2 Overleden
Tyndal was dood.
Erric kon het nog steeds niet geloven. Telkens wanneer hij de afgelopen twee maanden de smederij in kwam, had hij verwacht de potige smid ofwel slapend op zijn matras achter in de smidse ofwel hard werkend aan te treffen. 's Mans gevoel voor humor wanneer hij niet nuchter was, zijn sombere humeur wanneer hij dat wel was - ieder hoekje van deze schuur was doordrongen van zijn eigenaardigheden.
De kolen van het vuur van gisteren bekijkend, bepaalde Erric hoeveel hout erbij moest om het weer tot leven te brengen. De vorige avond was er een molenaarswagen met een gebroken as slingerend het erf op gereden en voor vandaag was er meer dan genoeg te doen. Maar nog steeds kon hij niet wennen aan Tyndals afwezigheid.
Twee maanden geleden was Erric nietsvermoedend van zijn zolder geklauterd om aan een normale werkdag te beginnen, maar na één blik op Tyndals slaapplaats stonden Errics nekharen al recht overeind. Hij had de smid wel vaker laveloos op zijn matras zien liggen, maar dit was anders. Intuïtief had Erric de volkomen roerloosheid van de oude man herkend. Een lijk had hij daarvoor nog nooit gezien, maar vaak was hij in het veld op dode dieren gestuit en de smid had daarmee een griezelige gelijkenis getoond. Erric had Tyndal aangestoten om zich ervan te verzekeren dat de oude smid echt dood was, en zodra hij diens koude huid had aangeraakt, had hij zijn hand teruggetrokken alsof hij bang was zich te branden.
De plaatselijke priester van Kilian, die voor de meeste armen in de stad als geneesheer optrad, had al gauw bevestigd dat Tyndal inderdaad zijn laatste fles wijn had gedronken. Aangezien hij geen familie had, was het aan Milo om te besluiten wat er met de dode moest gebeuren, en hij had een haastige rouwdienst verzorgd, met een kleine brandstapel. Terwijl de as werd verstrooid, sprak de priester een gebed tot de Zangeres van Groene Stiltes. Al werden smeden doorgaans terecht gerekend tot het domein van Tith-Onanka, de krijgsgod, vond Erric het gebed tot Kilian, de godin van de wouden en velden, toepasselijker. In de zes jaar dat Erric het vak had geleerd, had Tyndal misschien één zwaard gerepareerd, doch talloze ploegen, zeisen en andere landbouwwerktuigen onder handen gehad.
Een ver geluid trof Errics oor. Er naderde een middagkoets langs de westelijke weg vanuit Krondor, de Stad van de Prins. De kans was groot dat Pyt van Flemerstein op de bok zat en in dat geval zou hij stoppen bij De Pijlstaart om zijn paarden en passagiers in de gelegenheid te stellen wat te drinken. De menner was een broodmagere man met een gigantische eetlust, en dol op Fryda's kookkunst.
Zoals Erric had verwacht, rolden enkele minuten later de met ijzer beslagen wielen van de handelskoets onder begeleiding van hoefgetrappel het stalerf op. De koets draaide, en met een luid: 'Ho!' bracht Pyt zijn vierspan tot stilstand. In de vijf jaar dat de handelskoetsen inmiddels tussen Salador en Krondor reden, waren ze een groot succes geworden en naar men zei was de bedenker, Jacob Esterbeek, een rijke koopman uit Krondor, al bezig met de voorbereidingen voor een koetsverbinding tussen Salador en Bas- Tyra. De koetsen waren in wezen niet meer dan wagens met een dak en een kleine laadklep die in neergelaten toestand diende als loopplank naar de wagen. Op een paar planken langs de zijkanten konden de reizigers zitten en de rit was niet bepaald comfortabel, aangezien de wagens nauwelijks geveerd waren. Maar de reis verliep vlot, vergeleken bij een karavaan, en voor eenieder die zich geen eigen rijdier kon veroorloven, bijna net zo snel als te paard.
'Ha, Pyt,' zei Erric.
'Erric!' riep de koetsier, wiens lange smalle gezicht scheen te zijn versteend tot een grijns omringd door reisstof. Hij draaide zich om naar zijn twee passagiers, een goed geklede man en een andere in eenvoudige kledij. 'Ravensburg, heren.'
De simpel geklede man knikte en ging naar de achterkant van de koets terwijl Erric de wagenmenner hielp met het neerlaten van de laadklep. 'Blijf je vannacht hier?' vroeg hij.
'Nee,' antwoordde Pyt. 'We gaan door naar Wolverstee, waar deze andere meneer naar toe gaat. Daarna zijn we klaar met deze rit.' Wolverstee was het volgende stadje op weg naar Zwartheide, per koets op nog geen half uur afstand, dus de passagier zou waarschijnlijk niet blij zijn met een oponthoud, zo dicht bij zijn bestemming. 'Daarvandaan ga ik leeg naar Zwartheide, dus ik heb tijd zat. Zeg je moeder maar dat ik met de instemming der goden over een paar dagen terug ben en dat ik dan een vleespasteitje extra kom halen.' Nog altijd grijnzend klopte hij op zijn buik, de leegte daarin benadrukkend.
Erric knikte en de menner keerde zijn span, dat al gauw het erf af draafde. Daarop wendde Erric zich naar de man die uit de koets was gestapt met de bedoeling hem te vragen of hij onderdak zocht, maar hij zag hem nog net om de hoek van de schuur verdwijnen. 'Meneer!' riep hij en rende hem achterna.
Aangekomen bij de smidse zag hij dat de vreemdeling zijn tas had neergezet en zijn reisjas aan het uittrekken was. De man had net zulke brede schouders en dikke armen als Erric, al was hij een hele kop kleiner. Rondom zijn kale schedel hing een kransje lang grijs haar en zijn bedachtzame gezicht was welhaast dat van een geleerde. Hij had zwarte, borstelige wenkbrauwen en geen baard, al was er tijdens de reis een bijna witte stoppelbaard ontstaan.
En hij stond alles zorgvuldig in zich op te nemen. Toen hij zich omdraaide, zag hij de jongeman bij de deur staan. 'Jij bent vast de leerling,' zei hij. Je hebt het erg netjes gehouden, jongen. Da's mooi.' Hij sprak met het platte nasale accent van iemand die afkomstig was van de Verre Kust of de Avondroodeilanden.
'Wie bent u?' vroeg Erric.
'Nathan is mijn naam. Ik ben de nieuwe smid die vanuit Krondor is gestuurd.'
'Vanuit Krondor? Nieuwe smid?' Op Errics gezicht was zijn verwarring duidelijk te zien.
De man hing zijn reismantel aan een haakje. 'Het gilde vroeg of ik deze smidse wilde en ik zei ja. Nou, hier ben ik dan.'
'Maar dit is mijn smidse,' zei Erric.
'Het eigendom rust bij de baron, jongen,' zei Nathan op strenge toon. Jij mag dan een hoop dingen goed kunnen - misschien zelfs talent voor het vak hebben - maar in tijden van oorlog moet je behalve voor de boeren trekpaarden zorgen ook de wapenrustingen repareren en de paarden van de baron verzorgen.'
'Oorlog!' riep Erric uit. 'Sinds het gebied is veroverd is er in Zwartheide geen oorlog meer geweest!'
De man deed een snelle stap naar voren en legde een ferme hand op Errics schouder. 'Ik denk dat ik wel weet hoe je je voelt. Maar de wet is de wet. Jij bent een gildeleerling -'
'Nee.'
De wenkbrauwen van de smid gingen omlaag. 'Nee? Heeft jouw meester je niet bij het gilde ingeschreven?'
Met tegenstrijdige emoties, woede en een ironische humor, zei Erric: 'Mijn vorige meester was meestal dronken. Ik neem de taken in deze smederij al waar sinds ik tien was, meester smid. Jarenlang heeft hij beloofd de reis naar Krondor of Rillanon te zullen maken om mijn leerlingschap bij het gildekantoor in te schrijven. De eerste drie jaar heb ik hem herhaaldelijk gesmeekt per Koninkrijkse Post een boodschap te sturen, maar daarna... Ik had het veel te druk om te blijven smeken. In de twee maanden dat hij nu dood is, heb ik in de behoeften van de baronie voorzien.'
Een tijdlang wreef de man over zijn kin en schudde toen zijn hoofd. 'Dan hebben we een probleem, jongen. Je bent drie jaar ouder dan de gemiddelde leerling die aan het begin van zijn leerlingschap -'
'Aan het begin?' zei Erric, zijn woede nu tonend. 'Ik ben in mijn vak net zo goed als iedere gildesmid -'
Nathans gezicht betrok. 'Dat doet er niet toe!' bulderde hij, door zijn boosheid vanwege Errics onderbreking hard genoeg om Erric tot zwijgen te brengen. 'Dat doet er niet toe,' herhaalde hij kalmer toen hij zag dat Erric weer luisterde. 'Jij mag dan de beste smid van het Koninkrijk of van heel Midkemia zijn, maar bij het gilde is er niemand die dat weet. Je hebt niet op het leerlingenrooster gestaan en er is niemand met de rang van gildemeester die voor je werk kan instaan. En daarom moet je beginnen-'
'Ik denk er niet aan om nog eens zeven jaar lang leerling te zijn!' zei Erric, die zijn zelfbeheersing dreigde te verliezen.
'De eerstvolgende keer dat je me nu nog onderbreekt, hou ik op met beleefd zijn, jongen,' zei Nathan.
Aan Errics gezicht was te zien dat hij er niet over peinsde zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar hij hield zijn mond.
'Jij mag naar Krondor of Rillanon om je bij het gilde aan te melden,' zei Nathan toen. 'Daar word je dan getest. Als je laat zien dat je genoeg weet, word je toegelaten als leerling en misschien krijg je zelfs de rang van gezel, al betwijfel ik dat ten zeerste, want zelfs al ben je de beste die ze ooit hebben gezien, dan is er altijd nog de politieke kant van het verhaal. Maar weinigen krijgen een nieuwe rang zonder het zweet om hem te verdienen. En dan is er natuurlijk altijd nog de mogelijkheid dat ze je uitmaken voor arrogante boerenpummel en je de straat op schoppen.' Het laatste werd op harde toon gezegd en plotseling besefte Erric dat deze man minstens zeven jaar als leerling had doorgebracht en misschien wel tweemaal zo lang als ambachtsgezel voordat hij zijn meesterstitel kreeg. In zijn oren moest Erric klinken als een jammerende kleine blaag.
Nathan keek Erric aan. 'Of je toont je geduld en je doorloopt hier, in je geboortestad, bij je familie en vrienden, je leerlingschap. Als je inderdaad zo goed bent als je beweert, zal ik je zo snel als ik kan attesteren, zodat je een verzoek om een eigen smederij kunt indienen.'
Erric keek alsof hij opnieuw wou protesteren dat dit zijn smidse was, maar hij zei niets.
'Je kunt ook vandaag nog vertrekken om een onafhankelijke smid te worden. Met je talent zul je best een boterham kunnen verdienen. Maar zonder een gildepenning zul je alleen in de eenvoudigste dorpen je winkeltje kunnen beginnen, tenzij je natuurlijk de grenzen van de beschaving opzoekt. Want een edelman zal zijn paarden en wapenrusting uitsluitend toevertrouwen aan een gildemeester. En de rijke burgerij zal geen genoegen nemen met iemand minder dan een gildegezel. Dus hoe talentvol je ook bent, je wordt nooit meer dan een gewone ketellapper.'
Erric bleef stil en na een tijdje zei Nathan: 'Bedachtzaam, hè? Da's mooi. Kies dus maar uit: je kunt blijven leren en je vaardigheden vervolmaken, zodat ik blij ben met een extra paar geoefende handen van iemand die ik niet alles hoef voor te kauwen. Of je zet de bokkepruik op en denkt dat je net zo veel weet als ik, zodat we er allebei alleen maar last van hebben. Er is maar plaats voor één meester in deze smederij, jongen, en dat ben ik. Dus zo staan we er voor en dat is je keus. Moet je er nog over nadenken?'
Nog even zweeg Erric, tot hij zei: 'Nee, ik hoef er niet over na te denken, meester Nathan.' Met een zucht vervolgde hij: 'U hebt gelijk. Er is maar één meester in een smidse. Alleen...'
'Voor de dag ermee, jongen.'
'Alleen ben ik al zo lang verantwoordelijk voor wat er hier gebeurt, dat ik het zie als mijn smidse en dat ik hem van het gilde had moeten krijgen.'
Nathan knikte eenmaal met het hoofd. 'Dat is begrijpelijk.'
'Maar het is uw schuld niet dat Tyndal een luilak was en dat de tijd die ik hier heb doorgebracht daarom niet meetelt.'
'Zo ligt het niet, jongen -'
'Erric. Ik heet Erric.'
'Zo ligt het niet, Erric,' zei Nathan en plots gaf hij Erric een rechtse directe waar hij van tegen de grond sloeg. 'En ik heb je gezegd: nog één onderbreking en ik hou op met beleefd zijn. Ik ben een man van mijn woord.'
Met een verbaasd gezicht bleef Erric zitten, wrijvend over zijn kaak.
Hij wist dat de smid zich had ingehouden, maar toch deed het zeer. 'Ja, meneer,' zei hij even later.
Nathan stak zijn hand uit en hielp Erric overeind. 'Ik wilde net zeggen dat de tijd die je lerend hebt doorgebracht altijd meetelt. Je mist alleen referenties. Als je zo goed bent als je denkt dat je bent, krijg je na het vereiste minimum van zeven jaar je attest. Dan ben je ouder dan de meeste gezellen wanneer je op zoek gaat naar je eigen smederij, maar bij lange na niet de oudste, geloof me maar. Een hoop tragere jongens verlaten hun meesters smidse pas als ze achter in de twintig zijn. Denk eraan: je mag dan pas laat in het vak komen, maar je opleiding is wel vier jaar eerder begonnen dan die van de meeste jongens. Kennis is kennis en ervaring is ervaring, dus zal je het in veel kortere tijd van gezel tot meester schoppen. Uiteindelijk komt het allemaal weer op zijn pootjes terecht.' Langzaam rondkijkend, alsof hij de smidse nogmaals in ogenschouw nam, zei hij: 'En als je je hoofd erbij weet te houden, kunnen wij het zo te zien samen best vinden.'
De vriendelijkheid die in die laatste opmerking doorklonk, deed Erric de pijn in zijn kin vergeten. Hij knikte. 'Ja, meneer.'
'Nou, laat maar eens zien waar ik slaap.'
Uit zichzelf pakte Erric de reistas van de smid op en haalde de mantel van het haakje. 'Tyndal had geen familie, daarom sliep hij hier. Achter is een klein kamertje en ik slaap daar op zolder.' Hij wees naar de enige plek die hij in de afgelopen zes jaar als de zijne had beschouwd. 'Ik heb er nooit aan gedacht om Tyndals kamer te nemen. Uit gewoonte, denk ik.' Hij ging de smid voor door de achterdeur naar de keet die Tyndal als slaapkamer had gebruikt. 'Mijn vroegere meester was meestal dronken, dus ik vrees dat het binnen een beetje...' Hij deed de deur open.
De stank die naar buiten kwam bracht Erric bijna aan het kokhalzen.
Nathan bleef alleen maar even staan en deed een stap achteruit. 'Ik heb wel vaker met dronkelappen gewerkt, jongen, en dat is de stank van de zure ziekte. Probeer je nooit te verstoppen in een wijnfles, Erric. Dat is een langzame, pijnlijke dood. Zie je zorgen recht in het gelaat en als je ermee hebt afgerekend, laat ze dan achter je.'
Iets in zijn stem zei Erric dat Nathan niet domweg een aforisme herhaalde, maar sprak uit eigen overtuiging. 'Ik maak de kamer wel in orde, meneer. Maakt u het zich maar gemakkelijk in de herberg.'
'Ik zal me maar even gaan voorstellen aan de herbergier, want die is per slot van rekening mijn huisbaas. En ik kan best wat te eten gebruiken.'
Erric besefte dat hij daar nog niet aan had gedacht. Het ambt van gildesmid werd toegewezen door het gilde en dat zag erop toe dat er maar één smid per stadje of dorp was, maar voor de rest was de smid gewoon een handelsman als alle andere, die voor zijn eigen winst moest zorgen en verantwoordelijk was voor zijn eigen werkplek. 'Meneer,' zei hij, 'Tyndal had geen familie. Wie .. .'
Nathan legde een hand op Errics schouder. 'Wie betaalt er voor al het gereedschap, bedoel je?'
Erric knikte.
'Mijn eigen gereedschap zal vandaag of morgen door een vrachtrijder worden gebracht,' zei Nathan. 'Het is niet mijn bedoeling te pakken wat niet van mij is, Erric.' Hij krabde even in zijn stoppelige bakkebaarden en dacht na. 'Als je eraan toe bent om Ravensburg te verlaten en je eigen smederij te beginnen, gaan ze gewoon met jou mee. Jij was zijn laatste leerling en volgens de traditie moet jij de weduwe betalen voor het gereedschap. En aangezien hij geen familie had, is er niemand om te betalen, of wel?'
Erric besefte terdege wat een ongelooflijk genereus aanbod hij kreeg. Gewoonlijk moest een leerling zijn verdiensten opsparen, zodat hij tegen de tijd dat hij ambachtsgezel werd een volledige uitrusting gereedschap en een aambeeld kon kopen en het geld had om te betalen voor de bouw van een smidse, wanneer dat nodig was. Doorgaans moest een jonge gezel bescheiden beginnen, maar ondanks zijn luiheid was Tyndal al zeventien jaar lang een meestersmid geweest en beschikte over ieder denkbaar werktuig van het ambt, soms wel twee of zelfs drie exemplaren. Als hij ze goed verzorgde en schoon hield, was hij voor de rest van zijn leven voorzien! 'Als u wilt, zal ik u de keuken wijzen,' zei Erric.
'Die vind ik wel. Kom me maar gewoon halen als het hier schoon is.' Erric knikte en terwijl Nathan wegliep naar de achterdeur van de herberg, haalde de jongen diep adem en dook Tyndals kamer in. Het openzetten van het enkele raam bleek niet te helpen en al gauw rende Erric terug naar buiten vanwege de stank. Zo sterk als hij was, kon hij niet tegen kwalijke geuren en hij gaf lucht aan een zwakke maag. Al was hij nog zo gewend aan de geuren van de stal en de smidse, de stank van menselijk afval en braaksel deed de gal in zijn keel oprijzen en de tranen stonden hem in de ogen toen hij Tyndals beddengoed naar buiten had gesleept.
Ademend door zijn mond en zijn blik afwendend rende hij naar de grote ijzeren tobbe waarin zijn moeder de was deed en smeet er de smerige lakens in. Toen hij bezig was het vuur eronder aan te steken, kwam zijn moeder eraan.
'Wie is die man die zegt dat hij de nieuwe smid is?' vroeg ze op norse toon.
Erric had geen zin in een discussie met zijn moeder, dus zei hij kalm: 'Dat zegt hij niet alleen, dat is hij. Het gilde heeft hem gestuurd.'
'Nou, heb je hem dan niet gezegd dat we hier al een smid hebben?' Het vuur onder de tobbe brandde en Erric stond op. 'Nee,' zei hij, zo kalm als hij kon. 'Deze smederij is van het gilde. En ik sta niet ingeschreven bij het gilde.' Denkend aan Tyndals gereedschap vervolgde hij: 'Nathan heeft me een heel mooi aanbod gedaan en houdt me aan als leerling. Hij meldt me aan bij het gilde en...'
Erric verwachtte tegenspraak, maar zijn moeder knikte slechts eenmaal met haar hoofd en vertrok zonder nader commentaar. Verwonderd over het uitblijven van een uitbarsting bleef Erric nog even staan, tot het knetteren van het vuurtje onder de tobbe hem herinnerde aan zijn nog onvoltooide taak. Hij pakte een van de harde stukken zeep waarmee het beddengoed van de herberg werd gewassen en brak het in tweeën. De harde stukken in de tobbe gooiend, begon hij te roeren met een spaan. Terwijl het water bruin werd, vroeg hij zich af waarom zijn moeder geen onenigheid had gemaakt. Zo'n gelatenheid had hij nog nooit van haar gezien.
Hij liet de lakens weken in de tobbe en rende terug naar de kamer van de smid, pakte wat oude doeken en een reinigingsmiddel met paraffineolie waarmee hij uitzonderlijk vuil tuigleer en gereedschap schoonmaakte. Tyndals bezittingen - een grote kist en een zak persoonlijke dingen - bracht hij weg. De gammele houten klerenkast liet hij staan, voor het geval Nathan daar zijn mantels en hemden in wilde opbergen. Hij kon hem altijd nog naar buiten slepen als de nieuwe smid hem niet wilde hebben.
Toen al Tyndals spullen buiten lagen, nam Erric de schamele boel in ogenschouw. 'Niet veel soeps voor een heel leven,' mompelde hij, pakte de kist op en zeulde hem naar een hoek van het kleine erf achter de schuur. Daarna pakte hij de zak en zette die erbovenop. Later zou hij wel kijken wat Tyndal voor bruikbare dingen had nagelaten. Er waren altijd wel arme boeren aan de randgebieden van de wijngaarden die iets anders verbouwden dan druiven, en die konden altijd wel kleding gebruiken.
Daarop nam Erric de doeken en het reinigingsmiddel ter hand en begon het in de loop der jaren verzamelde vuil van de muren te schrobben.
Erric kwam de keuken binnen en zag Milo aan de grote tafel zitten, tegenover Nathan, die een grote kom soep aan het leeglepelen was. Milo knikte om iets wat de smid zojuist had gezegd en Fryda en Rosalyn waren druk bezig met de voorbereidingen van het avondmaal.
Erric keek naar zijn moeder, die met een uitdrukkingsloos gezicht bij de gootsteen stond te luisteren naar de pratende mannen. Rosalyn neigde even haar hoofd naar Errics moeder en gaf aan dat ze zich zorgen maakte. Na een kort hoofdknikje ging Erric naast zijn moeder staan, vragend of hij even zijn handen mocht wassen. Ze knikte en ging naar de oven, waar het brood dat die ochtend bij de bakker was gekocht, werd warmgehouden.
Nathan hervatte het gesprek dat hij voerde toen Erric binnenkwam. 'Met ijzer kan ik doen wat ik wil, maar om je de waarheid te vertellen heb ik van paarden geen verstand, boven de benen dan. Ik kan een hoefijzer maken om kreupelheid op te vangen of om een ander probleem te verhelpen, maar voor de rest ben ik net zo simpel als een ander.'
'Dan heb je er verstandig aan gedaan Erric aan te houden,' zei Milo met welhaast vaderlijke trots. 'Die verricht wonderen met paarden.'
'Meester smid,' zei Rosalyn, 'zo te horen had u kunnen kiezen uit een flink aantal grote smederijen in een baronie en zelfs die van een hertog. Waarom koos u dan ons kleine stadje?'
Glimlachend schoof Nathan de lege soepkom van zich af. 'Om je de waarheid te zeggen, ben ik een wijnliefhebber en dit stadje is een grote verandering vergeleken bij mijn vorige woonplaats.'
Fryda draaide zich om en flapte eruit: 'Nog maar een paar weken geleden hebben we de ene smid begraven omdat hij te veel van wijn hield en nu hebben we een andere! De goden zullen wel een grote hekel aan Ravensburg hebben!'
Nathan keek Fryda aan. 'Goede vrouw,' zei hij op afgemeten toon, maar het was duidelijk dat hij zich ergerde, 'ik hou van wijn, maar ik ben geen dronkelap. Jarenlang heb ik als vader en echtgenoot voor mijn gezin gezorgd en als ik meer dan één glas op een dag drink, dan is dat omdat het feest is. Ik zou het op prijs stellen wanneer u geen oordeel velt over zaken waar u niets van weet. Smeden zijn net zo min over één kam te scheren als mensen van welk ander beroep dan ook.'
Licht blozend wendde Fryda zich weer af. 'Het vuur is te warm,' zei ze slechts, 'het brood wordt droog.' Uitgebreid ging ze met de kolen in de weer, al wist iedereen dat het niet nodig was.
Erric keek een tijdlang naar zijn moeder en zei toen tegen Nathan: 'De kamer is schoon, meneer.'
'Gaan jullie met zijn allen in dat kleine kamertje wonen?' bits te Fryda. Nathan stond op, pakte zijn mantel en bukte zich om zijn tas te pakken. 'Met zijn allen?' vroeg hij terwijl hij zijn bezittingen over zijn schouder hing.
'Die vrouwen kinderen waar je zo teder over sprak.'
'Allemaal dood,' zei Nathan op kalme toon. 'Vermoord tijdens de overval op de Verre Kust. Ik was toen eerste gezel van baron Tolburts meestersmid in Tulan.' Het werd stil in de keuken. Hij vervolgde: 'Ik sliep, maar werd wakker van de gevechten. Ik zei mijn Martha naar de kinderen te gaan kijken en rende naar de smidse. Ik was nog geen drie stappen uit het bediendenverblijf of ik werd door twee pijlen geraakt,' - hij wees op zijn schouder, toen op zijn linkerdijbeen - 'hier en hier. Ik raakte bewusteloos en ik geloof dat er nog iemand anders boven op me is gevallen. Maar hoe dan ook, toen ik 's morgens bijkwam, waren mijn vrouwen kinderen al dood.' Hij keek de keuken rond. 'We hadden vier kinderen, drie jongens en een meisje.' Met een zucht zei hij: 'Die kleine Sarah, dat was me er een.' Lange tijd bleef het stil en er verscheen een bespiegelende uitdrukking op zijn gezicht. 'Verdomme,' zei hij toen, 'dat is nu al bijna vijfentwintig jaar geleden.' Zonder een nader woord knikte hij eenmaal naar Milo en liep naar de deur.
Fryda keek alsof ze was geslagen. Terwijl haar ogen vol tranen liepen, draaide ze zich om naar Nathan en leek iets te gaan zeggen, maar wist de juiste woorden niet te vinden voordat de smid de keuken had verlaten.
Erric keek de vertrekkende smid na en richtte zijn blik op zijn moeder. Voor het eerst van zijn leven schaamde hij zich voor haar en hij vond het een vervelend gevoel. De keuken door kijkend zag hij dat Rosalyn naar Fryda keek met een mengeling van irritatie en spijt op haar gezicht. De anderen opzettelijk negerend stond Milo op van de tafel en liep naar de schenkkamer.
'Ik ga maar eens kijken of hij het kan vinden,' zei Erric uiteindelijk. 'Daarna ga ik nog even voor de paarden zorgen.'
Toen Erric weg was, liep Rosalyn stil door de keuken, zwijgend om Fryda verdere verlegenheid te besparen. Even later merkte ze dat Errics moeder stilletjes huilde. Niet wetend wat te doen, aarzelde ze even en vroeg tenslotte: 'Fryda?'
De oudere vrouw keek het meisje aan, haar wangen nat van de tranen. Haar gezicht was een masker van strijd, alsof de diep begraven pijn waaraan ze uiting wilde geven, door een vinnig weerwoord werd tegengehouden.
'Kan ik iets voor je doen?' vroeg Rosalyn.
Nog enkele lange tellen bleef Fryda roerloos staan. 'De bessen moeten gewassen worden,' zei ze toen op zachte toon, met hese stem.
Rosalyn ging naar de gootsteen en zwengelde aan de handpomp die haar vader en Erric vorig jaar nog hadden aangelegd, opdat Fryda en zij niet meer met water van de put achter de herberg naar de keuken hoefden te slepen.
Terwijl het koude water in de houten gootsteen liep, zei Fryda: 'En blijf het lieve kind dat je bent, Rosalyn. Er is al zo veel ellende in de wereld.' Ze haastte zich de keuken uit alsof ze dringend iets te doen had, maar Rosalyn begreep dat ze even alleen wilde zijn. De woordenwisseling met de nieuwe smid had iets opgerakeld dat diep in Fryda verborgen had gelegen en al wist Rosalyn niet wat, in haar zestien jaren had het meisje Errics moeder nog nooit zien huilen. Terwijl ze het fruit voor het avondmaal waste, vroeg ze zich af of dat een goed teken was of juist niet.
Het was een stille avond, met maar weinig bezoekers die even vlug iets kwamen drinken in De Pijlstaart, en slechts één die om een maaltijd vroeg. Erric was klaar met de ketel die hij voor Rosalyn schoonmaakte en hing hem terug aan de haak boven het vuur, dat nu zachtjes gloeide. Voordat hij wegging, zwaaide hij gedag naar Rosalyn, die met vier kruiken bier op weg was naar een tafeltje met vier van de wat meer begerenswaardige ambachtsgezellen uit de stad, die allemaal in de smaak probeerden te vallen bij de herbergiersdochter, zij het eerder om indruk op elkaar te maken dan uit werkelijke interesse in het meisje.
In de keuken zag Erric zijn moeder in de deuropening staan, kijkend naar de sterrenrijke avondhemel. Alle drie de manen waren vannacht onder, een zeldzame gebeurtenis, die het kijken altijd waard was. 'Moeder,' zei Erric terwijl hij langs haar heen liep.
'Blijf nog even,' zei ze zacht - een verzoek, geen bevel. 'Het was een nacht als deze dat ik je vader ontmoette.'
Erric had het verhaal al vaak gehoord, maar wist dat zijn moeder met iets worstelde sinds het gesprek met de smid. Nog steeds begreep hij niet precies wat er met zijn moeder was gebeurd, maar wel dat ze erover wilde praten. Hij ging zitten op het trapje waar zijn moeder stond.
'Otto was voor het eerst als baron naar Ravensburg gekomen, twee jaar na de dood van zijn vader. Hij was naar de receptie geweest die voor hem was gehouden in het Wijnbereidersgebouw, en na wat met de stadsleiders te hebben gedronken, was hij een wandelingetje gaan maken om een luchtje te scheppen. Hij was erg voortvarend en nam het niet zo nauw met het protocol, en had zijn bedienden en wachters gezegd hem alleen te laten.' Ze staarde de nacht in, herinneringen oproepend. 'Ik was met de andere meisjes naar de fontein gegaan om naar de jongens te kijken.'
Denkend aan zijn vorige bezoek aan de fontein met Ru besefte Erric dat die gewoonte reeds lang in zwang was.
'Toen de baron in het lantarenlicht verscheen, waren wij plotseling maar een stelletje onhandige kinderen.' Toen zag Erric een vonk in zijn moeders ogen en hoorde hij een echo van de geestdrift die de mannenharten op hol had weten te brengen in de tijd dat hij nog niet was geboren. 'Ik was net zo diep onder de indruk als de anderen, maar ik was te trots om het te laten zien,' zei ze met een meewarige glimlach en de jaren vielen van haar af. Erric kon zich goed voorstellen wat voor een indruk ze op de baron moest hebben gemaakt toen hij na een avond drinken de mooie Fryda bij de fontein in het oog kreeg.
'Hij was hoffelijk, van rang, rijk, en toch had hij iets eerlijks over zich, Erric: als een klein jochie dat net zo bang was om te worden weggestuurd als alle andere' jongetjes. Hij was vijfentwintig en vrij jong voor zijn leeftijd. Maar ik viel meteen voor hem, met zijn zoete woordjes en die schandelijke humor van hem. Nog geen uur later lag ik met hem ondereen boom in de appelboomgaard.' Ze zuchtte en weer deed ze Erric denken aan een jong meisje in plaats van de ijzeren vrouw die hij zijn hele leven had gekend.
'Ik had een verschrikkelijke reputatie, maar ik was nog nooit met een andere man geweest. Hij had wel andere vrouwen gehad, want hij wist precies wat hij deed, maar hij was ook zo lief en zo zacht.' Ze wierp haar zoon een blik toe. 'In het donker, onder de sterren, zei hij dat hij van me hield, maar de volgende dag dacht ik dat ik hem nooit meer terug zou zien en achtte ik mezelf het zoveelste domme wicht dat was gevallen voor de charmes van een edelman. Maar tegen al mijn verwachtingen in kwam hij een maand later bij me, laat op een middag, alleen, zijn paard vol schuim van de snelle rit vanaf zijn kasteel. Gehuld in een grote mantel was hij de herberg binnengeglipt toen wij bezig waren de boel voor die avond klaar te maken, en daar nam hij me apart en maakte zich bekend. Tot mijn verbazing bekende hij zijn liefde en vroeg om mijn hand.' Ze lachte, een bitterzoet geluid. 'Ik zei dat hij gek was en rende de herberg uit. Later op de avond kwam ik terug en zag hem staan, wachtend op deze plek, als een gewone boerenknecht. Weer zei hij dat hij van me hield en weer zei ik dat hij niet goed bij zijn hoofd was.' De tranen liepen haar in de ogen. 'Toen begon hij te lachen en zei dat hij wist dat het daarop leek, maar toen hij mijn hand had gepakt en me in de ogen keek, en hij me kuste, toen was ik van hem overtuigd - niet vanwege zijn rang en status, maar omdat ik ook van hem hield. Hij waarschuwde me dat niemand mocht weten van onze liefde voor elkaar tot hij naar Rillanon was geweest om koning Lyam toestemming te vragen met mij te trouwen, want de traditie bond hem aan zijn leenheer. Maar om onze liefde te bezegelen en om mij zekerheid te geven, gaven we elkaar ons jawoord in een klein kapelletje dat gebruikt werd tijdens de oogst, voor een rondreizende monnik die nog geen dag in de stad was. De monnik beloofde plechtig niets te zeggen tot Otto hem toestemming gaf, en liet ons alleen, want de volgende ochtend zou Otto op weg gaan naar de koning.'
Even was Fryda stil en met de vertrouwde bitterheid in haar stem sprak ze verder. 'Otto is nooit meer teruggekomen. Hij stuurde een boodschapper, jouw vriend Ewald Grijskuif, met het bericht dat de koning zijn verzoek had afgewezen en hem had opgedragen te trouwen met Mathilde, de dochter van de Hertog van Ran. ''Voor het welzijn van het Koninkrijk," zei Grijskuif. Vervolgens zei hij dat de koning de Grote Tempel van Dala te Rillanon het bevel had gegeven het eerste huwelijk nietig te verklaren, maar wel onder het Koninklijk Zegel van geheimhouding, teneinde Mathilda en de eventuele zoons die ze mocht baren, niet in verlegenheid te brengen. Ik kreeg de raad een lieve man te zoeken en Otto te vergeten.' De tranen liepen haar nu over de wangen. 'Wat een schok was het voor die goede meester Grijskuif toen ik hem zei dat ik in verwachting was.'
Ze slaakte een zucht en pakte haar zoons arm. 'Tegen de tijd dat ik op alledag liep, werd er overal druk geroddeld over de mogelijke vader van het kind, vast een of andere koopman of kweker. Maar toen je was geboren en al gauw het evenbeeld van je vader werd, was er niemand die ontkende dat jij Otto's zoon was. Zelfs je vader ontkent het niet in het openbaar.'
Het verhaal was Erric bekend, maar op deze manier was het hem nog nooit verteld. Nog nooit had hij zich een voorstelling kunnen maken van zijn moeder als een verliefd meisje of van de bittere teleurstelling die ze moest hebben gevoeld toen haar het nieuws van Otto's huwelijk met Mathilda was gebracht. Niettemin had het geen zin om in het verleden te leven. 'Maar hij heeft me ook nooit erkend,' zei Erric.
'Dat is zo,' beaamde zijn moeder. 'Maar dit heeft hij je wel gegeven: je hebt een naam, Van Zwartheide. Die mag je met trots voeren en wie je dat recht ook betwist, je kunt hem recht in de ogen kijken en zeggen: ''Zelfs Otto, Baron van Zwartheide, heeft mij het recht op deze naam niet ontnomen.'"
Onhandig pakte Erric zijn moeders hand. Ze keek hem aan en glimlachte op haar eigen stijve, onverzoenlijke manier, maar er school een zweem van warmte in toen ze in zijn enorme hand kneep en toen losliet. 'Die Nathan, volgens mij is dat een goed mens. Leer van hem wat je kunt, want je geboorterecht zal je nooit krijgen.'
'Dat was jouw droom, moeder,' zei Erric. 'Van politiek heb ik maar weinig verstand, maar wat ik in de schenkkamer heb gehoord, doet me geloven dat het niet eens zou hebben uitgemaakt als de hogepriester van Dala zelf als getuige in dat kapelletje aanwezig was geweest. Om redenen die hijzelf het beste kent, wilde de koning dat mijn vader ging trouwen met de dochter van de Hertog van Ran en zo is het gegaan en zo zou het altijd gegaan zijn.' Erric stond op. 'Ik zal wat extra tijd met Nathan moeten hebben om erachter te komen wat hij van me wil. Maar ik denk dat je gelijk hebt: het is een goed mens. Hij had me zomaar weg kunnen sturen, maar volgens mij doet hij zijn best om me rechtvaardig te behandelen.'
In een opwelling sloeg Fryda haar armen rond haar zoons hals en drukte hem stevig tegen zich aan. 'Ik hou van je, mijn zoon,' fluisterde ze.
Roerloos bleef Erric staan, niet wetend hoe hij moest reageren. Ze bespaarde hem de noodzaak door hem los te laten en vlug de keuken in te gaan, de deur achter zich sluitend.
Nog even bleef Erric staan, toen draaide hij zich langzaam om en liep naar de schuur.
Met het verstrijken der maanden ging alles zijn gangetje rond herberg De Pijlstaart. Nathan paste al gauw in het geheel en na een tijdje was het nog maar moeilijk voor te stellen hoe het er had uitgezien met Tyndal als smid. In zijn nieuwe meester trof Erric een bron van informatie. Veel van wat hij van Tyndal had geleerd behoorde tot de grondbeginselen van het smeedwerk, maar Nathan wist genoeg om het werk bovengemiddeld te maken, uitzonderlijk zelfs. Zijn kennis van de verschillende vereisten voor wapens en wapenrustingen opende een nieuwe wereld voor Erric - tenslotte was Nathan eens de wapensmid van baron Tolburt in Tulan geweest.
Op een dag klonk er hoefgetrappel op de straatkeien en Erric keek op van het hete ploegblad dat hij samen met Nathan voor een plaatselijke boer aan het maken was. Om de hoek van de schuur verscheen de slanke gedaante van Ewald Grijskuif, de zwaardmeester van de baron, rijdend op zijn paard.
Nathan hield op met hameren, nam het blad weg en doopte het in het water. Onderwijl ging Erric bij het paard staan, de teugels vasthoudend terwijl Grijskuif afsteeg.
'Zwaardmeester!' zei Erric. 'Ze is toch niet weer kreupel, hè?'
'Nee,' zei Ewald, gebarend dat Erric zelf maar moest kijken.
Erric liet zijn hand langs het linkervoorbeen van het paard lopen.
Nathan kwam naar hen toe, beduidde de jongen opzij te gaan en onderzocht het been. 'Is dit het paard waar je me over hebt verteld?'
Erric knikte.
'Deze spier was het toch, zei je?'
'Ja, meester smid,' zei Erric, terwijl Grijskuif goedkeurend toekeek. 'Die had ze een beetje verrekt.'
'Een beetje verrekt!' zei Grijskuif. Hij had een hoekig gezicht, dat nog strenger werd door de manier waarop hij zijn haar droeg: op het voorhoofd kort en verder recht afgeknipt ter hoogte van de nek. De glimlach die op zijn gelaat verscheen, maakte hem nog onaantrekkelijker, want zijn tanden waren onregelmatig en vergeeld. 'Compleet gescheurd zou ik zeggen, meester smid. Een zwelling zo dik als mijn bovenbeen en het beestje kon er nauwelijks op staan. Ik dacht eerst dat ik haar maar beter naar de vilder kon brengen. Maar Erric kan goed met de dieren omgaan en ik had hem vaker aan het werk gezien, dus heb ik hem de kans gegeven en hij heeft me niet teleurgesteld.' Zogenaamd verwonderd zijn hoofd schuddend zei hij: 'Een beetje verrekt. Die knul is veel te bescheiden.'
'Wat heb je eraan gedaan?' vroeg Nathan aan Erric.
'Eerst een warm compres rondom het been gelegd, met zo'n kruidenzalf van de heelpriester van de tempel van Kilian waar je huid zo heet van wordt. Die heb ik op haar been gebruikt. Ik heb haar eerst laten rusten en ben daarna voorzichtig weer met haar gaan lopen aan de teugel, en ik liet haar niet meer trekken, al werd ze nog zo bokkig. Ze is erg vurig en wilde er een paar keer vandoor, maar ik had een ketting om haar neus gelegd en liet haar weten dat ik daar niets van moest hebben.' Erric klopte de merrie op de neus. 'We zijn best goeie maatjes geworden.'
Nathan kwam overeind en schudde zijn hoofd, duidelijk onder de indruk. 'In de vier maanden dat ik nu hier ben, zwaardmeester, heb ik gehoord hoe die knul met paarden weet om te gaan. Sommige verhalen deed ik af als trots van zijn plaatselijke vrienden.' Glimlachend keek hij Erric aan en legde een hand op zijn schouder. 'Ik zeg dit niet gauw; knul, maar misschien moest je je leerlingschap als smid maar laten voor wat het is en je toeleggen op het genezen van paarden. Zelf ben ik niet goed in het helen van dieren, al kunnen er maar weinig op tegen mijn hoefijzerwerk, maar zelfs ik kan zien dat dit paard volkomen gezond is, alsof haar nooit iets heeft gemankeerd.'
'Het is best handig om te kunnen,' zei Erric, 'en ik zie een paard graag gezond, maar er is geen gilde...'
Daar moest Nathan het mee eens zijn. 'Daar heb je gelijk in. Een gilde is een machtig fort dat je kan beschermen waar je vaardigheden je onmogelijk kunnen redden van' - plots besefte hij dat de zwaardmeester van de baron vlak bij hem stond - 'een onverwachts einde.'
Erric glimlachte. Hij wist dat de smid doelde op de oude rivaliteit tussen de adel en de gilden, die begonnen waren als een instituut om voor gegarandeerd goed opgeleide werklieden te zorgen, maar in de afgelopen honderd jaar een politieke macht binnen het Koninkrijk waren geworden, tot het punt dat ze hun eigen rechtbank hadden om binnen ieder gilde te arbitreren, tot grote ergernis van de koningshoven en de hoven van de andere edelen. Maar meer dan morren over deze ondermijning van het gezag deed de adel niet, afhankelijk als die was van de kwaliteitswaarborg die de vele gilden konden leveren. Doch vaak genoeg had een van de ambachtsgilden een lid gered van het onrecht dat hem door een edelman dreigde te worden aangedaan. Ondanks de lange traditie van een verantwoordelijke adelstand in het Koninkrijk was er altijd wel een kleine graaf of baron die dacht dat hij een zekere schuld niet hoefde in te lossen. Een geloofsbrief van de koning was nog niet per se een verzekering van rijkdom en meer dan eens had een edelman getracht zijn rang en positie aan te wenden in plaats van zijn schulden met klinkende munt te vereffenen.
'Zwaardmeester,' leidde Erric Grijskuif af, 'wat brengt je vandaag naar Ravensburg?'
Op het gewoonlijk ernstige gezicht van de zwaardmeester verscheen een sombere uitdrukking. 'Jou, Erric. Je vader rijdt voor staatszaken naar Krondor. Vanavond is hij hier. Ik kwam om te zien of...'
'Of ik mijn moeder ertoe kan brengen dat ze hem met rust laat?'
Grijskuif knikte. 'Het gaat niet goed met hem, Erric. Eigenlijk zou hij niet aan de reis moeten beginnen en...'
'Ik zal zien wat ik kan doen.' Beloven kon hij niets, wanneer zijn moeder het in haar hoofd haalde om haar optreden van de vorige keer dat Otto in de stad was te herhalen. 'Misschien is ze er eindelijk overheen om van mij de volgende baron te willen maken.'
Grijskuif trok een zuur gezicht. 'Het is niet aan mij om daar iets op te zeggen.' Toen verzachtte zijn uitdrukking. 'Als je kunt, ga dan naar de bocht in de stadsweg waar de schapenwei ophoudt en de eerste wijngaard begint, aan de oostkant van de stad, voor zonsondergang.'
'Waarom?'
'Dat kan ik niet zeggen, maar het is belangrijk.'
'Als mijn vader zo ziek is, Ewald, wat voor reden heeft hij dan om naar Krondor te rijden?'
Grijskuif besteeg zijn paard. 'Slecht nieuws, vrees ik. De prins is dood. Later in de week wordt het door een koninklijke boodschapper officieel aangekondigd voor het volk.'
'Is Arutha dood?' zei Erric.
Grijskuif knikte. 'Ik heb gehoord dat hij tijdens een val zijn heup heeft gebroken en dat hij aan complicaties is gestorven. Hij was aloud, bijna tachtig als ik het goed heb.'
Heel Errics leven en dat van zijn moeder voor hem was prins Arutha een begrip geweest. Hij was de vader van koning Borric, die nog maar vijf jaar geleden Arutha's broer Lyam was opgevolgd, en was als geen ander verantwoordelijk geweest voor de vrede in het Koninkrijk, in alle opzichten.
Voor Erric was hij een onbekende - Erric had de prins zelf nooit gezien - maar toch voelde hij een kleine steek van spijt. Naar alle maatstaven was hij een goed vorst geweest en in zijn jeugd een held.
Terwijl Grijskuif zijn merrie keerde, zei Erric: 'Zeg mijn vader dat ik er zal zijn.'
Grijskuif salueerde, tikte even met zijn hielen tegen de flanken van zijn rijdier en draafde het erf van de herberg af.
Tijdens de maanden die hij in De Pijlstaart had gewoond, was Nathan een hoop van Errics geschiedenis gaan begrijpen. 'Je zult wat tijd nodig hebben om jezelf schoon te maken,' zei hij.
'Daar had ik nog niet aan gedacht,' zei Erric. 'Ik wou na het eten gewoon maar gaan.' Het was laat in het voorjaar en de zon ging ongeveer een uur na etenstijd onder. Het grootste deel van dat uur zou Erric nodig hebben om naar de andere kant van Ravensburg te gaan en door de wijngaarden naar de schapenwei te lopen, maar dat lukte alleen als hij in zijn vuile kleren ging.
Met de vlakke hand gaf Nathan hem een speelse klap achter op zijn hoofd. 'Sufkop. Ga je wassen. Zo te horen is het belangrijk.'
Erric bedankte Nathan en rende naar de smidse. Onder zijn slaapplaats op de zolder, achter de ladder, stond een kist met al zijn spullen. Hij haalde zijn ene goede hemd te voorschijn en ging ermee naar de wasbak. Daar trok hij zijn vuile hemd uit, pakte de ruwe zeep en wat schoonmaakdoeken en begon zichzelf koortsachtig van zo veel mogelijk vuil te ontdoen. Toen hij zich uiteindelijk toonbaar achtte, trok hij zijn goede hemd aan. Daarop rende hij de schuur uit naar de keuken, waar het eten al op tafel werd gezet toen hij binnenkwam. Plaatsnemend zag hij de argwanende blik van zijn moeder. 'Waarom heb jij je goede hemd aan?' vroeg ze.
Zijn vaders verzoek om een ontmoeting hield hij liever geheim voor zijn moeder, bang dat ze anders mee wilde om een confrontatie te forceren, dus mompelde hij: 'Ik heb na het eten een afspraak.' Luidruchtig begon hij te eten van de soep die voor hem werd neergezet.
Milo, die aan het hoofd van de tafel zat, begon te lachen. 'Een van de meisjes uit de stad, zeker?'
Hierop keek Rosalyn geschrokken op en haar wangen werden rood toen Erric zei: 'Zoiets.'
Zwijgend at hij verder terwijl Milo en Nathan de gebeurtenissen van die dag bespraken. De vrouwen zeiden niets.
Nathan had een droog gevoel voor humor, waardoor het soms moeilijk was om te weten of hij iets meende of slechts voor de grap zei, met als gevolg dat Fryda en Milo hem in het begin gereserveerd hadden behandeld. Doch met zijn vriendelijke aard en de manier waarop hij zijn waardering voor de kleine momenten des levens naar voren bracht, had hij zelfs het hart weten te veroveren van Errics moeder, die regelmatig haar best deed om haar lachen in te houden na een van zijn kwinkslagen. Eenmaal had Erric hem gevraagd hoe het kwam dat hij alles zo kalm op wist te vatten, en het antwoord had hem verrast. 'Als je alles bent kwijtgeraakt,' had Nathan gezegd, 'heb je niets meer te verliezen. Dan heb je twee keuzes: of je maakt jezelf van kant, of je bouwt een nieuw leven op. Toen ik aan mijn nieuwe leven begon, zonder mijn gezin, besloot ik dat ik het beste zo veel mogelijk kon genieten van de kleine dingen: een goed geklaarde klus, een mooie zonsopgang, het lachen van spelende kinderen, een goede beker wijn. Dat maakt het makkelijker om de hardere dingen in het leven op te vangen. Koningen en schouten kunnen terugzien op hun triomfen, hun grote overwinningen. Wij gewone mensen zullen het moeten stellen met de kleine overwinningen in het leven.'
Erric had zijn eten nauwelijks aangeraakt en toen hij tenslotte iedereen gedag kon zeggen, sprong hij op van tafel en vertrok haastig door de gelagkamer, gevolgd door Milo's bulderende lach. Welhaast rennend ging hij door de deur van de herberg naar buiten en wist ternauwernood te voorkomen dat hij Ru ondersteboven liep, die net naar binnen wilde komen.
'Wacht even!' riep Ru en ging zijn brede vriend achterna. 'Geen tijd. Ik heb een afspraak.'
Ru greep de grote jongeling bij de arm en werd bijna een stap of twee meegesleurd voordat Erric bleef staan. 'Wat?' vroeg hij Ru ongeduldig. 'Heeft je vader naar je gevraagd?'
Al heel lang liet Erric zich niet meer verbazen door de dingen die Ru te weten wist te komen, maar nu stond hij perplex. 'Waarom vraag je dat?'
'Omdat het sinds gisteravond op de weg stikt van de Koninkrijkse postruiters, soms zelfs in groepjes van drie, en vanmorgen ging er een compagnie wachters te paard langs de oostgrens van de stad, gevolgd door twee compagnieën voetsoldaten, en een uur geleden is de persoonlijke wacht van de baron bij het Wijnbereidersgebouw verschenen. Dat wilde ik je net komen vertellen. En jij hebt je goede hemd aan.'
'De Prins van Krondor is dood,' zei Erric. Hij wilde net zeggen dat daarom zijn vader naar Ravensburg kwam, op weg naar Krondor, maar omdat hij Ru niet mee wilde hebben, zei hij: Vandaar al die drukte.'
'Dus die soldaten gaan naar het zuiden om de garnizoenen langs de Keshische grens te versterken, voor het geval dat de keizer ideeën krijgt nu Arutha dood is,' zei Ru, maar zijn strategische bekwaamheid was aan dovemans oren verspild, want Erric had zijn haastige wandeling alweer hervat.
'Hé!' riep Ru toen hij merkte dat hij alleen was. Hij rende zijn vriend achterna en haalde hem in waar de straat van De Pijlstaart uitkwam op het stadsplein. 'Waar ga je heen?'
Erric bleef staan. 'Ik heb een afspraak.'
'Met wie?'
'Het is iets persoonlijks.'
'Niet met een meisje, want anders ging je wel naar de fontein en niet in de richting vàn de oostelijke baronieweg.' Ru's ogen werden groot. Je hébt een afspraak met je vader! Ik maakte maar een grapje, net.'
'Ik wil niet dat er iets over wordt gezegd,' zei Erric, 'vooral niet tegen mijn moeder.'
'Ik hou het wel voor me.'
'Mooi,' zei Erric, zijn grote sterke handen op de smalle schouders van Ru leggend en hem omkerend. 'Ga jij dan iets leuks doen wat niet al te illegaal is, dan spreek ik je vanavond nog wel. Kom me maar opzoeken in de herberg.'
Ru fronste zijn wenkbrauwen, maar slenterde weg alsof hij dat toch al van plan was geweest. Erric liep verder.
Hij repte zich langs de bedrijfspanden rondom het stadsplein, door steegjes langs gebouwen van drie en vier verdiepingen hoog, bereikte de bescheiden woonsteden van de hoger geplaatste leden van de verscheidene ambachten en gilden, en vervolgde zijn weg langs de bouwvallige huizen van arbeiders, getrouwde leerlingen en kooplieden zonder winkelpand.
Buiten de bebouwde kom haastte hij zich langs de weg naar het oosten, langs kleine groententuinen waar de handkarventers de gewassen teelden die ze op de markt verkochten, en daarna langs de grote wijngaarden. Bij het punt waar de baronieweg naar Zwartheide uitkwam op de grote weg die van oost naar west door Ravensburg liep, bleef hij staan wachten.
Onderweg had hij al lopen piekeren wat de reden kon zijn dat zijn vader hem op deze toch vrij afgelegen plek wilde ontmoeten. De meest fantastische reden, dat zijn moeders droom toch nog werd verwezenlijkt en zijn vader hem zou erkennen, had hij allang verworpen.
Zijn gepeins werd onderbroken door het geluid van een naderende groep ruiters. Al gauw zag hij hen vanuit het oosten over een heuvelkam verschijnen in de avondschemering. Toen ze dichterbij kwamen, zag hij dat het een ruitercompagnie van de baron was, met dezelfde koets die Erric had gezien toen de baron zijn vorige bezoek aan de stad had gebracht.
Hij voelde iets in zijn borst verstrakken toen hij in het voorste detachement zijn twee halfbroers ontwaarde. De eerste ruiters reden voorbij, maar Stefan en Manfred hielden in.
'Wat!' schreeuwde Stefan. 'Jij weer?'
Hij maakte een dreigend gebaar alsof hij zijn zwaard wilde trekken, maar zijn jongere broer riep: 'Stefan! Bij blijven! Laat hem met rust!' De jongste broer gaf zijn paard de sporen om bij de voorhoede te blijven, maar zijn oudere broer aarzelde.
Terwijl er meer soldaten voorbijreden, riep Stefan: 'Ik waarschuw je, broertje, als ik de functie van baron krijg ben ik lang niet zo tolerant als mijn vader. Als ik bij de eerste de beste openbare gelegenheid ook maar één glimp van jou of van je moeder opvang, laat ik je zo snel arresteren dat je schaduw het moeilijk krijgt om je te volgen.' Zonder op een reactie te wachten, zette hij zijn sporen krachtig in de flanken van zijn vurige ruin, die meteen naar voren sprong en overging in galop, opdat Stefan zijn jongere broer kon inhalen.
Toen naderde de hoofdafdeling van de compagnie, gevolgd door de koets van de baron. In korte galop reden de soldaten voorbij, maar de koets minderde vaart. Toen ze bijna bij Erric was, werd het gordijntje aan zijn kant opengeschoven en ving hij een glimp op van een bleek gezicht dat hem door de schemering aanstaarde. Even keken vader en zoon elkaar aan en Erric voelde allerlei verwarrende gevoelens door zich heengaan.
Toen was het moment ineens voorbij - de koets reed weg en de menner sloeg met de teugels om zijn vierspan aan te sporen het escorte in te halen.
Verwonderd en teleurgesteld bleef Erric staan terwijl de soldaten van de achterhoede langsreden. Hij had verwacht eindelijk zijn vader te spreken, niet alleen maar even een glimp van hem op te vangen.
Op het moment dat hij zich omdraaide om weg te gaan, hield de achterste ruiter de teugels in en riep: 'Erric!'
Hij keek om en zag Ewald Grijskuif afstijgen. Alle beleefdheid vergetend, luchtte Erric zijn woede. 'Ik dacht dat we vrienden waren, meester Grijskuif, voor zover je rang dat tenminste toestond. Maar je hebt me de hele stad door laten lopen, alleen maar zodat Stefan me kon beledigen en bedreigen en mijn vader vanuit zijn warme koets even naar me kon kijken!'
'Erric,' zei Grijskuif, 'het was op je vaders verzoek.'
Erric zette zijn handen in zijn zij en haalde diep adem. 'Dus het was zijn idee om Stefan me min of meer te laten vertellen de baronie te verlaten?'
Grijskuif voerde zijn geliefde merrie aan de hand mee naar Erric en legde een hand op zijn arm. 'Nee, dat heeft Stefan er ter plekke bij verzonnen. Je vader wilde je een laatste keer zien. Hij is stervende.' Onverwachts voelde Erric allerlei emoties boven komen, paniek en spijt, alles echter als van verre, alsof die gevoelens met elkaar streden in iemand anders borst. 'Stervende?'
'Zijn chirurgijn heeft het hem afgeraden, maar met het overlijden van de prins vond hij het nodig deze reis te aanvaarden. Borric heeft zijn jongste broer Valentijn benoemd als opvolger van zijn vader, tot zijn eigen zoon Patric oud genoeg is om over het Westelijke Rijk te regeren: Valentijn is een onbekende. Iedereen verwachtte dat Erland de post zou krijgen. Het zou deze week nog wel eens een aardig politiek bloedbad in Krondor kunnen worden.'
De namen waren Erric bekend. Borric was de koning en Erland zijn jongere tweelingbroer. Patric was de oudste zoon van de koning en volgens de traditie zou een van hen beiden de nieuwe Prins van Krondor moeten worden, maar de intriges aan het hof zeiden Erric weinig. 'Dus hij vroeg of ik wilde komen zodat hij naar me kon kijken terwijl hij in zijn koets voorbij reed?'
Grijskuif kneep in Errics arm. 'Om nog één keer naar je te kijken.' Hij haalde iets uit zijn tuniek. 'En om je dit te geven.'
Erric keek naar het dichtgevouwen perkament dat Grijskuif hem voorhield. Toen hij het aannam, viel het hem op dat er geen wapen of zegel op stond. Hij vouwde het open en begon te lezen. 'Mijn zoon -' Grijskuif onderbrak hem. 'Behalve jij mag niemand weten wat erin staat en als je het gelezen hebt, moet ik het verbranden. Ik ga wel een stukje verderop staan terwijl je het leest.'
Hij voerde zijn paard weg en Erric las:
Als je dit leest, ben ik misschien al dood en anders zal ik dat binnenkort zijn. Ik weet dat je met vele vragen zit, waarvan je moeder er ongetwijfeld enkele heeft beantwoord. Het spijt me dat ik je weinig meer dan dit kan geven, al is het nog zo onbevredigend.
In onze jeugd ervaren we krachtige gevoelens, die echter al vage herinneringen zijn geworden wanneer we nog maar een paar jaar ouder zijn. Ik denk dat ik echt van je moeder heb gehouden, toen ik nog heel jong was. Als dat zo was, dan is die liefde, gelijk die herinneringen, vervaagd.
Wat mij het meeste spijt is dat ik je nooit heb gekend. Jij bent niet schuldig aan de hartstocht waardoor je moeder en ik ons hebben laten leiden, maar ik heb verantwoordelijkheden die ik niet kan negeren, ondanks mijn spijt over een misstap uit mijn jeugd. Ik hoop dat je dat begrijpt en beseft dat het leven dat we ons als vader en zoon wellicht hadden voorgesteld, altijd een onmogelijke illusie is geweest. Ik hoop dat je een goed mens bent, want ik ben trots op het bloed dat in ons beider aderen stroomt en spreek de wens uit dat ook jij dat bloed zal eren. Ik heb je moeder nimmer in het openbaar tegengesproken, opdat ik je in ieder geval een naam kon meegeven. Maar verder kan ik weinig voor je doen. Je broer Stefan zal zich op alle mogelijke manieren tegen je keren. Mijn vrouw vreest iedere bedreiging voor het erfrecht van haar zoon. Laat het een kleine troost voor je zijn dat ik een hoge prijs heb betaald voor mijn zwijgzaamheid omtrent je moeders beschuldigingen. Ik heb jou en je moeder vaker beschermd dan je kunt vermoeden, maar met mij zal die bescherming verdwijnen. Ik verzoek je dringend samen met je moeder de baronie te verlaten. Langs de Verre Kust en op de Avondroodeilanden liggen grote kansen voor een jongeman met mogelijkheden. Daar kan je beslist iets van jezelf maken. Verlaat Ravensburg, verlaat Zwartheide, en meld je bij ene Sebastiaan Leengever, advocaat en procureur bij een kantoor in Barnards Koffiehuis aan de Koningsstraat in Krondor. Hij heeft iets voor je.
Meer kan ik niet doen. Vaak is het leven oneerlijk en het recht waar we naar streven, een illusie. Voor zover het je iets waard is, heb je mijn zegen en ik wens je een gelukkig leven.
Nog geruime tijd nadat hij het had gelezen, hield Erric het perkament in zijn handen, voordat hij het uiteindelijk aan Grijskuif gaf. Ewald nam het perkament aan en haalde een sierlijke aansteker te voorschijn van het type met vuursteen en veerwerking dat een rage was onder tabakrokers. Hij sloeg een paar vonken, tot één ervan in het perkament sloeg, en blies er zachtjes op. Het perkament bij de rand vasthoudend liet hij de vlammen groter worden tot het hele document door vuur werd omgeven. Vlak voordat hij zijn vingers zou branden, liet hij los en het perkament woei weg op de hitte waardoor het werd verteerd.
Erric voelde zich leeg. Wat hij ook had verwacht toen hij naar deze eenzame plek was ontboden, het was meer geweest dan dit. Zijn aandacht verplaatste zich naar Grijskuif toen de zwaardmeester opsteeg. 'Was er verder nog iets?'
'Alleen nog dit,' zei Ewald. 'Hij raadt je aan de dreiging serieus op te vatten en de waarschuwing ter harte te nemen.'
'Weet je wat dat betekent?'
'Niet met zijn woorden, Erric, maar ik zou gek zijn als ik het niet kon raden. Het zou verstandig zijn als je op weg was naar een nieuw bestaan wanneer we terugkeren uit Krondor. Stefan kan hele rare dingen doen als hij zich kwaad maakt.'
'Ewald?' vroeg Erric toen Grijskuif zich opmaakte om verder te rijden. 'Ja?'
'Denk je dat hij ooit echt van mijn moeder heeft gehouden?' Grijskuif keek verrast op bij het horen van die vraag. Na een ogenblik stilte antwoordde hij: 'Daar kan ik niets over zeggen. Je vader was iemand die veel voor een ander verborgen hield. Maar dit kan ik je wel vertellen: wat er ook in die brief stond, neem het ter harte en zie het als een eerlijke boodschap, want aan bedrog heeft de man nooit gedaan.'
Hij reed weg, Erric alleen achterlatend. Plotseling begon hij te lachen.
Nooit aan bedrog gedaan? Heel zijn leven had in het teken van één groot bedrog gestaan. Ofwel Grijskuif had geen flauw benul van het karakter van zijn heer, ofwel Otto had zijn leven gebeterd nadat hij Errics moeder had bedrogen. Voor Erric was het echter van weinig belang wat het geval was.
Onzeker van zijn eigen gevoelens begon hij aan de terugtocht naar huis. Eén ding wist hij wel zeker: Grijskuif zou de tijd niet hebben genomen om zijn vaders waarschuwing te benadrukken als er niets aan de hand was. Voor het eerst van zijn leven overwoog Erric Ravensburg te verlaten. Opnieuw moest hij lachen om de ironie van het verhaal: nog geen maand geleden was het bericht van het gilde gekomen dat Errics inschrijving als Nathans leerling was goedgekeurd.
Hij kreeg een bittere smaak als van tin in zijn mond en met een knoop in zijn maag liep hij door de schemering. Groot waren zijn verwachtingen van het leven niet, maar zelfs die kleine dingen leek het lot hem te hebben ontnomen.
Niet wetend wat hij straks tegen zijn moeder moest zeggen, liep hij als een man van driemaal zijn leeftijd, iedere stap langzaam en weloverwogen, zijn schouders gebogen onder een ongelooflijk zwaar gewicht.