10 De onbekende schilder van Middelburg

In Middelburg, in de Mariakapel van de parochiekerk van Petrus en Paulus, wordt een schilderij bewaard met een afbeelding van Maria. Het schilderij is oorspronkelijk afkomstig uit Vrouwenpolder. Volgens de middeleeuwse legende is het niet door mensenhanden gemaakt. Met name in de jaren na de Tweede Wereldoorlog kwamen er georganiseerde bedevaarten naar het doek, en nog steeds is het een bron van verering.

Middelburg, de middeleeuwen, door Willem Hoffman – Willem van Kortgene trok zachtjes de voordeur achter zich dicht. Het was nog vroeg in de morgen en hij wilde voorkomen dat zijn huisgenoten wakker zouden worden. Diep ademend ging hij door de straten van de stad. Er was nog niemand op; alleen de beesten waren al wakker en een groot zwijn, dat zeker de avond tevoren in de schemering verloren was gelopen, stond op de hoek van een straat en een steegje in een hoop afval te wroeten. Toen hij op de vest gekomen was waarlangs de stadsmuur liep, hoorde hij vijf slagen. Hij keek in het rond. Hij was geheel alleen, zelfs de gestalte van een wachtpost was niet te zien. Willem van Kortgene hield van deze eenzame plek, vooral op dit vroege uur. Hij zette zich op een brokkelig stuk muur neer, een rest van een oude, vervallen wal. Boven hem was het bladerdak van een breed uitgegroeide olm; aan zijn voet schoot het gras, waaraan nu dauwdruppels parelden, hoog op; verderweg, aan zijn linker- en rechterzijde stonden struiken en daarachter rezen weer olmen op. Recht vóór hem was de stadswal die hem alle uitzicht benomen zou hebben, wanneer niet juist op die plaats een opening in de vorm van een kerkraam zich in de muur had bevonden. Door deze opening had Van Kortgene een vergezicht over een groot deel van Walcheren. De weiden waartussen de sloten, als langs een meetlat getrokken, zich aftekenden, strekten zich heel ver uit. Kleine molens, boerenhuizen, schuren en boomgroepen, lagen over het land verspreid en gaven het afwisseling. In het noordwesten was zelfs de nieuwe polder, die heer Wolfaert van Borsselen aan de zee had ontnomen, te zien. Een streep, even donkerder getint, wees de uiterste grens van dit jonge land aan. Daarachter moest de oceaan zijn. Maar het was onmogelijk te zeggen of het grauwachtige blauw dat daar schemerde, water of lucht was. Maar mooier dan het landschap was het licht op deze vroege morgen. Een uitbundige, een feestelijke glans gaf het aan alles wat het aanraakte en het schonk het landschap zijn oorspronkelijke schoonheid weer.

Reynaerde.eps

Bovenal was het dit morgenlicht dat Van Kortgene zocht. Op een of andere manier vermocht het zijn jeugd in zijn herinnering te doen herleven. Een ogenblik voelde hij zich weer de talentvolle schildersleerling, die in de ateliers van de Van Eycks in Brugge het penseel hanteerde; een moment was daar weer om hem heen die van aarde en licht verzadigde sfeer, die stil maakte en slechts reinheid verdroeg. Eens was het gebeurd dat zijn verbeelding zo levendig was geworden, dat hij in de omlijsting van de oude wal de gestalte van een madonna had gezien, staande in het landschap en omgeven en overstraald door het licht. Het visioen was zo werkelijk geweest, dat hij op de knieën was gevallen en de handen biddend naar het ovaal van het gezicht van de Heilige Maagd had uitgestrekt. Toen het angelus luidde, liep Willem van Kortgene weer door de straten van de stad. Hij haastte zich naar zijn winkel. Het werk van alledag wachtte hem.

In zijn atelier gekomen, overzag hij het werk dat klaarstond om die dag onderhanden genomen te worden. Daarbij was een paneel dat hem door een buitenman al enkele weken geleden gebracht was. Het stelde een zaal voor, een lege ruimte. De leegheid van het vertrek werd nog versterkt doordat de grote, ronde vensters op de achtergrond, die geheel geopend waren, op een levendig geschilderd landschap uitzicht gaven. Het was een uitgestrekt gebied met dorpen, kastelen en stadjes bezaaid, waardoorheen een brede stroom met een grote kromming zijn weg nam naar de zee, die aan de horizon nog even te zien was. De man had Van Kortgene gevraagd in deze zaal een Maria te schilderen. In de streek waar hij woonde was een kerk gebouwd, zo zei hij, en nu wilde hij een afbeelding van de Heilige Maagd aan de pastoor schenken en hem vragen die in het nieuwe godshuis te plaatsen. Van Kortgene had de opdracht aangenomen, maar dadelijk spijt gekregen. Hij had al vele madonna’s geschilderd in zijn leven; zij waren alle kunstig gepenseeld maar zij waren, hoewel de mensen dat blijkbaar niet opmerkten, dood als het hout waarop zij afgebeeld stonden, zij misten een ziel. Wat had het dan voor zin met zulk werk door te gaan? Men kon als schilder ook op andere wijze zijn loon verdienen; men kon spreuken met bevallige letters op bandelieren schetsen; men kon de schilden van de edellieden met wapens versieren; men kon oude panelen vernieuwen. Het was beter zulk werk aan te nemen, dan was men zich niet zozeer van zijn eigen tekortkomingen bewust; dan vergat men dat men eens een goed schilder was geweest, een kunstenaar, wiens werk later misschien dat van de Van Eycks zou evenaren; dan werd men er niet aan herinnerd dat men door eigen schuld had weggegooid, wat naast talent, naast kunde, arbeidskracht en arbeidslust noodzakelijk is om een kunstwerk te scheppen: de reinheid van gemoed, zonder welke geen waarachtige schoonheid geboren wordt. Van Kortgene nam het paneel waarop de zaal geschilderd stond in de hand, maar na enige aarzeling zette hij het weer neer. Ook vandaag kon hij er niet toe komen op dit paneel een madonna te schetsen; hij stelde opnieuw het werk uit, dat hem zo tegenstond. Weldra was hij nu verdiept in de restauratie van een engelenfiguur die op een altaardeur geschilderd stond en wiens vleugels door waterschade hadden geleden. De pastoor had het stuk zelf gebracht en daarbij de restaurateur breedvoerig verteld onder welke omstandigheden het ongeluk was gebeurd. Het werk ging Willem die morgen vlotter af dan gewoonlijk. Voor het eerst sinds lange tijd voelde hij enige vreugde terwijl hij het penseel hanteerde. Misschien lag het aan het septemberweer dat zonnig, maar niet heet was en dat nog eens, voordat de herfst begon, de rijkdom van de zomer toonde. Misschien lag het ook aan iets anders, aan iets wat zich in de schilder zelf oprichtte? Maar het kon Van Kortgene niet schelen waaraan het lag dat hij die morgen de vleugels van de engel zo werkelijk en toch zo hemels – dat was het woord dat daaraan gegeven moest worden – wist te schilderen. Hij wilde er zelfs niet aan denken waaraan hij zijn inspiratie te danken had; hij wilde alleen maar proberen te scheppen! Nauwelijks was hij gereedgekomen met de eerste opzet van zijn werk, of zijn aandacht werd getrokken door een gestommel in het voorhuis. Er moest iemand binnengekomen zijn. Half onwillig keek hij om. Het gordijn dat de toegang tot het voorhuis afsloot, werd opzijgeschoven. In de opening stond een jongeman, ogenschijnlijk een gezel in het schildersambacht, want in zijn hand droeg hij een tas, waarin het gereedschap van een verver stak. ‘Wat wilt u van mij?’ vroeg Van Korgene. Het viel hem op dat zijn stem barser klonk dan gewoonlijk. ‘Hebt u ook werk voor mij te verrichten?’ luidde de wedervraag.

‘Nee,’ besliste de meester kortaf.

‘Wellicht hebt u een beeldeken te schilderen in een tafreelken, een madonna misschien?’

De schilder was verbaasd. ‘Hoe weet je dat ik zo’n opdracht kreeg?’

‘Waarom zou ik dat zeggen? Is het niet van meer belang dat het werk wordt uitgevoerd en dat het zo gauw mogelijk gebeurt?’

Van Kortgene schudde heftig het hoofd. ‘Nee, nee,’ zei hij, ‘zoiets vertrouw ik een gezel in het ambacht niet toe. Zelfs een meester zou moeite hebben zulk een opdracht uit te voeren!’

‘Wie heeft u gezegd dat ik slechts een gezel ben?’

‘Wat zou je anders zijn?’ Van Kortgene week achteruit. Plotseling kwam hem een vreemde vraag, die hij half tot zichzelf richtte, over de lippen: ‘Ik ken je niet en toch, je bent mij niet vreemd. Ik moet je eerder gezien, eerder ontmoet hebben.’

‘Wijs mij het paneel. Ik heb nog maar weinig tijd, ik moet dadelijk aan dat werk beginnen, want voor de schemering valt, voor het licht aan de hemel verdwenen is, moet ik ermee klaar zijn!’ De meester wilde weigeren, maar hoe vreemd dat ook was, hij kon het niet. Als in een droom ging hij naar de achterwand van zijn werkplaats en keerde het paneel met de zaal, dat hij daar had neergezet, naar het licht. ‘Hier is het,’ zei hij bijna toonloos, en na een ogenblik: ‘Neem het mee naar boven, daar is nog een atelier, daar kun je rustig en ongestoord werken. Alles wat je nodig hebt, is daar te vinden.’ De vreemdeling nam het paneel zorgvuldig in de hand, bekeek het een ogenblik en ging vervolgens de leer op, die in de hoek van de werkplaats stond en die naar het atelier op zolder voerde.

Van Kortgene zag de gezel nog een ogenblik na, toen keerde hij terug naar zijn werk. Hij zag dat de vleugels van de engel, waarmee hij bezig was geweest, goed zouden worden en driftig greep hij opnieuw naar zijn penselen. Toen de zon achter de gevels aan de overzijde van de straat waarop Van Kortgenes werkplaats uitzag, was verdwenen, begon de meester onrustig te worden. De hele dag had hij de gezel niet meer gezien. Eten noch drinken had deze blijkbaar nodig gehad. Geen geluid zelfs, hoe gering ook, was op de zolder te horen geweest. Eindelijk kon de meester zich niet meer bedwingen en nadat hij enkele malen diep ingeademd had, riep hij naar boven: ‘Gezel, ben je ingeslapen, of hoe heb ik het met je?!’ Van de zolder kwam geen antwoord. Nog eens riep Van Kortgene en zijn stem klonk zo luid dat een kind, dat in de straat voor het huis speelde, zijn spel staakte en verwonderd in het rond keek. Maar ook nu liet de jongeman daarboven zich niet horen. Willem klom de leer op, tilde het luik omhoog en ging op de zolder. Bij het raam op de ezel zag hij het paneel; het stond naar hem toe gekeerd. In de zaal was een madonna geschilderd! De meester keek in het rond: waar was de gezel? Nergens was hij te bespeuren, noch bij de ezel, noch op een andere plek op de zolder was de vreemdeling te zien. Willem naderde het paneel.

In het late licht van de zomerdag zag hij het schilderij nu van dichtbij. Een schok ging door hem heen –- hij stond voor een meesterwerk! In de zaal voor de middenboog, maar toch weer zo dat de stralende rivier op de achtergrond zichtbaar bleef, was de madonna gezeten, het kind Jezus met de wereldbol, waarop een van juwelen glinsterend kruis, op haar schoot. De ogen in het ronde, even ovale gezicht van Maria keken opzij naar omlaag, alsof de maagd er zich voor schaamde ze op te slaan in aanwezigheid van het goddelijk wezen. Van Kortgene viel op de knieën. Een alles overheersend gevoel overmeesterde hem. Hij wist zich een schuldige, die zich plotseling voor de wekkende figuur van zijn Rechter geplaatst ziet. Na enige tijd leek het of de greep van dit verschrikkelijk besef iets losser werd. Hij was nu ook in staat om weer te denken. Was het mogelijk dat het vonnis, dat hem wachtte, kon worden opgeschort, dat het wellicht in de toekomst kon worden vernietigd? Hij waagde het opnieuw zijn ogen op het paneel te richten. Zijn blik viel allereerst op een detail, een onderdeel, dat zich in de linker benedenhoek bevond en dat hij nog niet had opgemerkt. Daar was een kleine figuur geschilderd, een gebrekkig man, met wonden overdekt. Maar dat was niet het ergste. Deze bedelaar – want het kon niets anders zijn – had een afschuwwekkend uiterlijk: hij was een misdadiger, eerder een zwijn dan een mens. En toch, iets was er in hem, dat hem niet een verworpeling deed zijn. Iets van de goddelijke majesteit, die het gehele schilderij doorstraalde, had zich ook aan hem medegedeeld! ‘Is dit een teken voor mij? Ligt in deze figuur de verklaring van alles?’ Halfluid had Van Kortgene gesproken. Toen was het of de greep die hem omvatte, zijn spanning geheel verloor en hij verstond. Hij was gered; het vonnis zou niet, zou nooit, worden uitgevoerd. Maria die hij in zijn jeugd door zijn zonden de rug had toegekeerd, maar die hij nimmer had kunnen vergeten, had de wrekende hand van God tegengehouden en het licht dat hem vanaf het schilderij tegenstraalde, had hem gezuiverd. Het was al bijna nacht, toen de meester eindelijk opstond. Hij wist: een nieuw leven lag voor hem. Wat vernietigd was, bleef vernietigd; geen madonna zou hij kunnen schilderen, hij zou zich tevreden moeten stellen de vleugel van een engel uit te beelden, maar hij was geen verworpeling meer, hij had een toekomst door Gods genade en door Maria’s tussenkomst.

Enige dagen later kwam de man die hem het paneel gebracht had, terug. Van Kortgene gaf hem zwijgend het schilderij. De man was opgetogen. ‘Ik wist het wel,’ zei hij, ‘dat zulk werk bij Willem van Kortgene in Middelburg in goede handen is. U hebt mij niet teleurgesteld. Deze madonna is zeker even goed als het werk dat ik laatst bij een vriend van mij zag; het was ook een afbeelding van Maria. Ik denk dat u haar een jaar of vijf geleden geschilderd hebt.’ ‘Mogelijk,’ antwoordde de meester kortaf, ‘toen schilderde ik nog wel eens meer madonna’s.’ De man vroeg naar de prijs. ‘Ik wil er geen geld voor hebben,’ zei Van Kortgene. De opdrachtgever was verbaasd. Maar hij kreeg weinig gelegenheid zijn verwondering te tonen. De schilder bracht hem naar de winkeldeur en zei hem goedendag. Toen Van Kortgene zich weer alleen wist, mompelde hij schamper: ‘Even goed!’ Maar op hetzelfde ogenblik week dit gevoel van geraaktheid reeds. In zijn hart was zoveel vreugde, zoveel zon, dat daarin geen plaats bleef voor honende gedachten. Hij kon alleen maar denken aan de gunst die Maria hem had geschonken en aan haar afgezant, van wie hij nu wist waarom deze hem bekend was voorgekomen. Hijzelf had deze man kunnen zijn, wanneer... maar daarop wilde hij zijn gedachten niet richten. Van Kortgene ging naar zijn werkplaats terug en hervatte zijn dagelijkse taak.

U kunt het schilderij nog altijd bewonderen in Middelburg...

schilderij.eps

Mysteries in Zeeland
titlepage.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_0.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_1.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_2.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_3.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_4.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_5.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_6.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_7.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_8.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_9.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_10.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_11.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_12.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_13.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_14.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_15.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_16.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_17.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_18.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_19.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_20.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_21.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_22.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_23.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_24.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_25.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_26.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_27.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_28.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_29.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_30.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_31.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_32.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_33.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_34.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_35.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_36.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_37.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_38.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_39.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_40.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_41.xhtml
Mysteries_in_zeeland_split_42.xhtml