Drie ouders

Ik kende het hondje van de hondenles. Mijn honden herkenden hun vriendje ook en liepen enthousiast op hem af. De geblondeerde bazin kende ik niet. Maar omdat de honden zo leuk speelden, liepen de onbekende dame en ik samen een eind langs het strand.

Het gesprek ging over koetje en kalfjes, over opvoeden van honden, kinderen en werk. Opeens vroeg ze of ik kinderen had. 'Een zoon,' zei ik. 'Ik een tweeling,' zei ze. Ach maar natuurlijk! Ik had op de les wel eens twee kleine jongetjes om dit hondje heen zien springen. Nu stond ook de baas me weer helder voor de geest. Een aardige maar tikkie ordinaire man. Deze geblondeerde rasechte Amsterdamse paste goed bij hem. Maar dat de tweeling bij hen hoorde verbaasde me. De jochies leken namelijk van chocolade te zijn gemaakt en dat was met zulke oer-Hollandse ouders op zijn minst wonderlijk te noemen. Aangenomen kinderen soms? Ik zal wel een vragende uitdrukking op mijn gezicht hebben gehad. 'Leuke jongens!' zei ik in plaats van meteen indiscrete vragen te stellen.

'Prachtkinderen,' mijmerde de moeder. 'Ze zijn af en toe een beetje lastig, maar gelukkig zijn we met zijn drieën.' Ik begreep haar niet. Ze zag het en ging vertellen.

'Mijn man was al jaren vaste klant in het café van mijn vader in Amsterdam. Elke dag dronk hij zijn biertje aan onze bar. Hij hoorde gewoon tot het meubilair. Op een dag merkte ik dat hij belangstelling voor mij had. Moet je nagaan! We kenden elkaar al jaren en dan gebeurt er zoiets!

Maar goed, we trouwden binnen een half jaar. Ik was al bijna dertig en ik begon een beetje haast te krijgen want ik wilde heel graag kinderen. Maar wat denk je? Bleek mijn ridder onvruchtbaar! Terwijl we al een kinderkamer hadden ingericht, met een bedje en gordijntjes, roze en blauw. Van alle markten thuis!'

Wat een verhaal en wat een prachtige Amsterdamse tongval! Ik moest wel een beetje lachen om haar openheid. Daar ging het verhaal alweer verder: 'We zaten in zak en as, tot mijn man zei dat we iets moesten gaan doen. En omdat we niet wilden dat ons kind uit een reageerbuis zou komen kruipen, hebben we besloten dat we het anders moesten aanpakken. Ik zou ons kindje zelf moeten maken met iemand die we zouden uitzoeken via een advertentie in de zaterdagkrant.

Iemand uit het café heeft ons geholpen met een goeie tekst, want dat kunnen we niet zo goed. Maar uiteindelijk stonden we erin. Op Zaterdag! Meer dan twintig telefoontjes kregen we. Met een paar mannen die we wel leuk vonden klinken, hebben we een afspraak gemaakt. In het café van mijn vader. We hebben een dolle avond gehad. Maar er was niemand bij die we goed genoeg vonden. Dus wij weer naar huis, helemaal teleurgesteld.

DSC_0085_3.jpg

De volgende dag zitten we aan het ontbijt. Tringtring... telefoon. Weer iemand voor de advertentie. Wij diezelfde middag naar het café. En raad es wie daar binnenkwam?'

Ik hoefde helemaal niets te raden want ze ratelde maar door: 'De overbuurman! Onze Cubaanse overbuurman, asjemenou! Zo’n aardige man, we wisten het meteen. Van hem zou ons kindje komen!' De kleurrijke details van de conceptie zal ik hier niet herhalen. Maar duidelijk werd dat de Cubaan en de Amsterdamse dame een paar ontmoetingen bij kaarslicht nodig hebben gehad. Met als glansrijk resultaat de twee prachtige jongetjes met hun chocolade velletjes.

'Weet u mevrouw,' zei de trotse moeder 'wat nou zo mooi is? Als de jochies lastig zijn is een extra vader wel zo handig... en lekker dichtbij!' Ze keek me stralend aan. Er kwamen veel vragen bij me op.

Ik stelde er niet één. Want zo simpel als de ordinaire Amsterdamse het samenvatte kan het leven zijn:

'Zes K’s: Kora, krant, kijken, keuren, ketsen, kindjes!'