19 Aanschouwing

 

Er klonk een gongslag.

Weerkaatsend op een hoog en uitgestrekt plafond van bewerkt en gekleurd steen, galmde het geluid door de enorme zaal en de Wachtmeester keek om. Miranda zag hem met een onbewogen gezicht naar haar kijken, maar hij stelde zich niet dreigend op toen ze naderbij kwam.  

Vanuit de Necropolis, de enorme Stad der Dode Goden, was ze over de bergen heen hier naar toe gevlogen. De instructies van de waarzegger in de Herberg volgend was ze teruggegaan naar Midkemia, overgestoken naar Novindus en vervolgens naar de Necropolis getrokken. Daar was ze met gebruik van haar kunsten omhoog gevlogen om ondanks haar vermoeidheid op zoek te gaan naar de mythische plek op de toppen van de bergen die het Paviljoen van de Goden werd genoemd.  

Met haar macht voldoende lucht om zich heen bewarend had ze uiteindelijk gevonden wat ze zocht: een schitterend oord op een wolk, een enorm complex van gangen en zalen, behalve van marmer en steen schijnbaar eveneens gebouwd van ijs en kristal.

De wolken werden dunner en ze zag dat het imponerende bouwwerk op de top van de hoogste berg in de omgeving stond, met in het midden een enkele, immense opening.

De man die ze aan de andere kant van de reusachtige zaal had gezien, zweefde over de uitgestrekte vloer naar haar toe. Onderwijl nam ze een moment om haar omgeving in zich op te nemen. Bijna zeventig traptreden hoog boven zijn hoofd hing een gewelfd plafond, ondersteund door twaalf machtige zuilen, elk geselecteerd op schoonheid. Vlug koos ze de mooiste, een van malachiet, het groen geaderde steen dat het oog uren kon boeien. De rozekwarts was ook prachtig, maar iets in het groene steen sprak haar aan.  

De vloer van de zaal was door vage energielijnen in vakken verdeeld. Miranda gebruikte iedere waarnemingstruc die ze kende en kwam tot de slotsom dat de velden geen barrières of valstrikken waren, maar eerder een signatuur, alsof ieder gebied een bepaald gebruik of doel had, doch alleen voor iemand die deze energielijnen kon zien. En binnen elk gebied liepen wezens, menselijk van gedaante, maar gekleed in de vreemdste kleren die ze ooit had gezien.  

De kristallen ramen in de grote vensters waren zo helder dat het leek alsof de lucht zelve was verglaasd en de sneeuwvelden buiten weerkaatsten het middagzonlicht op de pieken erboven, de grote zaal in roze en ~ gouden tinten dompelend. De gedaanten op de enorme vloer wierpen langgerekte schaduwen in het zachtwitte licht uit juweelachtige, facetgeslepen bollen, die onmogelijk natuurlijke lichtbronnen konden zijn.

De naderende man zweefde door de lucht, fier rechtop alsof hij werd gebracht door een ploeg onzichtbare dragers met een platform. Toen hij zijn voeten plaatste op de stenen vloer van de zaal, liet ook Miranda zich langzaam zakken op het marmer.

Verscheidene lieden bleven staan om toe te kijken, maar ze hielden zich stil. Miranda duwde de kap van haar mantel naar achteren, schudde haar donkere haren los en keek de zaal door.

'Wie betreedt de Hemelstad?'

Op geamuseerde toon antwoordde ze: 'Een mooi stel goden zijn jullie als u niet eens weet door wie u in uw eigen paleis wordt bezocht. Mijn naam is Miranda.'

'Niemand mag het domein van de goden zonder uitnodiging daartoe binnendringen,' zei de Wachtmeester.

Miranda grinnikte. 'Vreemd. Ik ben er toch?'

'Niemand mag zonder uitnodiging binnendringen en levend weer vertrekken,' nuanceerde de Wachtmeester zijn uitspraak.

'Beschouw mij dan maar als een ongenode gast en niet als een indringer.'

'Wat brengt u naar het Paleis van de Goden?'

Miranda bekeek de gedaante die voor haar stond. Evenals de andere bewoners van het paleis was hij gekleed in een vreemd gewaad dat strak rond de schouders zat, maar vanaf de oksels naar beneden toe uitwaaierde tot een volmaakt cirkelvormige zoom van bijna zes voet doorsnee. Ze vermoedde dat er een dunne strook metaal of een zwaar koord in de zoom was genaaid. Ook de lange mouwen liepen wijd uit, maar de kraag stond stijf omhoog, de achterkant van het hoofd tot aan de oren omsluitend, zodat Miranda de indruk kreeg dat ze sprak met een zes voet lange pop van in elkaar geschoven papieren kokers met een kop van beschilderde klei erbovenop. De olijfkleurige huid van zijn gezicht was in de loop der jaren door het heldere zonlicht donkerder gekleurd en zijn baard was wit als de sneeuw buiten. Vanonder even witte wenkbrauwen keken twee bleekblauwe ogen haar aan. Wat een merkwaardig figuur, dacht ze.

Ze keek de zaal rond en wilde dat ze meer tijd had om het paleis te bezichtigen. De indrukwekkende pracht ervan was ronduit adembenemend, doch tegelijkertijd vreemd en koud als de wind buiten de enorme deur. Geen sterveling zonder aanzienlijke magische vermogens kon dit godenverblijf bereiken, want de klim was onmogelijk. Minstens honderd voet beneden dit plateau werd de lucht te ijl om een wezen van vlees en bloed van adem te voorzien en de temperatuur lag ver beneden het vriespunt.

De meeste gestalten keken haar kant op en ze zag dat ieder groepje apart stond, geïsoleerd door de gebiedsverdeling die ze bij haar binnenkomst had bespeurd, alsof ze zich tot een bepaalde zone van de vloer moesten beperken. Na nog even te hebben gekeken, was ze er zeker van dat geen van hen een bepaald gebied verliet om een ander stuk te betreden.  

'Beperkt u de goden?' vroeg Miranda.

'Ze beperken zichzelf, zoals ze altijd hebben gedaan,' luidde het antwoord. 'Nogmaals moet ik u vragen: wat brengt u hier?'

'Ik ben gekomen omdat er zich verschrikkelijke krachten verzamelen en deze wereld in groot gevaar verkeert. Ik heb het Orakel van Aäl bezocht en ze staat op het punt haar voortplantingsfase in te gaan. Haar visionaire vermogens zullen voor ons verloren gaan. De oprukkende krachten hebben zich een koers ten doel gesteld die een einde zal maken aan alles wat wij kennen, dit hier inbegrepen.' Haar handgebaar omvatte de zaal.  

Even deed de Wachtmeester zijn ogen dicht en Miranda begreep dat er iets werd medegedeeld. 'Spreek verder,' zei hij toen.

'Waarover?'

'Over hetgeen u hier hoopt te vinden.'

'Ik had gehoopt dat de goden van Midkemia bereid zouden zijn op te treden tegen de dreigende ondergang van hun eigen bestaan!' Ze kon haar boosheid nauwelijks bedwingen en haar woorden waren scherp van minachting.

'Dit zijn slechts de uiterlijke kenmerken van de goden,' reageerde de Wachtmeester, 'de mannen en vrouwen die, om redenen die ons sterfelijk begrip te boven gaan, zijn verkozen om namens de goden te bestaan. Zij leven hun leven als sterfelijk aspect van de goden, ogen en oren die de goden een sterfelijk perspectief verlenen op de wereld waar zij ver-

Miranda knikte. 'Dan zou ik graag een van die goddelijke aspecten willen spreken, als u het niet erg vindt.'

'Daar heb ik niets over te zeggen,' was zijn antwoord. 'Ik ben slechts de Wachtmeester van de Hemelstad. Het is mijn taak te zorgen voor het welzijn van de bewoners ervan.' Weer sloot hij even zijn ogen. 'U mag spreken met eenieder die bereid is u te antwoorden.'

Langs de Wachtmeester lopend ging Miranda naar het gebied direct naast de ingang, waar een groepje mannen en vrouwen rondom een gedaante stonden die een hele kop boven hen uitstak. Allen waren gekleed in het wit, zonder een zweem van kleur, en de vrouw in het midden van de groep had kleurloos haar. Ook in haar huid ontbrak alle pigment, doch ze bezat niet de kenmerken van een albino. In plaats daarvan leek ze meer op iemand van een buitenwereldlijk ras, met een waarlijk witte huid. De mensen rondom haar stapten opzij om Miranda dichterbij te laten. Op respectvolle afstand bleef ze staan, neigde haar hoofd en zei: 'Sung, ik vraag om hulp.'

De levende belichaming van de godin staarde op de jonge vrouw neer. In haar ogen scholen geheimen waar Miranda niet eens naar kon raden, maar haar gezicht stond vriendelijk. Toch gaf ze geen antwoord.

Miranda drong aan. 'Er dient zich hier een groot kwaad aan, dat, indien ongehinderd, krachten ontketent die zelfs de uwe zullen overtreffen. Ik heb dringend hulp nodig!'

Nog geruime tijd bleef de godin haar aankijken, tot ze met een beheerst gebaar aangaf dat Miranda naar een ander gebied moest gaan. 'Zoek iemand die nog niet onder ons is.'

Haastig ging Miranda naar een ander deel van de zaal, waar een leeg gebied klaar stond, nog onbezet. Haar waarnemingsvermogen veranderend, een voor een alle zichtsfasen die ze kende aanwendend, zocht ze naar een aanwijzing van wat ze hier kon vinden. In een lichtspectrum dat voor de meeste mensen onzichtbaar was, zag ze heel vaag een symbool glinsteren. Ze draaide zich om en zag dat de Wachtmeester haar was gevolgd, een voet boven de stenen vloer zwevend. 'Wie heeft dat teken hier geplaatst?' vroeg ze.

'Iemand die hier kort geleden een bezoek heeft gebracht, net als u.'

'Wat betekent het symbool?'

'Het is het teken van Wodan-Hospur, een van de Verloren Goden, op wie wij wachten.'

'Jullie wachten op de goden die tijdens de Chaosoorlog verloren zijn gegaan?' vroeg ze verrast.

'In het Paleis van de Goden is alles mogelijk.'

'Wat was de naam van die bezoeker?'

'Dat mag ik niet zeggen.'

'Ik ben op zoek naar Puc van Sterrewerf,' zei Miranda. 'Bij de Herberg, in de Galerij der Werelden, zeiden ze dat ik hierheen moest.'

De Wachtmeester haalde zijn schouders op. 'Dergelijke dingen zijn niet mijn zaak.'

'Is hij hier geweest?'

'Dat mag ik niet zeggen.'

Miranda dacht na en vroeg: 'Als u verder niets kunt zeggen, waar moet ik dan heen om deze man te vinden?'

De Wachtmeester aarzelde. 'Wellicht kunt u het beste zoeken op de plek waar u bent misleid.'

'Dat dacht ik al,' zei Miranda. Met een armgebaar was ze verdwenen, een zacht ploppend geluid de enige getuige van het feit dat ze er zojuist nog was.

Een van de mensen bij een verderop staande god draaide zich om en deed zijn kap af. Hij was klein van gestalte, had donkerbruine ogen en zijn baard was donker als die van een twintigjarige knaap, maar zijn houding en grootte deden niets af aan het aura van macht dat om hem heen hing.

Naar de Wachtmeester lopend zei hij: 'Jullie hebben aan je doel voldaan.' Met een zwaai van zijn hand verdwenen de gestalten in de zaal, slechts een enorme leegte van rots en ijs achterlatend. De koude lucht die nu door de onbeschermde opening naar binnen stroomde was zo striemend dat de man zijn mantel strak om zich heen sloeg.

Nog even keek hij rond om zich ervan te vergewissen dat er geen sporen van de illusie waren achtergebleven, en hij hief net zijn handen op om zichzelf naar een andere plek te transporteren, toen een stem zei: 'Goden, wat is het koud zonder die illusie.'

De man keek om en een el bij hem vandaan stond de vrouw. 'Puc van Sterrewerf?' vroeg ze.

Hij knikte. 'Keurig gedaan, vrouwe. Vrijwel niemand zou mijn list hebben doorzien.'

Ze glimlachte en even meende hij er iets in te herkennen. 'Ik ook niet. Maar toch klopte er hier iets niet, dus dacht ik meer te weten te kunnen komen door net te doen alsof ik was gegaan.'  

Met een glimlach concludeerde de man: 'Je hebt jezelf gewoon onzichtbaar gemaakt en het bijpassende geluid gemaakt.'

Miranda knikte. 'Bent u Puc?'

'Ja, ik ben Puc van Sterrewerf.'

Er verscheen een zorgelijke uitdrukking op haar gezicht en weer kwam ze de man vagelijk bekend voor. 'Mooi. We moeten gaan. Er is nog veel te doen.'

'Waar heb je het over?' vroeg Puc.

'Khaipur is gevallen en Lanada valt ten prooi aan verraad.'

Puc knikte. 'Dat weet ik. Maar als ik te vlug in actie kom -'

'Dan blokkeren de Pantathiërs uw macht met die van hen. Weet ik. Maar er is meer mee gemoeid dan een simpele botsing van magische energieën, als een steenbokkengevecht in de bergen.' Ze zweeg en haar adem hing als een bevroren wolk in de koude lucht.  

'Voordat ik zo aanmatigend ben om je te zeggen dat er krachten in het spel zijn waar je geen flauw idee van hebt, moest je me eerst maar eens vertellen wat je allemaal al weet,' zei Puc.

Hij verdween.

'Verdomme,' zei Miranda. 'Ik heb er zo de pest aan als mannen dat doen.'

 

Puc had net twee glazen wijn ingeschonken toen Miranda verscheen.

'Waarom deed u dat?'

'Als je me niet kon volgen, had het geen enkele zin je iets te vertellen.' Hij gaf haar een glas. 'Ik heb de indruk dat je ergens van ken,' merkte hij op.

Miranda nam het glas aan en ging zitten op een zitbank tegenover een schrijftafel. Puc pakte de stoel die bij de tafel hoorde en nam plaats.  

'Waar zijn we? Sterrewerf?' Ze keek rond. Het was een kleine kamer zonder enige versiering. Alles wat ze zag wees erop dat het een bibliotheek was. Langs alle muren stonden boeken, behalve op de plek van een smal raam, en afgezien van de bank, de tafel en de stoel stonden er geen meubels. Er brandden twee lampen, een aan beide kanten van de kamer.

Puc knikte. 'Mijn eigen kamer. Niemand kan er in of uit, behalve ik, en niemand verwacht een bezoek van mij, aangezien niemand me hier in de afgelopen vijfentwintig jaar heeft gezien.'

'Waarom houdt u dat zo?' vroeg Miranda, rondkijkend.

'Met veel vertoon heb ik mijn banden met dit instituut verbroken nadat mijn vrouw was overleden.' Hij sprak terloops van haar dood, maar Miranda zag de kleine spanning bij zijn ooghoeken toen hij het zei. 'Als iemand me komt zoeken, dan is dat op het Tovenaarseiland en daar heb ik genoeg mensen met verstand van magie achtergelaten dat iedere bezwering die erop is gericht magie te bespeuren even opvallend is als het luiden van een etensbel.'

'En aangezien er hier dagelijks magie wordt beoefend, zal niemand het merken als u besluit wat werk te verrichten.' Ze nam een slokje van haar wijn. 'Heel slim. En deze is heel lekker.'

'O ja?' vroeg Puc en proefde. 'Ja, inderdaad. Maar wat is...' Hij hield de fles omhoog. 'Als ik terugkom zal ik Gadhis toch eens vragen of er hier meer van zijn in de kelder van het Tovenaarseiland.'

'Vanwaar al die misleidingen?' vroeg Miranda.

'Waarom zocht je naar mij?'

'Ik vroeg eerst.'

Puc knikte. 'Akkoord. De Pantathiërs zijn op hun hoede voor mij en mijn kunsten. Ze hebben een manier gevonden om me te neutraliseren, dus zorg ik ervoor dat zij, noch hun spionnen, me kunnen vinden.'  

'U neutraliseren?' Door de spleetjes van haar ogen keek ze hem aan. 'Ik ben wel eens vaker tegen hun slangenmagie aangelopen en de rokende lijken getuigen van die ontmoetingen. Als u zo machtig bent als ze zeggen-'

'Er zijn andere manieren om een aanval af te wenden dan met donderend geweld,' zei Puc. 'Wat zou je ervan vinden als ik bijvoorbeeld jouw dochtertje vasthield met een dolk op haar keel?'

'Dus als ze niet weten waar u bent, kunnen ze de mensen die u dierbaar zijn niet bedreigen.'

'Juist. Maar waarom zocht je naar mij?'

'Het Orakel van Aäl begint aan haar voortplantingscyclus, zodat we het zonder haar hulp moeten stellen,' zei Miranda. 'Mij is gevraagd -' 

'Door wie?' onderbrak Puc.

'Door mensen die deze wereld liever niet ten onder zien gaan,' zei ze bits. 'Mij is gevraagd te helpen met het behoud van de Levenssteen -'

Puc stond op. 'Hoe weet jij van de Levenssteen?'  

'Ik ben Keshische,' zei Miranda. 'Weet u nog wie het leger van de koning bij de slag kwam versterken?'

'Heer Abdur Rachman Memo Hazara-Khan,' antwoordde Puc.

Ze knikte. 'Het duurde jaren om door de illusies en valse sporen heen te prikken, maar uiteindelijk, dankzij degenen die kwamen om met het orakel te spreken, en ondanks alles wat er was gedaan om dwaalsporen uit te zetten, werd het toch bekend.'

'Dus je werkt voor de keizer?'

'Werkt u voor de koning?' kaatste Miranda terug.

'Borric is min of meer een neefje van me,' zei Puc, weer van zijn wijn proevend.

'U geeft geen antwoord op mijn vraag.'

'Inderdaad.' Hij zette zijn glas neer. 'Laten we zeggen dat de banden met het koningshuis wat minder hecht zijn dan vroeger. Wat overigens niet eens ter zake doet. Als je iets weet over de Levenssteen, weet je ook dat nationale belangen op dit punt in het niet verdwijnen. Als de Valheru weer ontwaken, gaan we er allemaal aan.'

'Dan moet u me helpen,' zei Miranda. 'Als die dwazen die ik voor de prins heb gerekruteerd het overleven, weten we wie en wat we tegenover ons hebben.'

Puc zuchtte. 'Een Keshische die rekruteert voor de prins?'

'Daarmee waren de belangen van mijn ware meester het beste gediend.'

Puc trok slechts een wenkbrauw op. 'En wie zijn dan die dwazen?'

'De mannen die onder Caelis' bevel staan.'

'Tomas' zoon,' zei Puc. 'De laatste keer dat ik hem heb gezien, was hij nog heel jong. Dat zal nu dik twintig jaar geleden zijn.'

'Hij is nog steeds erg jong. En kwaad en in verwarring.'

'Hij is uniek. In heel het universum is er geen wezen zoals hij. Hij is het product van een vereniging die geen vrucht had mogen dragen en op een dag zal hij sterven, uniek.'

'En alleen.'

Puc knikte. 'Wie zijn het?'

'Een groep ter dood veroordeelde mannen, waarvan u er geen kent. En Nakur de Isalani.'

Puc glimlachte. 'Ik mis die onsamenhangende helderheid van hem. En zijn gevoel voor humor.'

'De laatste tijd staat zijn hoofd niet meer zo naar humor, vrees ik,' zei Miranda. 'Na Arutha's dood is Valentijn de hoop van het Westelijke Rijk, het Koninkrijk en de wereld geworden. Met tegenzin heeft hij zijn vaders plan doorgevoerd, maar enthousiast is hij er niet over.'

'Wat voor plan is dat?'

Ze vertelde hem over de vorige reizen naar Novindus, over de vernietigende nederlaag die Caelis en zijn mannen de vorige keer hadden geleden, en over het plan om een groep mannen te sturen teneinde zich bij het invasieleger aan te sluiten en terug te keren met informatie over de ware aard van de vijand.

'Denk je dat dit iets anders is dan een algehele samenvoeging van alle gewapende strijdkrachten op Novindus om een overzeese aanval te openen met als doel de verovering van de Levenssteen?' vroeg Puc toen ze was uitgesproken.

'Erg subtiel zijn de Pantathiërs nooit geweest,' antwoordde Miranda, 'maar het kan zijn dat iemand hen manipuleert, zoals zij tijdens de Grote Opstand de moredhel hebben gemanipuleerd.'  

Puc knikte. 'Maar alles wijst erop dat ze heel Novindus willen veroveren teneinde het grootste leger te vormen dat er ooit op deze wereld is geweest, en daarvandaan is het maar één logische stap om te veronderstellen dat ze met dat leger het Koninkrijk gaan aanvallen, misschien wel rechtstreeks de haven van Krondor in komen zeilen en dwars door het Koninkrijk naar Sethanon marcheren.' Even was hij stil. 'Ik denk niet dat iemand hen gebruikt op de manier die jij net opperde. Naar alles wat ik heb gezien, zijn de Pantathiërs daar naar de maatstaven van andere wezens veel te vreemd voor. Hun visie op het universum is zo krom dat die alle logica tart, doch tegelijkertijd zo diep in hun aard ingebed, dat ze in de meer dan tweeduizend jaar observeren hoe het universum werkelijk in elkaar steekt, niet eenmaal van hun fanatieke toewijding aan hun unieke visie op de dingen zijn afgestapt.'  

Miranda trok een wenkbrauw op. 'Dat is me een beetje te analytisch, Puc. Ik ben wel vaker fanatici tegengekomen en ook die lieten zich niet door de werkelijkheid van hun ideeën afbrengen.' Ze wuifde de opmerking weg die hij op het punt stond te maken. 'Maar ik begrijp wat u bedoelt. Als ze zulke grote aantallen voor hun eigen duistere doeleinden aanwenden, dan is het hun met deze massale onderneming duidelijk alles of niets.'  

Zuchtend schudde Puc zijn hoofd. 'Niet echt. De ellende met deze hele geschiedenis is dat we hen opnieuw kunnen verslaan, misschien zelfs tot de laatste man en paard die ze overzee sturen, maar het enige dat wij ermee opschieten, is dat onze kustgebieden in puin komen te liggen.'

'En dan weten we nog steeds niet waar ze wonen,' zei Miranda.

Puc knikte. 'We hebben alleen vage geruchten. In het noorden, bij de bronnen van de Serpentrivier, aan het Serpentmeer, in het Grote Zuiderwoud, ergens diep in het hart van het Woud van Irabek - niemand weet het.'

'Hebt u gezocht?'

Weer knikte hij. 'Ik heb iedere magische bezwering gedaan die ik kon vinden of bedenken en te voet een groot deel van dat continent bezocht. Maar óf ze weten zich ongelooflijk goed aan het zicht te onttrekken, op zowel magische als wereldse wijze, óf ze doen zulke voor de hand liggende dingen dat ik ze niet zie.'  

Miranda nam een slokje van haar wijn. 'Hoe dan ook, we hebben nog steeds een heel leger te verslaan.'

'En dat niet alleen, vrees ik.'

Vragend keek ze hem aan.

'Ik heb het idee dat Caelis gaande deze campagne uiteindelijk op iets nog veel machtigers zal stuiten, al kan ik je niet vertellen waarom.' Hij liep naar een boekenplank. 'Er staan hier verscheidene boekdelen die spreken over deuren, paden en wegen tussen verschillende lagen van de werkelijkheid.'

'Zoals de Galerij der Werelden?'

Puc schudde zijn hoofd. 'De Galerij bestaat in het objectieve universum zoals wij dat kennen, al is het enigszins een kunststukje van de schepping die de reiziger in staat stelt buiten bepaalde beperkingen van die objectieve werkelijkheid te treden. Weet je nog hoe echt het Paleis van de Goden eruitzag?'  

'Ja. Een hoogst overtuigende illusie.'  

'Het was meer dan een illusie. Ik maakte daarbij gebruik van een hoger niveau van de werkelijkheid, een hogere energiestaat, bij gebrek aan een betere omschrijving. Lange tijd geleden ben ik naar de Stad der Dode Goden gegaan. Via een... naad kon ik toen het Paleis van de Doodsgodin betreden. Daar heb ik Lims-Kragma gesproken.'

'Interessant,' zei Miranda.

Puc keek haar aan en zag dat ze hem niet bespotte.

'Was het werkelijk de godin des doods die u sprak?'

'Dat bedoel ik nu juist. Er is geen godin des doods en toch bestaat ze, in de vorm van de natuurlijke scheppingskracht en de even zo natuurlijke vernietigingsdaad. De afbraak van een levend wezen is voedsel voor nieuw leven. We begrijpen daar nog maar zo weinig van,' zei hij met enige frustratie in zijn stem. 'Maar die personificaties, die goden en godinnen, die zijn misschien niet meer dan een manier waarop wij, in de ene staat van de werkelijkheid, kunnen communiceren met krachten, wezens, energie uit een andere werkelijkheid.'

'Interessante theorie,' zei Miranda.

'Grotendeels van Nakur,' gaf Puc toe.

'Maar wat heeft het te maken met al het moorden dat er straks wordt gedaan?'

'Wezens uit die andere lagen bestaan. Zo heb ik bijvoorbeeld tegenover drochten gestaan.'

'Werkelijk?' zei ze, duidelijk onder de indruk. 'Naar alle berichten laten de levenskrachtrovers niet met zich spotten.'

'Dat was de eerste aanwijzing die ik vond.' Op bezielde toon vervolgde hij: 'Toen ik voor het eerst tegen een drocht streed, bespeurde ik een ander ritme, een andere staat van de energie van zijn wezen. Toen ik hem versloeg, kwam ik een paar dingen te weten. Door de jaren heen ontdekte ik meer. Het feit dat ik een aantal jaren op Kelewan, de Tsuranese thuiswereld, heb gewoond, heeft me geholpen aan inzichten die ik hier op Midkemia nooit zou hebben gekregen. Eén ding dat ik ontdekte, was dat een drocht zich helemaal niet voedt met de energie van de levende wezens van deze wereld. Ze transformeren die energie naar een staat waarin ze die kunnen gebruiken. Een ongelukkige bijwerking daarvan is dat het wezen dat hij aanraakt, sterft.'  

'Zulke academische overwegingen zijn van weinig belang voor degene die sterft, vrees ik.'

'Klopt, maar toch is het belangrijk. Als ze dat namelijk kunnen, waarom zouden bepaalde krachten die wij in ons normale referentiekader niet kunnen zien, dan niet in staat kunnen zijn om vanuit hun werkelijkheidslaag de energie van onze wereld te veranderen?'

'Waar gaat dit naar toe?' vroeg Miranda, blijk gevend van ongeduld.

'Hoe zag de Levenssteen eruit toen je voor het laatst bij het orakel was?' vroeg Puc.

'Hoe bedoelt u?'

'Zag hij er normaal uit?'

'Dat weet ik niet,' antwoordde Miranda onzeker. 'Het was de enige keer dat ik hem heb gezien.'

'Maar er was iets vreemds mee aan de hand, niet?'

Ze haalde haar schouders op. 'Ik had het gevoel...'

'Dat de Valheru die erin gevangen zaten ergens mee bezig waren.'

'Ze roerden zich,' zei Miranda met een verre blik in haar ogen. 'Ik geloof dat ik het zo omschreef. Ze roerden zich meer dan gewoonlijk.'

'Ik ben bang dat ze een manier hebben gevonden om rechtstreeks te communiceren met iemand of met een groep binnen de Pantathische gemeenschap. Misschien met die zogenaamde Smaragden Koningin die hen nu leidt.'

'Dat is een ijzingwekkende gedachte.'

'Dan is er nog iets wat maar weinigen weten,' zei Puc. 'Heb je wel eens gehoord van Macros de Zwarte?'

'Ik ken zijn reputatie,' zei ze op droge toon en Puc nam aan dat ze de indrukwekkende verhalen over de Zwarte Tovenaar niet geloofde.

'Veel van wat hij deed was toneel, maar een minstens even groot deel van een orde van magie die zelfs vandaag nog mijn verstand te boven gaat. Zo kon hij bijvoorbeeld dingen met de tijd doen waar ik alleen maar naar kan raden.'

Met samengeknepen ogen keek ze hem aan. 'Tijdreizen?'

'Meer dan dat. Tomas en ik raakten samen met hem gevangen in een tijdschacht en toen zijn we naar het begin van de tijd en weer terug gereisd. Maar hij kon met zijn geest en wilskracht eonen overbruggen.'

'Hoe bedoelt u?'  

'Met zijn macht en vermogens heeft hij een relatie gelegd tussen Tomas, een jeugdvriend van me, en Asschen-Sukar -'

'De Valheru wiens wapenrusting hij draagt!' vulde Miranda aan.

'Dat is nooit een eenvoudige kwestie geweest van oude magie die nog in een geheimzinnige wapenrusting school. Macros heeft die wapenrusting gebruikt als voertuig voor zijn macht om mijn vriend zodanig te manipuleren dat hij eeuwen later tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring kon zijn wie hij was.'

'De sluwe rekel,' mompelde Miranda.

'Maar wat als Tomas' wapenrusting niet het enige voertuig voor een dergelijke manipulatie is?'

Met grote ogen keek Miranda hem aan. 'Is dat mogelijk?'

'Natuurlijk is dat mogelijk,' zei Puc. 'Hoe ouder ik word, des te zekerder raak ik ervan dat er maar erg weinig echt onmogelijk is.'

Miranda stond op en begon in het kleine kamertje heen en weer te lopen. 'Hou zouden we dat te weten kunnen komen?'

'Wachten tot Caelis terugkomt of bericht stuurt. Toen ik Nakur voor het laatst zag, vroeg ik hem met Caelis mee te gaan indien mogelijk, want hij is de enige die dit soort problemen uit zou kunnen vissen. Al meer dan drie jaar geleden opperde ik de mogelijkheid waar ik zojuist over heb verteld. Nu jij me hebt gezegd dat hij met Caelis mee is, ben ik gaarne bereid te wachten tot ze terugkomen. En tot die tijd blijven we uit het zicht teneinde de Pantathiërs een doel uit handen te slaan. Ik zou mezelf best een tijdlang kunnen beschermen en jij jezelf ook beslist wel, maar de voortdurende noodzaak om mezelf te verdedigen zou vermoeiend kunnen zijn en me van bepaalde studies af kunnen houden.'  

Miranda knikte. 'Maar waar waren die toestanden eigenlijk allemaal voor nodig, in de Galerij der Werelden en de Stad der Goden en zo?'

'Ik wilde me afzijdig houden en toch gevonden kunnen worden als iemand met voldoende verstand en talenten me dringend nodig had. Als je was blijven rondneuzen in de Galerij, zou je problemen hebben gekregen.'

'Ik werd al gewaarschuwd voor je huurmoordenaars,' merkte ze op.

'Wie heeft je dat gezegd?'

'Bij Eerlijke Jan was dat het gesprek van de dag.'

'De volgende keer wanneer ik iemand inhuur voor een stille onderneming, zal ik de Herberg maar mijden,' zei Puc. 'Wie heeft je op Mustafa gewezen?'

'Bruut Bloed.'

'Toen je bij Mustafa wegging, ben ik vooruit gegaan naar de bergen om je op te wachten. Het simpele trucje om je ergens anders heen te sturen was mijn laatste.' Hij glimlachte. 'Als je je niet zulk aangenaam gezelschap had betoond, zou ik je op die koude bergtoppen onschadelijk hebben gemaakt, zo ver mogelijk bij Sterrewerf vandaan voor het geval de Pantathiërs het zouden opmerken.'  

Met een zuur gezicht keek Miranda hem aan. 'Niet erg subtiel.' 

'Misschien niet, maar de tijd dringt en ik heb nog veel te doen voordat Caelis en Nakur terugkomen.'

'Kan ik helpen? Bruut Bloed zit in een herberg in LaReu op me te wachten, als hij van dienst kan zijn.'

'Stuur hem voorlopig maar bericht dat hij blijft wachten,' zei Puc. 'Laat die huurling maar even genieten van Taberts meisjes en bier. En wat jou betreft: ik heb hier nog meer dan genoeg te doen waar ik wel wat hulp bij zou kunnen gebruiken, als je het niet erg vindt.'  

'Koken doe ik niet,' zei ze. 'En je ondergoed herstel je zelf maar.'

Puc schoot in de lach, oprecht geamuseerd. 'Goeie help, dat is de eerste keer sinds lange tijd dat ik weer eens echt heb gelachen.' Hij schudde zijn hoofd. 'Maak je geen zorgen. Het eten en de was kan ik op het Tovenaarseiland laten verzorgen. Ik breng Gadhis op de hoogte en als alles klaar staat, transporteer ik het hierheen. Nee, wat jij mag doen is spitten in een groot deel van een erg oude bibliotheek om te zoeken naar aanwijzingen.'

'Waarvan?' vroeg Miranda, nu duidelijk belangstellend.

'Van een mogelijke vindplaats waar we iemand moeten zoeken als dat nodig blijkt te zijn.'

'Wie dan?' vroeg ze, haar hoofd scheef houdend, alsof ze het antwoord al wist.

'Als Caelis met het bericht komt dat ik het meeste vrees, zullen we op zoek moeten naar de enige die naar mijn weten iets kan uitrichten tegen de soort magie waarmee we het aan de stok zullen krijgen,' zei Puc. 'Dan zullen we nogmaals op zoek moeten gaan naar Macros de Zwarte.'