De Ringvloer

Eén ogenblik licht, violetwit, fel als een flitslamp. Honderdvijftig kilometer atmosfeer, in één ogenblik samengeperst tot een sterhete kegel plasma, gaf de Leugenaar een harde klap tegen de neus. Louis knipperde met z'n ogen.
Louis knipperde met z'n ogen, en ze waren geland.
Hij hoorde Teela's gefrustreerde, klaaglijke: `Drigg! We hebben alles gemist!'
En het antwoord van de poppenspeler: `Het ooggetuige zijn bij grote gebeurtenissen is altijd gevaarlijk, meestal pijnlijk, en vaak dodelijk. Als je al niet dankbaar bent voor je onbetrouwbare geluk, wees het dan voor het stasisveld.'
Louis hoorde dit alles en negeerde het. Hij voelde zich afschuwelijk duizelig. Zijn ogen probeerden een recht, horizontaal vlak te vinden .. .
De plotselinge overgang, van een angstaanjagende val naar een stabiele positie op de grond, zou al duizelingwekkend genoeg geweest zijn, maar de positie van de Leugenaar maakte een en ander nog erger. Op vijfendertig graden na stond het schip recht op zijn kop. En omdat de zwaartekracht binnen de romp nog volmaakt werkte, had ze het landschap op als een schuinstaande hoed.
De hemel was een hemel zoals je hem midden op de dag in een van de gematigde zones van de Aarde zou verwachten. Het landschap was verwarrend: glanzend vlak en doorschijnend, met in de verte roodachtig-bruine richels. Ze zouden naar buiten moeten gaan om het goed te zien.
Louis koppelde zijn veiligheidsweb los en kwam overeind.
Zijn evenwicht was maar wankel, want zijn ogen en zijn evenwichtsorgaan waren het oneens over waar nu onder was. Hij deed het kalmpjes aan. Langzaam. Ze hadden geen haast. De noodtoestand was voorbij.
Hij draaide zich om, en Teela stond in de luchtsluis. Ze had geen drukpak aan. De binnendeur gleed net dicht.
`Teela!' brulde hij. `Teela, gekke leucoto die je bent, kom eruit!'
Te laat. Ze kon hem onmogelijk hebben gehoord door de hermetische afsluiting heen. Louis dook naar de kasten toe.
De luchtsensors op de vleugel van de Leugenaar waren tegelijk met de rest van de meetapparatuur verdampt. Hij zou in een drukpak naar buiten moeten gaan en de sensors van het pak moeten gebruiken om te zien of de lucht van de Ringwereld veilig kon worden ingeademd.
Tenzij Teela in elkaar zakte en stierf voor hij buiten wist te komen. Dan had hij zekerheid.
De buitendeur ging open.
In de luchtsluis werd automatisch de kunstmatige zwaartekracht opgeheven. Teela Brown dook halsoverkop door de open deur, klauwde wanhopig naar een deurpost en wist die net lang genoeg vast te houden om de hoek waarin ze viel te veranderen. Ze kwam op haar billen terecht in plaats van op haar hoofd.
Louis klom in zijn drukpak, ritste de voorkant dicht, zette de helm op en maakte de klemmen vast. Buiten en boven hem was Teela overeind gekrabbeld, en wreef zich over de plek die in aanraking met de grond was gekomen. Ze haalde nog steeds adem, Finagle zij geprezen voor zijn geduld.
Louis ging de sluis in. Het had geen zin om de lucht van zijn pak te controleren. Hij zou zijn pak niet langer dragen dan de meetapparatuur nodig had om hem te vertellen of hij de lucht van de Ringwereld in kon ademen.
Hij herinnerde zich net op tijd de schuine positie van het schip en greep de deurpost beet toen de sluis openging. Toen de kunstmatige zwaartekracht uitviel draaide hij zich om, bleef een ogenblik aan zijn handen hangen, en liet zich toen vallen.
Zijn voeten schoten onder hem vandaan zodra ze de grond raakten. Hij kwam hard neer op zijn stuitbeentje.
De vlakke, grijzige, halfdoorzichtige materie onder het schip was ontzettend glad. Louis probeerde een keer overeind te komen en gaf het toen op. Zittend bestudeerde hij de meters op zijn borst. Zijn helm sprak hem toe met Sprekers sonore bromstem. `Louis.' 'Ja.'
`Is de lucht geschikt voor ons?'
`Ja. Maar wel dun. Zeg anderhalve kilometer boven zeeniveau, Aard standaard.'
`Zullen we naar buiten komen?'
`Best, maar neem wel een touw mee de sluis in en bind het ergens aan vast. Anders komen we er nooit meer in. Pas op als je de grond raakt; het oppervlak hier is bijna zonder wrijving.'
Teela had geen last van de gladheid. Ze stond wat onhandig met haar armen over elkaar, en wachtte tot Louis zou ophouden met dat overdreven gedoe en zijn helm af zou zetten.
Dat deed hij. `Ik heb je iets te zeggen,' zei hij. En hij hield een niet zachtzinnige toespraak.
Hij vertelde van de onzekere factoren bij spectro-analyse van een atmosfeer die twee lichtjaren van je af is. Hij vertelde over bijna onmerkbare giften, metaalverbindingen, en vreemd stof, organisch afval en katalysators die een verder geschikte atmosfeer kunnen vergiftigen en die alleen maar kunnen worden ontdekt door een luchtmonster te onderzoeken. Hij vertelde over misdadige zorgeloosheid en gruwelijke stommiteit; hij vertelde hoe stupide het was om vrijwillig je diensten als proefkonijn aan te bieden. Hij zei het allemaal voor Nessus en Spreker de luchtsluis uit waren.
Spreker kwam hand over hand naar beneden, landde op zijn voeten en deed een paar stappen, voorzichtig als een kat, in evenwicht als een danseur. Nessus kwam naar beneden door het touw beet te pakken met de monden van zijn twee hoofden. Hij kwam in een driepoot neer.
Als een van hen al merkte dat Teela uit haar gewone doen was, dan lieten ze daar niets van merken. Ze stonden onder de schuine romp van de Leugenaar en keken om zich heen.
Ze bevonden zich in een enorme ondiepe geul. De bodem ervan was half-transparant grijs, en volmaakt vlak en glad, net alsof het een reusachtige glazen tafel was. De begrenzingen, honderd meter links en rechts van het schip, waren zacht glooiende hellingen van zwarte lava. De lava scheen nog te bewegen en te golven voor Louis' ogen. Hij moest nog steeds heet zijn, concludeerde hij, van de klap waarmee de Leugenaar was geland.
De lage lavawanden strekten zich achter het schip uit, steeds verder en verder, volmaakt recht, tot ze niet meer met het oog te zien waren.
Louis probeerde overeind te komen. Hij was de enige die moeite had met zijn evenwicht. Het lukte hem, maar hij kon zich niet verroeren en moest in wankel evenwicht blijven staan. Spreker-tot-Dieren trok zijn flitslichtlaser en vuurde op een punt naast zijn voeten. Ze keken naar de groene lichtpunt en zwegen. Geen geknetter van vaste materie die opging in rook. Geen spoor van stoom of rook. Toen Spreker de vuurknop losliet, was het licht meteen verdwenen, en de plek waarop hij had gevuurd gloeide niet na; er was zelfs niets aan te zien.
Spreker gaf het antwoord op de vraag die door hun hoofd spookte. `We bevinden ons in een voor die is geploegd door onze eigen landing. De materie waarvan de bodem van de ring is gemaakt moet ons uiteindelijk tot staan hebben gebracht. Nessus, wat kun je ons erover vertellen?'
`Dit is iets dat ik niet ken,' zei de poppenbaas. `Het schijnt geen hitte vast te houden. Maar toch is het geen variant op de romp van Algemene Produkten of het stasisveld van de Slavendrijvers.' `We moeten iets aanhebben voor we de wanden gaan beklimmen,' zei Louis. Het materiaal waarvan de bodem van de ring was gemaakt interesseerde hem niet zo. Niet op dat moment. `Jullie moesten maar even hier blijven, allemaal, dan klauter ik wel even naar boven.'
Hij had ten slotte als enige een hitte isolerend drukpak aan.
`Ik ga mee,' zei Teela. Moeiteloos liep ze naar hem toe en bood hem haar arm. Hij steunde zwaar op haar, struikelend, maar zonder te vallen, en samen gingen ze op de zwarte lavahelling af. De helling was steil, maar hij kon er goed op lopen. `Bedankt,' zei hij en begon te klimmen. Een ogenblik later besefte hij dat Teela achter hem aan kwam. Hij zei niets. Hoe sneller ze leerde te kijken voor ze sprong, des te langer zou ze blijven leven.
Ze waren een meter of tien gevorderd toen Teela gilde en begon te dansen. Spartelend draaide ze zich om en rende naar beneden. Ze gleed als een schaatser door toen ze bij de ringvloer was. Glijdend, zwierend over het gladde oppervlak draaide ze zich om met haar handen op haar heupen en keek naar boven, verbaasd en bezeerd en boos.
Het had erger kunnen zijn, zei Louis tegen zichzelf. Ze had kunnen uitglijden en vallen en haar blote handen kunnen verbranden — en dan had hij het nog bij het juiste eind gehad. Hij klom verder en onderdrukte gemene steken van schuldbesef.
De lavarand was een kleine vijftien meter hoog. Bovenop werd het schoon wit zand.
Ze waren geland in een woestijn. Toen Louis de onmiddellijke ?; omgeving aftuurde, zag hij geen spoor van vegetatie-groen of van water-blauw. Dat was een geluk. De Leugenaar had net zo goed door een stad kunnen ploegen.
Of door een heel stel steden! De Leugenaar had een aardige voor geploegd .. .
De voor strekte zich vele kilometers uit door het witte zand. In de verte, voorbij het punt waar deze voor eindigde, begon een nieuwe. Het schip was neergekomen, opgesprongen en weer neergekomen, niet een keer, maar heel vaak. De voor liep verder en verder, versmalde tot niet meer dan een stippellijn, een spoor .. Louis liet zijn ogen dat spoor volgen en ontdekte dat hij in de oneindigheid staarde.
De Ringwereld had geen horizon. Er was geen streep waar het land wegboog van de hemel. In plaats daarvan schenen aarde en hemel samen te vloeien in een verte waar details ter grootte van werelddelen niet meer dan stippen zouden zijn geweest, waar alle kleuren zich geleidelijk vermengden met het blauw van de hemel. Dat punt hield zijn blik vast. Toen hij uiteindelijk met zijn ogen knipperde was dat een bewuste handeling om los te komen van die betovering.
Net als de nevel in de leegte van Kijknouwes, die hij tientallen jaren en lichteeuwen geleden had gezien ... net als de zuivere blik op de diepten van de ruimte die een mijnwerker van de Gordel in zijn eenmansschip had ... zo kon de horizon van de Ringwereld oog en bewustzijn van een man vastklemmen voor hij zich van het gevaar bewust was.
Louis draaide zich om naar de drie anderen in de geul onder hem `De wereld is plat!'
Ze keken omhoog.
`We hebben een behoorlijk spoor getrokken met onze landing. Ik geloof niet dat hier iets of iemand leeft, dus we hebben geluk gehad. Waar we zijn neergekomen is de aarde opengespat, ik zie een heel stel kleine kraters, secundaire meteorieten, achter ons.' Hij draaide zich om. `Aan de andere kant ...' en zweeg.
`Louis?'
`Dat is de grootste drigg berg die ik ooit in mijn leven heb gezien.' `Louis?'
Hij had te zacht gesproken. `Een berg!' brulde hij. Wacht maar tot je 'm ziet! De ontwerpers van de Ringwereld wilden waarschijnlijk een hele grote berg in hun wereld hebben, één berg die te groot was om er iets mee te doen. Te groot om er koffie op te verbouwen, te groot voor bomen, zelfs te groot om er op te skiën. Het is iets geweldigs!'
Het was iets geweldigs. Een berg, vrijwel kegelvormig, helemaal alleenstaand, dus geen deel uitmakend van een bergketen. Het leek op een vulkaan, een namaak vulkaan, want onder de Ringwereld was geen magma om een vulkaan te vormen. De onderkant ging schuil achter nevel. De hoge hellingen waren duidelijk te zien door wat al dunner wordende lucht moest zijn, en de top glansde als sneeuw: vuile sneeuw, niet helder genoeg om schone sneeuw te kunnen zijn. Misschien permafrost.
De contouren van de top waren kristalhelder. Was het mogelijk dat de berg helemaal boven de atmosfeer uitstak? Een echte berg van die grootte zou ineenstorten onder zijn eigen gewicht, maar deze berg zou niet meer dan een holle kegel ringvloermaterie zijn. `Ik begin de ontwerpers van de Ringwereld wel te mogen,' zei Louis Wu tegen zichzelf. Op een wereld die op maat gemaakt werd, was er geen logische reden voor het bestaan van zo'n berg. Maar toch moest iedere wereld eigenlijk minstens één onbeklimbare berg hebben.
Onder de gebogen lijn van de romp stonden ze hem op te wachten. Hun vragen kwamen allemaal op hetzelfde neer. `Heb je een teken van beschaving gezien?'
`Nee.'
Ze lieten hem alles beschrijven wat hij had gezien. Ze stelden richtingen vast. Draaiwaarts was in de richting van de voor die door hun landing was veroorzaakt. Tegendraaiwaarts was de andere kant op, naar de berg toe. Bakboord en stuurboord waren links en rechts van een man die draaiwaarts keek.
`Kon je een van de wanden aan de rand van de Ringwereld zien? Aan bakboord of stuurboord?'
`Nee. Ik begrijp niet waarom niet. Ze hadden er toch moeten zijn.' `Jammer,' zei Nessus.
`Onmogelijk. Je kunt daar bovenop die lava duizenden kilometers ver kijken.'
`Niet onmogelijk. Jammer.'
En weer: `Kon je niets voorbij de woestijn zien?'
`Nee. Een heel eind naar bakboord zag ik een beetje blauw. Dat kan een oceaan zijn geweest. Of gewoon de afstand.'
`Geen gebouwen?'
`Niets.'
`Sporen in de lucht? Rechte lijnen die grote wegen hadden kunnen zijn?'
`Niets.'
`Heb je iets gezien dat op een beschaving wees?'
`Als dat zo was dan zou ik het heus wel vertellen. Naar wat ik heb gezien kunnen ze de vorige maand wel met z'n tien biljoenen naar een echte Dyson-bol zijn verhuisd.'
`Louis, we moeten een beschaving vinden.'
`Dat weet ik ook wel.'
Het lag maar al te zeer voor de hand dat ze een beschaafde samenleving zouden moeten vinden. Ze moesten weer van de Ringwereld af, en alleen kregen ze dat niet voor elkaar. Echte wilden zouden niet genoeg hulp kunnen bieden, hoe talrijk of hoe vriendschappelijk gezind ze ook waren.
`Er is één positief punt,' zei Louis Wu. `We hoeven het schip niet te repareren. Als we de Leugenaar gewoon los van de ring weten te krijgen dan slingert de draaiing van de ring hem, en ons erbij, zo uit de graviteitsput van de ster. Tot we op een punt zijn waar we de hyperaandrijving kunnen gebruiken.'
`Maar eerst moeten we hulp vinden.'
`Of hulp afdwingen,' zei Spreker.
`Maar waarom blijven jullie hier dan allemaal praten?' barstte Teela uit. Ze had stil staan wachten tot de anderen het probleem zouden uitknobbelen. 'We moeten hier vandaan, waar of niet? Waarom halen we de vliegcyclettes niet uit het schip? Eerst maar eens zien dat we op weg gaan! Daarna kunnen we altijd nog praten!'
`Ik aarzel het schip te verlaten,' zei de poppenspeler.
`Aarzel! Verwacht je dan hulp? Heeft iemand dan een greintje belangstelling voor ons? Heeft iemand onze radioberichten beantwoord? Louis zegt dat we middenin een woestijn zitten. Hoe lang blijven we hier dan zitten?'
Ze kon niet begrijpen dat Nessus tijd nodig had om zijn moed bijeen te rapen. En, dacht Louis, ze had helemaal geen geduld. `Natuurlijk gaan we hier vandaan,' zei de poppenspeler. `Ik gaf alleen blijk van mijn aarzeling. Maar we moeten een besluit nemen over waar we heen gaan. Anders weten we niet wat we mee moeten nemen en wat we achter moeten laten.'
`We gaan op weg naar de dichtstbijzijnde randmuur!'
`Ze heeft gelijk,' zei Louis. `Als er ergens een beschaving is, dan is die bij de randmuur. Maar we weten niet waar hij is. Ik had de muur moeten zien, daarboven.'
`Nee,' zei de poppenspeler.
`Drigg nog aan toe, ik ben boven geweest, jij niet! Je kunt er eindeloos ver kijken! Duizenden kilometers, en geen obstakels. Even nadenken.'
'De Ringwereld is bijna anderhalf miljoen UN kilometer breed.' `Ik stond net op het punt dat ook te beseffen. Grootte. Ik struikel er voortdurend over. Ik kan me gewoon niet iets voorstellen dat zo groot is!'
`Dat komt nog wel,' verzekerde de poppenspeler.
'Daar heb ik zo m'n twijfels over. Misschien is mijn brein wel niet groot genoeg om het te bevatten. Ik blijf steeds maar denken aan hoe smal de ring er uit zag in de ruimte. Net blauw lint. Blauw lint,' herhaalde Louis Wu, en huiverde.
Als elke randmuur vijftienhonderd kilometer hoog was, hoe ver weg zou een muur dan moeten zijn voor Louis Wu er niets meer van kon zien?
Ga er eens vanuit dat Louis Wu door vijftienhonderd kilometer stofbeladen, waterdamp beladen, wat Aarde-achtige lucht kan kijken. Als met vijfenzestig kilometer die lucht overgaat in vacuum .. .
Dan moest de dichtstbijzijnde randmuur op zijn minst een veertigduizend kilometer weg zijn.
Als je op Aarde die afstand vloog, dan was je weer terug op het punt waar je je vlucht was begonnen. Maar de dichtstbijzijnde randmuur zou wel eens veel verder weg kunnen zijn.
'We kunnen de Leugenaar niet achter onze vliegcyclettes meeslepen,' zei Spreker. `Als we worden aangevallen zouden we het schip los moeten snijden. We kunnen het beter hier laten, in de buurt van een opvallend punt in het landschap.'
`Wie zei er iets over het achter ons aan slepen van het schip?'
'Een goede krijger denkt aan alles. Misschien zullen we het schip uiteindelijk toch wel moeten slepen, als we geen hulp kunnen krijgen bij de rand.'
'Die krijgen we wel,' zei Nessus.
'Hij heeft waarschijnlijk wel gelijk,' zei Louis. 'De ruimtehavens bevinden zich vlakbij de rand. Als de hele Ring terugviel naar het stenen tijdperk en de beschaving zich weer begon te verspreiden, dan zou het beginnen met terugkerende stuwschepschepen. Kan niet anders.'
'Je. speculeert nogal wild,' zei Spreker.
`Misschien.'
`Maar ik ben het met je eens. Ik zou er nog aan toe kunnen voegen dat ook als de Ring al zijn grote geheimen is kwijtgeraakt, we misschien nog machines zouden kunnen vinden in de ruimtehavens. Werkende machines, of machines die kunnen worden gerepareerd.' Maar welke rand was het dichtstbij?
'Teela heeft gelijk,' zei Louis opeens. `Laten we aan het werk gaan. 's Nachts kunnen we verder kijken.'
Urenlang werkten ze keihard. Ze haalden apparatuur tevoorschijn, zochten alles uit, en lieten zware dingen aan een kabel uit het schip zakken. De abrupte wisselingen in zwaartekracht stelden ze voor problemen, maar ze hadden niets bij zich dat erg breekbaar was.
Tussen hoge wanden zwarte lava lag een eindeloze strook ring bodemmaterie, vlak als een gepolijste tafel. Op de voorgrond lag een reusachtige glazen cilinder, op zijn kant. Onder de gebogen flank ervan: een hoop apparaten, en vier vreemde wezens, die er wat verloren uitzagen.
'En water?' vroeg Louis. `Ik kon geen meren zien. Moeten we ons eigen water met ons meenemen?'
'Nee.' Nessus klapte het achterstuk van zijn vliegcyclette open en liet ze de watertank zien, en de koeler-extractor die water uit de lucht zou condenseren.
De vliegcyclettes, die ze het laatst uit het schip hadden gehaald, waren wonderen van compact ontwerp. Afgezien van hun zeer individualistische zadels waren ze allemaal hetzelfde: twee anderhalve meter grote bollen, die met elkaar werden verbonden door de constructie waarop ook het zadel was gemonteerd. De helft van het achterstuk was bagageruimte, en er waren rekken om nog meer dingen mee te kunnen nemen. Vier platte poten rustten nu op de grond, en werden gebruikt voor landingen. In de lucht zouden ze dichtklappen tegen de twee bollen.
De cyclette van de poppenspeler had een vrijwel vlak zadel, een buikbed met drie steunen voor zijn drie benen. Nessus zou onbeweeglijk op zijn buik liggen en het voertuig besturen met zijn twee monden.
De voor Louis en Teela bestemde cyclettes waren voorzien van een comfortabele contourstoel, met een neksteun, en van schuifregelaars om de cyclette te laten dalen of stijgen. Deze zadels, net als die van Nessus en Spreker, rustten op de balk tussen de twee bollen van de halter. Aan weerszijden waren ze voorzien van beensteunen. Het zadel van Spreker was veel groter en breder, en was niet voorzien van een hoofdsteun. Links en rechts van zijn zadel waren er klemmen aangebracht. Voor gereedschap? Wapens?
`We moeten alles meenemen dat maar enigszins gebruikt zou kunnen worden als wapen,' zei Spreker, terwijl hij rusteloos tussen de verspreide voorraden beende.
`We hebben geen wapens meegenomen,' zei Nessus, 'want we wilden een vreedzame indruk maken. We zijn volkomen ongewapend.'
`En wat zijn deze dingen dan'?' Spreker had al een bescheiden voorraadje lichtgewicht apparaten bijeen gesprokkeld. `Allemaal gereedschap,' zei Nessus, en hij wees ze stuk voor stuk aan. `Dat zijn flitslichtlasers met een instelbare straal. 's Nachts kun je daarmee heel ver kijken, want je kunt de straal tot in het oneindige versmallen door aan de ring te draaien. Je moet zelfs goed oppassen dat je geen gaten brandt in voorwerpen of personen in je directe omgeving, want de straal kan volkomen parallel worden gemaakt, en zeer intensief.
Deze duelleerpistolen zijn bedoeld om onderlinge geschillen mee te beslechten. Ze vuren een stoot van tien seconden af. Je moet oppassen dat je niet aan deze veiligheidsknop komt, want dan ...' `Want dan geeft ie een stoot van een uur af. Dat is een model uit Jinx, hè?'
`Ja, Louis. En dit is een gewijzigd stuk graafgereedschap. Misschien heb je wel gehoord van een dergelijk apparaat, dat in een stasiskist van de Slavendrijvers is aangetroffen ...'
Hij bedoelde de Slavendrijvers-desintegrator, zei Louis tegen, zichzelf. De desintegrator was inderdaad een stuk graafgereedschap. Op de plek die door de smalle straal werd getroffen, werd de lading van het elektron tijdelijk onderdrukt. En als vaste materie plotseling en met geweld positief werd gemaakt, vertoonde het de neiging zich uiteen te scheuren tot een monatomische stofwolk.
`Het is onbruikbaar als wapen,' gromde de Kzin. `We hebben het bestudeerd. Het werkt te langzaam om tegen een vijand te worden gebruikt.'
`Precies. Een onschadelijk stuk speelgoed. Maar dit apparaat Wat de poppenspeler in zijn mond had zag eruit als een dubbel loopsbuks, alleen zag de kolf eruit zoals alle dingen die door de poppenspelers werden gemaakt: kwikzilver dat was bevroren toen het van de ene vorm overging in de andere.
`Dit apparaat werkt op precies dezelfde wijze als de desintegrator graver, alleen onderdrukt een straal hier ook de positieve lading van het proton. Je moet oppassen niet beide stralen tegelijk te,' gebruiken, daar de stralen aan elkaar parallel en van elkaar gescheiden zijn.'
`Ik begrijp 't,' zei de Kzin. `Als de twee stralen naast elkaar vallen, ontstaat er een elektrische stroom.'
`Precies.'
Denk je dat deze geïmproviseerde dingen voldoende zullen zijn'? Wie weet wat we allemaal tegenkomen. Daar is geen slag naar te: slaan.'
`Dat is niet helemaal waar,' zei Louis Wu. `Per slot van rekening is dit geen planeet. Als er een beest was dat de Ringwerelders. niet zo mochten, dan hebben ze dat naar alle waarschijnlijkheid thuisgelaten. Dus tijgers komen we niet tegen; en muskieten ook niet.'
`En als de Ringwerelders nu eens van tijgers hielden?' vroeg;! Teela.
Het was een goede vraag, al klonk hij wat gemaakt grappig. Wat wisten ze eigenlijk van de Ringwerelders af? Alleen dat ze afkomstig waren van een waterwereld die een zon van ongeveer het K9 type had. Dat hield in dat ze eruit konden zien als mensen, poppenspelers, Kzinti, grogs, dolfijnen, tand- of baardwalvissen, maar waarschijnlijk was dat allemaal niet.
'We zullen banger zijn voor de Ringwerelders dan voor hun huisdieren,' voorspelde Spreker. `We moeten alle wapens die we kunnen vinden meenemen. Ik wil jullie verzoeken mij het bevel over de expeditie te geven tot we, zoals hopelijk gebeuren zal, de Ring hebben verlaten.'
`Ik heb de tasp.'
`Dat ben ik niet vergeten, Nessus. Misschien zie je de tasp als iets waarmee je een absoluut vetorecht hebt. Ik raad je aan goed na te denken voor je hem gebruikt. Denk na, jullie, alle drie!' De Kzin stond over hen heen gebogen, een halve ton tanden en klauwen en oranje vacht. `We zijn allemaal intelligent, of worden verondersteld dat te zijn. Denk eens goed na in wat voor toestand we ons op dit ogenblik bevinden! We zijn aangevallen. Ons schip is half vernield. We moeten een nog onbekende afstand afleggen, door onbekend terrein. De macht van de Ringwerelders is ooit enorm geweest. Is hij nog steeds enorm, of maken ze gebruik van werktuigen die niet complexer zijn dan een speer die ze van een scherpgeslepen stuk bot hebben gemaakt?
Het is even goed mogelijk dat ze beschikken over transmutatie, totale conversiestralen, alles wat misschien nodig is geweest om dit te bouwen, dit ...' de Kzin keek om zich heen, naar de glasachtige bodem en de wallen zwarte lava, en misschien huiverde hij even, `... dit ongelooflijke stuk techniek.'
`Ik heb de tasp,' zei Nessus. `De expeditie is van mij.'
`Ben je tevreden met onze successen? Ik wil je niet beledigen, ik heb niet de bedoeling je uit te dagen. Je moet mij aan het hoofd van deze onderneming stellen. Van ons vieren ben ik alleen getraind op oorlogvoering.'
`Laten we wachten,' stelde Teela voor. `Misschien komen we wel niets tegen waarmee we moeten vechten.'
Akkoord,' zei Louis. Hij voelde er niets voor om onder leiding van een Kzin te staan.
`Goed dan. Maar de wapens moeten we meenemen.'
Ze begonnen de cyclettes vol te laden.
Niet alleen de wapens moesten mee; er waren ook andere dingen. Kampeeruitrusting, apparaten om voedsel te testen en te reconstrueren, flesjes met extra voedselingrediënten, lichtgewicht luchtfilters.
Er waren ook communicatieschijven, bedoeld voor om de pols van een mens of een Kzin, of de nek van een poppenspeler. Ze waren vrij groot, en zaten niet erg lekker.
`Waarom die dingen?' vroeg Louis. Want de poppenspeler had ze al laten zien hoe het intercomsysteem dat in de vliegcyclettes was gemonteerd, werkte.
`Ze waren oorspronkelijk bedoeld om contact op te nemen met de autopiloot van de Leugenaar, zodat we het schip konden oproepen als dat nodig was.'
Waar hebben we ze dan nu nog voor nodig?'
`Om dingen voor ons te vertalen, Louis. Als we intelligente wezens tegenkomen, en dat is heel waarschijnlijk, dan hebben we de autopiloot nodig om wat ze zeggen voor ons te vertalen.'
`O.'
Ze waren klaar. Er lag nog steeds apparatuur onder de romp van de Leugenaar, maar dat konden ze niet gebruiken: vrijeval uitrustingsstukken die ze alleen in de ruimte gebruikten, de drukpakken, en wat reserveonderdelen voor machines die door het afweermechanisme van de Ringwereld waren verdampt.
Louis was bekaf. Hij klom op zijn vliegcyclette en keek om zich heen of hij iets was vergeten. Hij zag Teela recht omhoog kijken, en zelfs door de nevel van uitputting voor zijn ogen zag hij nog de uitdrukking van hartgrondige afschuw op haar gezicht.
`D'r is geen gerechtigheid meer,' vloekte ze. `Het is nog steeds midden op de dag!'
`Geen paniek. Ik ...'
`Louis! We zijn al meer dan zes uur aan het werk, dat weet ik zo zeker als wat! Hoe kan het dan nog steeds midden op de dag zijn?'
`Maak je daar maar geen zorgen over. De zon gaat hier niet onder, weet je nog wel?'
`Gaat niet onder?' Haar hysterie was even vlug weer over als ze was begonnen. `O. Ja, natuurlijk gaat hij niet onder.'
`We zullen eraan moeten wennen. Kijk nog eens naar boven: is dat niet de rand van een schaduwvlak, daar, tegen de zon aan.' Iets had inderdaad een hap genomen uit de ronde schijf van de zon. Het licht werd zwakker terwijl ze stonden te kijken.
`We moesten maar vertrekken,' zei Spreker. `Als de duisternis invalt moeten we in de lucht zitten.'