Epiloog

Voor altijd

Die avond in maart 2012 was misschien wel de belangrijkste van mijn leven. Daarna had ik geen twijfels meer. Het was echt een nieuw begin voor Bob en mij. Het signeren van boeken in Islington was een veel groter succes dan ik had verwacht. Paul McCartney heeft het niet gered om te komen, maar meer dan driehonderd andere mensen wel. De hoeveelheid lezers die zijn best deed ons te ontmoeten, verbaasde iedereen, zelfs de boekwinkel, die binnen een halfuur door alle exemplaren heen was.

‘En dan te bedenken dat ik voorspeld had dat er nog geen tien verkocht zouden worden,’ zei ik verbijsterd tegen Alan, toen we na drie uur signeren en vragen beantwoorden eindelijk samen een glas wijn dronken.

Niemand begreep hoe het kwam dat we zoveel publiek hadden getrokken. De flyers en publiciteit hadden natuurlijk een rol gespeeld. Er was een Twitter-account gemaakt, en al snel had ik ongeveer honderd volgers, maar zelfs dat verklaarde nog niet het enthousiasme waarmee de mensen Bob en mij in hun armen hadden gesloten.

Het was het eerste teken dat er iets heel bijzonders stond te gebeuren.

Toen het boek twee dagen later in de algemene verkoop ging, sloeg het echt meteen aan; het werd een ‘ogenblikkelijk succesrijke memoir’, zoals The Times het noemde. In het eerste weekend nadat het boek was uitgegeven stond het in de Britse lijst met bestsellers en daar bleef het boek bijna het hele jaar in staan – waarvan een groot deel op nummer één. Elke zondag kocht ik een krant en bekeek ik de nieuwste top tien. Dan schudde ik langzaam en vol ongeloof mijn hoofd. Waarom was het boek zo populair? Hadden we een gevoelige snaar geraakt bij het grote publiek? Na een tijdje deed ik niet langer mijn best om het te begrijpen.

Nog wonderlijker was het feit dat het boek ook al snel zijn weg naar de buitenlandse lezers vond. Bij de laatste telling zou het vertaald worden in zesentwintig andere talen. Het leek een soort universele aantrekkingskracht te hebben. In welke taal het ook verscheen, de mensen vonden het verhaal prachtig en ze waren dol op Bob.

Daardoor werden Bob en ik in alle opzichten kleine beroemdheden. We verschenen in televisie- en radioprogramma’s om over het boek en de populariteit ervan te praten. Ik was er niet op voorbereid, zelfs niet na mijn korte media-training.

Ons eerste grote interview, in een ochtendprogramma van de BBC, was karakteristiek. Ik arriveerde bij het eerste ochtendgloren bij de studio in het westen van Londen. Eén bonk zenuwen was ik – en als de dood dat Bob in paniek zou raken door felle lichten of de vreemde omgeving. Maar hij liet zich niet van zijn stuk brengen en zat bedaard op de bank naar zijn eigen beeld op de monitoren voor hem te kijken. Op een ongedwongen manier stal hij de show, en hij was zelfs bereid een paar high fives te laten zien voor de gastheer en gastvrouw, die net zozeer door hem betoverd waren als alle andere mensen. Dat gebeurde steeds opnieuw, bij alle interviews.

Waar ik ook ging, ik kreeg altijd dezelfde vragen. Mensen begonnen zich af te vragen op welke manier het succes van het boek het leven van ons tweeën had veranderd.

De belangrijkste en duidelijkste verandering was dat Bob en ik niet langer gevaar liepen door elke dag urenlang op straat door te brengen. Het duurde een poosje voordat de opbrengst van het succes van het boek begon binnen te druppelen, dus de eerste maanden gingen we nog door met muziek maken op Neal Street. Maar langzaam maar zeker konden we die optredens wat vaker overslaan. Het was echt een enorme opluchting om ’s morgens wakker te worden en te weten dat we niet de kou of de regen in hoefden, en dat we niet dat gevoel van onzekerheid en stille wanhoop hoefden te ervaren dat ik elke dag had gehad als we op weg gingen naar Angel of Covent Garden.

Toch zou een deel van ons daar altijd blijven. Je kunt de muzikant wel van de straat halen… Bovendien had Bob altijd genoten van de aandacht van bewonderaars. Dus bleven we af en toe optreden; het enige verschil was dat we het nu deden om andere mensen te helpen in plaats van onszelf.

Zo gingen we aan het begin van 2013 een verbintenis aan met het Blue Cross, een liefdadigheidsinstelling die zich ontfermt over zieke, gewonde en dakloze dieren. We begonnen geld voor hen in te zamelen, niet alleen door op straat muziek te maken, maar ook via publieke optredens en online. Dat leverde in de eerste week al bijna vijfduizend pond op. Het voelde fantastisch om iets terug te kunnen geven. Blue Cross was zo behulpzaam geweest toen ik Bob net had, en de deur stond altijd open op het wekelijkse spreekuur op Islington Green. Ik herinnerde me dat ik vaak het gevoel had gehad dat Bob mijn beloning was voor een goede daad die ik ooit in mijn leven voor iemand had gedaan. Ik had het gevoel gehad dat het karma was. Door Blue Cross uit te kiezen als begunstigde partij van mijn succes, kon ik iets terugdoen en opnieuw positief karma aanmaken. Ik ben van plan ook iets goeds te doen voor instellingen voor daklozen.

Natuurlijk vroegen mensen me ook of ik rijk was geworden door het boek. Het antwoord daarop is: ja en nee. Alles was een grote vooruitgang, vergeleken bij hoe we er financieel hadden voorgestaan. Maar ik werd niet van de ene op de andere dag miljonair. Het belangrijkste was dat ik, althans voorlopig, voldoende inkomsten had om niet langer de schappen van de supermarkt af te hoeven stropen op zoek naar blikjes van tien cent of witte bonen in tomatensaus die over de datum waren. Jarenlang had ik mezelf moeten bedruipen met heel weinig geld. Toeslagen van de staat hielden me in leven. Nu had ik voor het eerst in jaren een bankrekening en zelfs een accountant om me te helpen bij mijn zaken, waaronder ook het betalen van belasting. Ik had de afgelopen tien jaar nooit genoeg geld verdiend om belastingplichtig te worden geacht. Dat ik nu wel penningen aan de staat moet afdragen is heel belangrijk voor mij.

Als je dakloos bent of de straatkrant verkoopt, weet je dat je niet bijdraagt aan de maatschappij – en je weet dat de maatschappij jou dat kwalijk neemt. Veel mensen scheppen er genoegen in om je dat onder de neus te wrijven, recht in je gezicht: ‘Ga toch werken, profiteur.’ Je wordt steeds meer gemarginaliseerd door die maatschappij. Mensen begrijpen niet dat het gebrek aan eigenwaarde en de totale uitzichtloosheid die je voelt als je dakloos bent, muziek maakt op straat of de straatkrant verkoopt, gedeeltelijk daaraan te wijten is. Je wilt deel uitmaken van de maatschappij, maar die maatschappij jaagt jou juist weg. Het is een vicieuze cirkel.

Ik was daar uitgekomen. En dat voelde goed.

Er zaten nog andere positieve kanten aan het succes van het boek. De relatie met mijn ouders werd erdoor verbeterd. Tussen de mensenmassa in de boekwinkel die avond in maart bevond zich ook mijn vader, die ik had overgehaald om te komen omdat ik zijn morele steun wel kon gebruiken. De verbijsterde maar verheugde blik op zijn gezicht toen hij de rijen mensen zag staan, zal ik me nog heel lang herinneren. Na alle teleurstellingen had ik het gevoel dat ik hem iets gaf waar hij trots op kon zijn. Eindelijk.

Hij was ontroerd toen hij zag dat hij en mijn moeder in het dankwoord genoemd werden. Hij had een traantje weg moeten pinken toen hij het boek thuis las. Hij belde me op om zijn complimenten te maken, en die bleef hij maken, ook bij andere gelegenheden. Hij bleef natuurlijk ook zeggen dat ik naar de kapper moest en me eens moest scheren, maar hij zeurde tenminste niet langer dat ik ‘een fatsoenlijke baan’ moest zoeken.

We spraken niet tot in details over het verleden en onze gevoelens daarover. Ik denk dat ik wist wat hij dacht, maar hij kon zijn gevoelens niet zo helder onder woorden brengen in een gesprek. Ik vond het niet erg. Voor mij was het genoeg om te weten dat het goed zat tussen ons.

Ik reisde ook weer naar Australië om tijd met mijn moeder door te brengen. Ook zij had gehuild bij het lezen van het boek. Ze voelde zich schuldig over veel dingen die waren gebeurd, maar ze was ook zo eerlijk om te vertellen dat ik als tiener een nachtmerrie was die zelfs de meest volmaakte moeder tot het uiterste zou hebben gedreven. Dat accepteerde ik. We waren open en eerlijk tegen elkaar, en vanaf nu zouden we vrienden zijn.

Het succes van het boek leek een positieve invloed te hebben op het imago van straatkrantverkopers en daklozen. Scholen en liefdadigheidsinstellingen schreven me hoe het verhaal van Bob en mij hen had geholpen om meer begrip te hebben voor hun positie. Bob en ik zaten op Facebook en Twitter. We kregen zo ongeveer dagelijks bericht van een volger die ons vertelde dat hij niet langer de verkopers van de Big Issue negeerde. Veel mensen zeiden dat ze nu hun best deden een praatje met hen aan te knopen. Ik wist dat ik mijn problemen had gehad met de straatkrant, maar hier was ik heel trots op. Het is een goed instituut, dat ieders steun verdient, vooral in deze barre economische tijden.

Op een dieper niveau bleek ons verhaal ook mensen aan te spreken die op een andere manier moeilijke tijden doormaakten in hun leven. Ik kreeg honderden berichtjes van hen binnen via de sociale media. Sommigen hadden gelezen hoe wij onze problemen hadden overwonnen en putten daar zelf kracht uit. Anderen herkenden de kracht die dieren bezitten om mensen te genezen en te helen. Opnieuw was ik elke keer dat ik zo’n soort bericht ontving, ontzettend trots. Ik had in geen honderd jaar verwacht dat ik het leven van één persoon zou raken, laat staan het leven van duizenden mensen.

Sommigen gingen in hun enthousiasme zo ver dat ze Bob en mij een goddelijke missie toedichtten. Misschien dat Bob een heilige was, maar ik niet. Je kunt niet tien jaar lang vechten om je hoofd boven water te houden in de straten van Londen zonder door dat milieu te worden gevormd. Je kunt niet een flink deel van je leven van heroïne afhankelijk zijn zonder door die ervaring beschadigd te raken. Ik was een product van mijn verleden.

Daarom wist ik dat ik veel tijd nodig zou hebben om de ruwe kanten van mijn persoonlijkheid bij te schaven. En ik zou mijn verleden nooit helemaal van me af kunnen schudden, zeker niet doordat er altijd mensen zouden verschijnen om me aan al die verloren jaren te herinneren. In medisch opzicht droeg ik nog steeds de littekens van mijn jarenlange drugsverslaving. De schade die ik mijn lichaam had toegebracht zou zijn tol blijven eisen. Sint James van Tottenham bestond niet. Hij had nooit bestaan en zou er nooit komen. Maar de persoon die wél bestond, was iemand die een tweede kans had gekregen in het leven en vastbesloten was om die niet te laten lopen. Ik word er ook voortdurend aan herinnerd waarom een tweede kans zo belangrijk is.

Onlangs kreeg ik een brief van een vrouw uit een plattelandsdorpje in Wales, wier goede vriendin haar lange strijd tegen kanker verloren had. De vrouw had ons boek aan haar vriendin gegeven in de laatste dagen van haar leven. Ze was zo geraakt door het verhaal dat zij op haar beurt weer een exemplaar aan de dominee van haar kerk had gegeven. Tij-dens de uitvaartdienst van de vriendin, in het kleine dorpskerkje, had de dominee een exemplaar van ons boek aan de mensen laten zien. Hij zei hoeveel het boek aan het einde van haar leven voor de vrouw had betekend, en prees onze ‘wonderbaarlijke weg van de hoop’. Hij zei dat Bob en ik een voorbeeld waren van de kracht van ‘geloof, hoop en liefde’. Toen ik dat las, barstte ik in tranen uit. Het stemde me nederig. Dagenlang kon ik aan niets anders denken.

Veel te lang had ik die drie kostbare waarden – geloof, hoop en liefde – op pijnlijke wijze gemist in mijn leven. Maar door een wending in het lot werden ze me alle drie geschonken. Ze werden belichaamd door de ondeugende, speelse, pientere, af en toe eigenzinnige maar altijd toegewijde kat, die me hielp het roer in mijn leven om te gooien.

Bob had me geholpen het geloof in mezelf en de wereld om me heen te herstellen. Hij had mij hoop laten zien waar ik het zelf niet zag. Maar bovenal had hij me de onvoorwaardelijke liefde gegeven die ieder van ons nodig heeft.

Tijdens een van mijn televisieoptredens op de BBC stelde een presentator me een vraag waar ik eerst even geen antwoord op wist.

‘Wat ga je doen als Bob er niet meer is?’

Ik werd een beetje emotioneel, alleen al bij de gedachte dat ik hem zou verliezen, maar toen ik mezelf vermand had, antwoordde ik zo eerlijk als ik kon. Ik antwoordde dat ik besef dat dieren niet zo lang leven als wij mensen, maar iedere dag die ik met hem deel, zal ik koesteren. En als de tijd voor hem gekomen is om dit leven te verlaten, zal Bob voortleven in de boeken waarvoor hij de inspiratiebron is geweest.

Nog nooit was ik zo diep overtuigd geweest van mijn woorden als toen ik dat zei.

De wereld zoals die was voordat ik Bob ontmoette, leek een harde, harteloze en ja, een uitzichtloze plek. De wereld die ik ben gaan zien door zijn ogen is totaal anders. Er was een tijd waarin ik de ene dag niet van de andere kon onderscheiden. Nu geniet ik van elk moment. Ik ben gelukkiger, gezonder en tevredener dan ooit. Voorlopig kan ik ontsnappen aan het leven op straat. Ik zie een duidelijke weg voor me liggen.

Ik heb geen idee waar ons avontuur ons hierna zal brengen. Maar ik weet dat zolang Bob er nog is, hij het middelpunt zal vormen van alle goede dingen die voorbijkomen. Hij is mijn metgezel, mijn beste vriend, mijn leraar en mijn soulmate. Dat staat vast. Voor altijd.