14

Pride and Prejudice

Het was de eerste zaterdag van juli en de straten van Londen stroomden vol met mensen voor de jaarlijkse Gay Pride. Het uitgaanspubliek vormde een zee van kleuren – nou ja, vooral roze – aangezien het warme weer nog meer deelnemers dan anders had opgeleverd. Volgens het nieuws hadden één miljoen mensen zich op straat begeven om de enorme parade van praalwagens te bekijken die, gevuld met travestieten, dansers en homo’s in spectaculaire kostuums, zich kronkelend een weg baande van Oxford Circus naar Trafalgar Square.

Ik wilde twee vliegen in één klap slaan en had de stoet met absurd uitgedoste mensen bekeken terwijl ik straatkranten verkocht op een standplaats vlak bij metrostation Oxford Circus.

Het was een lucratieve dag voor alle Big Issue-verkopers. Als bezoeker uit Islington was ik zo voorzichtig geweest me aan de regels te houden. Sommige standplaatsen waren toegewezen aan slechts één geautoriseerde verkoper, net als mijn plek bij metrostation Angel, maar andere standplaatsen, zoals deze, waren voor iedereen vrij om te gebruiken, mits er niet al iemand anders stond. Ik had ervoor gezorgd ook niet te ‘zwerven’, de term die wordt gebruikt voor het verkopen van kranten terwijl je over straat loopt. Die regel had ik in het verleden wel eens overtreden en dat wilde ik niet nog eens doen.

In de tien jaar dat ik op straat had geleefd, was de Gay Pride uitgegroeid van een kleine, politiek georiënteerde mars tot een van de grootste straatfeesten van de stad. Alleen het carnaval in Notting Hill was groter. Dit jaar stonden de mensen vier of vijf rijen dik, maar iedereen was in een ongelooflijk goed humeur, en Bob ook.

Hij was eraan gewend zich tussen de mensen te begeven. Er was een tijd geweest dat hij een lichte fobie had voor mensen in een griezelig kostuum. Jaren geleden was hij op de vlucht geslagen nadat hij een man met een gigantisch opblaasbaar pak tegen het lijf was gelopen op Piccadilly Circus. Maar na een paar jaar door de straten van Londen te hebben gelopen – met name Covent Garden – leken zijn angsten te zijn verminderd. Hij had alles al gezien, van vreemde, zilverkleurig geverfde menselijke standbeelden en Franse vuurvreters tot reusachtige draken bij het Chinese nieuwjaar. Vandaag was er een overvloed aan excentrieke outfits en mensen die op toeters en fluitjes bliezen, maar hij werd er niet door gehinderd. Hij zat de hele tijd op mijn schouder en zoog de feeststemming in zich op. Hij genoot van de aandacht die hij kreeg van de vele mensen. Er waren aardig wat mensen die hem bij naam kenden en vroegen of ze samen met ons op de foto mochten. Een of twee zeiden zelfs dat ze benieuwd waren naar ons boek.

‘We moeten het eerst nog schrijven,’ zei ik half voor de grap.

Toen aan het eind van de middag de grote parade tot een eind gekomen was, zetten Bob en ik koers naar Soho Square, waar wat evenementen werden georganiseerd en bands zouden optreden. We liepen door Old Compton Street, die bekendstaat om zijn populaire homobars. De straat was helemaal afgeladen met mensen, waaronder veel deelnemers aan de optocht, die zich nu ontspanden met een biertje. Ongeveer halverwege de straat besloot ik een sigaretje op te steken. Maar ik had geen aansteker bij me, dus ik stopte bij een terras van een van de pubs en vroeg of iemand een vuurtje voor me had. Tot mijn verbazing haalde een homo die niets anders droeg dan een string, een paar engelenvleugels en een aureool, een aansteker tevoorschijn. Ik wilde niet weten waar die vandaan kwam…

‘Alsjeblieft, vriend. Leuke kat trouwens,’ zei hij en hij gaf me een vuurtje.

Ik raakte met hem aan de praat, toen ik op mijn schouder werd geklopt. Ik draaide me om en zag een welzijnswerker staan. Ze heette Holly. Te oordelen naar de kleding die ze aan had, een korte broek en een T-shirt, was ze niet aan het werk. Maar ik had het mis.

‘James, je bent aan het zwerven,’ zei ze.

‘Nee, dat ben ik niet, Holly. Ik stopte hier even om deze man om een vuurtje te vragen. Vraag het hem zelf,’ zei ik.

‘Je was aan het zwerven, James. Ik zag het,’ zei ze koppig. ‘Ik zal je moeten aangeven.’

Ik was verbijsterd. ‘Wat? Nee zeg, kom op, Holly. Ga je me aangeven omdat ik om een vuurtje vroeg?’ Ik pakte mijn tas, waarin nog een paar niet-verkochte straatkranten zaten. ‘Ik was klaar voor vandaag. Ik had niet eens een straatkrant in mijn hand.’

‘Ja hoor, het zal wel,’ zei ze op sarcastische toon en ze verdween weer in de menigte.

Ik wist niet zeker of ik haar dreigement serieus moest nemen of niet. Iedere welzijnswerker was anders. Sommigen voerden hun dreigementen uit, anderen uitten die alleen om je te waarschuwen. Ik besloot mijn dag niet door haar te laten bederven en ging verder met genieten van de gezellige sfeer in de stad.

Ik nam de zondag vrij en ging op maandag weer aan het werk, net als anders. Ik was Holly allang weer vergeten. Op woensdag begonnen de problemen.

Toen ik net voor het middaguur in Islington aankwam ging ik eerst naar Rita, de coördinator op Islington Green, om een nieuwe voorraad kranten te kopen.

‘Het spijt me, James. Ik kan je geen kranten verkopen. Je staat op de lijst voor een gesprek,’ zei ze.

‘Wat?!’

‘Het schijnt dat iemand je heeft zien rondzwerven in West End. Je kent het klappen van de zweep. Je moet naar het hoofdkantoor in Vauxhall.’

‘Die Holly is echt een trut,’ zei ik zachtjes bij mezelf.

Het was om gek van te worden – om allerlei redenen. De belangrijkste reden was natuurlijk dat de hele beschuldiging uit de lucht gegrepen was. Ik had dit probleem al eerder meegemaakt, vooral doordat Bob en ik altijd werden aangesproken als we door Londen liepen.

Ik wist dat het niet de bedoeling was dat ik kranten verkocht als ik over straat liep. Dat mocht alleen vanaf een aangewezen standplaats. Ik probeerde het de mensen uit te leggen, en hoewel sommigen beledigd waren en het niet begrepen, liepen de meesten door zonder me geld te geven. Helaas was er niet meer voor nodig dan een andere verkoper of een welzijnswerker die zag dat ik een vorm van uitwisseling had met een willekeurige voorbijganger, of er werden al voorbarige conclusies getrokken.

Het was echt een heel gedoe dat ik naar Vauxhall moest, maar ik wist dat het nodig was om mijn eigen standplaats bij Angel te behouden. Het boek was iets van voorbijgaande aard, dus ik moest mijn broodwinning verdedigen.

In het kantoor van de Big Issue moest ik een halfuur wachten voordat de supervisor tijd had. Toen ik eindelijk binnen werd geroepen, vertelde hij me dat mijn zaak besproken was tijdens de wekelijkse vergadering, waar gevallen van wange-drag, ruzies over standplaatsen en andere problemen aan de orde kwamen.

‘Ik ben bang dat je een maand geschorst wordt omdat de welzijnswerker zag dat je probeerde kranten te verkopen bij een terras,’ zei hij.

Ik maakte allerlei tegenwerpingen, maar kon me de moeite wel besparen. Bij de Big Issue was je schuldig tenzij je officieel in beroep ging. Dat proces had ik al eerder doorlopen, toen ik in Covent Garden stond. Ook daar was ik vals beschuldigd van rondzwerven, eveneens door een vrouw, en het was mijn woord tegen het hare geweest. Mijn woord was blijkbaar niet zoveel waard, dus ik had verloren.

Ik had dus al geleerd dat het geen zin had om in beroep te gaan. Het leek maar het beste mijn lot moedig te dragen en de schorsing te accepteren. Ik tekende de papieren, leverde mijn hesje en verkoperspas in en ging naar huis. Ik was pisnijdig, maar ik moest me neerleggen bij de feiten.

‘Hoe luidt dat gezegde ook alweer? “Geen goede daad blijft ongestraft”,’ zei ik tegen Bob toen we in de metro terug naar huis zaten.

Deze maand zou ik vooral aan het schrijven van mijn boek besteden, misschien wat muziek maken op straat en over een maand teruggaan naar metrostation Angel.

Was het maar zo simpel.

Aan het eind van de maand ging ik terug naar het hoofdkantoor van de Big Issue. Ik was er niet zeker van of ik mijn hesje en pasje die dag terug zou krijgen, dus ik nam ook mijn gitaar mee, dan kon ik muziek maken. Maar ik had me geen zorgen hoeven maken. Er werd me verteld dat ik mijn ‘straf had uitgezeten’ en ik kreeg mijn spullen terug. Ik kocht meteen een voorraad straatkranten om mee te nemen naar Angel.

‘We gaan weer aan het werk, Bob,’ zei ik toen we in de bus zaten en de Theems overstaken.

Toen ik terugkwam bij Angel en uit de metro naar boven kwam, zag ik tot mijn opluchting dat mijn standplaats leeg was. Hij stond nog steeds op mijn naam, dus technisch gezien hoorde er niemand anders te staan, maar het had me niet verbaasd als iemand dat toch had geprobeerd. Dus ik installeerde me net als vroeger en ging weer aan het werk.

Toen we er ongeveer een halfuur waren, arriveerde er een andere verkoper. Het was een man die ik wel eens tegengekomen was. Hij was relatief nieuw bij de Big Issue en had een nogal smerige en slechtgehumeurde oude hond.

‘Wat doe jij hier? Dit is mijn vaste standplaats,’ zei hij.

‘Nee, helemaal niet,’ zei ik verbijsterd. ‘Dit is al meer dan een jaar mijn standplaats.’

‘Misschien dat het vroeger jouw standplaats was, maar nu is het de mijne. Ik sta hier geregistreerd volgens het hoofdkantoor.’

‘Wat? Ik weet niet waar je het over hebt, man. Bob en ik behoren hier tot het meubilair. Ze hebben zelfs over ons geschreven in de kranten,’ zei ik. Mijn bloeddruk steeg, maar ik probeerde redelijk te blijven.

Hij haalde alleen zijn schouders op en zuchtte diep. ‘Ik weet niet wat ik nog meer kan zeggen,’ mompelde hij. ‘Ga het maar aan Rita vragen. Zij kent de details.’

‘Dat ga ik doen, maak je geen zorgen,’ zei ik en ik marcheerde regelrecht naar de plek van de coördinatoren in Islington Green.

Zodra ik daar aankwam, was direct duidelijk dat er iets mis was, want Rita’s gezicht betrok toen ze me zag. ‘O, hoi, James,’ zei ze zonder oogcontact te maken. ‘Luister. Het was niet mijn beslissing. Ik heb tegen hem gezegd dat het jouw standplaats was en dat je een maand geschorst was. Toen is hij twee weken weggebleven, maar daarna ging hij naar het hoofdkantoor en werd ik gepasseerd. Zij hebben tegen hem gezegd dat het voortaan zijn plek is. Niets aan te doen.’

Ik was sprakeloos. Misschien lijkt het alsof ik aan het pochen ben, maar ik had die plek in een goudmijn veranderd voor de Big Issue, en natuurlijk ook voor mezelf. Voordat ik bij het metrostation begon, wilde niemand daar werken. Iedereen dacht dat reizigers te veel haast hadden om een krant te kopen; dat ze zich niet wilden laten ophouden door een verkoper. Maar ik had mijn reputatie gevestigd, en dat was natuurlijk grotendeels aan Bob te danken. Zelfs de welzijnswerkers hadden gezegd dat we een verbazingwekkend grote klantenkring hadden. Dat kwam ten goede aan de verkoop van de straatkrant.

‘Ik kan gewoon niet geloven dat ze me dit aandoen,’ zei ik tegen Rita. ‘Komt het doordat ik dat boek ga schrijven? Verwachten ze dat ik geen geld meer nodig heb? Want als ze dat denken, hebben ze het helemaal mis. Het boek is een eendagsvlieg. Ik moet werk hebben voor de lange termijn.’

Maar Rita gaf geen antwoord. Ze bleef alleen haar hoofd schudden en dingen zeggen als ‘ik weet het niet’ en ‘het spijt me’.

Uiteindelijk liep ik kwaad weg met Bob op mijn schouders.

Nu ik erop terugkijk, ben ik niet trots op wat ik toen deed, maar ik voelde me zo bedrogen en slecht behandeld dat ik besloot de zaak zelf in handen te nemen. Ik ging terug naar het metrostation en stelde me op tegenover de verkoper.

‘Kijk eens, ik geef je twintig pond voor de standplaats. Pak maar aan,’ zei ik.

Hij dacht even over mijn aanbod na en pakte toen het geld aan. Hij raapte zijn spullen op en verdween. Zijn hond hobbelde achter hem aan.

Maar nog geen tien minuten later was hij terug, en dit keer had hij Holly bij zich.

‘James, dit is jouw standplaats niet meer,’ zei ze.

‘Jawel, dat is het wel. Ik heb die gozer er zojuist twintig pond voor gegeven,’ antwoordde ik.

‘Zo werkt het niet, en dat weet je, James,’ hield ze vol.

Mijn hoofd begon te tollen. Ik kon niet begrijpen waarom ze dit deden. Had ik me zo misdragen? Was ik zo impopulair bij de Big Issue-broederschap? Blijkbaar wel. Ze leken allemaal een hekel aan me te hebben.

‘Dan wil ik graag mijn geld terug,’ zei ik tegen de andere verkoper.

‘Nee, want ik heb nog niks verdiend,’ mopperde hij.

Nu werd ik pas echt kwaad. Ik ging een paar meter verderop staan en begon op mijn gitaar te spelen.

‘James, wat doe je?’ zei Holly.

Ik negeerde haar en speelde verder.

Ze glipte weg, maar kwam een paar ogenblikken later terug met een politieagent en een andere welzijnswerker, John.

‘Ik moet u vragen weg te gaan, meneer. Anders heb ik geen andere keus dan u een berisping te geven,’ zei de agent.

‘James, je zult ook je hesje en pasje moeten inleveren,’ zei Holly. ‘Hier krijg je weer een schorsing voor.’

Hoewel ik ze pas een paar uur daarvoor terug had gekregen, gaf ik Holly mijn spullen.

Ik wist dat ik dit keer strenger gestraft zou worden. Ik zou waarschijnlijk een schorsing van een halfjaar krijgen. Maar het was genoeg geweest. Ik besloot ter plekke mijn samenwerking met de Big Issue te beëindigen, al gaf me dat geen prettig gevoel. Het verkopen van de straatkrant had me veel opgeleverd. Maar ik was erg onrechtvaardig behandeld.

Ik was geen lieverdje. Eerlijk gezegd denk ik dat niemand die de straatkrant verkoopt dat is. We hebben allemaal onze tekortkomingen. We zouden niet op straat werken als we die niet hadden. Ik realiseerde me ook dat ik waarschijnlijk te heftig gereageerd had toen ik ontdekte dat mijn standplaats aan een ander was gegeven. Maar ik voelde me gewoon verraden, vooral omdat Bob en ik een soort officieuze ambassadeurs van de straatkrant waren geworden. Nadat we hadden meegedaan aan de eerste nachtwandeling, waren we het gezicht van het evenement geworden. We speelden een belangrijke rol in de advertenties en publiciteit toen er een tweede wandeling werd georganiseerd. Tegen die tijd hadden we in verschillende kranten gestaan. Niet alleen lokale kranten, maar zelfs de Independent had een artikel aan ons gewijd. In elk artikel stond dat ik de Big Issue verkocht. Het was het soort positieve berichtgeving dat ze zo graag wilden. We belichaamden het grondbeginsel van de instelling: zij hadden ons geholpen onszelf te helpen. Althans, dat dacht ik.

Zat ik er dan helemaal naast? Misschien vonden ze dat ik naast mijn schoenen was gaan lopen. Ik zocht mijn contract met hen nog eens op om te kijken of ik misschien bepaalde regels had overtreden door aan een boek te beginnen. Maar daar stond natuurlijk niets over in het contract; hoe vaak komt het nou voor dat verkopers van de straatkrant een boek schrijven voor een grote uitgever.

Het was bijzonder verwarrend. Ik wist niet goed wat ik ervan moest denken, maar het leek alsof Bob en ik deze prijs moesten betalen voor alle publiciteit. Maar ik wist wat me te doen stond.

Ik ging niet naar het hoofdkantoor om mijn schorsing te tekenen. Wat mij betreft had ik mijn laatste straatkrant verkocht. Ik was het achterbakse en geslepen gedoe spuugzat. Deze manier van doen bracht het slechtste in mensen naar boven – en wat nog erger was: ook in mij. Van nu af aan wilde ik me concentreren op Bob, het boek en alle andere dingen in het leven die het beste in me naar boven brachten.