HOOFDSTUK VIII

Crusty Bill maakte geen haast met de arrestatie van Flash Baldwin. Hij voelde niets voor een glorieuze martellaarsdood in de uitoefening van zijn functie

«Als ik er eens niet meer zou zijn,» zei Crusty Bill altijd, «God weet wat voor een lapzwans er dan in mijn plaats zou komen om zijn voeten op de rand van het bureau te leggen!»

Want daar waren Crusty's voeten meestal te vinden als hij zich in zijn dienstvertrek bevond.

Van het zigeunerkamp reed hij naar de stad terug en onder weg passeerde hij de jonge Tom Pertwee, een van de stoerste en onverschilligste knapen die in de contreien van Pazo te vinden waren. Hij droeg zijn hoed altijd met de zwier van een caballero en zijn sporen waren gedecoreerd met kleine zilveren belletjes die tinkelden overal waar hij reed en liep. Hij had zich een aardige reputatie weten op te bouwen met schietijzerduels en hij stond ervoor bekend dat hij die reputatie uit wilde bouwen.

Daarom beschouwde de sheriff de ontmoeting met deze kloeke jonge borst als een geschenk uit de hemel. Hij bracht zijn paard tot stilstand en kwam meteen ter zake.

«Ik heb een karweitje aan de hand,» zei hij. «Voel je er iets voor me er een handje bij te helpen, Tom?»

Pertwee grijnsde van het ene oor tot aan het andere.

«Altijd!» zei hij. «Zeg maar wat ik moet doen. Zit je achter die bende aan die Langfords ranch overvallen heeft?»

«Nee,» zei de sheriff, «het gaat maar om één man.»

De jongen keerde zijn paard en regelde zijn snelheid naar die van de sheriff.

«Zeg maar wanneer,» zei hij.

«Het is Flash,» zei de sheriff.

Hij zag het gezicht van de ander betrekken. «Flash?» hijgde Tom Pertwee. «Wat heeft die weer uitgespookt?»

«Hij is zo roekeloos geweest een zigeuner naar de andere wereld te helpen in het kamp langs de rivier,» zei de sheriff. «Kom nu maar meteen mee, Tom. Dan gaan we hem samen inrekenen.»

Hij zag Tom Pertwee's gezicht steeds langer worden. Toen sloeg Tom zich eensklaps voor het voorhoofd, alsof hem iets te binnen schoot.

«Bijna schoon vergeten,» zei Tom. «Mijn vader heeft naar me laten vragen. Het was nogal dringend, zeiden ze, en ik moet echt naar hem toe. Ik kom als ik klaar ben wel naar je kantoor. Dan help ik je wel als het dan tenminste nog nodig is.»

Abrupt keerde hij zijn paard, wuifde en galoppeerde weg. Hij liet.zijn hoofd een beetje hangen, maar hij veranderde niet van gedachte. En dat had de sheriff ook niet verwacht.

Crusty Bill zette alleen zijn weg voort en zijn gezicht klaarde eensklaps op, toen hij zich een tweede kandidaat herinnerde. Steve O'Malley was pas terug uit de Mogollon Mountains en Steve was een man die van de duivel en zijn ouwe moer nog niet bang was. De mensen zeiden van Steve dat hij in staat was een aanstormende locomotief te lijf te gaan met een hooivork.

Aan de rand van Pazo bracht de sheriff zijn paard dus tot stilstand voor Steves huis en hij zag dat de jonge mevrouw Steve bezig was de was uit te leggen op de bleek voor het huis, terwijl haar lange echtvrieiid een sigaretje lag te roken in de schaduw.

Hij was zes maanden van huis geweest en hij had zegge en schrijve zestig dollars meegebracht, maar zijn vrouwtje verafgoodde hem.

De sheriff bracht zijn paard tot stilstand voor het tuinhek.

«Heb je het druk, Steve?» riep hij.

«Dat zie je,» zei Steve zonder het hoofd op te heffen. «Hoe staat het leven, sheriff?»

«Je kunt wat verdienen bij me,» zei de sheriff.

«Voor tien dollars eet ik een wilde kat op,» zei Steve met een geeuw.

«Voor een dag werken kun je vijftig dollars verdienen,» zei de sheriff.

Steve vloog omhoog uit zijn stoel.

«Vijftig dollars voor een halve dag werk,» zei de sheriff. «Flash is zo gek geweest een zigeuner om zeep te helpen in het kamp. Ik moet Flash gaan ophalen, maar ik heb er liever gezelschap bij. Wil jij meekomen? Ik heb de vijftig dollars hier bij me.»

«Nee!» krijste de jonge vrouw. «Nee, nee, Steve, doe het niet. Waag het niet... o dat verschrikkelijke moordzuchtige duivels jong... waag het niet, Steve O'Malley! Hij zal je vermoorden, vast en zeker. Hij zal...»

Steve's enthousiasme was merkbaar bekoeld zodra de naam was gevallen, maar nu scheen hij over de eerste schrik heen te zijn.

«Hou op met dat gejank,» zei hij tegen zijn vrouw. «Over een halfuur ben ik terug met vijftig dollars op zak en...»

Het meisje bleef maar aan het krijsen. Ze klemde zich aan haar man vast.

«Steve! Steve! Steve!» jammerde ze.

Steve schudde mismoedig het hoofd tegen de sheriff.

«Je ziet het zelf, sheriff,» zei hij. «Ik zou het graag doen, maar de vrouw wil er niet van horen. En een huis vol ruzie heb ik er niet voor over.»

«Ik zie het,» zei Crusty Bill. «Dat is wel ongeveer de eerste keer dat het je vrouw gelukt is je thuis te houden.»

Die steek onder water kon hij niet nalaten te geven, maar met een somber hart zette hij zijn weg voort.

Als hij iemand mee zou kunnen krijgen, zou hij het karweitje op zijn eentje moeten zien te klaren en hoewel hij - niet ten onrechte - trots was op zijn schutterskwaliteiten, was hij nuchter genoeg om zich niet op een lijn te stellen met Flash Baldwin. Hij stapte zijn kantoor binnen. Twee mannen, merkte hij afwezig op, terwijl hij naar binnen ging, waren wat aan het dollen op het stuk braak liggende grond naast zijn kantoor.

Ja, ja, de wereld bleef jong, maar hij werd ouder! Hij nam plaats achter zijn bureau en liet in gedachten de mannelijke bevolking van Pazo de revue passeren op zoek naar een geschikte kandidaat. Vechtersbazen waren er genoeg in Pazo, maar hij kon er geen enkele man uit ziften die hij bereid achtte met hem tegen Flash ten strijde te trekken. Nog niet voor vijftig dollars per uur... nog niet voor vijftig pond per minuut!

Hij kreeg steeds meer het gevoel dat hij zijn eigen doodvonnis had getekend, op het moment dat hij onder de struik in het zigeunerkamp de revolver van de jonge Flash Baldwin had ontdekt.

Het geknetter van revolverschoten deed hem een blik door het raam werpen. De twee vreemdelingen waren nog steeds aan het dollen. Een van hen wierp nu stenen in de lucht en ze namen die allebei onder vuur.

«Wat moet ik met al die herrie aan mijn kop?» zei de sheriff. «Ik zal ze de wacht aanzeggen en zo niet dan gaan ze de stad uit.»

Maar toen zag hij opeens een steen midden in de lucht als in het niet verdwijnen. Hij begreep dat een kogel van een van de mannen de steen had geraakt en aan gruizels geslagen.

Hij rukte het raam open en schreeuwde naar buiten: «Is het onderhand afgelopen met die verdomde herrie?»

Een van de vreemdelingen keek om. Het was geen knap gezicht dat hij de sheriff liet zien. Het was een gelittekend en geschandaliseerd gezicht, alsof paarden er hun hoeven aan hadden afgeveegd.

«Voor jou zeker!» antwoordde de man uitdagend.

«Ja, voor de sheriff!» schreeuwde Crusty Bill woest terug. «Maar wacht eens even... zoeken jullie soms werk?»

«Ik kan echt niet zeggen dat ik om werk zit te springen,» zei de man die het eerst zijn hoofd had omgedraaid. «Jij wel, Hank?»

«Dat zal er helemaal van afhangen wat het oplevert, Jim,» zei Hank.

«Kom eens even hier allebei,» zei de sheriff.

Ze kwamen naar het raam.

«Kennen jullie Flash David Baldwin?» vroeg de sheriff.

Pas later zou hij zich herinneren dat ze elkaar even aankeken bij het horen van die naam, maar nu waren zijn gedachten te druk bezig met de kans hulptroepen te charteren.

«Ik ben hier wildvreemd,» zei Hank. «En mijn maat ook. Ik heb nog nooit van een Flash Baldwin gehoord. Wie is hij?»

«Hij is een snuiter die op de nominatie staat gearresteerd te worden,» zei de sheriff. «Maar op mijn eentje begin ik er niet graag aan, omdat hij vast en zeker verzet zal plegen. Ik zal jullie tweeën meenemen. Ik ben bereid jullie... tien dollars de man te betalen. Het zal maar een halfuurtje duren.»

«Tien dollars voor het risico neergeschoten te worden?» zei Jim.

«Je kunt mijn tientje er wel bij krijgen, Jim,» zei Hank. «Ik doe het als tijdverdrijf. Wat is er aan de hand met Pazo, ouwe? Zijn er hier geen ambitieuze jongemannen meer?»

De sheriff keek hen met een flauw glimlachje aan. «Zo ambitieus niet,» zei hij. «Je weet waar je aan begint, niet waar? Voor het geval dat er later moeilijke brieven naar de nabestaanden geschreven moeten worden...»

Hank zei grinnikend: «We hebben geen nabestaanden die ons zo na staan, dat het een brief waard is. Waar is deze koning van de misdaad? Breng ons er maar eens gauw heen.»

«Een momentje nog,» zei de sheriff. «Zijn jullie broers van elkaar?»

«We zijn als broers voor elkaar,» grinnikte Hank.

«En wat heeft jullie hier naar de stad gebracht?» vroeg Crusty Bill.

«Paarden.»

De sheriff lachte. Hij meende wel te weten wat voor vlees hij in de kuip had. Tuig van de vlakte, maar juist voor dit karweitje als het ware geknipt. Het enige wat hem bevreemdde was het mirakel, dat ze precies op het gewenste moment als het ware uit de lucht waren komen vallen. De sheriff geloofde niet zo erg in mirakels. Maar dat was van later zorg. Hij besloot eerst van hun diensten gebruik te maken en verder zijn ogen en oren goed de kost te geven.

Hij vroeg hen of hij hun wapens even mocht zien. Allebei haalden ze twee levensgrote Colts te voorschijn, prima wapens zag de sheriff met een oogopslag.

«Oké, kom maar mee,» zei hij.

 

Beckwith was er heilig van overtuigd dat alle gevaren van de hel de jonge Flash David wachtten, zodra de falsificatie met de Colts was ontdekt.

Zijn advies aan Flash was onmiddellijk zijn paard te bestijgen en zich discreet terug te trekken naar rustiger oorden, tot de bui overgewaaid zou zijn in Pazo.

De jongen was het daar volmondig mee eens. «Je hebt volkomen gelijk,» zei hij. «Maar ik heb hier nu eenmaal een karweitje te klaren dat ik nergens anders klaren kan. En daarom blijf ik.»

Beckwith waste zijn handen in onschuld en Flash vertrok naar de patio waar hij de tijd doodde met wat getokkel op de gitaar die hij van mevrouw Beckwith geleend had.

Mevrouw Beckwith keek en luisterde vanachter de gesloten luiken van een raam en ze dronk de romantische woorden en melodieuze akkoorden genietend in.

Toen werd hoefgeklepper hoorbaar op het zandpad dat achter het huis langs liep en mevrouw Beckwith zag een meisje naderen dat een kleine ongezeglijke muilezel bereed.

Toen het meisje de achterpoort van Beckwiths patio had bereikt, sprong ze uit het zadel en rende de patio op, de koppige muilezel aan de teugels met zich meetrekkend.

Het was een vreemd gekleed meisje. Haar rok was een vod. Haar blouse was een rood vod. Ze had knollen van gaten in haar kousen en droeg afgetrapte muiltjes aan de voeten. Rond het zwarte haar droeg ze een zijden lap in plaats van een hoofddoek. Uit de Mexicaanse sjerp, die ze rond haar middel droeg, stak een groot mes dat zich daar uitstekend thuis scheen te voelen.

Haar huid had de tint van oud ivoor en haar ogen waren zwart als de nacht.

De aanblik van het meisje stond mevrouw Beckwith niet bijster aan. Haar kleren leken niet al te proper, en ze scheen een brutale heks ook. Er flonkerde iets groens aan haar oren en instinctief wist de Mexicaanse vrouw dat het echte smaragden waren.

Echte smaragden!

En de schoonheid van het meisje was er een die een eigen licht scheen uit te stralen. Zeifs de lompen die ze droeg, konden dat licht niet temperen.

Toen Flash David haar zag, staakte hij zijn gezang en getokkel en wuifde haar toe.

«Hallo, Sonia,» zei hij. «Ga zitten en probeer wat op adem te komen. En misschien wil je iets drinken. Je kijkt verhit.»

Ze bleef echter staan waar ze stond, zwaar hijgend, hem strak aankijkend.

«Blijf dan staan als je dat liever doet,» zei Flash. «Je hebt een gezonde kleur, Sonia. Je ziet eruit alsof je een maand in het hooggebergte hebt gekuurd. Echt waar.»

«Altijd de grappenmaker, niet waar?» zei het meisje. «Wel, ik heb nieuws voor je, dat je het lachen wel zal doen vergaan. Ik heb je iets te vertellen, knapperd!»

«Vertel het me dan maar gauw,» zei Flash. «Heb je dat liedje weleens gehoord dat ze in Vera Cruz altijd zingen over de vis die...»

«Bah!» zei het meisje. «Bah! Vera Cruz... vissersdeuntjes. Jij zult heel gauw een ander deuntje zingen, Flash David, het deuntje van de strop!»

«Is het echt waar?» vroeg Flash geamuseerd. «Gaan ze me ophangen? Wie als ik vragen mag, de zigeuners?»

«Ze zullen je de nek breken! Ze zullen je in de lucht laten lopen. Reken daar maar op, Flash David!»

«Willen de zigeuners me lynchen?» vroeg hij, geamuseerd nieuwsgierig.

«Spot maar niet met de zigeuners!» schreeuwde het meisje. «Ons volk is ouder dan het jouwe en we zijn niets minder dan jullie!»

«Dat weet ik,» zei Flash. «Het zijn allemaal beste mensen. Maar jij bent de allerbeste en ik heb jou gekozen en ik heb maling aan de rest. Of ze me ophangen of niet!»

«Waarom heb je het gedaan?» riep het meisje uit. «Je had zijn paard toch al. Waarom heb je hem nog meer kwaad moeten doen? Je had zijn hart al gebroken door hem zijn paard te ontnemen. Waarom ben je toen ook nog teruggekomen om hem te vermoorden? Je hoefde echt niet bang te zijn dat hij je iets zou doen. Maar toch heb je hem vermoord... en nu zullen ze je ophangen en ik ben blij dat ze het zullen doen!»

«Dus de zigeuners gaan me ophangen, hè?» zei hij. «En wie heeft mij de schuld begeven van die moord?»

«Wil je het soms ontkennen?» vroeg het meisje, eensklaps kil en kalm. «Ze hebben je revolver gevonden tussen de bosjes. Wil je het soms ontkennen?»

Hij staarde naar de kale grond van de patio. Zelfs het onkruid was weggebrand door de zon.

«Nee,» zei hij, «ik ontken niet. Dus ik ben een moordenaar, hè?»

Eensklaps kreunde het meisje en ze wrong haar handen ineen.

«O, waarom heb je het toch gedaan, Flash?» jammerde ze.

«Luister naar me,» zei hij.

«Goed,» zei ze. «Lieg me maar wat voor. Ik zal naar ie luisteren, omdat ik je wil geloven.»

«Ik heb hem niet vermoord,» zei hij. «Een andere man heeft mijn revolver daar achtergelaten. Dezelfde man die me deze wapens in handen gespeeld heeft, zogenaamd als de mijne.»

En hij liet haar de revolvers zien die Winter hem die morgen had gebracht.

Het meisje liet zich op haar knieën zakken en ze legde haar handen op zijn schouders.

«Je hebt het niet gedaan, hè, Flash?» zei ze smekend. Je bent wel een wilde knaap, maar je bent geen moordenaar. En je bent geen leugenaar...»

«Ik ben wel een leugenaar, Sonia,» zei de jongen. «Maar nu lieg ik niet. En ik zal je nog iets anders vertellen en dat lieg ik ook niet. Ik heb hem beloofd dat hij de merrie terug zou krijgen, zodra ik haar niet meer nodig zou hebben. Dat heb ik hem beloofd en waarom zou ik om zo iets liegen? Niemand verplicht me toch hem de merrie terug te geven...»

Het meisje glimlachte opeens.

«Ik geloof je,» zei ze. «Daarom ben ik ook gekomen, want diep in mijn hart wist ik dat je het niet gedaan kon hebben. Maar je moet vluchten, Flash, je moet ervandoor.

Want de wet zit achter je aan en ditmaal zullen ze je vast en zeker te pakken krijgen. Tot nu toe heb je altijd nog geluk gehad, maar nu niet meer.»

«Hoe weet je dat?» vroeg hij zachtjes.

«Ik heb je horoscoop getrokken,» zei het meisje. «Ik weet... o, ik weet dingen waaraan ik niet eens durf te denken. Maar ik weet dat een hele hoop ellende je wacht... en mij ook!»

Hij stond op, haar met zich mee omhoogtrekkend.

«Is het de wet die achter me aan zit of de zigeuners?» vroeg hij.

«De wet!» antwoordde ze. «De sheriff is er geweest. Hij heeft de revolver gezien. Al meer dan een uur geleden...»

«Meer dan een uur geleden?» zei de jongen verbaasd. «Waar blijft hij dan?» voegde hij er als bij zichzelf aan toe. «Is hij een heel leger op de been aan het trommelen om me in de kraag te grijpen? Sonia, je bent een schat. Maar je zou nog een grotere schat geweest zijn als je een beetje eerder was gekomen!»

«Dat wilde ik ook. Maar ze wisten het en ik kreeg niet de kans direct weg te komen. En...»

Haar woorden stierven weg in een kreet van ontzetting. Door de open poort van de patio kwam Crusty Bill gestapt met zijn twee gloednieuwe assistenten bij zich.