Droomkasteel

Louis, in gedachten verzonken, besefte maar half dat de andere twee cyclettes naast de zijne landden. Hij werd ruw uit zijn gepeins gerukt toen Spreker blafte: `Louis! Haal de Slavendrijver desintegrator uit mijn cyclette en maak er een hol mee waarin we ons kunnen verbergen. Teela, kom hier en verzorg mijn verwondingen.'
`Een hol om ons in te verbergen?'
`Ja. We moeten ons ingraven als dieren en wachten tot het nacht wordt.'
`}ah.' Louis schudde zichzelf in gedachten heen en weer. Spreker had daar niet aan moeten hoeven denken, gewond als hij was. Het lag voor de hand dat ze het niet konden riskeren dat er een gat viel in het wolkendek. Om hen te doden hadden de zonnebloemen slechts één lichtpunt nodig. Maar 's nachts .. .
Louis vermeed het naar Spreker te kijken terwijl hij de cyclette doorzocht. Eén blik op de Kzin was al genoeg geweest. Het grootste deel van het lichaam was zwartverbrand. Vloeistof lekte door de olieachtige as die zijn pels was geweest. Helderrood vlees was te zien in brede kloven in de huid. De stank van verbrand haar was alomtegenwoordig.
Louis vond de desintegrator: een soort geweer met een dubbele loop en een vloeibaar uitziende kolf. Het wapen ernaast bracht een zure grijns op zijn gezicht. Als Spreker hem had aangeraden om de zonnebloemen weg te branden met zijn flitslichtlaser, dan zou hij dat waarschijnlijk nog hebben gedaan ook, zo was hij uit zijn gewone doen.
Hij pakte het wapen en liep snel weg, een vreemd gevoel in zijn maag. Hij schaamde zich voor zijn zwakheid, hij voelde mee met de pijn van Sprekers wonden. Teela, die niets afwist van pijn, kon Spreker beter helpen dan Louis.
Louis richtte het wapen dertig graden omlaag. Hij had de helm van zijn drukpak opgezet. Hij had geen haast, en haalde dus maar één schakelaar over.
Het gat vormde zich snel. Louis kon niet zien hoe snel, want het stof omhulde hem helemaal zodra hij de desintegrator aanzette. Een kleine orkaan woei hem tegemoet van waar de straal de grond raakte. Louis moest zich schrap zetten tegen de wind.
In de kegel van de straal werd het elektron een neutraal partikel. Grond en rots, tot atomen uiteen gescheurd door de wederzijds afstotende kracht van de kernen, woeien om hem heen in een monatomische stofstorm. Louis was blij dat hij de helm had opgezet.
Ten slotte zette hij de desintegrator af. Het gat zag er groot genoeg uit voor hen drieën en de cyclettes erbij.
Wat vlug, dacht hij. En vroeg zich af hoe snel het graven zou zijn gegaan met allebei de stralen aan. Maar dan zou er een elektrische stroom ontstaan, zoals Spreker het zo eufemistisch had uitgedrukt. En op het ogenblik was hij niet op zoek naar zoveel opwinding.
Teela en Spreker waren van hun cyclettes gestapt. Het grootste deel van Sprekers lichaam was nu van haar ontdaan. Een groot stuk oranje bevond zich nog op de plek waar hij zat, en een brede oranje streep liep dwars over zijn ogen. Elders was de naakte huid roodviolet doorschoten, en er waren tientallen diepe rode kloven te zien. Teela was hem aan het sprayen met iets dat wit schuimde waar het het lichaam raakte.
De stank van verbrand haar en vlees weerhield Louis ervan om te dichtbij te komen. `Het is gebeurd,' zei hij.
De Kzin keek op. `Ik kan weer zien, Louis.'
`Goed zo!' Daar had hij zich zorgen over gemaakt.
`De poppenspeler heeft mijn cyclette voorzien van medische apparatuur en geneesmiddelen van het leger, die veel en veel beter zijn dan wat de burger bij ons kan krijgen. Hij had geen toegang moeten hebben tot militaire voorraden.' De Kzin klonk boos. Misschien verdacht hij Nessus wel van omkoperij, en misschien had hij wel gelijk ook.
`Ik ga Nessus oproepen,' zei Louis. En hij liep om het tweetal heen. De Kzin was nu van top tot teen gehuld in wit schuim. Hij stonk helemaal niet meer.
`Ik weet waar je bent,' zei hij tegen de poppenspeler.
`Prachtig. Waar ben ik dan, Louis?'
`Achter ons. Je maakte een bocht om ons heen zodra je uit het gezicht was verdwenen. Teela en Spreker weten het niet. Die kunnen niet denken zoals een poppenspeler denkt.'
`Verwachten ze soms dat een poppenspeler de weg voor hen verkent?'
`Misschien is het maar beter dat ze dat blijven denken. Hoe groot is de kans dat ze me toestemming geven om me weer bij hen te voegen?'
`Nu nihil. Later misschien. Ik wil je even vertellen waarom ik je heb opgeroepen ...' En hij deed de poppenbaas verslag van het incident met de zonnebloem. Hij vertelde juist in detail hoe zwaar Spreker was gewond, toen Nessus' platte gezicht buiten bereik van de intercomcamera schoot.
Louis wachtte een paar ogenblikken, maar toen de poppenspeler niet te voorschijn kwam, verbrak hij de verbinding. Hij was er zeker van dat Nessus niet erg lang katatonisch zou blijven. Daarvoor sprong hij te zinnig en te voorzichtig met zijn leven om.
Er waren nog tien uur daglicht over. Het drietal wachtte in de geul die Louis had gegraven tot het donker zou worden. Spreker sliep. Ze hadden hem getweeën naar de geul gebracht, en hem toen laten inslapen met een spray uit de meditas van de Kzin. Het witte spul had zich verdicht tot het aanvoelde als een kussen van schuimrubber.
`De enige Kzin van elastiek,' zei Teela.
Louis probeerde te slapen. Een tijdje doezelde hij half. Een keer werd hij half wakker, en zag helder daglicht en de scherpe schaduwen van de helling die over hem heenvielen. Hij bewoog even en viel toen weer in slaap.
En werd later met het koude zweet op zijn voorhoofd wakker. Schaduwen! Als hij rechtop was gaan zitten om te kijken, was hij levend gebraden!
Maar de wolken waren weer terug en vormden opnieuw een veilige beschutting tegen de moordlust van de zonnebloemen.
Ten slotte werd het aan één horizon duister. Toen de hemel donker werd, stond Louis op en maakte de anderen wakker.
Ze vlogen onder de wolken. Het was van essentieel belang dat ze de zonnebloemen bleven zien. Als het dag werd terwijl ze nog boven zonnebloemen vlogen, zouden ze zich een hele dag schuil moeten houden.
Af en toe liet Louis zijn cyclette wat langer zakken om beter te kunnen kijken. Een uur lang vlogen ze zo voort ... en toen werd het tapijt van zonnebloemen dunner. Er kwam een stuk waar zonnebloemen schaars waren, half-volgroeide exemplaren tussen de zwartgeblakerde resten van een pas verbrand bos. Hier scheen gras te concurreren met de zonnebloemen.
Toen waren er geen zonnebloemen meer.
En Louis kon eindelijk slapen.
Hij sliep als een dode. Toen hij wakker werd, was het nog nacht. Hij keek om zich heen en zag een lichtje schitteren, voor hem uit, aan de draaiwaartse kant.
Versuft als hij was, dacht hij dat het wel een vuurvliegje zou zijn dat in de sonische capsule terechtgekomen was, of net zo iets even raars. Maar het lichtje was er nog steeds toen hij zich in zijn ogen had gewreven.
Hij drukte op de oproepknop voor Spreker.
Het lichtje kwam steeds dichterbij, werd ook steeds helderder. Tegen de duisternis van het nachtelijke landschap van de Ringwereld was het even helder alsof het het zonlicht weerkaatste. Geen zonnebloem. Niet 's nachts.
Het zou een huis kunnen zijn, dacht Louis. Maar waar zou je je verlichting vandaan moeten halen? En een huis zou trouwens in een flits voorbij zijn geschoten. Met de kruissnelheid van de cyclettes was je in tweeëneenhalf uur aan de andere kant van het Noordamerikaanse continent op Aarde.
Het licht gleed rechts langs hen heen, en nog steeds had Spreker niet gereageerd op Louis' oproep.
Louis maakte zijn cyclette uit de formatie los. Hij grinnikte in het duister. Achter hem was de vloot, nu bestuurd door Spreker (die net zolang had volgehouden tot hij zijn zin kreeg) nog maar twee cyclettes sterk. Louis dacht even na over welke van de twee van Spreker moest zijn en vloog erheen.
Schokgolven en de sonische capsule, vage contouren in het door de wolken verzwakte licht van de Boog, een netwerk van rechte lijnen die op één punt bij elkaar kwamen: Sprekers cyclette, en daarin Sprekers silhouet, dat wel gevangen leek in een Euclidisch spinneweb.
Louis was gevaarlijk dichtbij toen hij zijn zoeklicht aan en meteen weer uitdeed. In het duister zag hij het silhouet opeens tot leven komen. Hij stuurde zijn cyclette voorzichtig tussen de Kzin en de stip licht.
Weer zette hij zijn zoeklicht aan en uit.
Spreker zette zijn intercom aan. `Ja, Louis, ik zie het nu. Een verlicht iets, dat ons voorbij gaat.'
`Laten we er dan naar gaan kijken.'
`Goed.' Spreker zette koers naar het licht.
Ze draaiden er in het donker omheen, als nieuwsgierige visjes om een zinkende bierfles. Het was een tien verdiepingen hoog kasteel dat driehonderd meter boven de grond zweefde, en het was helemaal verlicht, als het instrumentenpaneel van een oud raketschip. Eén enkele ruit, enorm groot en zo gebogen dat het tegelijkertijd wand en plafond was, gaf uitzicht op een ruimte ter grootte van een concertzaal. In de ruimte bevond zich een verhoogde ronde tafel, met een labyrint van eettafeltjes eromheen. Boven de tafels was er vijftien meter ruimte, leeg, afgezien van een vrije-vorm sculptuur in spandraad.
Het kwam altijd weer als een verrassing hoeveel ruimte ze hadden gehad op de Ringwereld. Op Aarde zou het een misdaad zijn om een voertuig van wat voor type dan ook te gebruiken zonder autopiloot. Een wagen die neerstortte zou altijd iemand doden, waar hij ook terechtkwam. Hier: duizenden kilometers wildernis, hele gebouwen die boven steden hingen, en ruimte voor gasten van vijftien meter lang.
Er was een stad onder het kasteel. Er was geen lichtje te bekennen. Spreker schoot er overheen als een neerduikende havik, verkende de gebouwen haastig in het blauwe licht van de Boog. Toen berichtte hij de twee anderen dat de stad veel weg had van Zigna-muklikkijk.
`We kunnen na zonsondergang een nader onderzoek instellen,' zei hij. `Ik geloof dat deze stadskern wel eens belangrijker zou kunnen zijn, en na de val van de beschaving niet is beroerd door vreemde handen.'
`Het moet zijn eigen krachtbron hebben,' zei Louis. `Ik vraag me af waarom. Dat ging niet op voor de gebouwen in Zigna-muklikklik.'
Teela liet haar cyclette recht onder het kasteel door schieten. Op de intercom werden haar ogen groot van verbazing, en ze riep: `Louis! Spreker! Jullie moeten hier eens naar komen kijken!' Zonder er bij na te denken gleden ze achter haar aan. Louis schoot net naast haar langs toen hij zich opeens bewust werd van de verpletterende massa boven zijn hoofd.
De onderkant was voorzien van hele series ramen, en de onderkant was hoek, hoek, hoek. Het kasteel was op geen enkele manier aan de grond te zetten. Wie had het gebouwd, en hoe, zonder bodem? Beton en metaal, een asymmetrisch ontwerp, en wat de drigg hield het in de lucht? Louis' maag protesteerde, en hij klemde zijn kaken op elkaar en bleef naast Teela hangen, onder een zwevende massa ter grootte van een behoorlijk interstellair passagiersschip.
Teela had een wonder gevonden: een verzonken zwembad, in de vorm van een badkuip en felverlicht. De glazen onderkant en de glazen zijkanten vormden de buitenzijde van het gebouw; afgezien van één wand die grensde aan een bar, of een woonvertrek, of ... het was moeilijk te zeggen, door twee dikke lagen transparant materiaal heen.
Het zwembad stond droog. Op de bodem lag één groot skelet, dat wel leek op dat van een bandersnatch.
`Ze hadden grote huisdieren,' speculeerde Louis.
`Is dat geen bandersnatch van Jinx? Mijn oom was jager,' zei Teela. `Hij liet zijn trofeeënkamer inrichten binnen het skelet van een bandersnatch.'
`Er zijn bandersnatchi op vele werelden,' zei Louis. `Het waren voedseldieren van de Slavendrijvers. Ik zou niet erg verrast zijn als ik ze door het hele melkwegstelsel aantrof. De vraag is: wat maakte, of wat was de reden, dat de Ringwerelders ze hierheen brachten?'
`Versiering,' suggereerde Teela.
`Ben je nou dol?' Een bandersnatch zag eruit als een kruising tussen Moby Dick en een rupstractor.
Maar waarom ook niet? dacht Louis. Waarom zouden de bouwers van de Ringwereld geen tien, geen honderd sterrenstelsels kunnen hebben nageplozen op dingen waarmee ze hun kunstmatige wereld konden bevolken? Ze hadden gehypothetiseerd dat ze stuwschep-fusieaandrijvingen hadden gehad. En het kon toch niet anders of elk levend wezen op de Ringwereld was van ergens anders vandaan hierheen gebracht. Zonnebloemen. Bandersnatchi. Wat nog meer?
Vergeet het maar. Ze moesten recht naar de randmuur, en geen poging doen om een onderzoek naar iets in te stellen. Ze hadden al een afstand afgelegd die gelijk stond aan zes keer de omtrek van de Aarde. Finagle's vuist, wat was er een hoop te zien!
Vreemd leven. (Tot nu toe ongevaarlijk.)
Zonnebloemen. (Spreker vlammend in het felle licht, krijsend in de intercom.)
Zwevende steden. (Die dood en verderf zaaiend neerstortten.) Bandersnatchi. (Intelligent en gevaarlijk. Hier zouden ze niet anders zijn. Bandersnatchi muteerden niet.)
En de dood? De dood was altijd hetzelfde, overal.
Weer draaiden ze om het kasteel heen, en keken of ze een opening konden vinden. Ramen zagen ze wel, in alle mogelijke vormen: rechthoekig, achthoekig en bellen en dikke platen in de vloer, maar ze waren allemaal dicht. Ze vonden een landingsklep voor vliegende voertuigen, met een grote deur die als een ophaalbrug kon worden neergelaten om er voertuigen op te laten landen, maar, net als een ophaalbrug, was de deur opgehaald, en dicht. Ze zagen ook een tientallen meters hoge wenteltrap, waarvan het onderstuk los in de lucht hing. Door onbekende oorzaken was het geheel verwrongen tot een massa doorgesneden balken en gebroken treden. De bovenkant zat vast aan de onderzijde van het kasteel, maar aan de bovenzijde liep de spiraal van de trap uit in een deur die er zeer gesloten uitzag.
'Finagle hale ze! Ik ga een raam rammen,' zei Teela.
'Stop!' zei Louis. Hij geloofde stellig dat ze dat zou doen ook. 'Spreker, pak de desintegrator. Zorg dat we naar binnen kunnen komen.'
In het licht dat uit het grote raam kwam, haalde Spreker de desintegrator van de Slavendrijvers te voorschijn.
Louis wist hoe het ding werkte. Voorwerpen binnen een straal waarvan de breedte regelbaar was, kregen, opeens, een positieve lading die krachtig genoeg was om ze uit elkaar te scheuren. De poppenspelers hadden er een tweede straal bijgemaakt, die diende om de lading van het proton te onderdrukken. Louis had die tweede straal niet gebruikt om het gat te graven, en hij wist da het ook hier niet nodig zou zijn om ze allebei tegelijk te gebruiken. Hij had kunnen raden dat Spreker er toch gebruik van zo maken.
Twee punten, een paar centimeter van elkaar, op het grote acht hoekige raam kregen opeens een tegenovergestelde lading, met een potentiaal verschil ertussen.
De lichtflits was verblindend. Louis kneep zijn ogen stijf dicht tegen het licht en de pijn. Het gedaver van de donder kwam tegelijkertijd, en was oorverdovend, zelfs door de sonische capsule heen. In de dreunende stilte die erop volgde, voelde Louis hoe grove deeltjes in een dikke laag op zijn nek en zijn schouders terechtkwamen. Hij hield zijn ogen dicht.
`Je moest ze zo nodig allebei gebruiken,' zei hij.
`Het apparaat werkt heel goed. We zullen er veel aan hebben.' `Veel plezier op je verjaardag met je kadootje. Maar richt het kadootje niet op papa, anders wordt papa heel boos.'
`Geen misplaatste scherts, Louis.'
Zijn ogen hadden zich wat hersteld. Toen Louis om zich heen keek zag hij dat miljoenen minuscule stukjes glas op hem en zijn cyclette terecht waren gekomen. De sonische capsule moest ze eerst hebben tegengehouden en daarna hebben doorgelaten, waarna ze in een dikke laag op elk horizontaal oppervlak terecht waren gekomen.
Teela gleed al de concertzaal in. Ze vlogen haar achterna .. .
Louis werd langzaam wakker. Hij voelde zich geweldig. Hij lag op zijn arm, op iets zachts. Zijn arm sliep.
Hij draaide zich om en deed zijn ogen open.
Hij lag in een bed en keek naar een hoog wit plafond. Een hard voorwerp onder zijn ribben bleek Teela's voet te zijn.
Nou zeg! Ze hadden het bed gisteravond gevonden, een bed ter grootte van een minigolfbaan, in wat de kelders zouden zijn geweest in een minder ongewoon kasteel.
Maar toen hadden ze ook al andere wonderen gevonden.
Het kasteel was inderdaad een kasteel, en niet zomaar een duur elite-hotel. Een banketzaal met een glazen wand van vijftien meter hoog was verrassend genoeg. Maar de tafels stonden om een tafel in het midden heen, een tafel die rond was, en op een verhoogd stuk stond. De ring van tafels stond om een gebeeldhouwde stoel met een hoge rug heen, die zo groot was als een troon. Teela had met allerlei dingen geëxperimenteerd en ontdekt hoe ze de zetel tot halverwege het plafond kon laten stijgen, en hoe ze de stem van degene die in de zetel zat, kon versterken tot een donderend bevelend gebulder. De stoel kon draaien, en als dat gebeurde, draaide de sculptuur erboven mee.
De sculptuur was uitgevoerd in spandraad, heel licht, en bestond voor het grootste deel uit lege lucht. Het had abstract geleken tot Teela het had laten draaien. Toen was het heel duidelijk een portret.
Het in spandraad uitgevoerde hoofd van een volkomen haarloze man.
Was hij iemand geweest die hier thuis hoorde, en had hij behoord tot een groep die zijn gezicht en hoofdhuid kaalschoor? Of was het een lid geweest van een ras dat van een heel ander oord afkomstig was, ver hier vandaan op de Boog van de Ring? Misschien zouden ze het wel nooit te weten komen. Maar het gezicht was zeer zeker dat van een mens: knap, hoekig, het gezicht van iemand die gewend was te bevelen.
Louis keek naar het plafond en stelde zich het gezicht voor. Het geven van bevelen, het dragen van gezag had lijnen gesleten in het gezicht, en op de een of andere manier had de kunstenaar die lijnen weten te verwerken in het spandraad.
Dit kasteel was een regeringscentrum geweest. Alles wees daarop: de troon, de grote zaal, de unieke ramen, het zwevende kasteel zelf met zijn onafhankelijke energievoorziening. Maar wat voor Louis Wu de doorslag gaf, was het gezicht.
Daarna hadden ze door het kasteel gedwaald. Overal hadden ze weelderig versierde, prachtig ontworpen trappen gezien. Maar bewegen deden ze niet. Nergens waren er roltrappen, liften, glij-trottoirs, valkokers. Misschien hadden de trappen zelf ooit bewogen.
Daarom was het drietal van lieverlee steeds lager gekomen, omdat dat gemakkelijker ging dan klimmen. Onderin het kasteel hadden ze de slaapkamer gevonden.
Eindeloze dagen slapen in cyclette-stoelen, gemeenschap hebben als de vloot weer eens landde, als hij landde, dat alles had ervoor gezorgd dat Teela en Louis Wu er geen weerstand aan hadden kunnen bieden. Ze hadden Spreker verlaten, en hij had zijn speurtocht alleen voortgezet.
Wie weet wat hij nu allemaal had gevonden.
Louis leunde op een elleboog. De dode hand kwam langzaam weer tot leven. Hij zorgde ervoor geen abrupte bewegingen ermee te maken. Dat gebeurt nooit met slaapplaten, dacht hij, maar wat de drigg ... het is in ieder geval een bed .. .
Een glazen wand van de slaapkamer kwam uit op een lege bak waar vroeger water in gezeten moest hebben. De witte botten van een bandersnatch, lege ogen in een lepelvormige schedel, keken hem aan, gevat in een raam van glazen wanden en een glazen vloer.
De wand ertegenover, ook al doorzichtig, bood uitzicht op de stad, driehonderd meter lager.
Louis draaide zich drie keer om en liet zich van de rand van het bed vallen. De vloer was zacht, bedekt met een bontvacht waarvan de kleur en het uiterlijk op verontrustende wijze leken op de baard van een Ringwerelder. Louis liep naar het raam en keek naar buiten.
(Iets beïnvloedde wat hij zag, net een miniem geflikker op een 3-D scherm. Hij besefte het niet eens bewust. Maar ergerlijk was het wel.)
Onder een witte, detailloze hemel, vertoonde de stad alle nuances van grijs. Het grootste deel van de gebouwen was hoog, maar een handjevol was hoog genoeg om de andere klein te laten lijken. Een paar waren er zelfs hoger dan de onderkant van dit zwevende kasteel. Er waren andere zwevende gebouwen geweest. Louis kon de littekens nog zien, brede gaten in het gezicht van de stad, waar duizenden tonnen steen te pletter waren geslagen. Maar dit ene droom kasteel had zijn eigen onafhankelijke energievoorziening gehad. En een slaapkamer die groot genoeg was voor een behoorlijke orgie. En een reusachtige ruit waardoorheen een sultan zijn domein in ogenschouw kon nemen, zijn onderdanen kon zien als de mieren die ze waren.
`Dit oord moet zeer hubris-bevorderend zijn geweest,' zei Louis Wu.
Iets trok zijn aandacht. Iets dat heen en weer bewoog aan de andere kant van het raam.
Draad. Een stuk was op een uitstekende lijst terechtgekomen, maar er kwam meer en meer uit de hemel zetten. Grove draad. Hij kon de twee einden over de rand naar beneden zien hangen, tot aan de stad toe. Het draad moest al net zo lang vallen als hij uit het raam keek. En hij had zich er net aan geërgerd dat hij iets zag dat hij niet goed kon thuisbrengen.
Louis wist niet waar het draad vandaan kwam, en het kon hem ook niet zoveel schelen. Het was iets moois. Hij lag naakt op zijn rug op het kamerbrede tapijt en keek hoe het draad langs zijn raam gleed. Hij voelde zich veilig en uitgerust, misschien wel voor het eerst sinds een röntgenlaser de Leugenaar had getroffen.
Het draad zakte eindeloos omlaag, uit een grijswitte hemel kwam lus na lus naar de aarde. Het was zo dun dat het af en toe onzichtbaar werd. Hoe lang? Hoeveel sneeuwvlokken zijn er in een sneeuwstorm?
Opeens herkende hij het.
`Leuk je weer te zien,' zei hij. Maar hij was wel geschokt. Schaduwvlakdraad. Het had ze hierheen gevolgd.
Louis klauterde vijf trappen op om te zien of hij iets te eten kon vinden.
Hij verwachtte uiteraard niet dat de keuken zou werkei. Hij zocht naar de banketzaal, maar vond in plaats daarvan de keuken.
Dat vormde een bevestiging van gedachten die hij al eerder had gehad. Een autocraat is geen autocraat zonder bedienden, en er waren hier heel wat bedienden geweest. De keuken was enorm groot. Er moest een half regiment meester-koks in hebben gewerkt, ieder met zijn eigen bedienden om de opgediende schotels naar de banketzaal te brengen, de vuile borden mee terug te nemen, allerlei dingetjes te doen .
Er waren bakken waarin verse vruchten hadden gezeten, en groenten, en waar nu stof en pitten en verdroogde vellen en schimmel in zaten. Er was een koelkamer waar karkassen gehangen hadden, maar die nu leeg en warm was. Er was een vrieskast, die nog steeds werkte. Op de planken lag voedsel, en een deel ervan zou nog eetbaar kunnen zijn, maar dat risico was Louis niet bereid te nemen.
Er waren geen blikken.
Uit de kranen kwam geen water.
Behalve de vrieskast was er geen machine die meer complex was dan een deurkruk. Geen temperatuurindicators, geen tijdklokken op de ovens. Niets dat het equivalent kon zijn van een gewone broodrooster. Draden hingen boven het fornuis, er zaten wat korreltjes vuil aan. Vuil? Verse kruiderij? Geen kruidenflesjes?
Louis keek één keer om zich heen voor hij wegging. Anders was de waarheid hem misschien ontgaan.
Dit vertrek was niet altijd een keuken geweest.
Wat dan? Een voorraadkamer? Een 3-D kamer? Waarschijnlijk het tweede. Een wand was volkomen glad, en in één kleur geschilderd, en de verf zag er nieuwer uit dan op de andere wanden, en er waren beschadigingen op de vloer waar waarschijnlijk stoelen en banken waren verwijderd.
Zo zo. Het was dus een ontspanningszaal geweest. Misschien was later de wandprojector kapotgegaan, en wist niemand meer hoe hij moest worden gerepareerd. Later was met de autokeuken hetzelfde gebeurd.
En daarom was de 3-D kamer omgebouwd tot een keuken-met-handbediening. Als niemand meer wist hoe je een autokeuken moest repareren, moest dat soort primitievere keukens veel zijn voorgekomen. Voedsel was met vliegwagens van de grond naar het kasteel getransporteerd.
En toen de vliegwagens het begaven, één voor één ...? Louis liep het vertrek uit.
Ten slotte wist hij de banketzaal dan toch te vinden, en de enige betrouwbare voedselbron in het kasteel. Daar ontbeet hij met een blok uit de keukenschuif van zijn cyclette.
Hij kauwde net de laatste hap weg toen Spreker binnenkwam. De Kzin moest halfverhongerd zijn geweest. Hij liep meteen naar zijn cyclette, draaide drie natte donkerrode blokken en slokte ze in negen happen naar binnen. Pas toen draaide hij zich om en keek naar Louis.
Hij was niet langer spookachtig wit. Ergens tijdens de nacht had het genezende schuim dat werkje afgerond en was afgevallen. Zijn huid was glanzend roze en zag er gezond uit (als roze een gezonde huidskleur was voor een Kzin), met een paar ribbels grijs littekenweefsel, en een uitgebreid netwerk van paarse aderen.
`Kom mee,' gelastte de Kzin. `Ik heb een kaartenkamer gevonden.'