HOOFDSTUK IV

Mr. Thomas Winter had zich teruggetrokken voor de nacht in zijn kamer op de benedenverdieping van het grote ranchhuis van Lawrence Moore waar hij was gelogeerd. Hij had het zich gemakkelijk gemaakt in een luie stoel met pantoffels aan zijn voeten, een geurige havanna in de mond en een krant voor zijn neus. Hij was verdiept in de lectuur, maar niet zo verdiept dat hij het lichte geluidje niet hoorde dat tot hem doordrong uit de richting van het openstaande raam.

Hij liet de krant langzaam zakken en keek over de bovenrand heen met ogen, even klaar en helder als die van een kind. De ervaringen op onze levensweg — verdriet en zorgen en angst, maar ook vreugden — laten bij de meesten van ons hun sporen achter in de ogen, maar van die schaduwen was in de ogen van mr. Thomas Winter niets te bespeuren.

Die vreemde ogen waren het die Flash aankeken over de rand van de krant en toen knikte Winter zijn bezoeker joviaal toe.

«Je bent laat,» zei hij.

Flash glimlachte.

Zijn gezicht was altijd al knap, maar als hij glimlachte werd het echt mooi.

«Je had me dus verwacht?» vroeg hij, eveneens de vertrouwelijke aanspreekvorm kiezend.

«Ja zeker,» zei Winter.

«Blij dat te horen,» zei Flash. «Ik had dus ook gewoon via de voordeur kunnen komen?»

«Inderdaad,» zei Winter. «Maar nu je er toch eenmaal bent, hoef je er niet speciaal voor terug. Ik ben blij je te zien.»

«Ik geloof het graag,» zei Flash en glimlachte opnieuw. «Hoe ben je op de gedachte gekomen dat ik hier zou verschijnen?»

«Ik wist het toen ik je die exhibitie zag geven op het graf van je vader. Heel ontroerend.»

«Heb je dat dan gezien?» vroeg de jongen. «Was je bij het graf?»

«Niet bij het graf,» corrigeerde Winter. «Ik was natuurlijk bij de Moores, op een heuvelkam een eindje verder. En je hebt een heel goede beurt gemaakt bij het meisje. Ze was diep onder de indruk. Zo diep onder de indruk dat ze een traantje moest wegpinken.»

«Heeft ze echt gehuild?» vroeg de jongen, de ander strak aankijkend.

«Je kunt me geloven als ik het zeg,» zei Winter. «Ik lieg nooit... niet als het om futiliteiten gaat tenminste.»

«Je zult het misschien niet geloven,» zei de jongen, «maar ik beschouw dat niet als een futiliteit.»

«O?» zei Winter. «Omdat het bewijst dat ze van je houdt, bedoel je? Wel, daar hoef je geen moment aan te twijfelen. Je had erbij moeten zijn, toen we aan tafel zaten vanavond. Haar vader hekelde je frivoliteit met die paardenrace. Maar zij nam het voor je op... en hoe! Een meisje met pit. Ik zie graag meisjes met pit. Ze zijn het gemakkelijkst te hanteren. Ze laten zich meeslepen door hun gevoelens. Is je dat weleens opgevallen?»

«Dus ze heeft het voor me opgenomen?»

«Zal ik je vertellen hoe?»

«Nee, laat maar,» zei Flash. «We hebben het nu genoeg over haar gehad. Laten we over iets anders praten.»

«Je bent een jongmens met pit,» zei Winter. «Dat zie ik graag in een jonge borst. Ook zij volgen blindelings de emoties die hen in handen van de vogelaar doen belanden.»

«En jij bent zeker de vogelaar?»

«Inderdaad. Ik ben een expert. Je zou het mijn beroep kunnen noemen.»

«Dat is allemaal goed en wel,» zei Flash. «Maar hoe wist je zo zeker dat ik hier mijn opwachting zou komen maken? Dat kan ik niet goed volgen.»

«Het is toch heel simpel,» zei Winter, die vreemde ogen van hem een eindje verder openend. «Wat zou een jongen met pit anders doen als hij wist dat hij de moordenaar van zijn vader praktisch binnen handbereik had?» Flash zuchtte.

Hij nam plaats op de rand van de grote tafel in het midden met zijn rug naar de deur en zijn gezicht naar de gastheer.

«Ik mag jou wel, Winter,» zei hij. «Ik vind het haast jammer dat ik je naar de andere wereld moet helpen.»

«Werkelijk?» vroeg Winter met zijn glimlachje.

«Ja. Ik zou wel de hele avond naar je kunnen luisteren. En ik zou heel wat van je kunnen leren ook. Maar de tijd dringt. Heb je een revolver?»

«Ja. Ik loop nooit zonder.»

«Ga dan aan de andere kant van de kamer staan. Ik ga aan deze kant staan en dan werken we het even af.»

«Aha! Een origineel schietijzerduel!» zei Winter, lachend met heel zijn gezicht, inclusief zijn ogen.

«Ja, een schietijzerduel. Ik hoop dat je een beetje overweg kunt met een vuurwapen.»

«Dat gaat wel,» zei Winter, «maar ik zal vanavond geen vuurwapen tegen je gebruiken.»

«Nee?»

«Nee. Dat heb ik niet nodig.»

Tegelijk met die woorden hief hij een wijsvinger op van de half opgerookte sigaar in zijn hand en Flash voelde zich van achter beetgepakt door een paar enorme handen. Flash wierp een blik over ziin schouder... en had daar onmiddellijk spijt van. Want hij zag een gezicht achter zich dat nauwelijks iets menselijks had. Hij zag een laag voorhoofd met erboven een soort afdak van borstelig stekelvarkenshaar; hij zag groenig geel vel en ogen die ook een groenig gele tint hadden. Het gezicht grijnsde, tanden ontblotend met openingen ertussen als de tanden van een dier dat niet bijt om te eten, maar om te verwonden.

«Bind zijn handen, Sammy,» zei Winter, «en zet hem dan in die stoel. Bind hem stevig en neem hem zijn wapens af. Ik wil... eerst nog wat met hem praten.» Eerst... en wat dan?

Flash voelde hoe allebei zijn polsen door een enkele hand omvat werden. Hij probeerde zich los te rukken, maar het was onbegonnen werk. Snel en handig werd een koord rond zijn polsen gebonden en toen werd hij als een hulpeloze baby op armslengte naar een stoel gedragen en erop gedeponeerd.

Het creatuur dat hem overmeesterd had, boog zich over hem heen. Nu begreep hij waarom hij machteloos was geweest in de greep van een enkele hand, want handen als deze had hij nooit gezien of zich zelfs maar kunnen voorstellen.

Ze waren zeker tweemaal zo groot als een normale mensenhand; de vingers waren buitengewoon lang en hoekig, met de duim bijna even lang als de rest en de eerste kootjes waren dicht begroeid met hetzelfde rossige stekelvarkenshaar dat ook op de schedel tierde.

Sammy's handen en gezicht waren echter niet de enige rariteiten die hij had te bieden. Zijn armen en schouders waren van een omvang passend bij een reus van zeven voet, maar hij kwam zeker anderhalve voet aan die lengte te kort. Het bovenlichaam was vrij normaal geproportioneerd, maar onder de heupen begon de misère. De heupen zelf waren uitzonderlijk smal en de benen eronder waren belachelijk kort, gebogen en dik. Ze waren zo misvormd dat hij een kreupele scheen en van links naar rechts zwaaide onder het lopen.

Je kon je Sammy gemakkelijk voorstellen aan dek van een schip in een vliegende storm, rustig zijn werk doende, terwijl het andere scheepsvolk overboord geblazen werd.

Sammy's enorme harken van handen tastten nu Flash zijn kleren af en kwamen te voorschijn met zijn twee Colts.

«Dank je, Sammy,» zei Winter. «Ga daar maar even zitten. Je moet die knaap in de gaten houden voor me. Hij is nog wel een jonge blaag, maar hij is toch niet ongevaarlijk, zelfs zonder zijn wapens en met zijn handen gebonden.»

Sammy doorkruiste het vertrek met zijn vreemde waggelende gang als van een pinguïn en bij de deur gekomen kruiste hij in een en dezelfde beweging zijn benen en ging zitten op de ene trede die naar de deur leidde, tegelijkertijd een halve slag makend met het bovenlichaam. Het was bijna griezelig de vlekkeloze uitvoering van de maneuver te zien.

Hij richtte zijn ene groenig gele oog op het open gat van het raam en uit de hoek van het andere bleef hij de gevangene in de gaten houden.

«Hoe is hij binnengekomen?» vroeg Flash. «Is hij omhooggerezen door een reet in de vloer of heb je hem gewoon uit een fles getoverd?»

Winter glimlachte.

«Hij is gewoon door de deur gekomen,» zei hij.

Flash schudde het hoofd. «Dat belief ik niet te geloven,» zei hij.

«Toch is het zo,» zei Winter. «Je zou er versteld van staan als je wist wat Sammy allemaal kan. Niet waar, Sammy?»

Sammy lachte bij wijze van antwoord. Het was eng, bijna angstwekkend, dat vreemde pieperige geluidje uit die enorme gorilla te horen komen. Flash kon gewoon niet uitgekeken raken op de man. Inmiddels vervolgde Winter:

«Je spreekt uitzonderlijk beschaafd, vergeleken bij wat ik hier verder te horen heb gekregen. Hoe komt dat, David? Heeft je vader je naar een dure school gestuurd?»

«Nee,» antwoordde Flash. «Maar ik heb nogal veel tijd gehad om met mijn neus in de boeken te duiken.»

«Veel tijd? Ben je dan bedlegerig geweest vanwege een langdurige ziekte?»

«Nee,» antwoordde Flash David. «Ik ben nooit bedlegerig geweest, tenminste niet wegens een ziekte. Ik had gewoon meer tijd, omdat ik die tijd genomen heb. Ik heb nog nooit een dag gewerkt. En dat ben ik niet van plan ook. Daarom ben ik niet erg populair in deze contreien.»

«Behalve bij Jacqueline,» zei Winter, zijn ogen een beetje samenknijpend.

«Voor Jacqueline ben ik niet bang,» zei Flash. «Je hebt haar nog niet, al denk je misschien van wel. Maar ze krijgt je wel door. Ze heeft de speciale gave om dwars door de mensen heen te kijken.»

«Mijn beste jongen,» zei Winter, «hoe kom je op de gedachte dat ik serieus geïnteresseerd zou zijn in de kleine Jacqueline?»

«In haar of in haar geld,» zei Flash. «Maar die vlieger zal niet opgaan. Ze krijgt je nog wel door.»

«De tijd zal het leren,» zei Winter. «Maar om op een ander kapittel over te stappen dat niet zolang kan wachten... wat moet ik nu met jou aan?»

«Dat zal ik je zo wel zeggen,» zei Flash.

«Ga je gang,» zei Winter uitnodigend. «Laat eens horen.»

Flash keek de ander recht in de vreemd heldere ogen. «Je zult me een kogel door het hoofd jagen,» zei hij. «Dan zul je mijn polsen losbinden, een revolver in mijn hand duwen en me onder het raam op de vloer gooien. Als de anderen toegesneld komen op de knal van het schot, zul je wijzen naar de insluiper die qetraeht heeft je te verrassen, terwijl je rustig een sigaartje zat te roken en de krant te lezen. Het zal als zelfverdediging uitgelegd worden uiteraard.»

Winter zuchtte. Hij spreidde zijn handen en legde de vingertoppen tegen elkaar, precies op maat.

«Ik zou het moeten doen,» zei hij, «maar ik kan het niet goed van mijn hart verkrijgen.»

Flash glimlachte flauwtjes. «Je zult er jezelf wel toe weten te overreden,» zei hij. «Omdat je de noodzaak inziet.»

Winter knikte langzaam.

«Inderdaad. Als ik er even buiten kon, deed ik het niet, te meer daar een lijk in mijn kielzog me op het moment minder gelegen komt. Maar het is een kwestie van doden of gedood worden en dus zoals je zegt noodzaak... bittere noodzaak zou ik eraan toe willen voegen. Sammy wees zo goed onze vriend naar het raam te draaien.»

Flash stond op.

«Ik loop er wel heen,» zei hij.

«Kalm een beetje,» zei Winter scherp.

Hij had een revolver in zijn hand die hij als uit het niet te voorschijn had getoverd. Het wapen bengelde losjes in zijn hand met de loop omlaag, maar de dreiging was er niet minder om.

Maar Flash stapte gewoon naar het raam en toen hij ervoor stond, keerde hij zich om. Hij had zijn plan gevormd. Hij schatte zijn kans op één op de honderd.