12

Lol met Bob

Sinds ik met Bob samen ben, heb ik veel geleerd. Ik heb in mijn leven weinig leermeesters gehad, en de paar goedbedoelende mensen die me met raad en daad wilden bijstaan, of me wilden assisteren, heb ik afgewezen. Ik wist het altijd beter dan zij – althans, dat dacht ik.

Het is misschien vreemd om toe te geven, maar bij Bob was dat anders. Hij heeft me net zoveel geleerd als wie dan ook die ik ben tegengekomen – misschien wel meer. Sinds ik in zijn gezelschap verkeer, heb ik belangrijke lessen gekregen over van alles, van verantwoordelijkheid en vriendschap tot onbaatzuchtigheid. Hij heeft me inzicht gegeven in een onderwerp waarvan ik dacht dat ik het nooit echt zou begrijpen: ouderschap.

Ik twijfelde of ik ooit kinderen zou krijgen. Ik wist niet of ik er wel klaar voor was, en eerlijk gezegd had de gelegenheid zich nooit echt voorgedaan. Ik had in de loop der jaren een paar keer een vriendin gehad, waaronder Belle, met wie ik nog steeds goed bevriend was en die ik heel hoog had staan. Maar een gezin stichten had nooit in de lijn der verwachting gelegen. Of zoals Belle het een keer bondig zei: meestal had ik het druk met mezelf als een kind gedragen.

De zorg voor Bob heeft me echter een klein beetje een indruk gegeven van wat het moet zijn om een vader te zijn. Het heeft me vooral doen beseffen dat ouderschap veel met bezorgdheid te maken heeft. Of het nu gaat om bezorgdheid om zijn gezondheid, op hem passen als we buiten over straat lopen, of gewoon zorgen dat hij het niet koud krijgt en genoeg te eten heeft, het leven met Bob voelt vaak alsof de ene zorg na de andere voorbijkomt.

Het klopt precies met iets wat mijn vader tegen me heeft gezegd nadat ik in Londen bijna een jaar vermist werd. Het was tijdens het dieptepunt van mijn verslaving en zowel hij als mijn moeder was radeloos van bezorgdheid over mij.

‘Je hebt geen idee hoeveel zorgen een ouder zich maakt om zijn kind!’ had hij tegen me geschreeuwd, woedend om wat hij mijn egoïsme noemde, omdat ik geen contact met hem had opgenomen.

Het had toen niet zoveel indruk op me gemaakt. Maar sinds ik samen was met Bob, begon ik te begrijpen welke hel mijn ouders moeten hebben doorgemaakt. Ik wenste dat ik de klok terug kon draaien om hun al dat leed te kunnen besparen.

Dat is het slechte nieuws. Het goede nieuws is dat, tussen al die zorgen en ongerustheid door, ‘ouderschap’ ook veel plezier brengt. Dat is iets anders wat Bob me heeft geleerd. Gedurende lange tijd – veel te lange tijd – lukte het me nauwelijks om te genieten van het leven. Bob leerde me om weer gelukkig te zijn. Zelfs de kleine, onnozele dingen die we samen delen, kunnen een glimlach op mijn gezicht toveren.

Zo gebeurde het een keer op een zaterdag rond lunchtijd dat er op mijn deur werd geklopt. Toen ik opendeed, stond mijn overbuurman voor de deur.

‘Hoi, ik wil je even laten weten dat je kat hier is.’

‘Sorry, eh… nee. Dat moet de kat van iemand anders zijn. Die van mij is binnen,’ antwoordde ik, terwijl ik me omdraaide en de woonkamer afspeurde. ‘Bob, waar ben je?’

Hij was nergens te bekennen.

‘Nee, ik weet haast zeker dat hij het is. Een rooie, toch?’ zei de buurman.

Ik stapte de gang op en om de hoek zag ik Bob zitten; hij zat doodstil boven op een kast met zijn kop tegen het raam gedrukt en keek naar de straat beneden.

‘Hij zit hier al een tijdje. En niet voor het eerst. Ik heb hem er al eerder zien zitten,’ vertelde de buurman, terwijl hij naar de lift toe liep.

‘O, bedankt,’ stamelde ik.

Bob keek me aan alsof ik de grootste spelbreker ter wereld was. Hij trok een gezicht alsof hij wilde zeggen: Klim ook eens op de kast, dan kun je zien wat ik zie. Het is reuze interessant.

‘Bob, hoe ben je daar bovenop geklommen?’ vroeg ik, terwijl ik mijn armen uitstrekte om hem te pakken.

Belle was bij ons op bezoek en ze was in de keuken bezig een sandwich klaar te maken.

‘Heb jij Bob buiten gelaten?’ vroeg ik toen ik terug in de flat was.

‘Nee,’ zei ze.

‘Ik snap niet hoe hij erin geslaagd is op de gang te komen en zich boven op die kast te verstoppen.’

‘O, wacht eens even.’ Belle keek alsof haar iets te binnen schoot. ‘Ik ben een uurtje geleden even naar beneden geweest om een vuilniszak weg te brengen. Jij was toen in de badkamer. Ik heb de deur achter me dicht gedaan, maar hij moet naar buiten zijn geglipt zonder dat ik het merkte en zich verstopt hebben toen ik terugkwam. Hij is zo geslepen. Soms zou ik wel eens willen weten wat er in dat koppie omgaat.’

Ik moest lachen. Het was een onderwerp waar ik de afgelopen jaren veel over nagedacht had. Vaak probeerde ik me voor te stellen wat Bobs gedachtegang was. Ik wist dat het een volkomen zinloze exercitie was en dat ik alleen maar menselijk gedrag op een dier projecteerde. Antropomorfiseren heet dat, geloof ik. Maar ik kon er geen weerstand aan bieden.

Het was bijvoorbeeld niet moeilijk om te bedenken waarom hij zo blij was met zijn nieuwe uitkijkpost op de gang. Bob deed niets liever dan de wereld bekijken die aan hem voorbijtrok. In de flat ging hij geregeld in de vensterbank van de keuken zitten. Daar kon hij het de hele dag uitzingen en alles wat beneden gebeurde in de gaten houden, alsof hij een soort veiligheidsagent was.

Zijn ogen volgden de mensen die onze flat naderden en passeerden. Als iemand het flatgebouw binnenging, rekte Bob zich net zo ver uit totdat ze uit het zicht verdwenen waren. Het klinkt misschien gek, maar ik vond het uiterst vermakelijk. Hij nam het zo serieus dat het wel leek alsof hij een lijst met mensen bezat die toestemming hadden om door onze straat te komen. Vaak had hij zo’n blik van: Ja, oké, ik weet wie je bent. Of: Schiet op, straks mis je je bus nog. Een enkele keer raakte hij behoorlijk geagiteerd, alsof hij wilde zeggen: Hé, jou ken ik niet. Waar denk jij dat je naartoe gaat? Terugkomen!

Ik kon zomaar een halfuur naar Bob kijken als hij anderen observeerde. Belle en ik zeiden wel eens voor de grap dat hij ‘op patrouille’ was.

Bobs ontsnapping naar de gang paste ook heel goed bij iets anders waar hij dol op was: verstoppertje spelen. Hij kroop weg in allerlei hoeken en gaten, vooral op warme plekjes.

Op een avond nam ik een bad voordat ik naar bed ging. Ik duwde de badkamerdeur open, die een beetje vreemd aanvoelde. De deur vloog niet echt makkelijk open, maar had een extra duwtje nodig. Hij voelde op de een of andere manier zwaar.

Ik dacht er verder niet over na en liet het bad vollopen. Toen ik in de spiegel boven de wastafel keek, zag ik iets bewegen tussen de handdoeken op het rek achter me. Het was Bob.

‘Hoe ben je daar nou weer bovenop geklommen?’ zei ik gierend van de lach.

De enige manier die ik kon bedenken was dat hij via een paar planken naast de deur op het handdoekenrek was gesprongen, en zichzelf daarvandaan naar boven had gewerkt, totdat hij boven op de handdoeken lag. Het zag er ongemakkelijk uit en op het randje van gevaarlijk, maar hij keek heel tevreden.

De badkamer was een favoriete verstopplek. Hij kroop ook vaak in het droogrek dat ik ’s winters gebruikte om mijn was in de badkuip te drogen.

Het is me een paar keer gebeurd dat ik tanden stond te poetsen of op het toilet zat en opeens het wasgoed zag bewegen. Even later verscheen Bob, die met zijn kop de kleren uit elkaar duwde alsof het gordijnen waren. Op zijn gezicht lag een uitdrukking als van een peuter die kiekeboe speelde. Dan had hij dikke pret.

Bobs gave om zich in de nesten te werken was ook een bron van eindeloos vermaak. Hij hield ervan om naar de tv en naar computerschermen te kijken. Hij kon uren verdiept zijn in natuurprogramma’s of paardenraces en staarde naar het scherm alsof hij betoverd was. Dus toen we op een dag langs de fonkelnieuwe Apple-store in Covent Garden liepen, wilde ik hem een plezier doen. De ruimte stond vol met glimmende nieuwe laptops en pc’s, die ik met geen mogelijkheid kon betalen. Maar de filosofie van Apple was dat iedereen naar binnen kon wandelen en met hun nieuwe gadgets mocht spelen. Dus dat deden we.

We hadden een paar minuten bij de computers doorgebracht, waar we op internet naar YouTube-filmpjes keken, toen Bob een scherm ontdekte waarop een aquarium te zien was. Er zwommen kleurrijke en exotische vissen rond. Ik begreep wel waarom het hem aantrok. Het was ongelooflijk mooi.

Ik nam hem mee naar het gigantische scherm en liet hem er een tijdje naar staren. Het was grappig om te zien: hij volgde steeds één bepaalde vis die zich over het scherm voortbewoog en dan uit het zicht verdween. Bob zocht het hele scherm af. Hij kon niet bevatten wat er gebeurde en dook achter het scherm in de hoop de vis daar aan te treffen. Maar het enige wat hij vond was een metaalkleurige wand en een kluwen kabels, dus dan sprong hij weer naar de voorkant van het scherm om de volgende vis te volgen.

Hij ging daar minutenlang mee door, totdat hij te enthousiast werd en vast kwam te zitten in een van de kabels. Ik stond net een andere kant op te kijken en toen ik me omdraaide zag ik dat er een witte kabel om zijn poot zat gewikkeld. Hij trok er ongeduldig aan en dreigde een van de gigantische spelcomputers omver te trekken.

‘O god, Bob, wat doe je?’ riep ik geschrokken uit.

Ik was niet de enige die het in de gaten had. Een paar Apple-‘bollebozen’ stonden lachend naar hem te kijken. ‘Hij is een echte ster, die kat van u!’ zei een van hen.

Maar helaas kwam er al snel iemand aanlopen die manager was of iets dergelijks. Hij zei: ‘Als hij iets kapotmaakt, zult u voor de kosten opdraaien.’

Gezien de prijzen van de uitgestalde producten haastte ik me om mijn rooie vriend uit zijn hachelijke positie te bevrijden en maakte ik dat ik wegkwam.

Voor Bob bood Londen een eindeloze hoeveelheid gelegenheden om kattenkwaad uit te halen. Zelfs de metro was een plaats waar hij zich kon misdragen.

Toen we pas bij elkaar waren, bleef hij zo dicht mogelijk bij me in de buurt als we met de metro reisden. Hij had er een hekel aan om met de lift of roltrap naar beneden te gaan en hij voelde zich bedreigd door de mensenmassa’s en de claustrofobische sfeer tijdens het spitsuur. Maar in de loop der jaren had hij zijn angst overwonnen. Hij heeft nu zelfs zijn eigen vervoerspasje, dat hij cadeau kreeg van het personeel van metrostation Angel, en hij gedraagt zich als iedere andere Londenaar die onderweg is. Hij wandelt door de onderaardse gangen en loopt zo dicht mogelijk langs de muur, waarschijnlijk omdat hem dat een veilig gevoel geeft. Als we bij het perron aankomen, stopt hij netjes bij de gele lijn en hij wordt niet van zijn stuk gebracht als de metro met veel kabaal komt aanrijden. Hij laat die netjes passeren, wacht geduldig tot de deuren opengaan en trippelt stilletjes aan boord, op zoek naar een lege zitplaats.

Londenaren zijn berucht om het feit dat ze zich zo min mogelijk met hun medereizigers bemoeien, maar zelfs de meest koelbloedige passagiers ontdooien een beetje als ze Bob daar zien zitten, terwijl hij bedachtzaam zijn omgeving in zich opneemt. Ze maken foto’s van hem met hun mobiele telefoons en gaan lachend naar hun werk. In Londen wonen kan een onpersoonlijk en geestdodend bestaan zijn. Het idee dat wij de dagen van de mensen enigszins kunnen opvrolijken, doet me goed.

Maar reizen met de metro heeft ook zijn gevaarlijke kanten. Op een avond gingen we naar huis vanuit het centrum van Londen. We namen de metro richting Seven Sisters, het metro-station dat het dichtst bij mijn flat ligt. Er waren in die tijd onderhouds en reparatiewerkzaamheden aan de metro en Bob was gefascineerd door alle zware machines die overal stonden.

Pas toen we omhooggingen met de roltrap zag ik iets kleverigs op Bobs staart zitten. Toen ik een beetje beter keek, zag ik een zwarte, teerachtige substantie op zijn vacht zitten. Er liep een lange veeg over zijn lijfje, van zijn ribben tot halverwege zijn staart.

Het was meteen duidelijk dat hij ergens tegenaan gewreven had tijdens onze reis met de metro, want ik weet zeker dat de smurrie er die middag nog niet gezeten had. Maar wat was het? Het leek op motorolie of vet uit een machine.

Wat het ook was, het kon schadelijk voor hem zijn. Bob leek dit zelf ook te denken. Ik zag dat hij de viezigheid wel ontdekt had, maar besloten had dat het geen goed idee was om het van zijn vacht te likken.

Ik had niet veel tegoed meer op mijn telefoon, maar het was net genoeg om een telefoontje te plegen naar een vriendin, Rosemary, een dierenartsassistente die ons vaker had geholpen toen Bob ziek was. Ze was dol op hem en had zich bereid verklaard hem altijd te zullen helpen. Toen ik uitlegde wat er was gebeurd, zei ze dat wat het ook was, ik het van zijn vacht moest wassen.

‘Smeerolie en motorolie kunnen heel giftig zijn voor katten, vooral als ze het binnenkrijgen of inhaleren. Hun organen kunnen ontstoken raken, vooral de longen. Het kan ook ademhalingsproblemen veroorzaken, een insult en zelfs de dood tot gevolg hebben,’ zei ze dringend. ‘Dus je moet het echt schoonmaken. Laat Bob zich door jou wassen? Als je het er niet af krijgt, moet je morgenochtend meteen naar het Blue Cross-busje of een andere dierenarts,’ zei ze nog vlak voordat mijn beltegoed op was en mijn telefoon ermee ophield.

Katten lijken in twee categorieën uiteen te vallen als het gaat om baden: je hebt katten die er een gruwelijke hekel aan hebben en katten die er dol op zijn. Gelukkig behoort Bob helemaal tot de tweede categorie. Hij is geobsedeerd door mijn badkuip en doet niets liever dan erin klimmen als ik een bad neem. Hij weet inmiddels dat ik altijd een warm bad neem, en niet een heet bad. Vaak springt hij erin om een paar minuten rond te poedelen.

Het is grappig – en natuurlijk ook heel schattig – om hem rond te zien lopen na zijn bad, als hij steeds één poot optilt en uitschudt.

Hij is heel bezitterig als het om de stop van het bad gaat; die pikt hij mee en verstopt hem. Dan zit er voor mij niets anders op dan een geïmproviseerde stop te maken. Later vind ik vaak de echte stop in de woonkamer terug, nadat Bob ermee gespeeld heeft.

Het was dus geen enkel probleem om hem in bad te krijgen, zodat ik de mysterieuze substantie uit zijn vacht kon wassen. Ik hoefde hem niet eens vast te houden. Ik gebruikte beide handen om hem in te zepen met katvriendelijke douchegel en spoelde hem schoon met de douchekop. De uitdrukking op zijn gezicht toen de waterstraal hem doorweekte was hilarisch, een mengeling van een grijns en een grimas. Ten slotte droogde ik hem zo goed mogelijk af met een handdoek. Ook hiervoor hoefde ik geen moeite te doen. Hij vond het heerlijk en spinde aan één stuk door.

Ik slaagde erin alle viezigheid van hem af te krijgen. Er bleef wel een vage vlek zichtbaar op zijn lijf en staart. Maar in de dagen daarna begon hij zichzelf weer te wassen, waarop de vlekken verdwenen. Aan het eind van de week ging ik nog met hem naar het Blue Cross bij Islington om naar hem te laten kijken. Ze stelden me daar gerust; er was niets om me zorgen over te maken.

‘Makkelijker gezegd dan gedaan, er is altijd iets om bezorgd over te zijn met deze dondersteen,’ zei ik tegen de assistente. Toen ik naar buiten stapte, besefte ik dat ik als een echte ouder begon te klinken.

De gebeurtenis in de metro herinnerde me aan een waarheid die ik nooit was vergeten. In de jaren nadat we elkaar gevonden hadden, had ik van Bob tot op zekere hoogte een huisdier gemaakt. Maar in zijn hart bleef hij een straatkat.

Ik weet het niet voor honderd procent zeker, maar mijn intuïtie zegt me dat hij een groot deel van zijn jonge leven bezig is geweest om op straat zijn kostje bij elkaar te scharrelen. Hij is een geboren en getogen Londenaar die niets liever wil dan in de stad op onderzoek uitgaan. Ik moet vaak een glimlach onderdrukken en denk dan bij mezelf: je kunt de kat wel van de straat halen, maar je kunt de straat nooit uit de kat halen.

Hij heeft een paar lievelingsplekjes in Londen. Als we bij Angel zijn, wil hij graag naar Islington Memorial Green, een parkje waar hij de vrijheid heeft om rond te struinen tussen de bosjes, op zoek naar iets interessants, en waar hij zijn behoefte doet. Er zijn bladerrijke hoekjes waarin hij discreet kan verdwijnen om een ogenblik in alle rust en privacy zijn ding te doen. Niet dat hij veel om privacy geeft…

En hij gaat ook heel graag naar het kerkhof van St. Giles in the Fields vlak bij Tottenham Court Road. Als we van onze bushalte naar Neal Street of Covent Garden lopen, begint hij al op mijn schouders te wiebelen om te melden dat hij een tussenlanding wil maken.

De begraafplaats van St. Giles is een oase midden in een van de drukste gedeelten van de stad, met bankjes om op te gaan zitten en de wereld aan je voorbij te laten trekken. Maar om de een of andere reden ligt Bobs favoriete toiletplek juist in het volle zicht van de staat, daarvan gescheiden door een hekwerk van spijlen op een muur. Hij trekt zich niets aan van de stroom Londenaren die voorbijloopt en laat op zijn dooie akkertje de natuur haar werk doen.

Dat was ook zo toen we op Neal Street werkten, waar een stukje grond naast een kantoorgebouw zijn voorkeur had. Verschillende verdiepingen met vergaderruimtes en kantoorruimtes keken erop uit, dus ook dit was niet echt een privéplek. Maar Bob voelde zich er op zijn gemak en slaagde er altijd in zich tussen de takken door te wringen om zijn behoefte te doen.

Het maakt niet uit waar hij is, hij gaat net als alle katten zeer methodisch te werk. Eerst graaft hij een behoorlijke kuil, waar hij boven gaat hangen om het nodige kwijt te raken, en na afloop gooit hij er aarde over om het bewijs weg te moffelen. Hij doet echt zijn best om de grond te egaliseren, zodat niemand in de gaten heeft wat eronder ligt. Ik zou graag willen weten waarom katten dit doen. Ik heb wel eens gelezen dat het met hun territorium te maken heeft.

De tuinen van Soho Square waren een andere favoriete pauzeplek als we in die buurt werkten. Het is niet alleen een van de mooiste parkjes in het centrum van Londen, het heeft ook een andere aantrekkingskracht op Bob. Honden zijn er verboden, en daardoor hoefde ik niet zo op te letten als ik Bob los liet lopen. Bob leek het er erg naar zijn zin te hebben, vooral ’s zomers. Vogels fascineerden hem, en daar zat dit park vol mee. Hij zat er met grote ogen naar te staren, terwijl hij vreemde geluidjes maakte, een soort raa raa raa. Het klonk echt snoezig, hoewel het in werkelijkheid waarschijnlijk behoorlijk onheilspellend bedoeld was. Ik heb ergens gelezen dat wetenschappers denken dat katten eten nabootsen als ze een mogelijke prooi zien. Met andere woorden, ze oefenen hoe het is om met hun bek een vogel in stukken te kauwen en naar binnen te werken.

Dat klonk logisch. Bob doet niets liever dan achter muizen en ratten of andere beesten aanrennen als hij losloopt in een park. Het is al verscheidene keren gebeurd dat hij kwam aanlopen met iets wat hij tijdens zijn omzwervingen gevonden had – of liever: gevangen en gedood.

Op een dag zat ik een stripboek te lezen in Soho Square toen hij arriveerde met iets weerzinwekkends dat uit zijn bek bungelde. Het was de kop van een rat.

‘Bob, daar word je echt heel ziek van,’ zei ik.

Dat leek hij beter in de gaten te hebben dan ik. Ik geloof niet dat hij van plan was zijn prooi op te eten. Hij ging in een hoekje zitten om ermee te spelen, net zoals hij thuis met zijn armeluismuis speelde. Negenennegentig van de honderd keer oogstte hij hiermee bewonderende blikken van voorbijgangers. Maar deze keer keken mensen met volslagen afgrijzen naar hem.

Ik ben nooit zo’n kattenbezitter geweest die zijn huisdier beschouwt als een engel, die niet in staat is om iets gemeens te doen. Integendeel. Ik wist heel goed dat Bob, net als andere leden van de kattenfamilie, een roofdier was. Hij was nog goed in de jacht ook. Als we in een ander land hadden gewoond, had ik me zorgen moeten maken. In sommige staten van Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland zijn er pogingen ondernomen om te verbieden dat katten na zonsondergang nog buiten komen. Er wordt beweerd dat huiskatten zoveel schade aanrichten dat de vogelstand in gevaar komt. Dat was in Londen geen probleem. Dus wat mij betreft mocht Bob doen wat zijn natuur hem ingaf, zolang hij maar geen gevaar liep om zelf gewond of ziek te raken.

Bovendien is jagen – naast al het andere – kostelijk vermaak, zowel voor hem als voor mij.

Op een dag, toen we weer een keer op Princess, de hond van Titch, moesten passen, had ik hen beiden meegenomen naar een park vlak bij mijn flat. Het is niet bepaald het mooiste park van Londen. Er is een verwaarloosd basketbalveld en een stukje gras met bomen erlangs. Maar voor hen was het genoeg.

Ik zat op een bankje met Bob aan zijn extra lange riem, die ik speciaal voor hem gemaakt had, toen hij opeens een grijze eekhoorn in het vizier kreeg. Princess zag hem ook en al snel sprongen ze er allebei op af. De eekhoorn was zo slim om meteen in een dichtbijstaande boom te klauteren, maar Bob en Princess lieten zich niet ontmoedigen.

Ik keek toe toen ze samen een manier bedachten om de eekhoorn uit de boom te jagen. Het leek wel een opsporings-brigade die probeerde een slechterik uit de veiligheid van zijn huis te verdrijven.

Princess blafte af en toe om de eekhoorn op stang te jagen. Elke keer dat de eekhoorn zich liet zien of bewoog, paste het tweetal onderaan de boom zijn positie aan. Bob dekte de ene kant van de boom, die van het grasveld waar mijn bankje stond, terwijl Princess de mogelijke ontsnappingsroute van de eekhoorn aan de andere kant van de boom afsneed.

Ze hielden dit twintig minuten vol, maar gaven hun post uiteindelijk op.

Ik weet zeker dat sommige mensen dachten dat ik niet helemaal goed bij mijn hoofd was. Maar ik zat daar te grinniken en te giechelen, helemaal in beslag genomen door dit prachtige schouwspel.