8 Keus
De deur ging open.
Erric knipperde met zijn ogen, verrast te merken dat hij toch had geslapen. De bewakers verschenen, zwaar bewapend voor het geval dat de veroordeelden in opstand kwamen. Als laatste kwam de vreemde man, Leonhard van Loungville, binnen.
'Luisteren, stelletje honden!' schreeuwde hij en zijn raspende stem trof hen als een leren handschoen. 'Kom als je geroepen wordt en sterf als een man!' Hij noemde zes namen en de laatste was Gladde Bert. Maar Bert bleef achter, alsof hij zich verborgen kon houden tussen de groep die als tweede zou worden opgehangen. 'Berthold Kuiper! Hier komen!' commandeerde Van Loungville.
Toen Gladde Bert zich alleen maar kleiner maakte achter zijn vriend Knoert, stuurde Van Loungville een paar bewakers naar binnen, met getrokken zwaarden. De andere gevangenen stapten opzij en na een korte worsteling grepen de twee Bert beet en sleepten hem de cel uit. Hij begon te smeken om genade en jammerde de hele weg naar de galg door.
Niemand in de cel sprak een woord. Allemaal luisterden ze naar het geschreeuw van Bert, die steeds verder bij hen vandaan werd gevoerd. Als één man draaiden ze zich om naar het raam toen het gillen in volume toenam. De eerste zes gevangenen marcheerden op rij over de binnenplaats, op Bert na, die nog steeds werd voortgesleept. Hij krijste nu bijna van blinde paniek. Bij herhaling kreeg hij van een van de bewakers een draai om zijn oren, maar dat scheen zijn doodsangst alleen maar te verhogen - ze zouden hem alleen stil kunnen krijgen als ze hem bewusteloos sloegen. Als zijn geschreeuw hen tegenstond, lieten ze daar niets van merken. Bert was duidelijk niet de eerste die ze gillend naar het schavot moesten slepen. Straks zou het weer rustig worden.
Met een mengeling van weerzin en fascinatie keek Erric tussen de tralies door naar de eerste vijf mannen die de zes houten traptreden naar het galgenblok opliepen. Ergens vaag in zijn achterhoofd besefte hij dat hij hen straks zou volgen, maar hij kon zich er niet toe brengen die werkelijkheid onder ogen te zien. Dit gebeurde allemaal met iemand anders, niet met hem.
De mannen stapten op de kisten die onder de stroppen stonden en Bert werd gedragen naar de plek waar hij zou sterven. Hij schopte, spuwde en probeerde de bewakers te bijten, maar ze hielden hem stevig in bedwang. Ze tilden hem op de kist en een van hen kwam naast hem staan om het touw rond zijn hals te leggen. Twee anderen hielden hem op zijn plaats om te voorkomen dat hij zelf de kist omver zou schoppen en zou sterven voordat het bevel was gegeven.
Erric wist niet wat hij kon verwachten - een afkondiging of het voorlezen van een formeel vonnis - maar zonder enige plichtplegingen ging Leonhard van Loungville recht voor de veroordeelden staan, met zijn rug naar de mannen in de cel. Zijn stem schalde over de binnenplaats toen hij zei: 'Hangen!'
De bewakers schopten tegen de kisten onder de voeten van de mannen, bij een van hen tweemaal voordat hij wegviel, aangezien de man bij het horen van Van Loungville's bevel was flauwgevallen. Gladde Berts gegil werd abrupt afgebroken. Erric voelde zijn maag verkrampen. Drie mannen bleven slap hangen, hun nek gebroken. Eén maakte tweemaal een spastische beweging en stierf. Maar de andere twee schopten wild terwijl ze langzaam stikten. Gladde Bert was een van hen en naar Errics gevoel duurde het een eeuwigheid voordat hij dood was. De magere dief bleef maar schoppen en raakte een van de bewakers met zijn hiel.
'Eigenlijk zouden ze je voeten moeten vastbinden,' zei Knoert. 'Het berooft je van je waardigheid als je daar zo hangt te trappen.' 'Waardigheid?' zei Ru, staande naast Erric. De tranen liepen hem over de wangen.
'Dat is nu zo ongeveer het enige dat je nog hebt, jochie,' zei Knoert. 'Je komt naakt de wereld in en zo ga je ook weer. De kleren aan je lijf betekenen helemaal niks. Je ziel is naakt. Maar moál en waardigheid, dat moet toch wat waard zijn, dacht ik. Misschien stelt het in jouw ogen niks voor, maar je weet nooit of een van die bewakers niet op een dag tegen zijn vrouw zegt: "Ik zie nog die grote kerel voor me die we eens hebben opgehangen. Die wist hoe hij moest sterven.'"
Erric bleef kijken naar Gladde Bert. Hij schopte nog eenmaal, huiverde en bleef toen eindelijk roerloos hangen. Leonhard van Loungville wachtte naar Errics idee nog een lange tijd voordat hij met een kappende beweging van zijn hand riep: 'Snij ze los!'
De soldaten sneden de touwen door en terwijl ze de doden naar beneden droegen en op de grond legden, hingen andere soldaten nieuwe stroppen op hun plaats.
Met een schok besefte Erric dat ze hem nu kwamen halen. Zijn knieën begonnen te knikken en hij zocht steun bij de muur, zijn hand op de ruwe stenen leggend. Dit is de laatste keer dat ik steen voel, schoot het door zijn hoofd. Buiten liet Leonhard van Loungville de bewakers in rotten aantreden en ze marcheerden het blikveld van de wachtende gevangenen uit. Door de muren heen hoorden ze de laarzen op de stenen vloer toen de bewakers vanuit de binnenplaats het cellenblok betraden. Steeds dichterbij kwamen ze en afwisselend wilde Erric dat ze er waren zodat het voorbij was, en dat ze de dodencel nooit zouden bereiken. Hij drukte zijn hand tegen de muur, alsof het gevoel van ruwe steen tegen zijn handpalm het naderende einde van zijn leven kon keren. Toen ging de deur aan het einde van de gang open. De bewakers marcheerden naar binnen. De celdeur werd geopend en Van Loungville riep hun namen .af. Ru werd als vierde geroepen, Erric als vijfde en Sho Pi, de enige die niet zou worden opgehangen, was de laatste.
Ru ging in de rij staan en keek om zich heen met paniek in zijn ogen. 'Wacht, kunnen we niet... Is er geen...'
Een van de bewakers legde een ferme hand op zijn schouder. 'In de rij blijven, jongen. Goed zo.'
Ru bleef stil staan, maar zijn ogen bleven groot en de tranen stroomden over zijn gezicht. Zijn mond bewoog, maar hij zei niets wat Erric kon verstaan.
Erric keek rond met een misselijk gevoel in zijn maag, alsof hij was vergiftigd. Toen verstrakten zijn darmen en voelde hij de behoefte zich te ontlasten. Plots werd hij bang dat hij zijn broek zou bevuilen wanneer hij stierf. Ook zijn borst verstrakte en hij moest zich inspannen om adem te halen. Het zweet liep van zijn gezicht en uit zijn oksels en kruis. Hij ging sterven.
'Het was niet de bedoeling...' zei Ru smekend, maar geen van de aanwezigen had de macht hem te redden.
De sergeant van de wacht gaf het bevel. De gevangenen marcheerden de cel uit en Erric vroeg zich af hoe het mogelijk was dat hij in de pas liep, want zijn voeten waren loodzwaar en zijn knieën knikten. Ru bibberde zichtbaar en Erric wou dat hij een hand op de schouder van zijn vriend kon leggen, maar de boeien en ketenen verhinderden dat. Ze verlieten de lange gang naast de dodencel.
Via een brede wandelgang bereikten de veroordeelden een andere gang, die uitkwam bij een korte trap. Ze liepen naar boven, sloegen de hoek om en kwamen door een deur in de buitenlucht. De zon stond nog niet boven de muren, zodat ze in de schaduw liepen, maar de blauwe lucht boven hen beloofde dat het een mooie dag zou worden. Errics hart brak bijna toen hij besefte hoe graag hij die dag nog had gezien.
Ru huilde openlijk en maakte onverstaanbare geluiden, afgewisseld door een enkel woord: 'Alstublieft,' maar hij bleef lopen. Ze kwamen langs de zes lijken die op de binnenplaats lagen en inmiddels werd er een knekelwagen naderbij gereden om de doden op te laden.
Toen Erric naar de terechtgestelde mannen keek, struikelde hij bijna. Hij had wel vaker doden gezien: toen hij Tyndal had gevonden, toen hij naar Stefan had gekeken en toen hij die onbekende bandiet had gedood, maar dit had hij nog nooit gezien. De gezichten van de mannen waren totaal verwrongen, vooral die van Bert en de andere man die langzaam was gestikt, en hun ogen puilen uit de kassen. De vier anderen, wier nek was gebroken, zagen er ook afgrijselijk uit met hun levenloze ogen starend naar de hemel. Er zaten al vliegen op de lijken en niemand nam de moeite om ze weg te jagen.
Plotseling was Erric bij de trap en terwijl hij naar boven liep, voelde hij zijn blaas zwak worden. Hij had zich niet hoeven ontlasten, maar ineens voelde hij een sterk verlangen om te vragen of hij dat alsnog mocht doen voordat hij werd opgehangen. Van ergens diep uit zijn geheugen welde een kinderlijke schaamte in hem op en hij voelde de tranen over zijn wangen stromen. Zijn moeder had hem op vroege leeftijd eens ontzettend op zijn kop gegeven toen hij 's nachts zijn bed had bevuild en om een of andere, hem volslagen onduidelijke reden was een vieze broek het allerergste wat hem nu kon overkomen. Vanwege de geur van urine en uitwerpselen begreep hij dat sommige anderen hun zelfbeheersing al hadden verloren. Hij wist niet of het van iemand voor hem kwam of afkomstig was van de doden. Wanhopig deed hij zijn best zijn spieren te beheersen, opdat zijn moeder niet boos zou worden.
Hij keek naar Ru, maar ineens moest hij op de kist gaan staan, en de bewaker die er naast hem opstapte, legde zonder aarzelen vakkundig de strop rond Errics hals en stapte omlaag zonder de kist onder Errics voeten omver te duwen. Hij probeerde opzij te kijken, maar kon Ru om een of andere reden niet zien.
Erric beefde. Zijn ogen functioneerden niet en de beelden van een heldere hemel boven donkere schaduwen op de muren klopten niet met de werkelijkheid. Hij hoorde stemmen gebeden mompelen en meende Ru te horen smeken, keer op keer: 'Nee... alstublieft... nee... alstublieft...' Hij vroeg zich af of hij op het laatste moment niet iets tegen zijn vriend moest zeggen, maar voordat hij iets kon bedenken, kwam Leonhard van Loungville voor de veroordeelden staan. Met verbazingwekkende helderheid zag Erric ieder detail van deze man die zijn terechtstelling zou gaan bevelen. Hij had zich die ochtend haastig geschoren, want zijn wangen waren donker van een korte stoppelbaard, en boven zijn rechteroog zat een litteken dat Erric nog niet had gezien. Hij droeg een mooi, rood hemd, met daarop een insigne dat Erric nu herkende als het Zegel van Krondor: een adelaar boven een bergtop met op de achtergrond de zee. Hij had blauwe ogen en donkere wenkbrauwen, en zijn haar moest nodig geknipt. Erric verbaasde zich erover dat hij in zo'n korte tijd zo veel kon zien en voelde zijn maag in opstand komen. Hij stond op het punt over te geven van angst.
De Isalani, de enige gevangene die niet hoefde te sterven, werd naar Van Loungville gebracht, die tegen hem zei: 'Kijk maar goed, misschien leer je er nog iets van, Keshiër.' Met een hoofdknik naar de mannen op het schavot gebood hij: 'Hangen!'
Doodsbang hield Erric zijn adem in en hij voelde dat de kist met een krachtige klap onder hem vandaan werd geslagen. Hij hoorde Ru's gil van doodsangst en toen viel hij. De hemel tolde terwijl hij omlaagsuisde. Hij kon alleen maar denken aan het blauw boven hem en hij hoorde zichzelf schreeuwen: 'Mamma!' Toen trok zijn lichaam het touw strak. Met een plotselinge ruk sloot de strop zich rond zijn hals, schurend over zijn huid, en na een tweede ruk viel hij verder. In plaats van het verwachte kraken van zijn halswervels of de plotselinge stremming van de luchttoevoer, voelde hij een harde klap tegen zijn gezicht en lichaam toen hij neerkwam op de houten vloer van het schavot.
Plotseling schreeuwde Leonhard van Loungville: 'Staan met die hap!'
Ruwe handen trokken Erric overeind en versuft keek hij rond en zag verblufte mannen even verbaasd naar hem terugkijken. Ru gaapte als een vis op het droge en op zijn gezicht zat een rode plek waar hij tegen de planken was geslagen. Hij huilde als een klein kind, zijn ogen waren rood en gezwollen en het snot liep uit zijn neus. Knoert keek rond alsof hij de schuldige zocht die hem had beroofd van zijn ontmoeting met de godin van de dood. Het bloed liep uit een snee op zijn voorhoofd. De man naast hem, Will Godwinus, deed zijn ogen dicht en hapte naar lucht alsof hij nog steeds stikte. De naam van de man aan de andere kant van het schavot wist Erric niet, maar hij stond roerloos, even verbluft kijkend als de anderen.
'Luister, stel zwijnen!' zei Leonhard van Loungville. 'Jullie zijn dood!'
Hij keek van de een naar de ander. 'Is dat begrepen?' schreeuwde hij.
Ze knikten, maar het was zonneklaar dat het geen van hen duidelijk was.
'Jullie zijn nu officieel dood. Iedereen die me niet gelooft, kan ik weer op laten knopen, maar dan maken we het touw wél vast aan de dwarsbalk van het galgenblok. Of als je dat liever hebt, snij ik je met plezier de strot af.' Hij draaide zich om naar de Keshische gevangene. 'Ga bij de anderen staan.'
De geketende mannen werden hardhandig van de trap getrokken en naar de lichamen van de geëxecuteerden gebracht, waar ze moesten blijven staan. De soldaten sneden het touw kort dat van elk van de vijf mannen omlaag hing en twee bewakers hingen Sho Pi een soortgelijke strop om de hals.
'Die houden jullie om tot ik zeg dat je hem af mag doen,' riep Van Loungville. Hij liep naar de vijf nog steeds verblufte mannen en langzaam langs hen heen lopend, keek hij hen een voor een aan. 'Jullie zijn van mij! Mijn eigendom! Jullie zijn nog minder dan slaven! Slaven hebben rechten! Jullie hebben geen rechten. Van nu af aan halen jullie alleen nog maar adem als ik dat wil. Als ik vind dat jullie mijn lucht niet meer in mogen ademen, laat ik de bewakers die strop mnd je nek aantrekken zodat je geen adem meer haalt. Is dat begrepen?'
Verscheidene mannen knikten en zacht zei Erric: 'Ja.'
'Als ik jullie iets vraag,' bulderde Van Loungville, 'dan geven jullie zodanig antwoord dat ik het kan horen! Is dat begrepen?'
Deze keer zeiden alle zes de mannen: 'Ja!'
Van Loungville draaide zich om en begon langs hen terug te lopen. 'Komt er nog wat van?'
Het was Erric die zei: 'Ja, meneer!'
Vlak voor Erric bleef Van Loungville staan en hij hield zijn gezicht zo dicht bij dat van Erric dat hun neuzen elkaar bijna aanraakten. 'Meneer! Ik ben meer dan meneer, stelletje kwallen! Ik ben meer dan jullie moeders, jullie vrouwen, jullie vaders en jullie broers! Vanaf nu ben ik jullie god! Ik hoef maar met mijn vingers te knippen en jullie zijn echt dood. Dus als ik iets vraag, antwoorden jullie met: "Ja, sergeant Van Loungville!" Is dat duidelijk?'
'Ja, sergeant Van Loungville!' zeiden ze, bijna schreeuwend, ondanks de rauwe kelen van de schijnexecutie.
'Laad die mannen op de wagen, stel zwijnen,' gebood Van Loungville. 'Jullie pakken er allemaal één.'
Knoert stapte naar voren, pakte het lichaam van Gladde Bert en alsof hij een kind droeg, bracht hij hem naar de wagen. In de knekelwagen stonden twee grafdelvers, die het lijk verder de wagen in sleepten om plaats te maken voor de volgende.
Erric pakte iemand op van wie hij niet wist hoe hij heette of wat hij had gedaan, droeg hem naar de wagen en legde hem neer zodat de grafdelvers hem konden pakken. Hij keek naar het gezicht van de man, maar herkende hem niet. Toch moest het een van de mannen zijn met wie hij twee dagen lang in de cel had gezeten en misschien zelfs had gesproken, maar hij kon zich niet herinneren wie deze man was.
Ru keek naar de man aan zijn voeten en probeerde hem op te tillen. Hij had er de grootste moeite mee en de tranen stroomden uit een kennelijk onuitputtelijke bron over zijn wangen. Erric aarzelde even en ging hem toen helpen.
'Blijf staan, Van Zwartheide,' gelastte Van Loungville.
'Het lukt hem niet,' zei Erric en merkte dat zijn stem nog hees was en zijn keel nog zeer deed van het touw. Dreigend kneep Van Loungville zijn ogen tot spleetjes en vlug voegde Erric eraan toe: 'Sergeant Van Loungville!'
'Dan doet hij maar beter zijn best,' zei Van Loungville, 'want anders is hij van jullie de eerste die teruggaat.' Met de dolk die hij nu in zijn hand hield, wees hij over zijn schouder naar het schavot.
Terwijl Erric bleef kijken, worstelde Ru net zo lang tot hij de kracht vond om het lijk naar de wagen te slepen. De tien voet afstand moesten als een mijl voor hem zijn. Sterk was Ru nooit geweest en zijn gewoonlijke vitaliteit was hij dagen geleden al kwijtgeraakt. Het leek wel of zijn armen van nat touw waren en met nauwelijks genoeg kracht in zijn benen om zelf te blijven staan, sleurde hij wanhopig aan het lijk. Eindelijk kwam het in beweging en verschoof, eerst een voet, toen twee en even later nog een. Kreunend alsof hij met een verzameling harnassen een berg op liep, bleef Ru trekken tot het lijk vlak bij de wagen lag. Toen zakte hij ineen.
Meteen kwam Van Loungville bij hem staan, zich bukkend zodat zijn gezicht op dezelfde hoogte was als dat van Ru. 'Wat?' schreeuwde hij zo hard dat zijn stem bijna oversloeg. 'Denk jij soms dat die eerlijke arbeiders uit die wagen komen klimmen om jouw werk te doen?'
Ru keek hem aan, in stilte smekend te mogen sterven.
Overeind komend trok Van Loungville hem bij zijn haar omhoog en duwde de dolk tegen zijn keel. 'Jij gaat zomaar niet dood, nutteloos stuk varkenssnot,' zei hij alsof hij Ru's gedachten kon lezen. 'Jij bent van mij en je gaat pas dood als ik je zeg dat ik je dood wil hebben. Eerder niet. Als jij sterft voordat ik het zeg, trek ik je met één ruk terug uit Lims-Kragma's zaal en vermoord ik je zelf. Ik snij je buik open en eet je lever als avondmaal als je niet doet wat ik zeg. En nou dat kadaver in die kar!'
Ru deinsde achteruit, sloeg met zijn rug tegen de laadklep en wist ternauwernood te voorkomen dat hij viel. Hij bukte, werkte zijn handen onder de oksels van het lijk en trok.
'Ik heb niks aan jou, jongen!' brulde Van Loungville. 'Als je hem niet in die wagen hebt voor ik tot tien tel, snij ik je hart uit je donder, waardeloze naaktslak die je bent! Eén!'
Met een angstig gezicht trok Ru het dode lichaam omhoog. 'Twee!' Hij drukte het naar voren en kreeg het in een zittende positie. 'Drie!'
Hij tilde met zijn benen en wist zich tegelijkertijd half om te draaien, zodat de dode tegen de laadklep leunde. 'Vier!' Ru haalde diep adem en hees opnieuw, en ineens lag de man tot halverwege op de wagen. 'Vijf!' Razendsnel verplaatste hij zijn greep naar beneden en pakte het lijk rond de heupen. De stank van urine en uitwerpselen negerend sleurde hij met zijn laatste krachten aan het lichaam. Toen stortte hij in.
'Zes!' schreeuwde Van Loungville, zich weer bukkend naar de jongen, die aan de voet van de wagen zat. Ru keek op en zag dat de benen van de man nog over de laadklep hingen. Moeizaam kwam hij overeind terwijl Van Loungville schreeuwde: 'Zeven!' Zo hard hij kon duwde hij tegen de benen. Die bogen en hij wist de dode helemaal de wagen in te schuiven toen Van Loungville bij de achtste tel kwam.
Toen viel hij flauw.
Erric deed een stap naar voren. Van Loungville draaide zich om, zette een enkele stap en sloeg Erric met de rug van zijn hand zo hard in het gezicht dat hij op zijn knieën viel. Zich bukkend om de versufte Erric recht in de ogen te kijken, zei Leonhard van Loungville: 'Denk eraan, hondenvoer, wat er ook met je vrienden gebeurt, je doet wat je wordt gezegd wanneer het je wordt gezegd en verder niets. Als je dat niet heel gauw tot je door laat dringen, ben je voor zonsondergang nog voer voor de kraaien.' Hij kwam overeind. 'Breng ze terug naar hun cel!'
Strompelend liepen de nog steeds verdoofde mannen naar de deur, onzeker van wat er was gebeurd. Errics oren suisden van de klap die hij had gekregen, maar hij waagde even een blik over zijn schouder en zag dat Ru door twee bewakers werd opgepakt en meegedragen. Zonder dat iemand een woord sprak, werden de mannen terug naar de dodencel gebracht en naar binnen geleid. Nadat Ru botweg naar binnen was gegooid, werd de deur achter hen dichtgesmeten.
De man uit Kesh, Sho Pi, kwam naar Ru kijken. 'Hij komt wel weer bij,' zei hij. 'Het is voornamelijk angst.' Toen keek hij Erric aan, glimlachend, met een gevaarlijke blik in zijn ogen. 'Zei ik niet dat het misschien iets anders zou zijn?'
'Maar wat dan?' vroeg Knoert. 'Waar was die gemene vertoning nou goed voor?'
De Keshiër ging zitten, zijn benen gekruist. 'Zoiets noemen ze een aanschouwelijke les. Die man Van Loungville, die volgens mij voor de prins werkt, wil dat jullie iets met absolute zekerheid weten.'
'Wat dan?' vroeg Will Godwinus, een slanke kerel met bruine krullen.
'Hij wil dat jullie weten dat hij jullie zonder aarzelen zal vermoorden als jullie niet doen wat hij zegt.'
'Maar wat wil hij dan?' vroeg de man wiens naam Erric niet kende, een magere man met rood haar en een grijze baard.
Zijn ogen sluitend alsof hij even een dutje ging doen zei Sho Pi: 'Dat weet ik niet, maar volgens mij is het iets interessants.'
Erric ging zitten, leunde met zijn rug tegen de muur en begon ineens te giechelen.
'Wat is er?' vroeg Knoert.
Zich schamend tegenover deze mannen zei hij: 'Ik heb het in mijn broek gedaan.' Toen begon hij te lachen, zo hard dat het iets hysterisch had.
'Ik heb mezelf ook bevuild,' zei Will Godwinus.
Erric knikte. Ineens hield hij op met lachen en begon tot zijn eigen stomme verbazing te huilen. Zijn moeder zou zo kwaad op hem zijn als ze erachter kwam.
Ru kwam bij toen er eten werd gebracht en tot hun verbazing was het niet alleen veel, maar ook goed. Tot dusver hadden ze steeds groentesoep van een zware runderbouillon gehad, maar nu kregen ze zelfs verse groenten en boterhammen, dik besmeerd met boter en belegd met kaas en vlees. In plaats van de gebruikelijke emmer water kregen ze tinnen kroezen en een grote kruik gekoelde witte wijn - genoeg om de dorst te lessen en de spanning te verminderen, doch te weinig om dronken van te worden. Tijdens het eten overpeinsden ze hun lot.
'Denken jullie dat de prins een wreed geintje met ons uithaalt?' vroeg de man met de grijze baard, een Rodeziër, genaamd Louis van Savona.
Knoert schudde zijn hoofd. 'Ik heb redelijk wat mensenkennis. Die Leonhard van Loungville zou zo'n wreedaard kunnen zijn als hij dat nodig vond, maar de prins is volgens mij niet zo. Nee, zoals onze Keshische vriend hier al zei -'
'Isalani,' verbeterde Sho Pi. 'We wonen dan wel in het keizerrijk, maar we zijn geen Keshiërs.'
'Ook goed,' zei Knoert. 'Maar wat hij zei, klopt. Het is een soort les. Daarom moeten we deze ook omhouden.' Hij zwaaide even met het stuk touw dat nog steeds rond zijn nek hing. 'Om ons eraan te herinneren dat we officieel dood zijn. Zodat we weten dat we alleen nog maar leven zolang we worden geduld.'
'Ik denk anders niet dat ik dat de komende tijd snel vergeet,' zei Will Godwinus. Hij schudde zijn hoofd. 'Goden, ik weet niet meer wat ik dacht toen ze die kist onder me vandaan schopten. Ik was weer een klein kind en wachtte tot mijn mammie me uit de penarie kwam halen. Ik denk niet dat ik je kan vertellen hoe dat voelde.'
De anderen knikten. Erric voelde de tranen weer in zijn ogen lopen toen hij dacht aan zijn eigen gevoelens van dat moment. Ze van zich afschuddend, keek hij naar Ru. 'Hoe gaat het met je?'
Zonder iets te zeggen knikte hij even terwijl hij verder at.
Erric begreep dat er een grote verandering in zijn vriend aan het plaatsvinden was, waardoor hij ging verschillen van wat hij zijn hele leven in Ravensburg was geweest. Hij vroeg zich af of hij net zo aan het veranderen was als zijn vriend.
Even later kwamen de bewakers terug om de lege borden op te halen, en niemand sprak een woord. Weldra werd het donker in de cel en de enkele fakkel die de gang buiten altijd verlichtte werd niet aangestoken.
'Ik denk dat dat Van Loungville's manier is om ons te zeggen dat we zo snel mogelijk moeten gaan slapen,' zei Knoert.
Sho Pi knikte. 'Wat we morgen ook gaan doen, we beginnen er vroeg mee.' Hij rolde zich op, liggend op de stenen bank, en deed zijn ogen dicht.
'Maar ik ga niet slapen in mijn eigen vuil,' zei Erric. Hij trok zijn laarzen en zijn broek uit, liep ermee naar de drek emmer en deed zijn best om het vuil er daar uit te schudden. Met een beetje drinkwater maakte hij het zo goed als hij kon schoon. Het was slechts een gebaar, meer niet, en de broek was nog steeds vies en opnieuw nat toen hij hem weer aantrok, maar hij was blij dat hij in ieder geval een poging had gedaan. Een paar anderen volgden zijn voorbeeld en Erric knikte naar Ru, die ging zitten in een hoek, met zijn armen om zich heen geslagen, ook al was het die nacht helemaal niet koud. Doch Erric wist dat de kou die zijn vriend voelde van binnen kwam en dat die met geen enkel vuur te verdrijven viel.
Erric ging op zijn rug liggen en voelde tot zijn verbazing een warme vermoeidheid door zijn lijf trekken voordat hij kon nadenken over de schokkende gebeurtenissen van die dag, was hij al in slaap gevallen.
'Opstaan, tuig!' schreeuwde Van Loungville en de gevangenen kwamen langzaam in beweging. Ineens barstte er een kakofonie van geluiden los toen de bewakers met hun schilden tegen de ijzeren tralies sloegen en begonnen te schreeuwen.
'Opstaan!'
'Wakker worden!'
Erric was al overeind voordat hij helemaal wakker was. Hij keek naar Ru, die met zijn ogen knipperde als een uil in lantarenlicht.
De celdeur werd geopend en de mannen moesten eruit. Ze werden opgesteld in dezelfde volgorde als waarin ze naar het schavot waren gemarcheerd en wachtten af zonder commentaar.
'Als ik het bevel rechtsom geef, draaien jullie allemaal tegelijk een kwart slag naar de deur. Begrepen?' Het laatste woord was geen vraag, maar een geblaft bevel.
'Rechts... om!'
Met schuifelende voeten keerden de mannen zich naar de deur, door hun ketenen beperkt in hun bewegingsvrijheid. De deur aan het einde van het cellenblok ging open. 'Als ik het bevel geef,' zei Van Loungville, 'zet je het linkerbeen naar voren. Jullie marcheren achter die soldaat aan.' Hij wees naar een bewaker met de keper van een korporaal op zijn helm. 'Jullie blijven op volgorde en iedereen die niet op zijn plaats in de rij blijft, staat binnen de minuut weer op het schavot. Zijn we duidelijk genoeg?'
'Ja, sergeant Van Loungville!' riepen de mannen.
De voorste in de rij, Will Godwinus, zette een stap, maar meteen werd duidelijk dat Knoert en Louis het verschil tussen rechts en links niet kenden, zodat ze uit de pas marcherend achter de korporaal aan gingen. Ze volgden een lange gang, weg van de binnenhof waar ze de vorige dag hun schijnexecutie hadden doorstaan. Na een klim langs een lange trap kwamen ze in het eigenlijke paleis. Hun ketenen rinkelden tijdens het lopen en ineens voelde Erric zich slecht op zijn gemak toen ze langs een paar hovelingen kwamen die even een blik op hen wierpen en hun gesprek hervatten.
Maar al te goed besefte Erric dat hij nog steeds vies was, evenals de andere vijf, al hoefde Sho Pi eigenlijk alleen maar in bad. De rest had bevuilde kleren, waar bovendien het angstzweet nog in hing. De kleine schoonmaak van de vorige avond had niets af kunnen doen aan de stank. Doorgaans had Erric geen moeite met de geur van eerlijk zweet, waar een smid nu eenmaal altijd naar rook, maar de lucht die nu zijn neus binnendrong deed hem walgen.
'Naar binnen,' zei Van Loungville en het viel Erric op dat het de eerste keer in twee dagen was dat hij met een normale stem sprak.
Ze betraden een ruime zaal met zes tobbes vol dampend water, elk manshoog. De deur ging dicht en werd van buiten vergrendeld, waarop de bewakers hun de boeien en ketenen afdeden. 'Trek die vodden uit!' zei de korporaal.
Knoert begon de strop van zijn hals te halen, maar meteen schreeuwde Van Loungville: 'Laat hangen, zwijn! Jullie zijn dood en dat ding helpt je daaraan herinneren. De rest trek je uit!'
De mannen ontkleedden zich. Erric zette zijn laarzen in een hoek en keek naar een jonge bediende, die de haveloze, stinkende kleren verzamelde.
'Jullie gaan straks een heel belangrijk persoon ontmoeten,' zei Van Loungville, 'en dan mogen jullie geen uur in de wind stinken. Mij kan het niet schelen, maar ik ben van lage komaf, net als jullie zwijnen, dus zo gevoelig ben ik niet. Maar anderen zijn niet zo tolerant.' Op zijn gebaar kwamen er andere jongens, gekleed in het livrei van hofjonkers, met emmers zeepwater naar voren. Zonder waarschuwing tilden ze de emmers op, goten het zeepwater uit over Knoert en Will Godwinus en gingen terug naar de tobbes om nieuw water te halen.
'Schrobben!' riep Van Loungville. 'Jullie moeten schoner zijn dan je ooit van je leven bent geweest.'
De mannen begonnen weken vuil, lichaams-afscheidingen en stank weg te boenen. Er werd een scherp riekende zalf gebracht om het hoofd luisvrij te maken en Erric had het idee dat hij straks geen haar meer over zou hebben, maar toen ze klaar waren stond hij weliswaar te bibberen, maar voelde hij zich stukken beter. Zo schoon had hij zich niet meer gevoeld sinds de avond waarop Ru en hij Stefan hadden vermoord.
Hij keek naar Ru, die knikte en een zwakke imitatie van zijn vroegere glimlach liet zien. Hij had zijn armen om zich heen geslagen en het water druppelde van het enige wat hij om had: de strop rond zijn hals. Hij had maar weinig lichaamsbeharing en het verbaasde Erric hoeveel hij op een klein jongetje leek.
Er werden kleren gebracht, effen grijze broeken en tunieken, en Erric mocht zijn eigen laarzen weer aan, evenals de anderen die over schoeisel beschikten. Knoert en Will gingen barrevoets. Ze werden in de rij gezet en geïnspecteerd door Leonhard van Loungville. 'Jullie mogen een tijdje je kettingen af,' zei hij. 'Van het zien of horen van die dingen zouden de wat gevoeliger personen van degenen die jullie gaan ontmoeten van streek kunnen raken. Maar voordat het zover is, gaan jullie met mij mee.'
De korporaal gaf hun het bevel hun plaatsen in te nemen, en in dezelfde volgorde als ze het badvertrek waren binnengekomen marcheerden ze uit de pas weg.
Op een kleine binnenplaats werden ze tot staan gebracht. Boven op de muren stonden bewakers met kruisbogen en iedere vijfde man was bewapend met een langboog. 'Die kerels daarboven met die grote bogen zijn Koninklijke Padvinders,' zei Van Loungville. 'Die kunnen op honderd el afstand een mus raken. Ze staan daar om te voorkomen dat jullie tijdens onze volgende kleine demonstratie wat al te ambitieuze plannen krijgen.' Hij gebaarde naar een bewaker en die gaf hem een zwaard. 'Iemand van jullie zwijnen die denkt dat hij hiermee om kan gaan?'
De gevangenen keken elkaar aan, maar niemand zei een woord.
'Jij soms?' bulderde Van Loungville in het gezicht van Louis van Savona.
'Ik kan redelijk met een zwaard overweg, sergeant,' zei hij zacht.
Van Loungville draaide het zwaard om en gaf het aan Van Savona. 'Dan zal ik het goed met je maken. Als je me hiermee kan neersteken, ben je vrij om het paleis uit te wandelen.'
Van Savona keek rond, schudde na lange tijd zijn hoofd en liet het zwaard op de grond vallen.
'Raap op!' tierde Van Loungville. 'Ik zeg wanneer je iets neer kunt leggen! Pak dat zwaard en steek me neer, of ik laat die man daar' - hij wees naar een van de Padvinders - 'een langboogpijl door je botte harses jagen. Is dat duidelijk?'
'In beide gevallen ben ik zo dood als een pier,' zei Van Savona.
Van Loungville liep naar de langere Rodeziër en schreeuwde hem in het gezicht: 'Twijfel je aan mijn woord? Als je me doodsteekt ben je een vrij man, heb ik gezegd! Wou jij soms zeggen dat ik hier sta te liegen?' Toen Van Savona niets zei, sloeg Leonhard van Loungville hem in het gezicht. 'Maak je mij soms uit voor leugenaar?'
Louis bukte, pakte het zwaard en nog terwijl hij overeind kwam, dook hij naar voren. Uitvallend met het zwaard merkte hij plots dat Van Loungville moeiteloos opzij was gestapt en pldtseling zat hij op zijn knieën, met Van Loungville achter hem, de strop strak rond zijn keel getrokken.
Terwijl hij de naar adem snakkende Rodeziër in bedwang hield, zei Van Loungville: 'En nu allemaal goed luisteren. Iedereen die je van nu af aan tegenkomt, is je meerdere. Ieder van hen kan ieder wapen dat je vast hebt van je afpakken alsof je een klein kind bent. Ieder van hen heeft zich honderd keer tegenover mij bewezen en ik geef ze allemaal stuk voor stuk de toestemming om jullie de strot af te snijden, te wurgen, af te tuigen met een knuppel, dood te schoppen of waar ze maar zin in hebben als jullie ook maar een scheet laten zonder mijn permissie. Is dat duidelijk?'
De mannen mompelden iets en Van Loungville schreeuwde: 'Ik hoor niks!' Inmiddels werd Van Savona langzaam paars door luchtgebrek. 'Als hij doodgaat voordat ik iets hoor, gaan jullie allemaal naar de galg!'
'Ja, sergeant Van Loungville!' riepen de mannen, en Van Loungville liet de strop rond Van Savona's nek los. Snakkend naar adem viel de Rodeziër op de grond en bleef daar even liggen voordat hij overeind krabbelde en wankel zijn plaats in de rij weer innam.
'Denk eraan, iedereen die je van nu af aan tegenkomt is je meerdere.' Hij beduidde de bewakers de mannen weg te voeren en de korporaal nam hen mee terug het paleis in. In ras tempo liepen ze door een lange gang en ineens kwamen ze in het woongedeelte van het paleis. Ze betraden een ruime kamer, zij het veel kleiner dan de grote zaal waar het hof zitting had gehouden, en daar zagen ze de Prins van Krondor, hertog Robert, de vreemde vrouw die naar hen was komen kijken en die ook bij hun berechting was geweest, en andere edelen aan het hof.
De vrouw stond stijfjes, alsof ze er moeite mee had hier te zijn. Ze keek van het ene naar het andere gezicht en huiverde licht toen ze Sho Pi aankeek. Er scheen in stilte iets tussen hen uitgewisseld te worden en uiteindelijk wendde ze zich tot heer Robert en de prins. 'Ik denk dat ze zullen doen wat u vraagt. Mag ik mij nu verontschuldigen, sire?'
'Ik kan me voorstellen hoe moeilijk dit voor u was, mijn vrouwe,' zei de Prins van Krondor. 'U mag zich terugtrekken.'
De hertog fluisterde iets tegen de vrouw, die knikte en de zaal verliet.
'Sire,' zei Van. Loungville, 'hier zijn de dode mannen.'
'Je hebt dit plan opgestart met het medeweten en de toestemming van mijn vader, Lenno,' zei de prins tegen Van Loungville. 'Ik probeer er nog steeds wijs uit te worden.'
'Je hebt met je eigen ogen gezien waar die slangen toe in staat zijn, Valentijn,' zei Robert. 'Jij zat op zee toen Arutha instemde met het plan van Caelis en Lenno en daar zou je nu nog zitten als we je niet hadden teruggeroepen toen je vader stierf. Twijfel er maar geen moment aan dat het niet anders kon.'
De prins ging zitten, zette zijn ambtsdiadeem af en bekeek de gevangenen, die zwijgend afwachtten. 'Was dit allemaal ook noodzakelijk?' vroeg hij na een lange stilte.
'Ja,' zei Robert. 'Iedere veroordeelde zou tegen je hebben gelogen over zijn bereidheid tot dienen. Ze zouden zelfs hun eigen moeder heb ben laten barsten toen die kist onder hen vandaan werd getrapt. Nee, deze zes zijn het beste te vertrouwen van degenen die ter dood zijn veroordeeld.'
Valentijn keek van de een naar de ander. 'Toch zie ik nog steeds niet in waar die schijnvertoning bij de galg goed voor was. Dat was toch zeker onnodig wreed?'
'Neemt u mij niet kwalijk, sire,' zei Van Loungville, 'maar deze mannen zijn nu officieel dood. Dat heb ik hun allemaal overduidelijk gemaakt. Ze zijn ervan doordrongen dat we hen ieder moment alsnog kunnen executeren en hebben er tot de laatste man alles voor over om in leven te blijven.'
'En de Keshiër?' vroeg de prins.
'Dat is een bijzonder geval,' antwoordde Robert, 'maar mijn vrouw denkt dat hij erbij moet zijn.'
Achterover leunend in zijn stoel slaakte de prins een diepe zucht. 'Het was lang niet makkelijk om deze post te aanvaarden. Borric heeft zich lange uren het hoofd gebroken over de vraag wie er op deze troon moest zitten tot prins Patric oud genoeg is om mijn plaats in te nemen, zodat ik terug naar zee kan. Dat is over drie jaar. Ik ben een zeeman, verdomme. Ik ben in twintig jaar nauwelijks een maand aan de wal geweest. Dat geregeer...'
Robert glimlachte en het lichtje in zijn ogen maakte hem veel jonger dan zijn jaren. 'Nu klink je net als Emus.'
De prins schudde zijn hoofd. Een flauw glimlachje sierde zijn lippen. 'Dat zal best. Hij heeft me alles over de zee geleerd wat er te leren valt.' Hij keek weer naar de mannen. 'Is het hun al verteld?'
'Daarom zijn ze hier, sire,' zei Leonhard van Loungville.
De prins knikte naar heer Robert, die zei: 'Ieder van jullie krijgt een keus. Luister goed, zodat je weet wat er op het spel staat.'
'Bij de gratie en de goedertierenheid van Zijne Hoogheid is de uitvoer van jullie vonnis uitgesteld,' zei Leonhard van Loungville. 'Jullie hebben geen gratie gekregen en evenmin is jullie vonnis omgezet. Is jullie dat duidelijk?'
De mannen keken elkaar aan en verscheidene knikten.
'Jullie zullen allemaal sterven,' zei Robert. 'De vraag is alleen wanneer en hoe.'
'Er moet iets gedaan worden voor het Koninkrijk,' vervolgde Leonhard van Loungville. 'En daar hebben we mannen voor nodig die radeloos genoeg zijn om het te willen doen. Met dat doel hebben we jullie van het randje van de dood teruggetrokken om jullie voor de keus te stellen. Ieder van jullie wiens geweten schoon genoeg is om zich tegenover de doods godin te verantwoorden, hoeft maar te kikken en we brengen hem alsnog naar de galg om hem terecht te stellen en een einde aan zijn zorgen voor dit leven te maken.'
Hij keek de zaal rond, maar niemand zei een woord, zelfs de eens zo vrome Knoert niet. 'Mooi. Jullie worden opgeleid om dit klusje te doen en als we daarmee klaar zijn, varen we de halve wereld rond naar een gebied waar maar weinig mannen van het Koninkrijk levend van terug zijn gekomen. En onderweg daarnaar toe en terwijl we er zijn, zal je nog vaak genoeg betreuren dat je vandaag niet terug naar de galg bent gegaan. Maar als we het op een of andere manier allemaal overleven en terug zijn in Krondor...'
Valentijn nam het woord van hem over. 'Dan wordt jullie vonnis heroverwogen en worden jullie voorwaardelijk vrijgelaten of je krijgt gratie, afhankelijk van de aanbeveling die ik van heer Robert krijg.'
'En die hangt af van de aanbeveling die ik krijg van jullie bevelvoerders,' zei Robert. 'Dus als je de hoop wilt koesteren dat je op een dag misschien vrijkomt, doe dan wat je wordt gezegd.'
De prins knikte en Van Loungville riep: 'Rechtsomkeert!'
Onmiddellijk gehoor gevend aan het bevel marcheerden de gevangenen de zaal uit. In plaats van terug naar het cellenblok werden ze naar een kleine binnenplaats gebracht, waar een wagen klaarstond. Het was een platte kar met een bok, twee menners en achterop twee bankjes waarop de mannen drie aan drie konden zitten, met plaats voor een bewaker achterin. Aan weerszijden van de wagen verschenen soldaten te paard ter bewaking.
'Instappen!' riep Van Loungville.
De mannen deden wat hun werd opgedragen en met snelle handelingen ketenden de soldaten hen met de rechtervoet vast aan een ijzeren ring onder de smalle zitting. Van Loungville besteeg een paard dat hem door een stalknecht werd gebracht en gaf de compagnie het bevel te vertrekken. De poort van de binnenhof ging open en toen de wagen naar buiten reed, zag Erric dat ze het paleis verlieten via een smal weggetje, dat in de verte uitkwam op een afgezonderd stuk zeekade, die van het koningshuis moest zijn. Ze sloegen echter af en reden in de richting van de stad.
Bij een tweede poort stonden al wachters klaar om hem open te maken, opdat de stoet het paleisterrein kon verlaten. De hoeven van de paarden kletterden luid op het stenen plaveisel en de paarden snoven, blij om buiten de benen te kunnen strekken. Erric keek rond. Het middaguur was nog maar amper verstreken. Er was zo veel gebeurd sinds die eerste glimp van de hemel bij de dageraad.
De zon had de ochtendnevelen verjaagd en er dreven lage wolken boven de stad. Het was een schitterende herfstdag. Het warme zonlicht streelde zijn gezicht en een koele bries voerde het gekrijs van meeuwen en de zilte lucht van de zee met zich mee.
Hij dacht weer aan de steek van pijn die hij had ervaren bij de gedachte dat hij deze dag niet meer zou beleven, en de doodsangst en paniek waardoor hij was gegrepen toen hij door ruwe handen op het galgenblok was gezet, keerden terug. Erric kreeg een verstikkend gevoel in zijn borst en zonder dat hij zich kon beheersen begon hij plotseling te huilen.
Ru keek naar hem en knikte, en ook bij hem begonnen de tranen over zijn gezicht te stromen, maar niemand in de wagen zei iets, soldaat noch gevangene. Een paar minuten later vond Erric zijn zelfbeheersing terug en ging rechtop zitten. Met de koele bries op zijn gezicht zwoer hij dat hij nooit meer zo bang zou zijn.