand niet meer aan zijn riem hing en glimlachte meewarig in zichzelf. 'Oude gewoonte,' zei hij en keek op. Zonder een woord gaf een van de twee stalknechten Erric een hoefkrabber en hij trok de massa los. Zelfs vanaf de plek waar hij stond, kon Van Loungville de vieze lucht ruiken.
Erric tilde de hoef verder op om hem te bekijken. 'Rotstraal. Daar wordt hij pas kreupel van wanneer de hoef wegrot, maar er zit vast ook nog iets anders.' Erric stak diep in de hoornstraal en het paard begon te protesteren. 'Staan blijven!' riep Erric en gaf het dier een klap met de rug van zijn hand, eerder ter vermaning dan dat het werkelijk pijn deed. Bemerkend dat hij werd behandeld door iemand die wist wat hij deed, kalmeerde het paard, al was het er duidelijk niet blij mee. 'Een paar dagen twee keer per dag die hoef weken in heet zout water en hij knapt wel weer op. Er moet alleen even een kompres op om te voorkomen dat het gaat zweren.' Hij liet het been los. 'Er wordt niet goed genoeg voor de paarden gezorgd, sergeant.'
'Als er vanavond nog een kreupel paard in die stal wordt gevonden, gaat er iemand morgen bij het eerste licht terug naar het garnizoen in Shamata!' zei Van Loungville. 'Ga een ander paard halen!' riep hij tegen de stalknechten.
Terwijl het paard werd weggebracht, vroeg Van Loungville: 'Hoe wist je dat?'
Erric haalde zijn schouders op. 'Dat is mijn werk. Ik ben smid. Ik zie kleine dingen die een ander over het hoofd ziet.'
Nadenkend wreef Van Loungville over zijn kin en zei zacht: 'Ga terug in de rij staan.' Nadat het andere paard was gebracht, zei hij: 'Laat eens zien hoe je hem over het erf laat draven, Van Savona!'
Gemakkelijk stuurde Louis het paard naar voren en Erric knikte goedkeurend in zichzelf. De Rodeziër kleefde goed in het zadel en liet het bit niet zagen. Hij zat iets te ver naar voren en zijn benen waren wat uit positie, maar over het algemeen was hij een redelijk goed ruiter.
Terwijl de middag verstreek, ging ieder van hen bij toerbeurt in het zadel. Ru zat lang niet slecht, ondanks zijn geringe ervaring, en Sho Pi scheen er aanleg voor te hebben: goed evenwicht en ontspannen zit. Knoert en Will werden allebei uit het zadel gewipt voordat ze halverwege het terrein waren en tegen het einde van de dag klaagde iedereen behalve Erric en Louis over pijn in spieren waarvan ze het bestaan niet eens hadden vermoed.
De eerste drie dagen na hun ontmoeting met Caelis kregen Erric en de andere vijf gevangenen een intensieve opleiding met wapens en minstens twee uur per dag paardrijles. Erric ontwikkelde een redelijke vaardigheid met het zwaard, evenals Ru, die zijn snelheid goed van pas liet komen.
Niemand vroeg ernaar, maar het was duidelijk dat ze werden opgeleid voor de strijd en dat het voor hun toekomstige leven van vitaal belang was om Leonhard van Loungville iets te kunnen bewijzen. Niemand sprak over Caelis' laatste instructie dat iedereen die niet betrouwbaar was moest worden opgehangen.
En niemand wilde er lang over nadenken waar die betrouwbaarheid over twee weken op zou worden gebaseerd.
Naarmate de week vorderde, kwamen ieders sterke zowel als zwakke punten naar boven. Met Knoert ging alles goed, zolang hij maar duidelijke opdrachten kreeg, maar wanneer zich iets onverwachts voordeed, kon hij geen beslissing nemen. Ru had lef en nam veel risico's, wat hem de helft van de tijd echter slechts bulten en schrammen opleverde. Als Will Godwinus zijn geduld verloor werd hij blind van woede, terwijl Sho Pi dan juist zeer geconcentreerd raakte, waardoor Erric hem als de gevaarlijkste van hun groep was gaan beschouwen. Louis van Savona kon redelijk zwaardvechten - al beweerde hij met de dolk onovertroffen te zijn - en behoorlijk paardrijden, maar zijn zwakke plek school in zijn ijdelheid. Hij kon geen enkele uitdaging weigeren. Sho Pi bleek een natuurtalent aan wie alles slechts één keer hoefde te worden verteld. Hij zat moeiteloos in het zadel en al enkele uren nadat het hem getoond was, kon hij goed met een zwaard omgaan.
Vijf dagen nadat Caelis hen had geïnspecteerd, veranderden de oefeningen van karakter. Toen de zes gevangenen uit hun tent werden gehaald, werden ze opgewacht door een even groot aantal mannen in het zwart en getwaalven marcheerden ze naar een afgelegen stuk van het terrein, waar twee soldaten in het bruin-met-gouden wapenkleed van Schreiborg al op hen stonden te wachten. Op de grond lag een enorme verzameling merkwaardige voorwerpen. Sommige waren kennelijk wapens, doch van andere was het doel volstrekt onduidelijk.
De twee soldaten, een kapitein en een sergeant, begonnen aan een voordracht, waarbij van al die vreemde wapens de werking werd getoond. Nadat die demonstratie over was, marcheerden ze naar een ander gebied, waar een man die vermoedelijk een priester van Dala was, hen begon te onderwijzen in de grondbeginselen van het verzorgen van wonden.
Tegen het einde van de dag had Erric van één ding een helder beeld in zijn hoofd: ze werden voorbereid op een oorlog. En uit de dringendheid die uit het onderricht van die dag had gesproken, begreep hij dat die voorbereidingen summier waren.
Erric werd wakker van het gehinnik van paarden. Hij stond op en liep naar de deurflap van de tent. Naar buiten loerend zag hij op enige afstand een compagnie Koninklijke Krondorische Lansiers het terrein op komen. Een blik op het oosten leerde hem dat de hemel al aan het oplichten was. Over een uur zouden ze worden gewekt.
Net toen hij terug naar zijn bed wilde gaan, werd zijn aandacht door iets getrokken. Even bleef hij kijken zonder te weten wat het was, tot het tot hem doordrong. Nog even keek hij toe, en,toen hij vrijwel zeker was van wat hij zag, ging hij naar Ru's bed. Neerknielend schudde hij zijn vriend wakker, een hand op diens mond leggend om te voorkomen dat hij de anderen zou wekken. In het donker beduidde hij zijn vriend met hem mee te gaan.
Voorzichtig slopen ze de tent uit en buiten vroeg Ru: 'Wat is er?'
'Ik heb Miranda gezien. Ze is net naar binnen komen rijden met een compagnie Koninklijke Lansiers.'
'Weet je dat zeker?' vroeg Ru.
'Nee. Daarom ga ik van dichtbij kijken.' Erric draaide zich om, en zich bukkend, opdat de wachtlopers op de muur hem niet zouden zien, vertrok hij. Inmiddels was hij ervan overtuigd dat de schildwachten er niet waren om hem en de anderen binnen te houden, maar om ervoor te zorgen dat er niemand van buiten te dicht in de buurt kon komen.
Met een brede boog liepen de twee jongemannen naar de andere kant van wat Erric was gaan beschouwen als het officiersverblijf - het gebouw waar Van Loungville zich 's avonds in terugtrok en waar Caelis scheen te verblijven. Ineengedoken liepen ze verder, uit de buurt van de lansiers, die, gemakkelijk in het zadel zittend, hun paarden keerden en begonnen aan de terugtocht in de richting van de poort. Erric keek hen lang genoeg na om te beseffen dat ze niet vertrokken, maar slechts bij het hoofdpaviljoen vandaan reden. Erric had een vermoeden, maar zei niets tegen Ru.
Getweeën schoten ze voort langs het gebouwen bleven zitten onder een raam. Vaag hoorden ze stemmen. Erric beduidde Ru stil te zijn en ging naar een ander raam. Daar kon hij de woorden ternauwernood verstaan.
'...moet alweer weg zijn voordat het kamp wakker wordt. Iedereen hier heeft me al minstens één keer gezien. Mijn aanwezigheid kan maar beter niet worden opgemerkt. Dat roept te veel vragen op.'
Een mannenstem - die van Caelis, meende Erric - antwoordde: 'Mee eens. Het moet iets dringends zijn waarvoor je gekomen bent. Wat is het?'
'Valentijn heeft een waarschuwing gekregen van het orakel. Ze gaat paren met de oudsten van haar begeleiders en het nieuwe orakel wordt deze zomer verwekt.'
Een tijdlang was het stil, tot Caelis zei: 'Ik weet minstens net zo veel over de Levenssteen als ieder ander, Miranda, met uitzondering dan van degenen die hem in Sethanon hebben gezien. Maar ik weet niet zeker of ik het belang van wat je me vertelt wel kan begrijpen.'
Miranda lachte, maar Erric hoorde er geen humor in. 'Wanneer wij ons op deze gevaarlijke koers begeven, begint het Orakel van Aäl aan een parings-, geboorte- en sterftecyclus die zeker vijf jaar in beslag neemt. Met andere woorden: in de tijd dat wij het gevaar voor de Levenssteen willen keren, is het orakel zwanger van haar opvolgster en wanneer ze die heeft gebaard, sterft ze, zodat wij de komende vijfentwintig jaar zonder orakel zitten, namelijk totdat de dochter volwassen wordt.'
'Behalve de legenden weet ik niet veel over de Leerborgers van de Aäl,' zei Caelis. 'Ik neem aan dat deze paringscyclus een verrassing voor je is?'
Miranda mompelde iets wat Erric niet kon verstaan en zei toen: '...de beperking van het zien van je eigen toekomst, neem ik aan. Vanuit dat perspectief bezien is de hergeboorte die de vermogens van het orakel voor een periode van vijfentwintig jaar beperkt, niet meer dan een ongemak, maar voor ons komt het wel heel slecht uit.'
'Denkt Valentijn erover onze plannen af te blazen?'
'Weet ik niet,' antwoordde Miranda. 'Ik vind hem moeilijker te doorgronden dan zijn vader. In vele opzichten lijkt hij ontzettend op hem, maar in andere weer helemaal niet. Ik had hem nog maar twee keer eerder ontmoet en hij zou me ongetwijfeld hebben gewantrouwd als jij en Robert niet voor me hadden ingestaan.'
'Je hebt ons overtuigd van je oprechtheid en je betrokkenheid bij de noodzaak om de vijand tegen te houden, ook al ben je nog zo slecht geneigd iets over jezelf te onthullen.' Hij zweeg even. 'Waar komt het nou allemaal op neer?'
'Het betekent dat we nog eerder dan we dachten moeten beginnen. Het betekent dat je vandaag al moet beginnen met het ontmantelen van dit kamp en je schepen in gereedheid moet brengen om volgende week te vertrekken.'
Weer bleef het een tijdlang stil. 'Ik heb zes man die nog niet zijn opgeleid en we hebben nauwelijks de helft van het aantal waar we van uitgingen,' zei Caelis toen. 'Op huurlingen kan ik me niet verlaten. Er zijn al veel te veel goede mannen gesneuveld doordat ik die fout heb gemaakt. Ik moet -' Hij zweeg plotseling. 'Je kent de argumenten. Lenno en ik hebben ze drie jaar geleden al aan Arutha voorgelegd. Als we met slechts zesendertig man moeten gaan, neem ik de komende negen dagen om de laatste zes op waarde te schatten. Ik hang ze nog liever eigenhandig op dan dat ik hen een zwakke schakel laat zijn in de ketting die we vormen, maar die paar dagen wil ik hun in ieder geval nog geven om zichzelf te bewijzen.'
Miranda verhief haar stem. 'Ik heb een hoop moeite gedaan om die mannen uit te zoeken, Caelis, en ik denk dat ik hen allemaal goed ken. Volgens mij zijn er maar twee die zouden kunnen breken: Godwinus en Van Savona. De anderen doen wat we van hen willen.'
'Zouden kunnen breken,' herhaalde hij. 'En: ik denk. En: volgens mij. Maar dat is nu juist het probleem. Als ik zeker wist dat ze zouden breken, hing ik hen vandaag nog op. En als ik zeker wist dat ze vol zouden houden, vertrok ik morgen. Maar als we ons vergissen en een van hen breekt op het verkeerde moment ... '
'Niets is zeker.'
Met een droog gegrinnik zei Caelis: 'Door het werken met een orakel hebben we een wat vals beeld van zekerheid gekregen, vrees ik. Als we terugkeren tot de zekerheid dat er niets duidelijk is voordat het gebeurt, zouden we dit waagstuk nog wel eens kunnen overleven.'
'Ik ga. Als jij per se nog negen dagen wilt blijven, dan is het niet anders, maar Valentijn houdt voet bij stuk dat we zo snel mogelijk moeten vertrekken. We hebben twee spionnen gevangengenomen en ze weten dat we iets van plan zijn.'
'Zijn ze dood?'
'Nu wel. Gamina heeft hen allebei doorvorst voordat ze stierven en maar weinig gevonden dat we nog niet wisten, maar het is duidelijk dat de slangen dichter in de buurt van deze basis komen. In het afgelopen jaar heb je je sporen goed weten uit te wissen, maar inmiddels weten ze toch dat er buiten Krondor iets aan de hand is. Het volgende stel spionnen dat ze sturen, zal niet bij het paleis komen snuffelen, maar hier in de bossen op zoek gaan naar dit kamp. En zodra ze ontdekken dat het hier heeft gestaan -'
'We hebben alle mogelijke voorzorgsmaatregelen getroffen.'
'Iemand die een wagen vol rundvlees heeft geladen, zegt er iets over in een herberg. Iemand in het paleis laat een lijst met gevangenen liggen terwijl hij even zijn kantoor uit is. Het zal even duren, maar binnen een jaar weten die slangen niet alleen dat je hen weer in de weg zit, maar hebben ze ook de namen van iedereen die je bij je hebt.'
Een tijdlang was Caelis stil. Toen zei hij iets wat Erric niet kon verstaan. Ineens ging er binnen een deur open en dicht en meteen gaf Erric Ru een teken hem vlug te volgen. Dezelfde weg terug volgend, kwamen ze bij hun tent, waar ze naar hun bedden gingen. Even bleef Erric liggen om op adem te komen, toen maakte hij Knoert wakker. 'Stil zijn. Maak de anderen wakker.'
Toen ook Louis, Sho Pi en Will waren gewekt, vroeg Erric: 'Zijn jullie, nog voordat je gevangen werd genomen, een vrouw tegengekomen die Miranda heet?'
De vier keken elkaar aan en Sho Pi sprak als eerste. 'Donker haar en met intens groene ogen?' Erric knikte. 'Toen ik op weg was naar Krondor, sprak ze me buiten Shamata aan. Er was iets met haar dat me meteen opviel. Ze heeft macht.'
'Wat heeft ze je gezegd?'
Sho Pi haalde zijn schouders op. 'We hebben het nooit over zulke belangrijke dingen gehad. Ik vond haar erg mooi en voelde me gevleid met haar aandacht, maar haar interesse lag meer op het abstracte vlak dan op het vleselijke. En ik was nieuwsgierig hoe het kwam dat ik meteen voelde dat ze meer is dan ze leek.'
'Heeft ze iets tegen je gezegd waardoor je later in de gevangenis bent gegooid?'
'Niet dat ik me kan herinneren,' zei Sho Pi.
Ook de anderen spraken over hun ontmoetingen en bij Will en Louis had ze kennelijk een andere naam gebruikt, maar het was duidelijk dat ze haar alle zes op een bepaald punt, nog geen maand voordat ze werden gearresteerd, hadden ontmoet.
'Dat kind komt ook overal,' zei Knoert, Sho Pi aankijkend, 'als ze jou in Shamata heeft gesproken, een week voordat ze in de buurt van Zwartheide Erric en Ru tegen het lijf liep.'
'Maar hoe kent ze ons?' vroeg Louis.
'Dat heeft iets te maken met een orakel dat de toekomst kent,' zei Erric. 'Op een of andere manier zijn we belangrijk, maar alleen als we de komende negen dagen weten te overleven. Ik weet niet waarom we van de galg zijn gered en ook niet wat we voor deze mensen betekenen als we in leven blijven, maar één ding weet ik heel zeker: als Caelis denkt dat wij zijn plannen in gevaar kunnen brengen, hangt hij ons allemaal op voordat hij over negen dagen het kamp afbreekt. En als hij ons betrouwbaar acht, laat hij ons leven. Zo simpel is het.'
'Dat betekent dat we er hard aan moeten werken,' zei Will.
'We vallen er nu al bijna bij neer!' klaagde Louis.
'Hard werken om te worden wat ze van ons willen maken, bedoel ik.'
'Will heeft gelijk,' zei Sho Pi. 'Hij en ik zullen onze woede moeten beteugelen.' Hij stond op, ging terug naar zijn eigen bed en ging liggen, steunend op zijn ellebogen. 'En Knoert moet gaan laten zien dat hij zelf kan denken.'
'En ik?' vroeg Louis, duidelijk angstig om over negen dagen niet betrouwbaar te worden geacht.
'Jij moet je trots opzij zetten. Niet doen alsof ieder bevel een belediging en iedere taak beneden je waardigheid is. Door je arrogantie kom je aan de galg.'
'Ik ben helemaal niet arrogantl' riep Louis, onmiddellijk beledigd.
Erric zag het al tot vechten komen en dacht snel na. 'Dat is nog niet alles!' zei hij.
'Wat dan nog meer?' vroeg Knoert.
'Als één van ons faalt, falen we allemaal.'
'Wat?' riep Will uit.
'Als een van ons onwaardig wordt bevonden, hangen ze ons alle zes op.'
Ru keek Erric even aan en knikte toen. 'We horen bij elkaar. We leven of sterven als één.'
Louis keek de tent rond en zag alle ogen op zich gericht. 'Ik... zal mijn best doen wat nederiger te zijn. Als die kleine cabrone me zegt dat ik mest moet scheppen, dan zeg ik opgewekt: "si, me comandante. Hoe hoog moet de berg worden?"'
Knoert grijnsde. 'Alleen die Tsurani in LaReu zijn nog halsstarriger dan jullie uit Rodez, maar niet zo gek veel.' Hij keek Sho Pi aan. 'Ik speel al jaren de domoor zodat ze niet zo veel van me verwachten. Ik denk dat het een gewoonte van me is geworden. Ik zal een beetje slimmer proberen te doen.'
'En jij, Rupert,' zei Sho Pi, 'moet juist ophouden met jezelf zo slim te vinden. Dat wordt nog eens je dood. Je bent lang zo slim niet als je zelf denkt, net zo min als andere mensen zo dom zijn.'
'En ik?' vroeg Erric.
'Dat weet ik niet, Erric van Zwartheide,' zei Sho Pi. 'Aan jouw gedrag valt zo gauw niets op te merken. En toch... is er iets. Ik weet het niet. Iets aarzelends, misschien. Je zult wat besluitvaardiger moeten zijn.'
Verdere gesprekken werden onmogelijk gemaakt door de komst van korporaal Meijer. Meteen sprongen de mannen overeind om voor hun bed te gaan staan. De korporaal keek rond, want er was duidelijk iets gaande geweest voordat hij kwam, maar hij kon niets ontdekken, dus riep hij even later: 'Goed. Naar buiten en aantreden, stelletje wormen! We hebben niet de hele ochtend de tijd!'
Meijer stond over Will heen gebogen en schreeuwde hem beledigend toe. De gevangene keek alsof hij op het punt stond overeind te springen en de korporaal aan te vliegen. Iets verderop stond een man in het zwart te hijgen van de inspanning na de zojuist beëindigde oefening. Ze hadden geduelleerd en Will was aan de winnende hand geweest, toen Meijer hem ineens had laten struikelen. Voordat Godwinus had kunnen reageren, was de korporaal tegen hem uitgevallen alsof het zijn eigen schuld was geweest.
'En je moeder is een hoer!' besloot Meijer.
Terwijl hij zich omdraaide en wegliep, sprong Will overeind, maar voordat hij Meijer kon aanvallen, dook Erric op hem af, met zijn schouder tegen Wills middel beukend. Allebei sloegen ze tegen de grond en gebruik makend van zijn kracht en gewicht werkte Erric zich boven op Will, tot ze ineens door de soldaten uit elkaar werden gehaald en Meijer schreeuwde: 'Hé! Wat is hier loos?'
Bloedend uit zijn neus vanwege een stoot van Wills elleboog, antwoordde Erric: 'Even voorkomen dat hij iets doms deed, korporaal.'
Een tijdlang keek Meijer hem aan. 'Juist,' zei hij en draaide zich om naar Will. 'Mij een beetje van achteren bespringen, hè zwijn? Nou, waarom probeer je het niet eens van voren?' Hij stapte achteruit en trok zijn zwaard. 'Laat hem los.'
De soldaten gehoorzaamden en Will bracht zijn eigen wapen in de aanslag, maar toen ging Knoert tussen hem en de korporaal staan. 'Zou niet erg slim van Will zijn, toch, korporaal, met al die kerels op de muur die al naar hun wapens grijpen en zo, toch?'
Will keek op en zag een aantal langboogschutters die al een pijl op hun pees hadden gezet en het groepje nauwgezet in de gaten hielden. 'Ga opzij, Knoert, opgeschoten hoop koeienmestl' commandeerde Meijer. 'Ik ga een paar stukjes van dat hondenvoer afhakken.'
Louis kwam naast Knoert staan, op de hielen gevolgd door Sho Pi. Ru voegde zich bij hen en Erric schudde de handen van de twee soldaten van zich af en liep naar de andere vijf.
'Wat is dit, rebellie?' schreeuwde Meijer.
'Nee,' antwoordde Sho Pi. 'Alleen maar voorkomen dat de situatie uit de hand loopt.'
'Ik laat die kerel opknopen!' riep Meijer terwijl Van Loungville aan kwam lopen om te zien wat er aan de hand was.
'Dan moet u ons allemaal maar ophangen,' zei Knoert.
'Wat hoor ik nou?' zei Leonhard van Loungville. 'Vrijwillig terug naar het schavot?'
Met een minzame glimlach keek Knoert hem aan. 'Sergeant, als een van ons moet worden opgehangen omdat hij de goede korporaal hier wilde vermoorden, dan kunt u ons maar beter allemaal ophangen, want zoiets willen we allemaal wel een keer of tien per dag. En dan heb ik liever dat u het meteen doet dan na nog een week van dat soldatengedoe. Daar word ik een beetje moe van. Met alle respect, sergeant.'
Verrast trok Van Loungville een wenkbrauw op. 'Spreekt hij voor jullie allemaal?'
Ze keken van de een naar de ander. 'Zo staat het er geloof ik voor, sergeant,' zei Erric.
Plotseling stond Van Loungville neus aan neus met Knoert, waarvoor hij op zijn tenen moest gaan staan. 'Er is je niet gezegd te denken! Wat kan het ons nou schelen wat je denkt? Als je denkt, betekent dat dat je veel te veel tijd hebt. Daar kan ik wat aan doen.' Zich omdraaiend naar de twee bewakers die Erric hadden vastgehouden, zei hij: 'De stallen moeten worden geveegd. Neem die moorddadige honden mee en laat ze alles oprapen wat ze vinden! En laat ik niet merken dat ze onze goeie bezems en hooivorken vuilmaken! Ze doen het maar met de hand! Voorwaarts!'
De twee soldaten lieten de gevangenen aantreden en wegmarcheren.
Zodra ze uit het zicht verdwenen waren, keek Meijer Van Loungville aan. 'Ik geloof dat het gaat lukken, Lenno.'
Peinzend krabde Van Loungville aan zijn kin. 'Ik weet het niet. We zullen zien. Maar het kan maar beter wel zo zijn. We gaan al met te weinig man naar het zuiden en ik zou dit stel niet graag moeten ophangen voordat we de zeilen hijsen.'
'Als Will Godwinus mijn keel niet heeft afgesneden nadat ik gezegd had dat zijn moeder een hoer was - dat was ze ook, maar hij doet daar wat gevoelig over - dan is hij het al aan het leren, denk ik,' zei Meijer. 'En zoals ze voor hem opkwamen...'
Van Loungville knikte. 'Misschien heb je gelijk. Maar misschien zijn ze gewoon slim aan het doen. We zullen het wel zien, nietwaar?'
Zonder te wachten op een antwoord draaide hij zich om en vertrok in de richting van het bevelvoerders gebouw.